BE1008130A4

BE1008130A4 - Grondkettinggarenscheidings- en spanningsinrichting voor dubbelstukweefmachine, in het bijzonder voor tapijt- en fluweelweefmachines.

Info

Publication number: BE1008130A4
Application number: BE9400273A
Authority: BE
Original assignee: Wiele Michel Van De Nv
Priority date: 1994-03-11
Filing date: 1994-03-11
Publication date: 1996-01-23
Also published as: EP0671494B1; EP0671494A1; US5615712A; DE59501113D1

Abstract

Garenscheidings-en spanningsinrichting voor dubbelstukweefmachine, welke inrichting een stel scheidingsrollen per werk voor grondkettingdraden bevat, met het kenmerk dat de inrichting een eerste (2A,2B) en een tweede (5A,5B) stel scheidingsrollen per werk bevat, waarbij het eerste stel de bindkettingdraden van de spankettingdraden scheidt en waarbij tussen het tweede stel scheidingsrollen de en bindkettingdraden zich kruisen.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



    GRONDKETTINGGARENSCHEIDINGS-EN SPANNINGSINRICHTINGVOOR    DUBBELSTUKWEEFMACHINE, IN HET BIJZONDER VOOR TAPIJT- EN 
 EMI1.1 
 FLUWEELWEEFMACHINES FLUWEELWEEFMACHINES 
De uitvinding heeft betrekking op een   garenscheidings-en   spanningsinrichting voor dubbelstukweefmachine, in het bijzonder voor tapijt-en fluweelweefmachine. 



   Bij een drievoudige grijperweefmachine voor tapijt of fluweel is het doelmatig om terzelfdertijd eerst   een   inslag in te brengen in het bovenwerk en twee inslagen in het onderwerk en dan twee inslagen in het bovenwerk en   een   inslag in het onderwerk. Dit is het geval wanneer men de drieschotbinding in twee werkingscycli of twee toeren van de weefmachine wil verwezenlijken. Voor een gekende tweeschotbinding is het doelmatig om bijvoorbeeld terzelfdertijd eerst in het bovenwerk geen enkele inslag in te brengen en in het onderwerk twee inslagen gevolgd door inbreng van twee inslagen in het bovenwerk en geen inslag in het onderwerk. Bij dit procédé wordt telkens de bovenste of onderste inslaginbreng uitgeschakeld. 



   In dit gekende procédé wordt voor een eerste schot de gaap met grondkettingdraadverloop voorgesteld voor enkele/of geen inbreng in het bovenwerk en dubbele inbreng voor het onderwerk en voor een tweede schot wordt het grondkettinggarenverloop voorgesteld voor dubbele inslaginbreng in het bovenwerk en enkele/of geen inslaginbreng in het onderwerk. 



   Uit deze voorstelling van het kettinggarenverloop voor beide gevallen kan men afleiden dat de bindketting voor een eerste schot bijvoorbeeld een kleine gaapopening voor   een   grijper dienen te vormen en 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 voor het tweede schot een grote of dubbele gaapopening voor twee grijpers. De bissectrice van deze kleine en grote gaapopeningen valt bovendien niet samen zodat die gekende scheidingsrolopstelling niet voldoet om bindkettinggarenlagen op dezelfde spanning te brengen. 



  Een laag spant zich op, de andere wordt slap, zodanig dat weven onmogelijk wordt. 



   Voor het bovenwerk loopt het bissectricevlak van de bindkettinggarenvlakken vanaf weefselrand tot rakend boven de bovenste scheidingsrol voor een eerste schotcyclus. Voor het bovenwerk loopt het bissectricevlak van de bindkettinggarenvlakken vanaf de weefselrand tot ver onder de eerste scheidingsrol voor het tweede schot. Voor het onderwerk kan men een analoge vaststelling doen. 



   Het is de opgave van de huidige uitvinding om hieraan te verhelpen. De uitvinding heeft dus betrekking op een inrichting om een vrijwel zelfde bindkettinggarenspanning, bij voorkeur eenzelfde, te bekomen in onder-en bovenliggende bindkettinggarenlaag. 



   De inrichting volgens de uitvinding bevat per werk (bovenwerk en onderwerk) naast een eerste stel scheidingsrollen, een tweede stel scheidingsrollen waartussen de bindkettingdraden zieh kruisen. 



   Bij voorkeur, is het tweede stel scheidingsrollen voor een werk op een systeem gemonteerd dat draaibaar is ten opzichte van een houder dat het eerste stel scheidingsrollen voor bovengenoemd werk draagt. Bij voorbeeld, voor het bovenwerk en het onderwerk die geweven worden, zijn de tweede stellen scheidingsrollen voor het bovenwerk en het onderwerk op aparte systemen gemonteerd, waarbij het systeem voor het tweede stel scheidingsrollen voor het bovenwerk draaibaar is ten opzichte van een houder van een eerste stel scheidingsrollen van bindkettingdraden van het 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 bovenwerk, en waarbij het systeem voor het tweede stel scheidingsrollen voor het onderwerk draaibaar is ten opzichte van een houder van een eerste stel   scheiding-   rollen van bindkettingdraden van het onderwerk. 



   Volgens een uitvoeringsvorm, bevat het systeem voor een werk een element dat draaibaar is ten opzichte van het eerste stel scheidingsrollen, omheen een as die zieh uitstrekt tussen de twee rollen van het tweede stel, bij voorkeur in het middenpunt tussen die twee rollen. 



   Volgens een andere uitvoeringsvorm, bevat het systeem voor een werk een element dat het tweede stel scheidingsrollen voor de bindkettingdraden van dit werk draagt, en een arm waarop het element draaibaar gemonteerd is ten opzichte van de houder van een eerste stel scheidingsrollen. 



   Bij voorkeur is   de arm zwenkbaar   gemonteerd op de houder, welke instelbaar op een stuk gemonteerd is voor de aanpassing aan de te weven poolhoogte en heffingshoogte van de bindkettingdraden. 



   De uitvinding heeft ook betrekking op een dubbelstukweefmachine die van een inrichting volgens de uitvinding voorzien is, om een vrijwel zelfde, bij voorkeur eenzelfde, bindkettinggarenspanning te bekomen in onder-en bovenliggende bindkettinggarenspanning. 



  In het bijzonder, bezit die weefmachine drie grijpers die boven elkaar gelegen zijn. 



   De uitvinding heeft nog betrekking op een struktuur bestaande uit een bovenweefsel en een onderweefsel dat vervaardigd kan worden door een machine die van een inrichting volgens de uitvinding voorzien 
 EMI3.1 
 is. 



   Dit weefsel (boven-of onder) bezit eenzelfde en constante spanning in bindkettinggarens. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 



   Andere kenmerken en details van de uitvinding zullen uit de volgende beschrijving   voortvloeien   waarin verwezen is naar de bijgevoegde tekeningen. 



   In die tekeningen, tonen :   - figuren 1 en 2 een inrichting volgens de   uitvinding in een dubbelstukweefmachine gedurende het inbrengen van respectievelijk een inslagdraad en twee inslagdraden in het bovenwerk ; figuur 3 in perspectief de inrichting volgens de uitvinding die afgebeeld is in figuur 1 ; figuren 4 en S in perspectief de inrichting en gedeeltelijk de machine afgebeeld in figuren 1 en
2. 



   Figuur 1 toont een inrichting volgens de uitvinding die in figuur 3 in perspectief afgebeeld is. 



   De inrichting bevat : voor het bovenwerk, een eerste stel scheidingsrollen 2A, 2B waarbij de scheidingsrollen 2B de bindkettingdraden 3, 4 van de spanketting scheidt en een tweede stel scheidingsrollen SA,SB voor de bindkettingdraden alleen, waarbij die bindkettingdraden tussen de rollen SA, van het tweede stel zieh kruisen, en voor het onderwerk, een eerste stel scheidingsrollen 6A, 6B, waarbij de scheidingsrollen 6B de bindkettingdraden 7, 8 van de spanketting scheiden, en een tweede stel scheidingsrollen 9A, 9B voor de bindkettingdraden alleen, waarbij de bindkettingdraden 7, 8 tussen de rollen 9A, 9B van het tweede stel zieh kruisen. 



   De bindkettingdraden lopen eerst op het eerste stel en dan op het tweede stel, alvorens geweven te worden. 



   Het tweede stel scheidingsrollen   SA, SBi 9A, 9B   is op een systeem 10 gemonteerd dat draaibaar is ten opzichte van de houder 11 die het eerste stel scheidingsrollen   2A, 2B ; 6A, 6B   draagt. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 



   Het systeem 10 bevat :   * een   element of een afstandhouder 18 waarop twee parallel lopende buizen of staven 5A, 5B al of niet draaibaar bevestigd zijn,   * een   arm of verbindingstang 13 waarop de   afstand-   houder 18 in het middenpunt M tussen de buizen   5A, 5B   draaibaar bevestigd is,   * een   verbindingstuk 14 waarop de arm of verbindingstang 13 draaibaar bevestigd is, en * een gemeenschappelijke houder 11 van de twee stellen scheidingsrollen en die instelbaar is in hoogte voor aanpassing aan de te weven poolhoogte en heffingshoogte van de grondkettingdraden. 



   Bij voorkeur, zijn de buizen 5A, 5B aan beide uiteinden bevestigd aan een element of afstandhouder 18. 



  Die buizen vormen een schrankroede 120 waartussen de bindkettingdraden zieh kruisen. 



   De gemeenschappelijke houder 11 van de twee stellen scheidingsrollen van de de bindkettingdraden van een werk kan langs een stang 16 geschoven worden (pijl X) om de poolhoogte aan te passen, stang 16 die bevestigd is op het gestel 17 van de inrichting. 



   Doordat de verbindingsstangen 13 draaibaar bevestigd zijn aan het verbindingsstuk 14 kunnen de schrankroeden 120 gezamelijk naar het veranderlijk bessectrice-vlak V van de bindkettingdraadvlakken zwenken onder invloed van een trekkracht van de bindkettingdraden voor elke opeenvolgende stand van de bindkettinggarens. Verschil in lengte van de boven-en onderliggende bindkettinggarenlaag wordt opgevangen door rotatie van de schrankroeden om hun tussenliggend middelpunt op de afstandshouder die draaibaar is aan de verbindingsstang. Op deze manier bekomt men in onderen bovenliggende bindkettinggarenlaag eenzelfde bindkettinggarenspanning 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 
Met deze inrichting is het perfekt mogelijk om te weven met drie grijpers die boven elkaar gelegen zijn en waarbij verschillende bindkettinggapen worden gevormd bij de achtereenvolgende inslagbrengcycli. 



   Figuur 4 toont het grondkettinggarenverloop bij een eerste schot van een dubbelstukweefmachine met drie grijpers. 



   Die weefmachine bevat een inrichting volgens Figuur   1,   met gaapvormingsmiddelen of weeframen 20, 21 die de spankettingdraden 22A, 22B in de vereiste stand brengen om de weefgaap te vormen (boven of onder) en weeframen 23, 24, 25, 26 die respectievelijk de bindkettingdraden van het bovenwerk en het onderwerk in de vereiste stand brengen om de weefgaap te vormen voor gelijktijdige inslaginbreng in drie gapen. 



   In figuur 4 wordt de gaap 27 tussen bindkettingdraden 3, 4 (bovenweefsel B) met grijperstang voorgesteld voor een enkele inbreng van een inslagdraad met grijperstang 28, terwijl de gaap 29 van het onderweefsel 0 voor dubbele inslaginbreng met grijperstangen 30 en 31 voorgesteld wordt. 



   In figuur 5 (tweede schot) wordt de gaap 27 voorgesteld voor een dubbele inslaginbreng met grijperstangen 28, 30, terwijl de gaap 29 voor een enkele inslaginbreng voorgesteld wordt. 



   Tussen schot 1 en schot 2, voor het bovenwerk B, bewegen de weeframen 20 (beweging van spankettingdraden 22 naar omlaag) en het weefraam 24 omlaag om de gaap 27 te vergroten op zodanige wijze dat twee inslagdraden met grijperstangen 28, 30 kunnen ingebracht worden. 



   De bindkettingdraden 4 worden dus naar beneden getrokken, waarbij het stel schrankroeden naar het bissectricevlak zwenken en waarbij de schrankroeden om hun middenpunt pivoteren (P) om verschil in lengte van 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 de boven-en onderliggende bindkettinggarenlagen op te vangen.

Claims

CONCLUSIES 1. Garenscheidings-en spanningsinrichting voor dubbelstukweefmachine, welke inrichting een stel scheidingsrollen per werk voor grondkettingdraden bevat, met het kenmerk dat de inrichting een eerste (2A, 2B) en een tweede (5A, 5B) stel scheidingsrollen per werk bevat, waarbij het eerste stel de bindkettingdraden van de spankettingdraden scheidt en waarbij tussen het tweede stel scheidingsrollen de bindkettingdraden zieh kruisen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het tweede stel scheidingsrollen voor een werk op een systeem (10) gemonteerd is dat draaibaar is ten opzichte van een houder (11) dat het eerste stel scheidingsrollen voor bovengenoemd werk draagt.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat het systeem (10) een element (18) bevat dat draaibaar is ten opzichte van het eerste stel scheidingsrollen omheen een as die zieh uitstrekt tussen de twee rollen (5A, 5B) van het tweede stel, bij voorkeur in het middenpunt van die twee rollen.
4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat het systeem een element (18) bevat dat een tweede stel scheidingsrollen (SA, SB) draagt, en een arm (13) waarop het element (18) draaibaar gemonteerd is ten opzichte van de houder (11) van het eerste stel scheidingsrollen. <Desc/Clms Page number 9>
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de arm (13) draaibaar gemonteerd is op de houder (11) en dat de houder instelbaar op een stuk (17) gemonteerd is voor de aanpassing aan de te weven poolhoogte en heffingshoogte van de bindkettingdraden.
6. Weefmachine die van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies voorzien is om een vrijwel zelfde bindkettinggarenspanning te bekomen in een onder en-bovenliggende bindkettinggaren.
7. Weefmachine volgens conclusie 6, die drie grijpers bevat, welke grijpers boven elkaar gelegen zijn.
8. Struktuur bestaande uit een onderweefsel en een bovenweefsel, dat vervaardigbaar is door een weefmachine volgens conclusie 6 of 7, waarbij eenzelfde en constante spanning in bindkettinggarens van een weefsel bestaat.
9. Weefsel dat vervaardigbaar is door een weefmachine volgens conclusie 6 of 7, waarbij eenzelfde en constante spanning in bindkettinggarens bestaat.