NL9100562A

NL9100562A - Transportinrichting.

Info

Publication number: NL9100562A
Application number: NL9100562A
Authority: NL
Original assignee: Vanderlande Ind Nederland
Priority date: 1991-04-02
Filing date: 1991-04-02
Publication date: 1992-11-02
Also published as: EP0507413A1; DE69201391D1; ATE118447T1; EP0507413B1

Description

Korte aanduiding: Transportinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voorzien van een gestel en een eindloos aandrijfbaar transportorgaanS| dat is uitgerust met 'dwars op de verplaatsingsrichting van het transportorgaan en evenwijdig aan elkaar verlopende dragers, welke scharnierend zijn gekoppeld met ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl door althans enige van de dragers afduwschoenen worden ondersteund, welke, indien gewenst, met behulp van op het gestel aangebrachte geleidingsmiddelen nabij afvoerplaatsen langs de desbetreffende dragers verschuifbaar zijn voor het dwars op de lengterichting van het transportorgaan afvoeren van op het transportorgaan rustende voorwerpen.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit het Amerikaanse octrooi 4.732.259.

Bij deze bekende inrichting zijn middelen aangebracht, om te bewerkstelligen, dat de afduwschoenen bij het bovenstroomse einde van het transportorgaan nabij de ene of nabij de andere zijkant van het transportorgaan zijn opgesteld, en wel aan die zijde, die is afgekeerd van de zijde waarnaar een door de desbetreffende afduwschoenen te verplaatsen voorwerp moet worden verplaatst.

Bij gebruikmaken van een dergelijke inrichting moeten de te verwerken voorwerpen achter elkaar worden toegevoerd, terwijl voor het verplaatsen van de voorwerpen in een richting vanaf de lengterichting van het transportorgaan de afduwschoenen over de gehele breedte van het transportorgaan moeten worden verplaatst.

Volgens de uitvinding is nu de inrichting voorzien van gelei-dingsmiddelen voor de afduwschoenen met behulp waarvan wordt bewerkstelligd, dat de afduwschoenen bij het bovenstroomse einde van het transportorgaan nabij het midden van het transportorgaan zijn opgesteld, terwijl nabij de afvoerplaatsen geleidingsmiddelen zijn aangebracht om, indien gewenst, de afduwschoenen vanuit hun nabij het midden van de’transportorganen gelegen stand naar een zijkant van de band te verplaatsen, en middelen zijn aangebracht voor het aan weerszijden van het langsmiddenvlak van het transportorgaan toevoeren van de te transporteren voorwerpen op het bovenstroomse einde van het transportorgaan.

In vele gevallen is het op eenvoudige wijze mogelijk om voor het toevoeren van de te verwerken voorwerpen op het eindloze transportor-gaan een voorselectie uit te voeren, tussen voorwerpen die naar de ene zijde van het transportorgaan moeten worden afgevoerd en voorwerpen, die naar de andere zijde van het transportorgaan worden afgevoerd. Deze voorwerpen kunnen nu bij de constructie volgens de uitvinding in naast elkaar gelegen rijen op het trafisportorgaan worden aangevoerd en op gewenste plaatsen met behulp van de afduwschoenen van het transportorgaan worden afgeduwd. Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een aanzienlijke capaciteitsvergroting van de transportinrichting met behulp van eenvoudige middelen worden bewerkstelligd.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige schematisch in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvormen van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont in perspectief een aanzicht op een transportinrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont op grotere schaal de geleidingsmiddelen met behulp waarvan de afduwschoenen vanuit een nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand naar een nabij de zijkant van het desbetreffende transportorgaan gelegen stand kunnen worden gestuurd.

Fig. 3 toont op grotere schaal middelen met behulp waarvan een nabij een zijkant van het transportorgaan gelegen afduwschoen kan worden teruggebracht in een nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand.

Fig. 4 toont een gewijzigde uitvoeringsvorm van de in fig. 1 weergegeven inrichting.

In fig. 1 is schematisch een transportinrichting 1 weergegeven, welke is voorzien van een eindloos aandrijfbaar transportorgaan 2, dat op opzichzelf bekende wijze is opgebouwd uit een aantal zich dwars op de lengterichting uitstrekkende dragers 3, waarlangs afduwschoenen 4 verschuifbaar zijn. Tijdens bedrijf zal het transportorgaan met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen in de richting volgens pijl A worden verplaatst.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld sluiten op het boven-stroomse einde van het transportorgaan 2 een tweetal naast elkaar gelegen aanvoertransporteurs 5 en 6 aan. Zoals uit fig. 1 duidelijk zal zijn kunnen met behulp van de beide aanvoertransporteurs 5 en 6 voorwerpen worden toe- gevoerd op het transportorgaan 2, zodanig, dat de met behulp van de aan-voertransporteur 5 toegevoerde voorwerpen nabij de ene zijkant van het transportorgaan 2 en de met de aanvoertransporteur 6 toegevoerde voorwerpen nabij de andere zijkant van het transportorgaan 2 worden afgegeven.

Zoals verder uit fig. 1 duidelijk zal zijn is er bij de inrichting volgens 'de uitvinding met behulp van hieronder nog nader te bespreken middelen voor gezorgd, dat bij het bovenstroomse einde van het transportorgaan 2 alle afduwschoenen 4 nabij het langsmiddenvlak van het transportorgaan 2, dat wil zeggen nabij de middens van de de desbetreffende afduwschoenen 4 ondersteunende dragers 3 zijn gelegen.

Zoals verder in fig. 1 is weergegeven sluiten op de beide zijkanten van de transportinrichting 1 afvoertransporteurs 7 resp. 8 aan. Ter hoogte van de afvoertransporteurs 7 en 8 zijn schematisch in fig. 2 weergegeven middelen weergegeven met behulp waarvan het mogelijk is om naar wens de afduwschoenen langs de desbetreffende dragers 3 te verplaatsen naar de zijkant waarop de afvoertransporteurs 7 aansluiten of naar de zijkant waarop de afvoertransporteurs 8 aansluiten teneinde op op zich zelf bekende wijze de op het transportorgaan 2 rustende voorwerpen in de richting van de desbetreffende afvoertransporteurs 7 resp. 8 te schuiven teneinde de desbetreffende voorwerpen met behulp van deze afvoertransporteurs 7 of 8 verder af te voeren.

Zoals schematisch in fig. 2 is aangeduid is iedere afduw-schoen 4 verbonden met een onder de desbetreffende drager 3 gelegen om een verticale draaiingsas draaibaar geleidingswiel 9 en een concentrisch met dit wiel opgestelde geleidingspen 10.

Indien een afduwschoen 4 nabij het midden van het transportorgaan is gelegen wordt de desbetreffende afduwschoen 4 geleid met behulp van een zich in de lengterichting van het transportorgaan uitstrekkende, het wiel 9 opnemende geleidingsrai1 11.

Nabij de afvoerplaatsen, dat wil zeggen nabij de plaatsen waar de door het transportorgaan verplaatste voorwerpen in; de richting van een afvoertransporteur 7 of 8 moeten worden gestuurd, sluiten op de gel ei -di ngsrai1 11 zich in de richting van de desbetreffende afvoertransporteurs 7 en 8 uitstrekkende hulpgeleidingsrail 12 resp. 13 aan.

Ter hoogte van het snijpunt tussen de geleidingsrails 11 - 13 is een in bovenaanzicht gezien min of meer driehoekige wisseltong 14 opge steld, welke met'behulp van een versteldlinder 15 verzwenkbaar is om een zich verticaal uitstrekkende scharnierpen 16.

In de in getrokken lijnen weergegeven stand van de wisseltong 14 zal de geleidingspen 10 kunnen bewegen door een zich in de lengterich- t ting van de wisseltong uitstrekkend geleidingskanaal 16', zodat het wiel 9 het kruispunt tussen de geleidingsrai1s 11 - 13 zal passeren zonder daarbij de geleidingsrai! 11 te verlaten, zoals aangeduid met behulp van de pijl 6. Wordt daarentegen de wisseltong 14 met behulp van de versteld 1 inder 15 naar boven verzwenkt in de in stippellijnen weergegeven stand, dan zal de geleidingspen 10, gezien in fig. 2, in aanraking komen met de onderzijde van de wisseltong 14, zodat het geleidingswiel 9 vanuit de rail 11 in de rail 12 wordt geleid en de met het geleidingswiel 9 verbonden afduwschoen op overeenkomstige wijze naar een zijkant van het transportorgaan 2 wordt geduwd onder het meenemen van een op het transportorgaan rustend voorwerp.

Indien anderzijds gezien in fig. 2 de wisseltong 14 met behulp van een verstelcilinder 15 naar beneden wordt gezwenkt zal op soortgelijke wijze het geleidingswiel naar de geleidingsrail 13 worden geleid.

De geleidingswielen 9 van de naar een zijkant van het trans-portorgaan geleide afduwschoenen zullen verder in de lengterichting van het transportorgaan worden geleid door niet nader weergegeven, zich langs de zijkanten van het transportorgaan uitstrekkende geleidingsrails.

Nabij het stroomafwaarste einde van het transportorgaan sluiten op de uiteinden van de zich langs de zijkanten van de transportinrichting uitstrekkende geleidingsrails zich schuin naar elkaar toe uitstrekkende geleidingsrail 17 en 18 aan, die, zoals afgebeeld in fig. 3, aansluiten Op de nabij het midden van de transportinrichting opgestelde geleidingsrail 11. Ter hoogte van het aansluitingspunt van de geleidingsrails 17 en 18 op de centrale geleidingsrail 11 is een geleidingsorgaan 19 aangebracht, dat een zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van de geleidingsrail uitstrekkend langgestrekt middengedeelte 20 omvat en een tweetal daarop aansluitende en zich in de geleidingsrails 17 en 18 uitstrekkende vleugels 21 resp. 22.

In het middengedeelte 20 van het geleidingsorgaan 19 is een zich in de lengterichting van dit middengedeelte uitstrekkend geleidingskanaal 23 voor de geleidingspen 10 aangebracht, waarbij het bovenstroomse mn/Ίβ win rlil* 1 r\ αλλ v*^kf ι'λλ Ί·λλλ»>λλ^Ί·λ1 A 5 nrt λλ Κλι.ιΩ- gingsrichting van de geleidingspennen tapsgewijs uitloopt.

Het geleidingsorgaan 19 is verder zwenkbaar om een nabij het bovenstroomse einde van dit geleidingsorgaan gelegen verticaal staande scharnierpen 24.

* I

Uit, fig. 3 zal het duidelijk zijn, dat een geleidingspen 10 van een in de richting volgens pijl C door de geleidingsrail 17 bewegend geleidingswiel gezien in fig. 3 in aanraking zal komen met het bovenvlak van de vleugel 21 en daarbij het desbetreffende geleidingswiel zal sturen in het stroomafwaartse einde van de geleidingsrail 11 waarbij het geleidingsorgaan 19 enigszins uit de met getrokken lijnen weergegeven middenstand zal worden gezwenkt.

Op soortgelijke wijze zal een door de geleidingsrail 18 in de richting volgens pijl D bewegend geleidingswiel met zijn geleidingspen 10 aankomen tegen de, gezien in fig. 3, onderzijde van het geleidingsorgaan 19 en op soortgelijke wijze in het stroomafwaartse gedeelte van de geleidingsrail 11 worden gestuurd. De geleidingspennen van door de geleidingsrail 11 in de richting volgens pijl E bewegende geleidingsrollen bewegen door de langgestrekte uitsparing 23. Door de tapse vorm van het bovenstroomse einde van de uitsparing 23 zal de geleidingspen 10 van een door het kanaal 11 bewegend geleidingswiel 9 ook in de uitsparing 23 inlopen, indien het geleidingsorgaan 19 uit zijn middenstand is gezwenkt.

Het zal duidelijk zijn, dat met behulp van de in fig. 3 weergegeven geleidingsmiddelen er wordt bewerkstelligd, dat nabij het beneden-stroomse einde van het transportorgaan 2 alle afduwschoenen 4 weer nabij het midden van het transportorgaan 2 worden opgesteld.

De in fig. 4 weergegeven uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding komt althans in hoofdzaak overeen met de hierboven beschreven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Overeenkomstige onderdelen zijn dan ook in de verschillende figuren aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers.

Zoals uit fig. 4 duidelijk zal zijn zijn bij <leze alternatieve uitvoeringsvorm op de drager een tweetal rijen van naast elkaar gelegen afduwschoenen 4' en 4'1 aangebracht. Daarbij kunnen de afduwschoenen 4' vanuit hun nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand uitsluitend worden uitgestuurd in de richting van de zijkant waarop de afvoer-transporteurs 8 aansluiten, terwijl de afduwschoenen 4'1 uitsluitend kunnen worden uitgestuurd naar de zijkant van het transportorgaan, waarop de af-voertransporteurs 7 aansluiten. De sturing van de afduwschoenen 4' vindt daarbij bij voorkeur plaats met behulp van wisselorganen, die onafhankelijk te bedienen zijntvan wisselorganen met behulp waarvan de afduwschoenen 4' kunnen worden ui^gestuurd zodat in een een bepaald afvoerpunt, in'dien gewenst, zowel gelijktijdig een voorwerp naar de ene zijkant als naar de andere zijkant kan worden uitgestuurd.

Ofschoon in de hierboven weergegeven uitvoeringsvoorbeelden de aan weerszijden van een transportinrichting opgestelde afvoertranspor-teurs 7 en 8 telkens paarsgewijs op een plaats zijn opgesteld zal het duidelijk zijn, dat de aan weerszijden van de transportinrichting opgestelde afvoertransporteurs ook versprongen ten opzichte van elkaar kunnen zijn opgesteld.

Claims

1. Transportinrichting .voorzien van een gestel en een eindloos aandrijfbaar transportorgaan, dat is uitgerust met dwars op de verplaat- * I singsrichting van^ het transportorgaan en evenwijdig aan elkaar verlopende dragers, welke scharnierend zijn gekoppeld met ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl door althans enige van de dragers afduw-schoenen worden ondersteund, welke, indien gewenst, met behulp van op het gestel aangebrachte geleidingsmiddelen nabij afvoerplaatsen langs de desbetreffende dragers verschuifbaar zijn voor het dwars op de lengterichting van het transportorgaan afvoeren van op het transportorgaan rustende voorwerpen, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van geleidingsmiddelen voor de afduwschoenen, met behulp waarvan wordt bewerkstelligd, dat de afduwschoenen bij het bovenstroomse einde van het transportorgaan nabij het midden van het transportorgaan zijn opgesteld, terwijl nabij de afvoerplaatsen geleidingsmiddelen zijn aangebracht om, indien gewenst, de afduwschoenen vanuit hun nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand naar een zijkant van de band te verplaatsen, en middelen zijn aangebracht voor het aan weerszijden van het langsmiddenvlak van het transportorgaan toevoeren van de te transporteren voorwerpen op het bovenstroomse einde van het transportorgaan.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat gezien in de lengterichting van het transportorgaan twee rijen van naast elkaar gelegen afduwschoenen zijn aangebracht, waarbij de afduwschoenen van de ene rij vanuit de nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand naar een zijkant en de afduwschoenen van de andere rij vanuit een nabij het midden van het transportorgaan gelegen stand naar de andere zijkant van het transportorgaan kunnen worden uitgestuurd.

3. Transportinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de afduwschoenen van de ene rij onafhankelijk van de afduwschoenen van de andere rij te sturen zijn. >