<Desc/Clms Page number 1>
Weefmachine en Werkwijze voor het weven van weefsels met poollussen Deze uitvinding betreft een dubbelstuk-weefmachine voorzien om gedurende opeenvolgende inslaginbrengcyli een gaap te vormen tussen kettingdraden en telkens één of meerdere inslagdraden in deze gaap te brengen, zodat tezelfdertijd twee grondweefsels boven elkaar kunnen geweven worden, waarbij deze weefmachine bovenste en onderste afstandshouders omvat, dewelke voorzien zijn om zich gedurende het weven in kettingrichting tussen de genoemde grondweefsel uit te strekken, en waarbij deze weefmachine een inslaginbrenginrichting omvat die voorzien is om inslagdraden tussen de bovenste en de onderste afstandshouders in te brengen.
Deze uitvinding betreft in het bijzonder een dergelijke dubbelstuk-weefinachine die voorzien is om terzelfdertijd twee weefsels met poollussen te weven. Meer bepaald gaat het over een dubbelstuk-weefmachine die voorzien is van een vierstandenj acquardinrichting.
Deze uitvinding betreft eveneens een werkwijze voor het weven van weefsels met poollussen, waarbij op een dubbelstuk-weefmachine in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens minstens drie inslagdraden boven elkaar op een respectievelijk inbrengniveau ingebracht worden, waarbij een bovenste en een onderste grondweefsel geweven worden uit respectievelijke grondkettingdraden en grondinslagdraden, waarbij eerste en tweede lusinslagdraden tussen de twee grondweefsels ingebracht worden en op een afstand van beide grondweefsels gehouden worden, waarbij eerste poolkettingdraden afwisselend in het bovenste grondweefsel ingebonden worden een poollus vormen over minstens één eerste lusinslagdraad, waarbij tweede poolkettingdraden afwisselend in het onderste grondweefsel ingebonden worden een poollus vormen over minstens één tweede lusinslagdraad,
en waarbij de eerste en de tweede lusinslagdraden vervolgens
<Desc/Clms Page number 2>
verwijderd worden, zodat tezelfdertijd twee weefsels met poollussen worden geweven.
Deze uitvinding betreft in het bijzonder een werkwijze voor het weven van tapijten met aan de gebruikszijde één of meerdere zones met poollussen alsook één of meerdere zones met gesneden pool en/of één of meerdere zones met een ribstructuur (onechte bouclé) en/of één of meerdere zones met een ciselé-effect (waar de grondbinding zichtbaar is) en/of één of meerdere zones met langs de poolzijde vlottende poolkettingdraden (flat weave), waarbij de zones met verschillende effecten samen een voorafbepaalde figuur ofpatroon vormen.
In het bijzonder betreft deze uitvinding een werkwijze die uitgevoerd wordt met een dubbestukweefmachine volgens de uitvinding die wordt beschreven in deze octrooiaanvraag.
Deze uitvinding betreft uiteraard ook de weefsels en in het bijzonder de meerkleurige tapijten die volgens een dergelijke werkwijze vervaardigd zijn.
In de Europese octrooiaanvraag met publicatienummer EP 0 974 690 wordt een dubbelstuk-weefmachine beschreven met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken. Deze machine heeft bovenste en onderste lancetten om de lusinslagdraden op een afstand van de grondweefsels te houden. Bij elke inslaginbreng wordt er een inslagdraad tussen de twee lancetten ingebracht.
Bij dit type machines is de inslaginbreng echter uitgevoerd door een tussen de lancetten bewegend stel grijpers. De verticale afstand tussen de bovenste en de onderste lancetten moet dan voldoende groot zijn om de grijpers ongehinderd door te laten. De afstand tussen de lancetten en de respectievelijke grondweefsels bepaalt de lushoogte. Bij deze weefmachines moet de lushoogte beperkt blijven opdat er voldoende ruimte zou zijn voor de bewegingen van de grijpers. Het is een doel van deze uitvinding om aan dit nadeel te verhelpen.
<Desc/Clms Page number 3>
Deze doelstelling wordt bereikt door een dubbelstuk-weefmachine te verschaffen die voorzien is om gedurende opeenvolgende inslaginbrengcyli een gaap te vormen tussen kettingdraden en telkens één of meerdere inslagdraden in deze gaap te brengen, zodat tezelfdertijd twee grondweefsels boven elkaar kunnen geweven worden, waarbij deze weefmachine bovenste en onderste afstandshouders omvat, dewelke voorzien zijn om zich gedurende het weven in kettingrichting tussen de genoemde grondweefsel uit te strekken, waarbij deze weefmachine een inslaginbrenginrichting omvat die voorzien is om inslagdraden tussen de bovenste en de onderste afstandshouders in te brengen, en waarbij de weefmachine volgens deze uitvinding afstandhouders omvat die zo uitgevoerd zijn dat ze een eerste gedeelte voor het vormen van lussen en een daarop aansluitend tweede gedeelte hebben,
en zo gevormd zijn dat de verticale tussenafstand tussen de eerste gedeelten van de bovenste en de onderste afstandshouders kleiner is dan de verticale tussenafstand tussen de tweede gedeelten van de bovenste en de onderste afstandshouders, en voorts ook een inslaginbrenginrichting omvat die voorzien is om inslagdraden tussen de genoemde tweede gedeelten van deze starre elementen in te brengen.
De grotere vertikale tussenafstand tussen de genoemde tweede gedeelten wordt bij voorkeur bekomen doordat de afstandhouders met een knik zijn uitgevoerd. De eerste gedeelten (bij voorkeur het eindgedeelte) bevinden zich dan bij voorkeur tussen de linealen van de weefmachine, terwijl de genoemde tweede gedeelten zich bevinden waar de gaap wordt gevormd en waar de inslagdraden worden ingebracht.
Bij zo'n uitvoeringsvorm is er voldoende ruimte tussen de tweede gedeelten van de afstandhouders om een inslaginbrengmiddel, zoals bijvoorbeeld een grijper, ongehinderd door te laten. De lushoogte wordt bepaald door de eerste gedeelten van de afstandhouders. Zelfs als de verticale afstand tussen deze eerste gedeelten vrij klein is, kan de verticale afstand tussen de tweede gedeelten nog voldoende zijn om het inslaginbrengmidddel ongehinderd door te laten. Hierdoor kunnen grotere lushoogtes gerealiseerd worden.
<Desc/Clms Page number 4>
Zoals duidelijk blijkt uit hetgeen voorafgaat is een dergelijke dubbelstukweefmachine bijzonder goed geschikt voor het weven van weefsels met poollussen volgens deze uitvinding. Hierdoor kan men met een hoge productiviteit en tegen een hoge weefsnelheid weefsels met poollussen produceren. Bovendien kan binnen eenzelfde werkwijze en op eenzelfde weefmachine een groot aantal verschillende effecten in de weefsels bekomen worden, hetgeen toelaat om weefsels te vervaardigen met veel variatie in het uitzicht van de poolzijde.
De afstandhouders zijn bij voorkeur voorzien om de ertussen ingebrachte inslagdraden op een afstand van de respectievelijke grondweefsels te houden, terwijl de genoemde eerste gedeelten voor het vormen van lussen minstens twee delen met een verschillende hoogte omvatten, zodat de genoemde afstand wijzigbaar is. Door het verschuiven van de afstandhouders (in kettingrichting) kan men een ander deel van de afstandhouders gebruiken en zodoende de hoogte van de poollussen wijzigen.
Voor het ondersteunen van de bovenste afstandhouders kan de weefmachine voorzien worden van een stationair weefraam.
Als de inslaginbrenginrichting van deze weefmachine voorzien is om in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens minstens drie inslagdraden op verschillende inbrengniveaus in te brengen, kunnen gedurende elke cyclus, een lusinslagdraad en een grondinslagdraad voor elk grondweefsel worden ingebracht.
Op die manier kan men op zeer productieve wijze weefsels met poollussen vervaardigen.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat minstens één bovenste en/of minstens één onderste afstandhouder een snij-inrichting om de tussen de bovenste en de onderste afstandhouders ingebrachte inslagdraden door te snijden.
<Desc/Clms Page number 5>
Deze dubbelstuk-weefmachine is in een zeer voorkeurdragende uitvoeringsvorm voorzien om terzelfdertijd twee weefsels met poollussen en gesneden pool te weven.
Dit gebeurt bij voorkeur volgens een werkwijze volgens deze uitvinding, zoals hierna omschreven in deze octrooiaanvraag.
In een meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is deze weefmachine voorzien van een vierstanden-jacquardinrichting, bij voorkeur een open-gaap-vierstandenj acquardmachine.
In de Europese octrooipublicatie EP 0 974 690 wordt ook een werkwijze beschreven, volgens dewelke gelijktijdig twee lussenpoolweefsels worden geweven op een dubbelstukweefmachine waarop per inslaginbrengcyclus telkens drie inslagdraden boven elkaar worden ingebracht. Er worden boven elkaar twee grondweefsels geweven uit kettingdraden en inslagdraden, terwijl lusinslagdraden, door middel van bovenste en onderste lancetten op een afstand van deze grondweefsels worden gehouden. Poolkettingdraden worden afwisselend in een grondweefsel ingebonden en over een lusinslagdraad omgebogen. De lusinslagdraden worden nadien verwijderd, zodat twee weefsels met lusvormende poolkettingdraden worden gevormd. Deze werkwijze heeft de eigenschappen die in de derde paragraaf van deze beschrijving werden genoemd.
De volgens deze werkwijze gerealiseerde weefsels hebben een pool die uitsluitend uit poollussen bestaat. De structuur van de pool vertoont met andere woorden geen enkele variatie.
Het is eveneens een doel van deze uitvinding om te voorzien in een dergelijke werkwijze, waarmee aan het genoemde nadeel verholpen wordt, en waarmee dus met een hoge productiviteit op een dubbelstuk-weefmachine, gelijktijdig twee poollussen-weefsels kunnen geweven worden met een poolstructuur die meer variatie vertoont dan de gekende weefsels met poollussen.
<Desc/Clms Page number 6>
Deze doelstelling wordt volgens deze uitvinding bereikt door te voorzien in een werkwijze voor het weven van een weefsels met poollussen, waarbij op een dubbelstukweefmachine in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens minstens drie inslagdraden boven elkaar op een respectievelijk inbrengniveau ingebracht worden, waarbij een bovenste en een onderste grondweefsel geweven worden uit respectievelijke grondkettingdraden en grondinslagdraden, waarbij eerste en tweede lusinslagdraden tussen de twee grondweefsels ingebracht worden en op een afstand van beide grondweefsels gehouden worden, waarbij eerste poolkettingdraden afwisselend in het bovenste grondweefsel ingebonden worden en een poollus vormen over minstens één eerste lusinslagdraad,
waarbij tweede poolkettingdraden afwisselend in het onderste grondweefsel ingebonden worden en een poollus vormen over minstens één tweede lusinslagdraad, waarbij de eerste en de tweede lusinslagdraden vervolgens verwijderd worden, zodat terzelfdertijd twee weefsels met poollussen worden geweven, en waarbij volgens deze uitvinding een aantal poolkettingdraden afwisselend in het bovenste en het onderste grondweefsel afgebonden en nadien tussen beide grondweefsels doorgesneden wordt zodat op beide weefsels ook minstens één zone met gesneden pool wordt bekomen.
Door de combinatie van twee verschillende structuren in de pool - poollussen en gesneden pool - bekomt men weefsels met een veel gevarieerder uitzicht dan de weefsels die volgens de gekende werkwijzen werden geweven. Doordat volgens een dubbelstukweefmethode geweven wordt, wordt met een hoge productiviteit geweven. Bij een drievoudige inslaginbreng wordt bijvoorbeeld telkens op het middelste inbrengniveau een inslagdraad tussen de afstandhouders ingebracht, terwijl op het bovenste en het onderste inbrengniveau een grondinslagdraad voor het bovenste, respectievelijk het onderste grondweefsel wordt ingebracht.
Het is een bijkomende verdienste van deze werkwijze dat ze toelaat om met dezelfde weefmachine, zonder enige omschakeling of wijziging van instellingen, zowel poollussen als gesneden pool te vormen in een weefsel.
<Desc/Clms Page number 7>
Een of meerdere zones met gesneden pool en een of meerdere zones met poollussen worden daarbij bij voorkeur zo bepaald dat in het weefsel een bepaalde figuur of patroon bekomen wordt. Zo kunnen bijvoorbeeld ook teksten en logo's in het weefsel bekomen worden, en dit zowel aan de gebruikszijde als aan de rugzijde van het weefsel.
Bij toepassing van deze werkwijze wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een vierstanden-jacquardinrichting, en in het bijzonder van een dergelijke inrichting die volgens het open-gaap principe kan werken. Als een drievoudige inslaginbreng (met drie boven elkaar werkende inslaginbrengmiddelen) wordt toegepast moeten de poolkettingdraden in de volgende vier standen kunnen gebracht worden : - boven het bovenste inslaginbrengmiddel, - tussen het bovenste en het middelste inslaginbrengmiddel, - tussen het middelste en het onderste inslaginbrengmiddel, en - onder het onderste inslaginbrengmiddel.
Bij het uitvoeren van deze werkwijze, kan ook met een aantal poolkettingdraden zowel gesneden pool als poolussen gevormd worden. (dit is te zien op figuur 6 voor poolkettingdraden (24) en (26)).
Volgens een voorkeurdragende werkwijze volgens deze uitvinding worden bovenste en onderste afstandhouders als een star element uitgevoerd en zich in kettingrichting uitsttrekkend voorzien tussen de genoemde grondweefsels, en worden de genoemde eerste en tweede lusinslagdraden tussen de bovenste en de onderste afstandhouders ingebracht, waardoor ze op een afstand van respectievelijk het bovenste en het onderste grondweefsel gehouden worden.
Deze afstandhouders worden bij voorkeur uitgevoerd als platte lancetten met een geringe dikte, dewelke zich met hun flanken nagenoeg verticaal en met hun lengterichting volgens de kettingrichting naast elkaar uitstrekken tussen het bovenste
<Desc/Clms Page number 8>
en het onderste grondweefsel. De afstand tussen de onderste rand van de bovenste lancetten en het bovenste grondweefsel bepaalt daarbij de hoogte van de poollussen die op het bovenste weefsel gevormd worden. De afstand tussen de bovenste rand van de onderste lancetten en het onderste grondweefsel bepaalt daarbij de hoogte van de poollussen die op het onderste grondweefsel gevormd worden.
De genoemde afstandhouders zijn bij voorkeur zo uitgevoerd dat ze een eerste gedeelte voor het vormen van lussen en een daarop aansluitend tweede gedeelte hebben, dat de verticale tussenafstand tussen de eerste gedeelten van de bovenste en de onderste afstandshouders kleiner is dan de verticale tussenafstand tussen de tweede gedeelten van de bovenste en de onderste afstandshouders, terwijl de genoemde inslaginbrenginrichting voorzien is om inslagdraden tussen de genoemde tweede gedeelten van deze starre elementen in te brengen.
Bij de werkwijze volgens deze uitvinding gaat men bij voorkeur in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens een grondinslagdraad voor het bovenste grondweefsel, een grondinslagdraad voor het onderste grondweefsel, en afwisselend een eerste en een tweede lusinslagdraad inbrengen.
Voorts kan men volgens deze werkwijze ook in een aantal kettinggangen met een eerste en/of een tweede lusvormende poolkettingdraad ook een derde poolkettingdraad voorzien, dewelke afwisselend in het bovenste en het onderste grondweefsel wordt afgebonden en nadien tussen beide grondweefsels doorgesneden wordt, zodat in minstens één weefsel een zone met zowel gesneden pool als poollussen bekomen wordt. Gedurende hetzelfde weefprocédé kan men hierdoor een bijkomende variatie in het uitzicht van het weefsel creëren.
Bij het uitvoeren van de werkwijze volgens deze uitvinding kan ook, in minstens één weefsel, ten opzichte van gedurende opeenvolgende inslaginbrengcycli ingebrachte inslagdraden, afwisselend een derde poolkettingdraad afgebonden worden over een grondinslagdraad om gesneden poolbenen te vormen en een eerste of een tweede
<Desc/Clms Page number 9>
poolkettingdraad een poollus vormen over een lusinslagdraad, zodat in minstens één weefsel een zone met afwisselend een poollus en twee gesneden poolbenen bekomen wordt. Dit is nog een andere mogelijkheid ("cut-loop"-weven genoemd) die gedurende dezelfde werkwijze kan benut worden om variatie te brengen in het uitzicht van het weefsel.
Nog een ander effect dat bij het uitvoeren van deze werkwijze kan toegepast worden is het zogenaamde ciselé-effect. Daarvoor worden in minstens één zone van minstens één weefsel alle poolkettingdraden ingebonden, zodat het grondweefsel zichtbaar is vanaf de poolzijde van het weefsel.
Nog een ander effect wordt bekomen als in minstens één van de weefsels een aantal poolkettingdraden afwisselend in het grondweefsel ingebonden wordt en langs de poolzijde omgebogen wordt over minstens één grondinslagdraad, zodat ook minstens één zone met een ribstructuur, in het bijzonder met onechte bouclé, wordt bekomen.
Voorts kan men ook in minstens één van de weefsels een aantal poolkettingdraden afwisselend in het grondweefsel inbinden en langs de poolzijde vlottend over meerdere grondinslagdraden laten lopen (vlotten), zodat ook minstens één zone met een plat weefseloppervlak ("flat weave") bekomen wordt.
Bij voorkeur worden in de grondweefsels spankettingdraden voorzien, en worden dode poolkettingdraden ofwel meelopend met de spankettingdraden ofwel over één of meerdere grondinslagdraden vlottend langs de poolzijde in één of beide grondweefsels ingebonden.
In een aantal kettinggangen kunnen ook twee poolkettingdraden in tegenfase afwissselend in het bovenste en het onderste grondweefsel afgebonden worden en nadien tussen beide grondweefsels doorgesneden worden, zodat ook minstens één zone met gesneden pool wordt bekomen. Door toepassing van dit zogenaamde
<Desc/Clms Page number 10>
"poolweven in tegenfase" bekomt men weefsels met minstens één zone waar de gesneden pool een hoge pooldichtheid heeft.
Als in de grondweefsels spankettngdraden worden voorzien, kunnen de poolkettingdraden afgebonden worden over minstens één grondinslagdraad die ten opzichte van de spankettingdraden aan de rugzijde ingebonden is (doorgebonden worden). Op die manier bekomt men een goede poolvastheid.
De poolkettingdraden kunnen ook afgebonden worden over minstens één grondinslagdraad die ten opzichte van deze spankettingdraden aan de poolzijde ingebonden is. Hierdoor kan het poolgarenverbruik gereduceerd worden.
Volgens een bijzondere werkwijze volgens deze uitvinding worden poolkettinggarens gebruikt die krimpen na het doorsnijden ervan. Hierdoor kan men voor de gesneden pool een poolhoogte bekomen die kleiner is dan de helft van de afstand tussen beide grondweefsels, zodat men bijvoorbeeld voor de gesneden pool en de poollussen dezelfde poolhoogte kan bekomen.
Het spreekt vanzelf dat deze uitvinding ook een weefsel met poollussen betreft, hetwelk vervaardigd is volgens een werkwijze volgens deze uitvinding, en dus ook minstens één zone met gesneden pool omvat.
In de hierna volgende gedetailleerde beschrijving worden een aantal bindingen volgens deze uitvinding en een deel van een dubbelstuk-weefmachine meer in detail beschreven. Het enige doel hiervan is de principes en de genoemde kenmerken en voordelen van de uitvinding verder te verduidelijken door een aantal concrete voorbeelden.
Het weze duidelijk dat niets in deze beschrijving dus kan geïnterpreteerd worden als een beperking van de draagwijdte van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten, noch als een beperking van het toepassingsgebied van deze uitvinding.
<Desc/Clms Page number 11>
In de hierna volgende beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarvan de figuren 1 tot 11 telkens een schematische dwarsdoorsnede in kettingrichting voorstellen van twee weefsels gedurende hun productie volgens de deze uitvinding op een dubbelstuk-weefmachine met bovenste en onderste lancetten, waarbij op elke doorsnede de kettingdraden van één kettinggang, de inslagdraden en één bovenste en één onderste lancet voorgesteld worden,
en waarbij - op figuur 1 de productie van weefsels met poollussen en gesneden pool en ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt ; - op figuur 2 de productie van weefsels met poollussen en gesneden pool en vlottende dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; - op figuur 3 de productie van weefsels met over meerdere lusinslagdraden gevormde poollussen en gesneden pool en kort en lang vlotttende dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; - op figuur 4 de productie van weefsels met afwisselend een poollus en twee gesneden poolbenen en vlottende dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; - op figuur 5 de productie van weefsels met poollussen en gesneden pool, met poolkettingdraden die in tegenfase pool vormen, en ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt;
- op figuur 6 de productie van weefsels met poollussen en gesneden pool, met poolkettingdraden die in tegenfase pool vormen, met over meerdere lusinslagdraden gevormde poollussen, met ciselé-effect, en met ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt ; op figuur 7 de productie van weefsels met niet doorgebonden poollussen en ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; op figuur 8 de productie van weefsels met doorgebonden poollussen, met over meerdere lusinslagdraden gevormde poollussen en met ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt;
<Desc/Clms Page number 12>
op figuur 9 de productie van weefsels met niet doorgebonden poollussen en zowel vlottende als ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt;
op figuur 10 de productie van weefsels met niet doorgebonden poollussen, met over meerdere lusinslagdraden gevormde poollussen, met niet doorgebonden gesneden pool en met zowel vlottende als ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; op figuur 11 de productie van weefsels met doorgebonden poollussen, met over meerdere lusinslagdraden gevormde poollussen, met doorgebonden gesneden pool, met ciselé-effect, en met zowel vlottende als ingebonden dode poolkettingdraden voorgesteld wordt; figuur 12 een schematisch zijaanzicht toont van een dubbelstuk-weefmachine met een bovenste en een onderste reeks lancetten voor het weven volgens de werkwijze volgens deze uitvinding; figuur 13 een deel van de op figuur 12 voorgestelde zijaanzicht vergroot voorstelt ; figuur 14 een deel van het op figuur 13 voorgestelde zijaanzicht vergroot voorstelt.
De werkwijze volgens deze uitvinding wordt het best uitgevoerd met behulp van een driegrijper-dubbelstuk-weefmachine (zie figuren 12 tot 14). Met behulp van een niet op de figuren voorgestelde gaapvormingsinrichting (bv. een jacquardinrichting) wordt gedurende opeenvolgende werkingscycli telkens een gaap gevormd tussen een reeks kettingsdraden (1), en worden telkens drie inslagdraden boven elkaar in deze gaap ingebracht door middel van drie boven elkaar beweegbare grijpers (2),(3),(4).
De Bovenste (2) en de onderste grijper (4) brengen daarbij een respectievelijke grondinslagdraad in, terwijl de middenste grijper telkens een lusinslagdraad inbrengt.
De kettingdraden (1) worden in de gaap zo gepositioneerd ten opzichte van de respectievelijke inbrengniveaus dat een bovenste en een onderste grondweefsel geweven wordt uit respectievelijke grondkettingdraden en grondinslagdraden, terwijl in beide grondweefsels luskettingdraden afwisselend ingebonden worden en over een
<Desc/Clms Page number 13>
lusinslagdraad worden omgebogen zodat twee weefsels met poollussen worden bekomen.
Om deze poollussen te bekomen moeten de lusinslagdraden op een afstand van de grondweefsels gehouden worden. Dit gebeurt door middel van bovenste (5) en onderste lancetten (6). Deze lancetten (5), (6) zijn uitgevoerd als vlakke plaatjes met een geringe dikte.
De bovenste lancetten (5) en de onderste lancetten (6) bevinden zich in respectievelijke boven elkaar gelegen lagen en strekken zich uit volgens de richting van de kettingdraden (1). Elke lancet (5), (6) staat daarbij in een positie waarbij de vlakke flanken zich nagenoeg in een vertikaal vlak uitstrekken. De lancetten (5),(6) hebben een achterste gedeelte (5A),(6A) dat in een houder (7) is opgenomen, een middengedeelte (5B),(6B) dat ondersteund wordt door een niet-bewegend weefraam (8) en zich verder doorheen het weefriet (11) uitstrekt, en een voorste gedeelte (5C),(6C) dat zich uitstrekt tussen de bovenlineaal (9) en de onderlineaal (10) van de weefmachine.
De vorm van de lancetten (5), (6) is zodanig dat de vertikale tussenafstand tussen de middengedeelten (5B),(6B) groter is dan de vertikale tussenafstanden tussen de achterste gedeelten (5A),(6A) en de vertikale tussenafstand tussen de voorste gedeelten (5C),(6C). De overgang tussen de middengedeelten (5B),6B) en enerzijds de voorste gedeelten (5C),(6C) van de lancetten (5), (6) en anderzijds de achterste gedeelten (5A),(6A) gebeurt via een respectievelijke knik een verandering van de hoogte van de lancetten (5), (6), chuin naar elkaar toe lopend gedeelte van de lancetten (5), (6). Door deze vorm is er tussen de middengedeelten (5B),(6B) van de lancetten (5), (6) voldoende ruimte voor de bewegingen van de middenste grijper (3).
Op de figuren 12 tot 14 is ook het weefriet (11) voorgesteld, en op figuren 12 en 13 werd dit weefriet (11) zowel in de teruggetrokken positie (op het ogenblik dat de inslagdraden door de grijpers (2), (3),(4) ingebracht worden) als in de aanslagpositie
<Desc/Clms Page number 14>
(waarbij de ingebrachte inslagdraden tot tegen de rand van de reeds gevormde weefsels worden geduwd) voorgesteld.
De voorste gedeelten (5C),(6C) van de lancetten (5), (6) houden de tussen de lancetten (5), (6) ingebrachte lusinslagdraden op een afstand van de grondweefsels verwijderd. Deze voorste gedeelten (5C),(6C) bevinden zich daarvoor tussen de bovenlineaal (9) en de onderlineaal (10) van de weefmachine. De lancetten (5),(6) hebben een in de richting van hun voorste uiteinde trapvormig afnemende hoogte.
Door de lancetten in kettingrichting te verschuiven (van de wever weg, d. i. naar rechts op de figuren) wordt een minder hoog gedeelte van de lancetten benut voor het vormen van poollussen, zodat de genoemde afstand tussen de lusinslagdraden en de grondweefsels verkleint, en er dus ook een kleinere poolhoogte wordt bekomen. Bij de bovenste lancetten (5) is de bovenste rand trapvormig uitgevoerd, en bij de onderste lancetten (6) is dit de onderste rand. Hierdoor blijft de vertikale tussenafstand tussen de lancetten (5), (6) onafhankelijk van de gebruikte lancethoogte. De onderste lancetten (6) rusten met hun voorste gedeelte (6C) op de onderlineaal (10) van de weefmachine. De bovenste lancetten (6) worden door het weefraam (8) ondersteund.
In elk laag zijn een reeks lancetten (5), (6) naast elkaar opgesteld. Ter hoogte van de middenste lancetten (5), (6) - in het midden van de weefmachine, gezien in de breedterichting - wordt een bovenste (5) en een onderste lancet (6) voorzien van een inrichting (30) voor het doorsnijden van de tussen de lancetten (5), (6) ingebrachte lusinslagdraden. De doorgesneden lusinslagdraden kunnen op die manier gemakkelijk uit de weefsels getrokken worden.
Op de figuren 1 tot 11wordt telkens een schematische dwarsdoorsnede getoond van een dubbelstuk-weefsel volgens deze uitvinding, gedurende de productie ervan op een dubbelstuk-weefmachine. Daarbij wordt in opeenvolgende inslaginbrengcycli van de weefmachine telkens een gaap gevormd tussen een reeks kettingdraden (16-
<Desc/Clms Page number 15>
19,23-28) en worden telkens drie inslagdraden (14), (15), (22) boven elkaar ingebracht tussen deze kettingdraden.
Zo wordt een bovenste grondweefsel (12) geweven uit grondinslagdraden (14) en meerdere kettinggangen waarin telkens twee bindkettingdraden (16),(17) en een spankettingdraad (20) voorzien zijn, en wordt een onderste grondweefsel (13) geweven uit grondinslagdraden (15) en meerdere kettinggangen waarin telkens twee bindkettingdraden (18),(19) en een spankettingdraad (21) voorzien zijn.. In elke inbrengcyclus wordt een grondinslagdraad (14) voor het bovenste grondweefsel (12), een lusinslagdraad (22) en een grondinslagdraad (15) voor het onderste grondweefsel (13) ingebracht.
In deze grondweefsels (12), (13) worden de grondinslagdraden (14),(15) afwisselend langs de poolzijde en langs de rugzijde van de spankettingdraden (20),(21) ingebonden door middel van stelsels van twee bindkettingdraden (16),(17); (18),(19) waarvan de twee bindkettingdraden in tegenfase afwisselend boven en onder twee opeenvolgende grondinslagdraden (14),(15) lopen.
De voorste gedeelten (5C) van de bovenste lancetten (5) en de voorste gedeelten (6C) van de onderste lancetten (6) bevinden zich boven elkaar tussen het bovenste (12) en het onderste grondweefsel (13). Tussen deze voorste gedeelten (5C),(6C) wordt gedurende elke inslaginbrengcyclus een lusinslagdraad (22) ingebracht.
Volgens de op figuur 1 geïllustreerde werkwijze worden twee weefsels met poollussen en gesneden pool geweven. Om gesneden pool te vormen worden poolkettingdraden (23), (24),(25) afwisselend over een grondinslagdraad (14) van het bovenste grondweefsel (12) en over een grondinslagdraad (15) van het onderste grondweefsel (13) afgebonden. Deze poolkettingdraden (23), (24),(25) worden nadien tussen beide grondweefsels (12), (13) doorgesneden. Om poollussen te vormen op het bovenste grondweefsel (12) wordt een poolkettingdraad (26) afwisselend in het bovenste grondweefsel (12) afgebonden en lusvormend omgebogen over een
<Desc/Clms Page number 16>
lusinslagdraad ((22). Om poollussen te vormen op het onderste grondweefsel (13) wordt een poolkettingdraad (27) afwisselend in het bovenste grondweefsel (12) afgebonden en lusvormend omgebogen over een lusinslagdraad (22).
Het afbinden van poolkettingdraden (zowel voor de vorming van gesneden pool als voor de vorming van poollussen) gebeurt over grondinslagdraden (14), (15) die zich ten opzichte van de spankettingdraden (20), (21) langs de rugzijde van het weefsel bevinden. De gedurende opeenvolgende inbrengcycli ingebrachte lusinslagdraden (22) worden afwisselend voor de vorming van lussen op het bovenste grondweefsel (12) en voor de vorming van poollussen op het onderste grondsweefsel (13) gebruikt.
De (delen van) poolkettingdraden (23-28) die niet gebruikt worden voor het creëren van oppervlakte-effecten (de dode poolkettingdraden) worden meelopend met de spankettingdraden (20),(21) ingebonden in de grondweefsels (12),(13).
Deze werkwijze vereist het gebruik van een vierstanden-jacquardinrichting.
Bij elke inslaginbreng worden een bovenste grondinslagdraad (14), een lusinslagdraad (22) en een onderste grondinslagdraad (15) gelijktijdig boven elkaar ingebracht. Bij een inslaginbreng (bv. de eerste inslaginbreng links op figuur 1) waar men de bovenste grondinslagdraad (14) langs de poolzijde van het bovenste weefsel wil inbinden, de lusinslagdraad (22) wil gebruiken voor het vormen van een lus op het bovenste weefsel, en de onderste grondinslagdraad (15) langs de rugzijde van het onderste weefsel wil inbinden, moeten de poolkettingdraden # een eerste positie, boven het bovenste inslaginbrengmiddel, innemen om als dode pool in het bovenste weefsel ingebonden te worden, en om over de bovenste grondinslagdraad (14) afgebonden te worden ;
# een tweede positie, tussen het bovenste en het middelste inslaginbrengmiddel, innemen om figuur te vormen over de bovenste grondinslagdraad (14) in het bovenste weefsel, en
<Desc/Clms Page number 17>
om vlottend langs de poolzijde lopend ingebonden te worden in het bovenste weefsel (zie o. m. figuur 2) ; # een derde positie, tussen het middelste en het onderste inslaginbrengmiddel, innemen om een lus te vormen over de lusinslagdraad (22) van het bovenste weefsel, om als dode pool in het onderste weefsel ingebonden te worden, en om vlottend langs de poolzijde lopend ingebonden te worden in het onderste weefsel ; en # een vierde positie, onder het onderste inslaginbrengmiddel, innemen om afgebonden te worden over de onderste grondinslagdraad (15) in het onderste weefsel.
Bij een inslaginbreng (bv. de tweede inslaginbreng van links op figuur 1) waar men de bovenste grondinslagdraad (14) langs de rugzijde van het bovenste weefsel wil inbinden, de lusinslagdraad (22) wil gebruiken voor het vormen van een lus op het onderste weefsel, en de onderste grondinslagdraad (15) langs de poolzijde van het onderste weefsel wil inbinden, moeten de poolkettingdraden # een eerste positie, boven het bovenste inslaginbrengmiddel, innemen om afgebonden te worden over de bovenste grondnslagdraad (14) in het bovenste weefsel ;
# een tweede positie, tussen het bovenste en het middelste inslaginbrengmiddel, innemen om een lus te vormen over de lusinslagdraad (22) van het onderste weefsel, om als dode pool in het bovenste weefsel ingebonden te worden, en om vlottend langs de poolzijde lopend ingebonden te worden in het bovenste weefsel;
<Desc/Clms Page number 18>
# een derde positie, tussen het middelste en het onderste inslaginbrengmiddel, innemen om figuur te vormen over de onderste grondinslagdraad (15) in het onderste weefsel, en om vlottend langs de poolzijde lopend ingebonden te worden in het onderste weefsel ;
en # een vierde positie, onder het onderste inslaginbrengmiddel, innemen om als dode pool in het onderste weefsel ingebonden te worden, en om afgebonden te worden over de onderste grondnslagdraad (15) in het onderste weefsel ; Op figuur 2 wordt getoond hoe weefsels met poollussen en gesneden pool en vlottende dode poolkettingdraden (23-28) geweven worden. Deze werkwijze verschilt van de werkwijze volgens figuur 1 doordat de dode poolkettingdraden (23- 28) nu afwisselend ingebonden worden over één grondinslagdraad (14),(15) en langs de poolzijde van het grondweefsel (12), (13) over meerdere grondinslagdraden (14), (15) vlotten. Deze dode poolkettingdraden (23-28) worden over een langs de poolzijde van de spankettingdraden (20), (21) gelegen grondinslagdraad (14),(15) ingebonden.
De werkwijze volgens figuur 3 verschilt van die volgens figuur 2 doordat nu bijkomend ook poolkettingdraden (26), (27) over meerdere lusinslagdraden (22) omgebogen worden om naast de gesneden pool en de gewone (over één lusinslagdraad gevormde) poollussen ook langere poollussen te vormen. Ook hier worden de dode poolkettingdraden vlottend ingebonden en worden de poolkettingdraden die gesneden pool en poollussen vormen afgebonden over grondinslagdraden (14),(15) die langs de rugzijde van de spankettingdraden (20), (21) lopen.
<Desc/Clms Page number 19>
De werkwijze volgens figuur 4 levert weefsels op met een gedeelte met poollussen en een gedeelte met afwisselend een poollus en twee gesneden poolbenen.
Daarvoor laat men drie identieke pookettingdraden (23), (24), (25), op dezelfde manier volgens een W-binding pool vormen, terwijl deze poolkettingdraden elk over twee inslaginbrengcycli ten opzichte van elkaar gedefaseerd zijn. De poolkettingdraad wordt daarbij telkens in het midden van de W over een lusinslagdraad (22) omgebogen. De dode poolkettingdraden worden afwisselend ingebonden over een grondinslagdraad (14), (15) die langs de poolzijde van de spankettingdraden (20), (21) loopt en vlottend boven meerdere grond-inslagdraden (14), (15) gebracht.
Op figuur 5 laat men twee poolkettingdraden (23), (28) van dezelfde kettinggang terzelfdertijd gesneden pool vormen door ze in tegenfase afwisselend in het bovenste (12) en het onderste grondweefsel (13) af te binden. Hierdoor wordt een hoge pooldichtheid bekomen. De ene poolkettingdraad (28) wordt daarbij telkens afgebonden over een grondslagdraad (14), (15) aan poolzijde , terwijl de andere poolkettingdraad (23) telkens over een grondslagdraad (14), (15) aan rugzijde wordt afgebonden. In dezelfde kettinggang laat men andere poolkettingdraden (26), (27) poollussen vormen en wordt met nog andere poolkettingdraden (24), (25) gesneden pool gevormd met een kleinere pooldichtheid. De dode poolkettingdraden (23-28) worden meelopend met de spankettingdraden (20), (21) ingebonden.
De werkwijze volgens figuur 6 verschilt van die van figuur 5 doordat hier poollussen gevormd worden over twee lusinslagdraden (22), waardoor langere poollussen bekomen worden naast de gesneden pool met hoge pooldichtheid en de korte poollussen, doordat er in de weefsels plaatsen zijn waar de grondbinding zichtbaar is zodat een ciselé-effect gecreëerd wordt, en doordat de twee poolkettingdraden (23), (28) die in tegenfase gesneden pool vormen, nu alternerend over een grondinslagdraad (14), (15) aan poolzijde en over een grondinslagdraad (14), (15) aan rugzijde worden afgebonden, waarbij dit synchroon gebeurt voor het bovenste (12) en het onderste grondweefsel (13). De dode poolkettingdraden (23-28) worden hier eveneens meelopend met de spankettingdraden (20), (21) ingebonden.
<Desc/Clms Page number 20>
Volgens figuur 7 worden korte poollussen gevormd door poolkettingdraden (23-28) over één lusinslagdraad (22) te laten lopen, en worden lange poollussen gevormd door poolkettingdraden (24), (27) over twee lusinslagdraden (22) te laten lopen. Hier wordt geen gesneden pool gevormd. De poolkettingdraden (23-28) worden afgebonden over grondinslagdraden (14), (15) die langs de poolzijde van de spankettingdraden (20), (21) lopen. De dode poolkettingdraden (23-28) worden meelopend met de spankettingdraden(20), (21) ingebonden.
De werkwijze volgens figuur 8 verschilt enkel van die van figuur 7 doordat de poolkettingdraden (23-28) nu afgebonden worden over grondinslagdraden (14), (15) die langs de rugzijde van de spankettingdraden (20), (21) lopen.
Op figuur 9 wordt de productie geïllustreerd van weefsels met niet doorgebonden poollussen en met dode poolkettingdraden (23-28) die met de spankettingdraden (20), (21) meelopend ingebonden zijn. In de weefsels wordt een bijkomend effect gecreëerd doordat op bepaalde plaatsen het uitzicht van de poolzijde bepaald wordt door een poolkettingdraad (23), (27) die langs de poolzijde over meerdere grondindlagdraden (14), (15) vlot (flat weave). Deze pookettingdraad (23), (27) wordt af en toe over één grondinslagdraad (14), (15) in het grondweefsel (12) (13) ingebonden.
Bij de werkwijze volgens figuur 10 laat men in elk weefsel een poolkettingdraad (24), (27) niet doorgebonden poollussen vormen, waarbij zowel korte als lange (over meerdere lusinslagdraden gevormde) poollussen worden gevormd, laat men een andere poolkettingdraad (23) niet doorgebonden gesneden pool vormen en laat men nog andere poolkettingdraden (25), (28) vlottend langs de poolzijde het uitzicht van het weefsel bepalen. Deze vlottende poolkettingdraad (25), (28) wordt af en toe afgebonden over een langs de poolzijde van de spankettingdraad (20), (21) lopende grondinslagdraad (14), (15). De dode poolkettingdraden (23-28) worden in de grondweefsels (12), (13) ingebonden samen met de spankettingdraden (20), (21).
<Desc/Clms Page number 21>
De werkwijze volgens figuur 11 verschilt van die volgens figuur 10 doordat de lusvormende poolkettingdraden (23), (26) en de poolkettingdraden (24) die gesneden pool vormen nu afgebonden worden over grondinslagdraden (14) , (15) die langs de rugzijde van de spankettingdraden (20), (21)lopen (doorgebonden worden), en doordat een ciselé-effect bekomen wordt door de grondbinding zichtbaar te maken in het onderste weefsel (13).
De in de figuren 1 tot 11 voorgestelde combinaties van effecten kunnen oneindig gecombineerd worden.
Wat de grondbinding betreft (de binding van grondkettingdraden (16, 17) ; (18, 19) en grondinslagdraden (14), (15)) merken we op dat alle mogelijke grondbindingen kunnen toegepast worden bij de werkwijze en de weefsels volgens deze uitvinding, en dat de op de figuren voorgestelde 2/2-grondbinding enkel bij wijze van voorbeeld werd gegeven.