NL9401156A - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents

Description

GRONDBEWERKINGSMACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een combinatievan een trekker en een grondbewerkingsmachine, waarbij degrondbewerkingsmachine is voorzien van een gestel met eendwars op de voortbewegingsrichting gelegen rij van grondbe-werkingsorganen, elk voorzien van een paar naar benedengerichte tanden, welke grondbewerkingsorganen om opwaartseassen draaiend worden aangedreven en welke machine is voor¬zien van een paar armen, waarmee de machine aan de driepunts-hef inrichting van een trekker koppelbaar is, en van eentweede paar zwenkbaar aan het gestel aangebrachte armen, metbehulp waarvan een rol draaibaar vóór de grondbewerkingsorga¬nen is aangebracht, welke rol in hoogterichting ten opzichtevan het gestel door middel van een verstelinrichting instel¬baar is, terwijl de machine aan de achterzijde verderegrondbewerkingsorganen bezit.

Een dergelijke combinatie is bekend uit het Franseoctrooischrift 7830315 (2400825). Bij de grondbewerkings¬machine volgens dit octrooischrift is aan de voorzijde eenrol aangebracht. Deze rol heeft als taak de grond voor degrondbewerkingswerktuigen samen te drukken, maar dientgelijktijdig voor het beschermen van de grondbewerkingsorga¬nen tegen stenen.

De druk van de rol op de grond wordt verdeeld doorde druk op de tanden en op de aan de achterzijde van demachine gemonteerde rol. Hoewel het bij deze machine mogelijkis de druk op de rol een weinig te wijzigen doordat de roliets in hoogterichting kan worden ingesteld, is het instellenvan de druk echter zeer beperkt en de overwegende taak van derol is bescherming van de grondbewerkingsorganen.

De uitvinding beoogt de werking van de hierbovengenoemde grondbewerkingsmachine te verbeteren. Volgens deuitvinding is, behalve de verstelinrichting voor de rol, eentweede verstelinrichting hiervoor aanwezig in de vorm van eenhydraulische cilinder, die tussen de trekker en de rol isaangebracht, door middel waarvan een deel van het gewicht van de trekker op de rol kan worden overgebracht, terwijl dezehydraulische verstelcilinder met het hydraulisch circuit vande trekker koppelbaar is.

Door deze constructie kan worden bereikt dat onderde meest verschillende omstandigheden, zoals lichte of zwaregronden, verschillende werkdiepten van de machine of ver¬schillende vochtigheidsgehalten van de grond, de instellingvan de machine aan de functioneringseisen kan worden aange¬past.

Opgemerkt wordt dat uit het US-octrooischrift3756203 het bekend is om de druk van een rol te wijzigen. Indit octrooi wordt een voertuig beschreven met aan de achter¬zijde een aankoppeling bestaande uit twee stangen die vastaan het voertuig zijn bevestigd. Aan de onderzijde bezittendeze stangen een horizontale, dwars op de rijrichting gelegenscharnieras, waaraan het gestel van een rol scharnierbaar isaangebracht. Aan dit gestel is eveneens een hydraulischecilinder zwenkbaar bevestigd, die ook zwenkbaar aan deachterzijde van het voertuig is aangebracht. De hydraulischecilinder kan worden bediend door middel van een aan deachterzijde van het voertuig aangebrachte motor en. hydrauli¬sche pomp combinatie. Het is de bedoeling dat deze construc¬tie in de plaats van een hef inrichting komt. Met deze con¬structie is het mogelijk een deel van het gewicht van hetvoertuig op de rol over te brengen. Met deze constructie kanmen echter niet de voordelen verkrijgen die met de construc¬tie volgens de uitvinding kunnen worden verkregen.

Het is verder uit het Nederlandse octrooischrift188518 bekend om een trekker zowel aan de voorzijde als aande achterzijde te voorzien van een driepuntshefinrichting,waarop een landbouwmachine koppelbaar is, terwijl beidehefinrichtingen zijn voorzien van een hydraulische vijzel,waarmee het mogelijk is het gewicht van de trekker op beidelandbouwmachines over te brengen. Ook dit octrooischriftbeschrijft niet een inrichting waarmee de voordelen van demachine-combinatie volgens de uitvinding kunnen wordenbereikt.

Aan de hand van een tweetal uitvoeringsvoorbeelden zal de uitvinding hieronder nader worden uiteengezet.

Figuur 1 geeft een machine weer, voorzien van eeneerste uitvoeringsvoorbeeld van een constructie volgens deuitvinding, terwijl

Figuur 2 op grotere schaal een aanzicht weergeeftvolgens de lijn II - II in figuur 1.

Figuur 3 geeft een machine weer, voorzien van eentweede uitvoeringsvoorbeeld van een constructie volgens deuitvinding.

De in de figuren weergegeven inrichting betrefteen grondbewerkingsmachine, voorzien van een zich dwars op devoortbewegingsrichting A van de machine uitstrekkend, koker¬vormig gesteldeel 1, waarin op gelijke afstand van bijvoorkeur 25 centimeter van elkaar zich in opwaartse, bijvoorkeur verticale richting uitstrekkende assen 2 zijngelegerd van rotors 3 die elk een onder het gesteldeel op deas 2 aangebrachte drager 4 en twee bewerkingsorganen 5 in devorm van tanden omvatten, die nabij de einden van de drager 4zijn bevestigd en zich naar beneden uitstrekken.

Binnen het kokervormig gesteldeel 1 zijn op derespectieve assen 2 tandwielen 6 aangebracht, een en anderzodanig dat de tandwielen op naast elkaar gelegen assen metelkaar in aandrijvende verbinding staan. Nabij de einden vanhet gesteldeel 1 zijn ten minste tijdens bedrijf zich inopwaartse en in de voortbewegingsrichting A uitstrekkendebeweegbare platen 7 aangebracht, waarmee de tanden 5 van debuitenste rotors 3 ter verkruimeling van de aarde en terverdeling van de verkruimelde aarde kunnen samenwerken.

Nabij het midden is de voorzijde van het gestel¬deel 1 voorzien van een bok 8 voor aankoppeling van demachine aan de driepuntshefinrichting van een trekker. De bok8 omvat zich in de voortbewegingsrichting A uitstrekkendestrippen 9 die op de bovenzijde van het gesteldeel zijnbevestigd. De strippen 9 zijn nabij de achtereinden voorzienvan tappen 10, waarom zich langs de strippen 9 naar vorenuitstrekkende armen 11 verzwenkbaar zijn. De armen 11 zijn,vanaf de achterzijde gerekend, juist voorbij de voorzijde vanhet gesteldeel 1 naar beneden afgebogen over een gedeelte dat enigszins schuin naar voren is gericht (figuur 2). Nabij deafbuiging van elk van de armen 11 is verzwenkbaar een zichomhoog en enigszins schuin naar achteren uitstrekkendeschroefspindel 12 aangebracht. Het ondereinde van de schroef-spindel 12 is vastgezet aan de voorzijde van het gesteldeel 1. Aan het ondereinde is het afgebogen gedeelte van elke arm11 voorzien van een leger 13 voor een as 13A, die vrijdraaibaar is en deel uitmaakt van een tussen de armen 11gelegen rol 14. De rol 14 omvat langselementen 15, die aan deomtrek van steunen 16 zijn aangebracht. De rol 14, die met deeinden op althans nagenoeg gelijke afstand van het midden vanhet gesteldeel 1 is gelegen, is een zodanige breedte toege¬dacht dat de strook grond tussen de achterwielen van eentrekker wordt bestreken. Met behulp van de schroefspindel 12kan de stand van de rol, die tevens een steunorgaan vormt,ten opzichte van het gesteldeel 1 worden gewijzigd en daarme¬de de werkdiepte van de tanden 5 van de rotors 3. Juist vóórde schroefspindel 12 is elk van de armen 11 voorzien van eensteun 17, die enigszins schuin naar voren en naar boven entevens schuin naar binnen is omgezet (figuur 1 en 2). Elkesteun 17 is scharnierend verbonden met een einde van eenhydraulische verstelcilinder 18, waarvan de functie later zalworden uiteengezet. De armen 11 vormen een draagconstructievoor de rol 14.

Aan elk van de einden van het gesteldeel 1 is nabijde voorzijde om een tap 19A vrij beweegbaar een zich naarachteren uitstrekkende arm 20 aangebracht, waartussen eenzich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkendedrager 21 is bevestigd. De drager 21 is voorzien van opgelijke afstand van elkaar aangebrachte verende tanden 2IA.Nabij het midden van het gesteldeel 1 is de as 2 van eenrotor 3 tot boven het gesteldeel verlengd en reikt hierbij ineen tandwielkast 22. In de tandwielkast 22 staat het verleng¬de van de as 2 via een aan de achterzijde aangebrachtetoerenvariator 23 in aandrijvende verbinding met een zich inde voortbewegingsrichting A uitstrekkende as, die aan devoorzijde buiten de tandwielkast 22 uitsteekt en via eentussenas 24 met de aftakas van een trekker koppelbaar is.

De werking van de in het voorgaande beschrevenmachine is als volgt:

Tijdens het bedrijf is de bok 8 van de machine metde driepuntshefinrichting van een trekker gekoppeld en wordende respectieve rotors 3 vanaf de aftakas van de trekker viade in het voorgaande beschreven overbrenging zodanig aange¬dreven dat naast elkaar gelegen rotors in tegengestelderichting draaien en hierbij met hun tanden 5 ten minste aanelkaar grenzende stroken grond bewerken. De werkdiepte van derotors 3 kan, zoals reeds vermeld, worden ingesteld doormiddel van de schroefspindels 12 en de aan de voorzijdeaangebrachte rol 14. In het voorgaande werd er reeds opgewezen dat de breedte van de rol 14 zodanig dient te zijndat de afstand tussen de achterwielen van de trekker wordtbestreken. Op deze wijze kan met behulp van de rol 14 detussen de door de trekkerwielen gemaakte sporen gelegenstrook grond worden aangedrukt.

De in het voorgaande genoemde hydraulische ver-stelcilinder 18 is bedoeld om verzwenkbaar aan de achterzijdevan de trekker te worden aangebracht (zie figuur 2) en dezekan hierbij met het hydraulisch circuit op de trekker wordenverbonden. Met behulp van de hydraulische verstelcilinder 18kan een deel van het gewicht van de trekker op de rol 14worden overgebracht, zodat de aandrukkende werking van de rolkan worden geïntensiveerd. Doordat de rol 14 de tussen detrekkersporen gelegen strook grond aandrukt, kan - vooraldaar waar de wielen van de trekker de neiging hebben relatiefdiep in te sporen - de werking van de machine worden verbe¬terd.

Met behulp van de aan de achterzijde aangebrachtedrager 21 met verende tanden 2IA kan een laatste bewerkingvan de aarde worden gegeven. Hierbij kan de drager 21 metbehulp van de armen 20 vrij op en neer bewegen.

Bij het in figuur 3 weergegeven uitvoeringsvoor-beeld is een machine met een grotere werkbreedte afgebeeld,die voorzieningen heeft om ook buiten de trekkersporengelegen stroken grond met behulp van een rol aan te drukken.

Bij het uitvoeringsvoorbeeld weergegeven in figuur 3 is de as 13A van de rol 14 aan weerszijden verlengd meteen deel 25 dat tot de einden van het gesteldeel IA reikt endat aan het vrije einde is ondersteund door middel van eenarm die zich in de voortbewegingsrichting A uitstrekt,dezelfde uitvoering heeft als de armen 11 en nabij de achter¬zijde door middel van eenzelfde bevestiging in hoogterichingverzwenkbaar is aangebracht. Elk van de betreffende armen isdoor middel van een schroef spindel 12 op dezelfde wijze alsvoor de armen 11 bij het eerste uitvoeringsvoorbeeld isbeschreven en afgebeeld, in hoogterichting verzwenkbaar. Dearmen 11 voor de rol 14 zijn bij dit uitvoeringsvoorbeeldniet voorzien van een schroefspindel-verstelling. De respec¬tieve armen vormen ook hier een draagconstructie.

Op elk van de asdelen 25 is over een breedte dieovereenkomt met de breedte van de stroken grond buiten hettrekkerspoor, die nog door de machine moeten worden bewerkt,een steunorgaan 26 in de vorm van een rol aangebracht, welkerol qua lengte korter is dan de rol 14, doch verder dezelfdeuitvoering heeft. Met behulp van de schroefspindels 12 kunnende buitenste armen 11 en daarmee de rol 14 en de buitensterollen 26 in hoogterichting worden versteld voor de regelingvan de werkdiepte van de tanden van de respectieve rotors 3.Evenals bij het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld kan tijdenshet bedrijf door middel van de hydraulische verstelcilinders18 een deel van het gewicht van de trekker op de respectieverollen worden overgebracht, waardoor het aandrukken van debetreffende grondstroken kan worden geïntensiveerd. Dewerking van de machine volgens figuur 3 is geheel overeenkom¬stig de werking van de machine volgens het eerste uitvoe¬ringsvoorbeeld .

Opgemerkt wordt dat in de weergegeven uitvoerings-voorbeelden de trekker achter is voorzien van "dubbel lucht".De constructie kan echter vanzelfsprekend ook bij "enkellucht" worden gebruikt. De breedte van de buitenste rollenbij het tweede uitvoeringsbvoorbeeld kan dan zijn aangepast.

De uitvinding is niet beperkt tot het vorenstaan¬de, doch betreft tevens alle details van de figuren, al ofniet beschreven.

Claims (7)

1. Combinatie van een trekker en een grondbewerkings¬machine, waarbij de grondbewerkingsmachine is voorzien vaneen gestel met een dwars op de voortbewegingsrichting gelegenrij van grondbewerkingsorganen, elk voorzien van een paarnaar beneden gerichte tanden, welke grondbewerkingsorganen omopwaartse assen draaiend worden aangedreven en welke machineis voorzien van een paar armen, waarmee de machine aan dedriepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar is, en vaneen tweede paar zwenkbaar aan het gestel aangebrachte armen,met behulp waarvan een rol draaibaar vóór de grondbewerkings¬organen is aangebracht, welke rol in hoogterichting tenopzichte van het gestel door middel van een verstelinrichtinginstelbaar is, terwijl de machine aan de achterzijde verderegrondbewerkingsorganen bezit, met het kenmerk, dat, behalvede verstelinrichting (12) voor de rol (14), een tweedeverstelinrichting hiervoor in de vorm van een hydraulischecilinder (18) aanwezig is, die tussen de trekker en de rol(14) is aangebracht, door middel waarvan een deel van hetgewicht van de trekker op de rol kan worden overgebracht,terwijl deze hydraulische verstelcilinder met het hydraulischcircuit van de trekker koppelbaar is.

2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, methet kenmerk, dat de einden van de rol (14, 26) zich opalthans nagenoeg gelijke afstand van het midden van hetgesteldeel bevinden.

3. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaandeconclusies, met het kenmerk, dat de rol (14, 26) rolelementen(14, 26) omvat die op een gemeenschappelijke, in hoogterich¬ting verstelbare draagconstructie (11, 13A, 25) zijn aange¬bracht .

4. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaandeconclusies, met het kenmerk, dat de machine een tussen detrekker en een draagconstructie voor de rol (14, 26) gelegenverstelcilinder (18) omvat.

5. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 4, methet kenmerk, dat de verstelcilinder (17, 18) deel uitmaakt van de draagconstructie voor de rol (14, 26), respectievelijkde rolelementen (14, 26).

6. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaandeconclusies, met het kenmerk, dat de draagconstructie (11,13A, 25) voor de rol (14, 26), respectievelijk de rolelemen¬ten (14, 26) twee op afstand van elkaar gelegen armen (11)omvat en ten minste één van de armen (11) met de verstelci-linder (18) is verbonden.

7. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaandeconclusies, met het kenmerk, dat de verstelcilinder (18)verbindbaar is met het hydraulisch circuit van de trekker.