NL9402027A - Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van een persoon. - Google Patents

Description

Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van een persoon.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichtingvoor het van een zittende naar een liggende positie of omgekeerd brengenvan een persoon, omvattende een draagconstructie waaraan een om een inhoofdzaak verticale as draaibare draagsteun is aangebracht, omvattendetenminste eerste en tweede zich in tegenovergestelde richtinguitstrekkende om in hoofdzaak horizontale as draaibare armdelenvoor verbinding met een draagband.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandseopenbaarmaking 189945. Daarbij is aan de draagconstructie een om eenhorizontale as zwenkbare arm bevestigd. Deze arm is een enkel doorgaandgeheel en de uiteinden daarvan zijn in de nabijheid van de begrenzing vande draagband daaraan bevestigd. Dit betekent dat de draagband bij hetkantelen een beweging maakt, die in hoofdzaak overeenkomt met dekantelbeweging van de arm.

Gebleken is dat het daardoor niet mogelijk is in elke positieeen evenwichtstoestand te bereiken. Daardoor zal de draagband met de zichdaarin bevindende persoon steeds neigen naar een bepaalde stand terug tebewegen.

Om dit ongewenste effekt te vermijden, is de hierbovenbeschreven inrichting daarom voorzien van een rem.

Gebleken is dat een dergelijke rem de inrichtinggecompliceerder maakt, 'een beperkte levensduur heeft en de hantering vande inrichting bemoeilijkt. De bedieningsmiddelen voor de rem dienenimmers zoveel mogelijk in elke positie bereikbaar te zijn, maar mogendesondanks geen gevaar voor verwonding opleveren.

Het doel van de onderhavige uitvinding is de hierbovenbeschreven inrichting zodanig uit te voeren dat het niet langernoodzakelijk is een rem toe te passen.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven inrichtingverwezenlijkt doordat het eerste armdeel, dat dient voor het dragen vanhet schouderdeel van de persoon omvat een scharnierend daaraan bevestigdverbindingsorgaan, dat anderzijds scharnierend verbonden is met dedraagband en een grotere lengte heeft dan dat eerste armdeel. Doortenminste het armdeel, dat in verbinding met het bevestigingspunt voor deschouder van de persoon in de draagband voorziet, door het aanbrengen vaneen verbindingsorgaan, geleed uit te voeren, vindt een zodanigeverplaatsing van de persoon vanuit een liggende naar een zittende positie of omgekeerd plaats, dat zijn zwaartepunt in hoofdzaak in dezelfdepositie blijft. Daardoor is het niet langer noodzakelijk remmiddelen aante brengen omdat de inrichting geen voorkeurspositie meer kent indien eenpersoon in de draagband opgenomen wordt.

Verdere verfijning van de uitvindingsgedachte wordt verkregenmet de maatregelen zoals beschreven in de volgconclusies 2-5.

Indien bovendien de arm niet langer als één geheel wordtuitgevoerd, maar als twee met elkaar gekoppelde armdelen, kan een verderestabilisatie verkregen worden. Deze koppeling van de armdelen vindt bijvoorkeur met een vaste overbrengingsverhouding plaats zodanig dat hetarmdeel, dat zich nabij het bevestigingspunt van de draagband naar hetschouderdeel van de patiënt komt, met een hogere snelheid beweegt dan hetarmdeel dat in verbinding met het bevestigingspunt van de draagband bijhet bekken van de te verplaatsen persoon voorziet. Via de in deconclusies 2-5 genoemde lengteverhouding van deze armdelen, resulteertdit uiteindelijk in een grotere beweging van het bevestigingspunt nabijhet bekken dan het bevestigingspunt nabij de schouder van de draagband.

De overbrenging tussen de twee armdelen kan elke in de standder techniek bekende overbrenging omvatten, zoals eentandwieloverbrenging of stangenstelsel.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voorhet verplaatsen van een persoon van een liggende naar een zittendepositie of omgekeerd, omvattende het plaatsen van die persoon in eendraagband en het bevestigen van die draagband op ten minste twee puntennabij respectievelijk de schouder en het bekken van de persoon aan eenhefinrichting, waarbij het schouderdeel naar boven en het bekkendeel naarbeneden wordt gebracht, waarbij de hefinrichting zodanig is uitgevoerd,dat het bevestigingspunt nabij het bekken bij het heffen een ten minstetwee maal zo grote baan aflegt als het bevestigingspunt bij de schouder.

De uitvinding zal aan de hand van in de tekening afgebeeldeuitvoeringsvoorbeelden nader verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens deuitvinding in perspectivisch aanzicht;

Fig. 2 een detail van de inrichting volgens fig. 1 met depersoon in liggende positie;

Fig. 3 het detail volgens fig. 2 met de persoon in bijnazittende positie;

Fig. 4 een detail van de inrichting volgens fig. 2 en 3;

Fig. 5 een variant van het detail volgens fig. 4.

De inrichting volgens de onderhavige uitvinding is in fig. 1 inzijn geheel met 1 aangegeven. Deze bestaat uit een met het cij£er 2aangegeven draagconstructie voorzien van niet nader gedetailleerdewielen. Een dergelijke inrichting wordt met name in bejaardenhuizen,verpleegtehuizen en ziekenhuizen toegepast, om patiënten van een bed ineen stoel en/o£ op een toilet te plaatsen en omgekeerd.

Aan de draaginrichting 2 is een verticale as 3 bevestigd waaromeen draagsteun 11 kan scharnieren. Aan draagsteun 11 zijn armdelen 4 en 5aangebracht. Armdeel 4 is een rechte stang terwijl armdeel 5 eenringvormige constructie is. Aan armdeel 4 is een omgekeerd U-vormigeverbindingsstang 6 scharnierend bevestigd. Het scharnier tussen armdeel 4en verbindingsstang 6 is met 10 aangegeven. De verbindingsstang 6 isnabij de uiteinden van bevestigingspunten 18 voorzien ter bevestiging aanlippen 9 van een draagband 8. Deze draagband 8 is bij de zijde nabij hetbekken voorzien van een koppelband 7, die kan aangrijpen opbevestigingspunten 19 van armdeel 5.

Zoals uit £ig. 2 en 3 blijkt zijn de armdelen om eenhorizontale as schamierbaar in draagsteun 11 aangebracht en onderlingverbonden via een tandwielstelsel 12, 13,14. In het bijzonder blijkt uitfig. 4 dat tandwiel 14 wezenlijk kleiner is dan de twee anderetandwielen. Bij voorkeur is de verhouding van tandwiel 12 ten opzichtevan tandwiel 14 4:3. De lengte van armdeel 4 en armdeel 5 wordt bijvoorkeur zodanig gekozen dat armdeel 5 ongeveer 3,35 maal zo lang is alsarmdeel 4.

In fig. 5 is een variant getoond waarbij detandwieloverbrenging vervangen is door een stangenstelsel. Armdeel 5 isvoorzien van een uitsteeksel 15 terwijl armdeel 4 voorzien is vanuitsteeksel 17 met verschillende lengte (verhouding 4:3). Dezeuitsteeksels zijn via een verbindingsstaaf 16 met elkaar verbonden.

Gebleken is dat het met de hierboven beschreven constructiemogelijk is om de patiënt vanuit de in fig. 1 getoonde positie naar depositie van fig. 3 te bewegen zonder dat het zwaartepunt wezenlijk inpositie verandert. Dit heeft tot gevolg dat het niet langer noodzakelijkis remmen aan te brengen en de draagband en/of één van de armdelen inelke willekeurige positie kan worden aangegrepen om de betreffendepersoon te verplaatsen. De bediening wordt daardoor aanzienlijkvereenvoudigd.

Hoewel de hierboven beschreven waarden voor de verschillendeoverbrengingen en lengteverhoudingen de voorkeur hebben, moet begrepen worden, dat deze binnen een breed bereik gevarieerd kunnen worden. Dehierboven beschreven lengteverhouding van armdeel 5 ten opzichte vanarmdeel 4 kan liggen tussen het bereik van 2 en 4,5. Eveneens is hetmogelijk andere overbrengingsmechanismen tussen de verschillende armdelenvoor te stellen.

Tijdens bedrijf blijkt dat de inrichting volgens de onderhavigeuitvinding nabij het bekken een ten minste twee maal zo grote weg aflegtals nabij het schouderdeel.

Begrepen moet worden, dat binnen het bereik van de bijgevoegdeconclusies voor degenen bekwaam in de stand der techniek vele variantenmogelijk zijn.

Claims (12)

1. Inrichting (1) voor het van een zittende naar een liggendepositie of omgekeerd brengen van een persoon, omvattende eêndraagconstructie (2) waaraan een om een in hoofdzaak verticale as (3)draaibare draagsteun (11) is aangebracht, omvattende tenminste eerste entweede zich in tegenovergestelde richting uitstrekkende om in hoofdzaakhorizontale as draaibare armdelen (4,5) voor verbinding met een draagband(8), met het kenmerk, dat het eerste armdeel (5) dat dient voor hetdragen van het schouderdeel van de persoon omvat een scharnierend daaraanbevestigd verbindingsorgaan (6), dat anderzijds scharnierend verbonden ismet de draagband en een grotere lengte heeft dan dat eerste armdeel (4).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het tweede armdeel(5) dat dient voor het dragen van het bekkendeel van de persoon omvat eenscharnierend daaraan bevestigd koppelorgaan (7), dat anderzijdsscharnierend verbonden is met de draagband.

3. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies,waarbij het eerste armdeel (4) wezenlijk korter is dan het tweede armdeel(5).

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het tweede armdeel(4) tenminste 2 en ten hoogste 4, 5 maal zo lang is als het eerstearmdeel.

5. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het tweede armdeelongeveer 3, 5 maal zo lang is als het eerste armdeel.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbijde armdelen (4,5) via een overbrenging met elkaar zijn gekoppeld, waarbijdie overbrenging zodanig is uitgevoerd, dat het eerste armdeel (4)sneller bewogen dan het tweede armdeel (5).

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij debewegingsverhouding 4:3 is.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de overbrengingis aangebracht bij de draagsteun (11) waarin de armdelen (4,5)scharnierend zijn opgenomen.

9. Inrichting volgens een van de conclusies 6-8, waarbij deoverbrenging omvat een tandwieloverbrenging (121,13,14).

10. Inrichting volgens een van de conclusies 6-8, waarbij deoverbrenging omvat een stangenstelsel (15,16,17).

11. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste armdeel omgekeerd U-vormig is uitgevoerd.

12. Werkwijze voor het verplaatsen van een persoon van eenliggende naar een zittende positie of omgekeerd, omvattende het plaatsenvan die persoon in een draagband en het bevestigen van die draagband opten minste twee punten nabij respectievelijk de schouder en het bekkenvan de persoon aan een hefinrichting, waarbij het schouderdeel naar bovenen het bekkendeel naar beneden wordt gebracht, met het kenmerk, dat dehefinrichting zodanig is uitgevoerd, dat het bevestigingspunt nabij hetbekken bij het heffen een ten minste twee maal zo grote baan aflegt alshet bevestigingspunt bij de schouder.