NL9200397A - Informatie-optekeninrichting. - Google Patents

Description

Informatie-optekeninrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een optekeninrichting voor het optekenen van informatie op een registratiedrager, welke inrichting is voorzien van een lees/schrijfkop van een soort die in een lees- en een schrijftoestand gebracht kan worden, en welke lees/schrijfkop is ingericht om in de schrijftoestand in reactie op een schrijfsignaal een overeenkomend informatiepatroon aan te brengen in een gedeelte van de registratiedrager dat wordt afgetast door een aftastpunt dat door de positie van de lees/schrijfkop is vastgelegd, en welke lees/schrijfkop is ingericht om in de leestoestand een leessignaal af te geven dat indicatief is voor het informatiepatroon in het door het aftastpunt afgetaste gedeelte van de registratiedrager, van een aandrijfinrichting voor het bewerkstelligen van de aftasting van de registratiedrager door het aftastpunt volgens een spoorvormige baan, van een ingangsbuffergeheugen voor het opslaan van op te tekenen informatie met een bepaalde laadsnelheid, met een ophaalschakeling voor het ophalen van een pakket van informatie uit het ingangsbuffergeheugen met een ophaalsnelheid die hoger is dan de laadsnelheid, van een schrijf schakeling voor het omzetten van het pakket opgehaalde informatie in schrijfsignalen voor de lees/schrijfkop, van besturingsmiddelen voor het onderbreken van de optekening na het optekenen van het met dit pakket overeenkomend informatiepatroon, voor het bewerkstelligen van een hernieuwde aftasting van het met het laatst opgehaalde pakket overeenkomend informatiepatroon en voor het bewerkstelligen van het ophalen van een volgend pakket van informatie uit het ingangsbuffergeheugen en het starten van de optekening van een met dit volgend pakket overeenkomend informatiepatroon in een gedeelte van de registratiedrager dat aansluit op het laatst opgetekende informatiepatroon, zodanig dat een vulgraad van het ingangsbuffergeheugen tussen bepaalde grenzen blijft.

Een dergelijke inrichting is bekend uit EP-A 0,429,139 (PHN 13.146). Een eis bij de optekening van informatie is dat de optekening van een zodanig goede kwaliteit is dat een betrouwbare uitlezing mogelijk is. Als gevolg van parametervariaties of incidentele verstoringen van het schrijfproces kan het voorkomen dat een gedeelte van de opgetekende informatie slechts ten dele uiüeesbaar is.

De uitvinding beoogt middelen te verschaffen die de bewaking van de kwaliteit van de optekening tijdens het optekenen mogelijk maken.

Dit doel wordt voor een inrichting volgens de openïngsparagraaf bereikt doordat de inrichting is voorzien van middelen voor het af leiden van een indicatiesignaal dat indicatief is voor de kwaliteit van het opgetekend informatiepatroon op basis van het leessignaal dat tijdens de hernieuwde aftasting door de lees/schrijfkop wordt afgegeven.

Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt voordelig gebruik gemaakt van het feit dat als gevolg van het periodiek onderbreken van de optekening extra tijd beschikbaar komt om de kwaliteit van de optekening te controleren op basis van het leessignaal. Het indicatiesignaal kan gebruikt worden om de kwaliteit van de optekening te verbeteren.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding kan een dergelijke verbetering verkregen worden door een inrichting welke is gekenmerkt doordat de middelen voor het in afhankelijkheid van het indicatiesignaal aanpassen van schrijfparameter die een relatie tusser. de op te teken informatie en het met deze informatie overeenkomend aangebracht informatiepatroon beïnvloedt.

Een uitvoeringsvorm van de optekeninrichting waarbij het indicatiesignaal op basis van het aantal fouten in de uitgelezen informatie wordt bepaald wordt gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van een leesschakeling voor het terugwinnen van de opgetekende informatie uit het leessignaal en waarbij de middelen voor het afgeven van het indicatiesignaal zijn voorzien van foutendetectiemiddelen voor het detecteren van fouten in de teruggewonnen informatie en van middelen voor het tellen van fouten in de uitgelezen informatie volgens een bepaald telcriterium, waarbij de middelen voor het afleiden van het indicatiesignaal zijn ingericht voor het afgeven van een indicatiesignaal dat indicatief is voor het aantal getelde fouten.

Een verdere uitvoeringsvorm van de optekeninrichting wordt gekenmerkt, doordat de inrichting is voorzien van middelen voor het detekteren of het indicatiesignaal aan een voorafbepaald criterium voldoet, van geheugen middelen voor het bewaren van de bij het laatst opgetekende informatiepatroon behorende informatie, waarbij de besturingsmiddelen zijn ingericht om bewerkstelligen van een hernieuwde optekening van ten minste die gedeelten van de in de geheugenmiddelen opgeslagen informatie waarvoor het indicatiesignaal niet aan genoemde criterium voldoet.

Door de hernieuwde optekening wordt eveneens een verbetering van de kwaliteit van de optekening verkregen.

Een verdere uitvoeringsvorm van de optekeninrichting wordt gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van middelen voor het toevoegen van foutencorrigerende codes aan de op te tekenen informatie, waarbij de middelen voor het detekteren van fouten zijn ingericht voor detecteren van fouten die met behulp van de foutencorrigerende codes niet herstelbaar zijn, waarbij het indicatiesignaal het aantal niet herstelbare fouten aangeeft.

Deze uitvoeringsvorm heeft het voordeel dat een bijzonder betrouwbare optekening wordt verkregen waarbij het aantal onherstelbare fouten in de uitgelezen informatie bijzonder klein is.

Verdere uitvoeringsvormen van de optekeninrichting alsmede de voordelen hiervan zullen hierna worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 1 tot en met 6, waarin figuur 1 en 6 verschillende uitvoeringsvormen van de optekeninrichting volgens de uitvinding tonen, figuur 2, 4 en 5 stroomdiagrammen tonen van programma’s die door programma gestuurde besturingseenheden van de optekeninrichting worden uitgevoerd, en figuur 3 een bovenaanzicht van een registratiedrager toont waarin informatie is opgetekend door een optekeninrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvorm van een optekeninrichting volgens de uitvinding voor het optekenen van informatie in een registratielaag van een registratiedrager. De inrichting omvat een motor 1 voor het om zijn as doen roteren van een schijfvormige registratiedrager 2 van een beschrijfbare soort, bijvoorbeeld een optische registratiedrager, welke is voorzien van een spiraalvormig spoor dat bestemd is voor optekening van informatie. Tegenover de roterende registratiedrager 2 is een lees/schrijfkop 3 opgesteld welke de registratiedrager aftast volgens een baan die een aftastpunt 2a, dat door de positie van de door de lees/schrijfkop 3 wordt vastgelegd, beschrijft. De lees/schrijfkop 3 kan bijvoorbeeld bestaan uit een gebruikelijke optische lees- en schrijfkop waarmee de registratiedrager 2 met behulp van een stralingsbundel kan worden afgetast. Het systeem is voorzien van een (niet weergegeven) spoorvolgsysteem van een gebruikelijke soort, welke er zorg voor draagt dat het aftastpunt 2a in hoofdzaak samenvalt met het midden van het spoor. Verder is de inrichting nog voorzien van een (eveneens niet weergegeven) focusregeling van het op de registratiedrager gefocusseerd houden van de aftastbundel, een (eveneens niet weergegeven) aftastsnelheidregelsysteem van een gebruikelijke soort voor het regelen van de snelheid waarmee de registratiedrager 2 langs de lees/schrijfkop 3 wordt bewogen. De lees/schrijfkop 3 kan met behulp van een radieel veiplaatsingssysteem 4 in radiële richting ten opzichte van de registratiedrager 2 verplaatst worden.

Voor bepaalde toepassingen zoals bijvoorbeeld in EP-A-0,429,139 beschreven systeem of het Mini-Disc systeem is de bitfrequentie van de op te tekenen informatie, bij voorbeeld als gevolg van data compressie technieken, lager dan de bitfrequentie van de gedigitaliseerde signalen zoals bij het Compact Disc-systeem of het RDAT-systeem. Dit betekent dat de bitfrequentie van het op te tekenen digitale signaal niet meer overeenkomt met de bitfrequentie van de signalen waarvoor de meest gebruikelijke opteken- en uitleesinrichtingen voor digitale informatie zijn ontworpen. Dit verschil in bitfrequentie kan bij de optekening worden opgevangen door toepassing van een ingangsbuffergeheugen 6, bijvoorbeeld een van het zogeheten First-In-First-Out-type (FIFO) dat tussen een ingang 5 voor het ontvangen van op te tekenen digitale signaal Va en een stuurschakeling 7 voor het aansturen van de lees/schrijfkop 3 is aangebracht en dat met een snelheid geladen wordt die overeenkomt met de bitfrequentie van het ontvangen digitale signaal Va en waaruit de opgeslagen informatie wordt bpgehaald en vervolgens aan een data-ingang van aan de stuurschakeling 7 wordt aangeboden met een ophaalsnelheid die gerelateerd is aan de aftastsnelheid bij de optekening. Indien de aftastsnelheid overeenkomt met de gebruikelijke aftastsnelheid van 1,2-1,4 m/s zoals bij de optekening en uitlezing van CD-signalen, dan is een ophaalsnelheid die overeenkomt met de bitfrequentie van het EFM-gemoduleerde CD-signaal zeer geschikt, Via de stuurschakeling 7 kan de lees/schrijfkop 3 in een schrijftoestand gebracht worden, waarin de kop 3 in reactie op het door de stuurschakeling 7 aangeboden schrijfsignaal een overeenkomstig informatiepatroon aanbrengt in het afgetaste gedeelte van de registratiedrager 2. Via de stuurschakeling 7 kan de lees/schrijfkop 3 eveneens in een leestoestand gebracht worden. In deze leestoestand geeft de kop 3 een leessignaal VI af overeenkomstig het informatiepatroon in het afgetaste gedeelte van de registratiedrager 2.

Ten behoeve van de besturing van het laden van het ingangsbuffergeheugen 6 kan de inrichting zijn voorzien van een kloksignaalgenerator 8 voor het leveren van het aan de bitfrequentie van het signaal Va gerelateerde Moksignaal cl2 voor het ingangsbuffergeheugen 6.

De optekeninrichting kan verder zijn voorzien van een tweede kloksignaalgenerator 9. De kloksignaalgenerator 9 levert aan het ingangsbuffergeheugen 6 een ophaalldoksignaal cl3 ten behoeve van het ophalen van de in het ingangsbuffergeheugen 6 opgeslagen informatie, waarbij het ophaalldoksignaal cl3 een frequentie heeft die bij voorkeur gerelateerd is aan de aftastsnelheid bij optekening. Teneinde te kunnen volstaan met een beperkte opslagcapaciteit voor het ingangsbuffergeheugen 6 kan de besturing van de optekening zodanig uitgevoerd worden dat bij een overschrijding van een bepaalde bovengrens van de vulgraad van het ingangsbuffergeheugen 6 een informatie-ophaalslag wordt uitgevoerd waarbij de in het ingangsbuffergeheugen 6 opgeslagen informatie wordt opgehaald, en vervolgens wordt opgetekend. Het ophalen en optekenen van informatie wordt aangehouden totdat de vulgraad beneden een bepaalde ondergrens is gekomen, waarna het ophaal- en optekenproces wordt onderbroken, totdat de vulgraad de bovengrens weer heeft overschreden. Ten behoeve van een dergelijke besturing is het systeem voorzien van optekenstuurmiddelen, welke bijvoorbeeld bestaan uit een programma gestuurde besturingseenheid 10 van een gebruikelijke soort, die geladen is met een geschikt programma. De besturingseenheid 10 is gekoppeld met het radieel verplaatsingssysteem 4 voor toevoering van een stuursignaal voor het bewerkstelligen van een sprong van de aftasting in radiële richting over een gedefinieerd aantal sporen. Verder is de besturingseenheid 10 gekoppeld met de kloksignaalgeneratoren 8 en 9 ten behoeve van het activeren en deactiveren van de opwekking van de door de generatoren 8 en 9 geleverde ldoksignalen. De besturingseenheid 10 levert tevens een stuursignaal aan de stuurschakeling 7. De stuurschakeling 7 is daarbij zodanig uitgevoerd dat afhankelijk van het ontvangen stuursignaal de lees/schrijfkop 3 in de leestoestand dan wel in de schrijftoestand wordt gezet. In de leestoestand levert de lees/schrijfkop 3 een leessignaal VI dat de informatie vertegenwoordigt die in het door de lees/schrijfkop 3 afgetaste spoorgedeelte ter plaatse van de aftasting is opgetekend. In de schrijftoestand wordt met behulp van de lees/schrijfkop 3 een optekening bewerkstelligd van de op de data-ingang van de stuurschakeling 7 ontvangen informatie. Verder levert het ingangsbuffergeheugen 6 ten behoeve van de besturing van de optekening aan de besturingseenheid 10 een vulgraadindicatiesignaal Vgl dat indicatief is voor de vulgraad van het ingangsbuffergeheugen 6. Tenslotte is de lees/schrijfkop 3 nog gekoppeld met de besturingseenheid 10 ter levering van het leessignaal VI ten behoeve van de bepaling van een adressignaal dat de positie van het punt van aftasting aangeeft.

De besturing van de optekening zal hierna nader worden verklaard onder verwijzing naar figuur 2, welk een stroomdiagram van een geschikt besturingsprogramma toont voor de besturingseenheid 10, en figuur 3, welke een bovenaanzicht van die informatiedrager 2 en het daarop aanwezige spoor, aangegeven met verwijzingscijfer 31, toont.

Het programma waarvan het stroomdiagram in figuur 2 is weergegeven omvat een stap SI die wordt uitgevoerd indien een optekening van de aan ingang 5 aangeboden informatiesignaal Va gewenst is. Tijdens de uitvoering van stap SI wordt onder besturing van de besturingseenheid 10 de lees/schrijfkop 3 op een gebruikelijke wijze naar een gewenste radiële positie gebracht waar de optekening dient te beginnen. Vervolgens wordt tijdens de uitvoering van stap S2 gestart met het laden van het signaal Va in het ingangsbuffergeheugen 6. Na de uitvoering van stap S2 wordt tijdens de uitvoering van stap S3 aan de hand van het vulgraadindicatiesignaal Vgl vastgesteld of de vulgraad van het ingangsbuffergeheugen 6 boven een bepaalde waarde Vmax is gekomen. Zodra de vulgraad boven deze waarde gekomen is wordt in stap S4 getest of de in het ingangsbuffergeheugen 6 opgeslagen informatie het eerste pakket van de op te · tekenen informatie betreft. Zo ja dan wordt tijdens de uitvoering van stap S4a, het met op het spoor gezocht waar de optekening kan beginnen, op een wijze als bijvoorbeeld beschreven in de Europese octrooiaanvrage EP-A-0 325 329 (PHQ 88.002), welke aanvrage hierbij door verwijzing wordt geacht te zijn opgenomen in de beschrijving. Vervolgens wordt tijdens de uitvoering van stap S5 met de optekening begonnen. Bij de uitvoering van stap S5 wordt de opwekking van het ophaalkloksignaal cl3 geactiveerd waardoor de in het ingangsbuffergeheugen 6 opgeslagen informatie synchroon met het ophaalkloksignaal cl3 aan de stuurschakeling 7 wordt toegevoerd. Tijdens de uitvoering van stap S5 wordt bovendien de lees/schrijfkop 3 in de schrijftoestand gezet, met het gevolg dat de aan de stuurschakeling 7 aangeboden informatie wordt opgetekend. Ter illustratie is in figuur 3 met verwijzingscijfer 30 het punt aangegeven waar de optekening begint in het spiraalvormige spoor 31.

De snelheid waarmee de informatie uit het ingangsbuffergeheugen 6 wordt opgehaald is hoger dan de snelheid waarmee het ingangsbuffergeheugen 6 wordt geladen, zodat tijdens de optekening de vulgraad van het ingangsbuffergeheugen 6 zal afnemen. In stap S6 wordt getest of de vulgraad van het ingangsbuffergeheugen beneden een bepaalde grens Vmin komt. Zo ja dan wordt tijdens de stap S7 de plaats in het spoor bepaald waar de optekening onderbroken zal worden. Bovendien wordt informatie die deze plaats aangeeft opgeslagen, bijvoorbeeld in het geheugen van de besturingseenheid 10. Voor een gedetailleerde beschrijving hiervan wordt verwezen naar de reeds genoemde aanvrage EP-A-0.429.139 (PHN 13.146). Tijdens de uitvoering van stap S8 wordt op het tijdstip dat de positie bereikt is waar de optekening moet worden onderbroken, de lees/schrijfkop 3 in de leesmode gezet en tegelijkertijd wordt door deactivering van de opwekking van het ophaalkloksignaal c!3 het ophalen van de informatie uit het ingangsbuffergeheugen 6 onderbroken. In figuur 3 is hét punt waarop de optekening in het spoor 31 is onderbroken aangeduid met het verwijzingscijfer 32.

Na de uitvoering van stap S8 wordt tijdens stap S9 bepaald of alle pakketjes van de informatie reeds zijn opgetekend. Zo nee dan wordt stap S10 uitgevoerd waarin een sprong van de lees/schrijfkop over een of meer sporen wordt bewerkstelligt naar een winding van het spiraalvormige spoor, die voorafgaat aan het spoorgedeelte waarin de optekening is onderbroken. De sprong is in figuur 3 met pijl 33 aangeduid. Als gevolg van de radiële sprong wordt spoorgedeelte afgetast dat is gelegen vóór het punt 32 waar de optekening is onderbroken. Tijdens de uitvoering van stap Sll wordt aan de hand van het uitleessignaal VI getest of de punt 32 weer opnieuw bereikt is, bijvoorbeeld op basis van de in het spoor aanwezige adresinformatie. Daarna wordt door uitvoering van stap S5 de optekening hervat. Bij de optekening wordt de optekening telkens tijdelijk onderbroken in de door de verwijzingscijfers 33, ...,36 aangegeven posities in het spoor 31. Dit proces van onderbreken en weer hervatten van de optekening gaat door totdat in stap S9 het laatste pakket van de op te tekenen informatie wordt gedetecteerd en stap S12 wordt uitgevoerd. Tijdens de uitvoering van stap S12 wordt door deactivering van het laadkloksignaal cl2 het laden van de gedigitaliseerde informatie in het ingangsbuffergeheugen 6 gestopt.

De in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm van de optekeninrichting volgens de uitvinding is voorzien van een analyseschakeling 11 voor het uit het leessignaal VI afleiden van een indicatiesignaal Vine dat indicatief is voor de kwaliteit van het leessignaal VI. De analyseschakeling 11 kan bijvoorbeeld bestaan uit een schakeling die als indicatiesignaal een signaal afgeeft dat aangeeft of een bepaalde schrijfparameter, zoals bijvoorbeeld het schrijfvermogen, afwijkt van de optimale instelling. Indien de pp te tekenen informatie een duty-cycle heeft van 50 % dan kan als analyseschakeling een schakeling toegepast worden die de duty-cycle van het leessignaal bepaald. Bij de optekening van een zogeheten gelijkstroomvrij signaal kan de analyseschakeling 11 een schakeling omvatten voor het bepalen van de gelijkstroomcomponent in het leessignaal. Echter ook analyseschakelingen van een ander type zijn toepasbaar, bij voorbeeld analyseschakelingen zoals beschreven in WO 91/09399, EP-A-0.404.205 (PHN 12.994), EP-A-0.404.247 (PHN 12.984), of EP-A-0.442.566 (PHN 13.242), welke octrooiaanvragen hierbij door verwijzing worden geacht te zijn opgenomen in de beschrijving. Het indicatiesignaal Vine wordt gebruikt voor aanpassing van de schrijfparameter. Dit kan bijvoorbeeld geschieden door middel van een daarvoor geschikte hardware-schakeling. In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm wordt het indicatiesignaal toegevoerd aan de besturingseenheid 10, welke is geladen met een geschikt instellingsprogramma dat via een signaallijn 12 een schrijfparameter, zoals bijvoorbeeld de door de stuurschakeling 7 ingestelde schrijfvermogen instelt in afhankelijkheid van het indicatiesignaal op een gebruikelijke wijze zoals bij voorbeeld beschreven in de reeds genoemde octrooiaanvragen EP-A-0.404.247 (PHN 12.984), EP-A-0.404.251 (PHN 12.994) of ËP-A-0.442.566 (PHN 13.242).

Bij wijze van voorbeeld is in figuur 4 een stroomdiagram weergegeven van een geschikt besturingsprogramma. Dit programma kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd voordat in het onder verwijzing naar figuur 2 beschreven programma stap S5 wordt uitgevoerd. Ter illustratie is dit programma in het stroomdiagram van figuur 2 aangeduid door Pinst.

Het programma Pinst omvat een stap S40 waarin het indicatiesignaal Vine wordt ingelezen. In stap S41 wordt op basis van het ingelezen indicatiesignaal Vine bepaald of het ingestelde schrijfvermogen PW te hoog dan wel te laag is. Indien het indicatiesignaal Vine aangeeft dat het ingestelde schrijfvermogen te laag is wordt stap 542 uitgevoerd waarin een instellingswaarde PW wordt verhoogd met een aanpassingswaarde. Indien bij de uitvoering van stap S41 echter blijkt dat het ingestelde schrijfvermogen te hoog is dan wordt de instellingswaarde bij de uitvoering van stap 543 verlaagd met de aanpassingswaarde. Bij de uitvoering van stap S44 wordt de instellingswaarde PW uitgevoerd naar de stuurschakeling 7, welke het schrijfvermogen instelt op een door de instellingswaarde PW vastgelegd niveau.

Figuur 5 toont een andere uitvoeringsvorm van de optekeninrichting volgens de uitvinding. De onderdelen van de inrichtingen die overeenkomen met onderdelen die reeds zijn beschreven onder verwijzing naar figuur 1 zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

In het signaalpad tussen de ingang 5 en de stuurschakeling 7 is een signaalbewerkingseenheid 50 aangebracht, welke op een gebruikelijke wijze foutencorrigerende codes toevoegt aan het op te tekenen informatiesignaal. Een dergelijke signaalbewerkingsschakeling kan bijvoorbeeld van een soort zijn zoals gebruikelijk wordt toegepast bij de optekening van digitale signalen volgens een CD-standaard. In de hier beschreven uitvoeringsvorm is de signaalbewerkingsschakeling 50 aangebracht tussen de ingang 5 en het ingangsbuffergeheugen 6. De schakeling 50 kan echter ook tussen het signaalpad tussen het ingangsbuffergeheugen 6 en de stuurschakeling 7 aangebracht zijn. Het leessignaal VI wordt toegevoerd aan een leesschakeling 51 van een gebruikelijke soort voor het terugwinnen van de opgetekende informatie. De uitgang van de leesschakeling 51 wordt toegevoerd aan een foutendetectieschakeling 52 van een gebruikelijke soort. De foutendetectieschakeling kan ingericht zijn voor het detecteren van fouten op basis van de aan de informatie toegevoegde foutencorrigerende codes. De foutendetectieschakeling 52 is gekoppeld met een telschakeling voor het volgens een bepaald criterium tellen van de door de foutendetectieschakeling 52 gedetecteerde fouten. Een dergelijk criterium kan bijvoorbeeld de zogeheten Block Error Rate zijn zoals gebruikelijk is bij het testen van de kwaliteit van de uitgelezen CD-signalen. Voor een gedetailleerde beschrijving van een inrichting voor het tellen van deze fouten wordt bijvoorbeeld verwezen naar US 4.665.513, welk document hierbij door verwijzing wordt geacht te zijn opgenomen in de beschrijving. Echter ook andere telcriteria dan het hiervoor genoemde document beschreven criteria zijn bruikbaar. De telschakeling 53 geeft als indicatiesignaal Vine het aantal gedetecteerde fouten aan. De telschakeling 52 tezamen met de foutendetectieschakeling 52 vormen een andere uitvoeringsvorm van schakeling 11 voor het indicatiesignaal Vine.

Het door het indicatiesignaal Vine aangegeven aantal fouten geeft weer de kwaliteit aan van het opgetekende informatiepatroon. Indien het aantal door Vine aangegeven fouten een door een voorafbepaald aantal vastgelegd aantal overschrijdt is het wenselijk om in een additionele optekencyclus deze informatie hernieuwd op te tekenen. Bij de inrichting volgens de uitvinding waarbij de optekening telkens wordt onderbroken om het ingangsbuffergeheugen 6 te vullen, kan de hernieuwde optekening plaatsvinden gedurende de tijd dat het ophalen van de informatie uit het ingangsbuffergeheugen 6 is onderbroken.

Het is dan echter vereist dat de opgetekende informatie na de optekening tijdelijk wordt bewaard totdat het tijdsinterval waarin de hernieuwde optekening eventueel dient plaats te vinden is verstreken.

Voor dit doel is de in figuur 5 getoonde uitvoeringsvorm voorzien van een additioneel geheugen 54 waaraan eveneens de op te tekenen informatie die uit het ingangsbuffergeheugen 6 wordt opgehaald wordt aangeboden.

De uitgang van het ingangsbuffergeheugen 6 en het additionele geheugen 54 zijn elk verbonden met een van de ingangen van een twee-ingangs multiplexschakeling 55. De uitgang van de multiplexschakeling 55 is gekoppeld met de ingang van de stuurschakeling 7. Onder besturing van de besturingseenheid 10 kan selectief een van de ingangen van de multiplexschakeling 55 doorverbonden worden met zijn uitgang. Het laad- en ophaalproces van informatie uit het ingangsbuffergeheugen 6 en het additionele geheugen 54 wordt op een gebruikelijke wijze bestuurd door de besturingseenheid 10. Een stroomdiagram van een door de besturingseenheid 10 uit te voeren programma voor het besturen van de inrichting is getoond in figuur 6.

Met S60 wordt een stap aangeduid waarin onder besturing van besturingseenheid 10 het punt van aftasting verplaatst naar het spoorgedeelte waar het einde van het laatste opgetekende pakket informatie is gelegen. Zodra deze positie is bereikt wordt stap S61 uitgevoerd waarin een pakket informatie uit het ingangsbuffergeheugen wordt opgehaald en via de multiplexschakeling 55 aan de stuurschakeling 7 aangeboden. Tegelijkertijd wordt via de stuurschakeling 7 de lees/schrijfkop 3 in de schrijftoestand gebracht, zodat een met de opgehaalde informatie overeenkomend informatiepatroon in het afgetaste gedeelte van het spoor 31 wordt opgetekend. Verder wordt tijdens de uitvoering van stap S61 het additionele geheugen 54 zodanig aangestuurd dat het pakket uit het ingangsbuffer 6 opgehaalde informatie wordt opgeslagen in het geheugen 54. Nadat het opgehaalde pakket is opgetekend wordt stap S62 uitgevoerd. Hierin wordt het aftastpunt onder besturing van de besturingseenheid 10 naar het punt in het spoor gebracht waarop de optekening van het laatste opgetekende pakket is aangevangen.

Zodra dit punt bereikt is wordt tijdens de uitvoering van stap S63 de opgetekende informatie uitgelezen, waarbij het aantal foutief uitgelezen informatie-eenheden worden gedetekteerd door de foutendetektieschakeling 52. Deze gedetekteerde fouten worden geteld door de telschakeling 53. Het signaal Vine dat een volgens een bepaald criterium getelde aantal fouten aangeeft wordt doorgegeven aan besturingseenheid 10.

In stap S64 wordt op basis van het signaal Vine vastgesteld of het aantal gedetekteerde fouten dermate hoog is dat hernieuwde optekening gewenst is. Zo ja dan wordt S65 uitgevoerd. In deze stap wordt een sprong van het punt van aftasting bewerkstelligd naar het op het spoor 31 waar de optekening van het laatst opgetekende pakket is aangevangen. Zodra dit punt bereikt is wordt stap S66 uitgevoerd. Hierin wordt onder besturing van de besturingseenheid 10 het laatst in het geheugen 54 opgeslagen pakket opgehaald en via de multiplexschakeling 55 toegevoêrd aan de stuurschakeling 7. Tegelijkertijd wordt via de stuurschakeling 7 de lees/schrijfkop 3 in de schrijftoestand gebracht.

Zodra de hernieuwde optekening gereed is wordt het programma vervolgd met stap S67. In deze stap wordt gewacht totdat in het ingangsbuffer 6 voldoende informatie aanwezig is om een volgend pakket informatie op te tekenen. Daarna wordt stap S60 weer opnieuw uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering van stap S64 gebleken is dat hernieuwde optekening niet nodig is wordt stap S64 niet gevolgd door stap S65, maar wordt direct stap S67 uitgevoerd.

Het in de voorgaande uitvoeringsvorm gebruikte criterium om te bepalen of een hernieuwde optekening gewenst is kan bijvoorbeeld inhouden dat het aantal fouten per informatieblok een voorafbepaalde waarde niet mag overschrijden. Als gevolg van de toegevoegde foutencorrigerende codes kan in het algemeen de meerderheid van de gedetekteerde fouten hersteld worden. Dergelijke fouten zijn niet fataal in tegenstelling tot fouten die niet meer herstelbaar zijn. Het verdient dan ook de voorkeur om de beslissing of al dan niet een hernieuwde optekening dient plaats te vinden af te laten hangen van het aantal gedetekteerde niet herstelbare fouten. De detektie van dergelijke niet herstelbare fouten kan op een soortgelijke wijze plaatsvinden als gebruikelijk bij de uitlezing van Compact Discs.

In het hiervoorgaande is de uitvinding toegelicht aan de hand van een optekensysteem voor roterende schijfvormige registratiedragers. Het zij echter opgemerkt dat de toepassing van de uitvinding echter niet beperkt is opteken- en uiüeessystemen van roterende schijfvormige registratiedragers. De uitvinding kan in principe in elke opteken- en uiüeessysteem toegepast worden waarin het mogelijk is om een aftasting naar een eerdere gelegen gedeelte van het spoor te bewerkstelligen. Ook de toepassing van de uitvinding geenszins beperkt tot optische opteken- en uiüeessysteem, maar kan eveneens toegepast worden in magnetische opteken- en uiüeessystemen.

Verder zij het opgemerkt, dat de beslissingscriteria op basis waarvan de optekening en/of uitlezing wordt onderbroken en hervat wordt, niet beperkt zijn tot de beschreven beslissingscriteria. Zo zijn de beslissingscriteria zoals beschreven in WO 91/11002 ook bruikbaar. Verder is het bijvoorbeeld mogelijk om de optekening en/of uiüezing steeds te onderbreken na de uiüezing of optekening van informatie uit/in en geheel aantal windingen van het spiraalvormig spoor. Ook is het bijvoorbeeld mogelijk om de optekening en/of uiüezing pas te hervatten als een minimum tijdsinterval is verstreken. Essentieel is steeds dat opslagcapaciteit voldoende groot gekozen is om de daarbij voorkomende fluctuaties in de hoeveelheid opgeslagen informatie op te vangen en dat de beschikbare tijd tussen twee optekencycli van de optekening voldoende is om de laatst opgetekende informatiepakket ten minste gedeeltelijk af te tasten ten behoeve van de bepaling van het indicatiesignaal Vine. Bij de in figuur 5 getoonde uitvoeringsvorm is het van belang dat de beschikbare tijd tussen twee optekencycli voldoende is om zowel het laatst opgetekende pakket uit te lezen alsook om eventueel dit pakket opnieuw op te tekenen.

Claims (5)

1. Optekeninrichting voor het optekenen van informatie op een registratiedrager, welke inrichting is voorzien van een lees/schrijfkop van een soort die in een lees- en een schrijftoestand gebracht kan worden, en welke lees/schrijfkop is ingericht om in de schrijftoestand in reactie op een schrijfsignaal een overeenkomend informatiepatroon aan te brengen in een gedeelte van de registratiedrager dat wordt afgetast door een aftastpunt dat door de positie van de lees/schrijfkop is vastgelegd, en welke lees/schrijfkop is ingericht om in de leestoestand een leessignaal af te geven dat indicatief is voor het informatiepatroon in het door het aftastpunt afgetaste gedeelte van de registratiedrager, van een aandrijfinrichting voor het bewerkstelligen van de aftasting van de registratiedrager door het aftastpunt volgens een spoorvormige baan, van een ingangsbuffergeheugen voor het opslaan van op te tekenen informatie met een bepaalde laadsnelheid, met een ophaalschakeling voor het ophalen van een pakket van informatie uit het ingangsbuffergeheugen met een ophaalsnelheid die hoger is dan de laadsnelheid, van een schrijfschakeling voor het omzetten van het pakket opgehaalde informatie in schrijfsignalen voor de lees/schrijfkop, van besturingsmiddelen voor het onderbreken van de optekening na het optekenen van het met dit pakket overeenkomend informatiepatroon, voor het bewerkstelligen van een hernieuwde aftasting van het met het laatst opgehaalde pakket overeenkomend informatiepatroon en voor het bewerkstelligen van het ophalen van een volgend pakket van informatie uit het ingangsbuffergeheugen en het starten van de optekening van een met dit volgend pakket overeenkomend informatiepatroon in een gedeelte van de registratiedrager dat aansluit op het laatst opgetekende informatiepatroon, zodanig dat een vulgraad van het ingangsbuffergeheugen tussen bepaalde grenzen blijft, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van middelen voor het afleiden van een indicatiesignaal dat indicatief is voor de kwaliteit van het opgetekend informatiepatroon op basis van het leessignaal dat tijdens de hernieuwde aftasting door de lees/schrijfkop wordt afgegeven.

2. Optekeninrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de middelen voor het in afhankelijkheid van het indicatiesignaal aanpassen van schrijfparameter die een relatie tussen de op te teken informatie en het met deze informatie overeenkomend aangebracht informatiepatroon beïnvloedt.

3. Optekeninrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een leesschakeling voor het terugwinnen van de opgetekende informatie uit het leessignaal en waarbij de middelen voor het afgeven van het indicatiesignaal zijn voorzien van foutendetectiemiddelen voor het detecteren van fouten in de teruggewonnen informatie en van middelen voor het tellen van fouten in de uitgelezen informatie volgens een bepaald telcriterium, waarbij de middelen voor het afleiden van het indicatiesignaal zijn ingericht voor het afgeven van een indicatiesignaal dat indicatief is voor het aantal getelde fouten.

4. Optekeninrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk , dat de inrichting is voorzien van middelen voor het detekteren of het indicatiesignaal aan een voorafbepaald criterium voldoet, van geheugen middelen voor het bewaren van de bij het laatst opgetekende informatiepatroon behorende informatie, waarbij de besturingsmiddelen zijn ingericht om bewerkstelligen Yan een hernieuwde optekening van ten minste die gedeelten van de in de geheugenmiddelen opgeslagen informatie waarvoor het indicatiesignaal niet aan genoemde criterium voldoet.

5. Optekeninrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van middelen voor het toevoegen van foutencomgerende codes aan de op te tekenen informatie, waarbij de midde’ m voor het detekteren van fouten zijn ingericht voor detecteren van fouten die met behulp van de foutencomgerende codes niet herstelbaar zijn, waarbij het indicatiesignaal het aantal niet herstelbare fouten aangeeft.