NL8802660A - Inrichting voor het afbreken van palen. - Google Patents

Description

Korte Aanduiding: Inrichting voor het afbreken van palen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afbreken van palen,voorzien van een gestel en van althans een beitel,welke met behulp van een door het gestel ondersteunde verstelciUnder in zijn Lengterichting heen en weer beweegbaar is.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit het Nederland” se octrooi 177930.

Deze bekende inrichting voldoet op zich goed,maar in de praktijk is gebleken,dat in het bijzonder,indien de beitel wordt geleid in een langgestrekte de beitel alzijdig omgevende doortocht er gevaar bestaat, dat materiaal binnendringt tussen de binnenwand van de doortocht en de buitenomtrek van de beitel en daar een vastklemmen van de beitel veroorzaakt.

Volgens de uitvinding kan dit nu op eenvoudige en doelmatige wijze worden voorkomen,doordat de beitel wordt geleid in een langgestrekte doortocht,waarvan de begrenzingswand zodanig gevormd is,dat op althans een plaats tussen de begrenzingswand van de doortocht en de buitenomtrek van de beitel een zich in de lengterichting van de beitel uitstrekkende, aan weerszijden open uitsparing aanwezig is.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig, 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont op grotere schaal een doorsnede over een deel van Fig.1,gezien volgens de lijn II - II in fig.1.

Fig. 3 toont een aanzicht op fig.2,gezien volgens de pijl III in fig. 2.

De in fig.1 weergegeven inrichting omvat een gestel 1,dat is opgebouwd uit een viertal holle, in doorsnede rechthoekige gestelbalken 2-5, welke met hun .onderverstek afgesneden uiteinden op de in fig.1 weergegeven wijze zijn samengelast,zodanig,dat deze gestelbalken 2- 5 een vierkant raam vormen,dat een doortocht 6 begrenst.

Zoals nader in de fig.2 is weergegeven is aan die zijde van ieder van de gestelbalken 2 - 5,welke de doortocht 6 begrenst een verstijvings- plaat 7 bevestigd,welke in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld een vierkante buitenomtrek heeft en in het hart waarvan een rond gat is aangebracht,dat in het verlengde ligt met een in de desbetreffende wand van de holle gestelbalk liggend gat. In beide gaten is een langgestrekte bus 8 gelegen. De bus 8 is voorzien van een uitstekende kraag 9,die aanligt tegen de van de gestelbalk 5 afgekeerde zijde van de plaat 7 en tegen deze plaat 7 is vastgeklemd met behulp van een klemplaat 10,die aan zijn naar de plaat 7 toegekeerde zijde is voorzien van een groef voor het opnemen van de rondlopende rug 9. De klemplaat 10 is aan de plaat 7 vastgezet met behulp van een viertal bouten 11,zoals afgebeeld in fig.3.

Aan de van de verstijvingsplaat 7 afgekeerde zijde van de gestelbalk 5 is een verstijvingsplaat 12 bevestigd voorzien van een boring 13, welke coaxiaal ten opzichte van de hartlijn van de de bus 8 opnemende boringen in de verstijvingsplaat 7 en het daartegen aanliggende Lijf van de balk 5 is gelegen. Een eveneens coaxiaal ten opzichte van genoemde hartlijn liggende boring 14 is aangebracht in het lijf van de balk 5 waartegen de klemplaat 12 is gelast. Daarbij is de diameter van de boring 14 een weinig groter dan de diameter van de boring 13.

Een cilinder 15 is aan zijn van zijn afgesloten einde afgekeerde uiteinde bevestigd aan een bevestigingsplaat 16,welke is voorzien van een boring waarin het desbetreffende uiteinde van de cilinder 15 is opgenomen. Daarbij heeft de plaat 16 op soortgelijke wijze als de plaat 10 een rechthoekige vierkante vorm en is de plaat 16 met behulp van niet nader weergegeven bouten bevestigd aan de verstijvingsplaat 12.

De opstelling is daarbij zodanig,dat de hartlijn van de cilinder 15 samenvalt met de hartlijnen van de boringen 13 en 14 en de hartlijnen van de de bus 8 opnemende boringen in de plaat 7en het desbetreffende lijf van de gestelbalk 5.

In het aan de plaat 16 bevestigde uiteinde van de cilinder 15 is een bus 17 geperst,welke aan een uiteinde is voorzien van een uitsteken- » de rondlopende kraag 18,die is opgenomen in een overeenkomstig gevormde rondlopende uitsparing in het uiteinde van de cilinder 15 en ligt opgesloten tussen de verstijvingsplaat 12 en het desbetreffende uiteinde van de cilinder 15.

Een uitstekend neusgedeelte 19 van de bus 17 is ingestoken in het in de plaat 12 aangebrachte gat 13.

Verder is in de bus 17 een geleidingsbus 20 aangebracht voor het geleiden van een zich in de lengterichting van de cilinder 15 uitstrekkende zuigerstang 21 welke is bevestigd aan een niet nader weergegeven in de cilinder gelegen zuiger. Verder zijn in het inwendige van de bus 17 de zuigerstang 21 omgevende pakkingen of afdichtorganen 22 en 23 aangebracht.

In de buitenomtrek van de bus 17 is verder nog een rondlopende groef aangebracht voor het onderbrengen van een tussen de buitenomtrek van de bus 17 en de binnenwand van de cilinder 15 gelegen afdichtorgaan 24. Verder is de cilinder 15 voorzien van aansluitstompen 25 en 26 voor de aansluiting van leidingen bestemd voor de toe- en /of afvoer van fluidum voor het verplaatsen van de zuigerstang 21 met de daarmede verbonden zuiger in de lengterichting van de cilinder 15.

Het buiten de bus 17 uitstekende uiteinde van de zuigerstang 21 bezit een uitstekend deel 27,dat kleiner in diameter is dan het overige deel van de zuigerstang 21 en is voorzien van uitwendige schroefdraad. Dit van schroefdraad voorziene uitstekende deel 27 is geschroefd in een van schroefdraad voorziene blinde boring 28,welke is aangebracht in een beitel 29.

Zoals in het bijzonder uit fig.3 blijkt heeft deze beitel een in hoofdzaak vierkante dwarsdoorsnede,terwijl de beitel aan zijn van de cilinder 15 afgekeerde uiteinde toeloopt in een snijrand 30,welke zich evenwijdig aan een van de begrenzingsvlakken van de beitel en op afstand van de lengteas van de beitel uitstrekt,terwijl de lengte van deze snijrand ook een weinig kleiner is dan de breedte van de beitel ,hetgeen verkregen is,doordat de tegenover elkaar liggende begrenzingsvlakken van het uiteinde van de beitel in een naar elkaar toegekeerde richting naar de snijrand 30 verlopen.

Zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit fig.4,is de diameter « van de doortocht aangebracht in de bus 8 groter dan de afstand tussen twee tegenover elkaar liggende zijden van de beitel,maar kleiner dan de afstand tussen twee diagonaal tegenover elkaar gelegen afgeplatte hoekpunten 31 en 32 resp. 32 en 33 van de beitel.

Voor het opnemen van deze hoekpunten zijn dan ook overeenkomstige, zich in de Lengterichting van de bus 8 verLopende ,in doorsnede hoofd* zakeLijk driehoekvormige groeven aangebracht,zoals duidelijk zal zijn uit fig.3. De beitel wordt dus door de bus 8 slechts geleid door de zich loodrecht op elkaar uitstrekkende begrenzingswanden van deze groeven nabij de afgeplatte hoekpunten 31 - 34 van de beitel.

Door deze uitvoering zijn dus tussen de binnenomtrek van de gelei-dingsdoortocht voor de beitel in de bus 8 en de buitenomtrek van de beitel een aantal zich in de lengterichting van de bus 8 uitstrekkende uitsparingen 36 -43 gevormd, die zich uitstrekken tussen de door de ge-stelbalken 2-5 omgeven ruimte 6 en het inwendige van de desbetreffende gestelbalken. Zoals verder nog uit fig.2 blijkt is ter hoogte van de bus 8 in de onderste begrenzingswand vanieder van de gestelbalken een gat 44 aangebracht.

De boven beschreven inrichting kan op de wijze zoals ook uiteengezet in bovengenoemd Nederlands octrooi 177930 over een betonnen heipaal 45 worden geschoven,zodanig dat deze heipaal komt te liggen in de door de gestelbalken 2-5 omsloten ruimte. Daarop kan op deze heipaal ingewerkt worden met behulp van de beitels 29 door deze met behulp van de zuigerstangen 21 en de daaraan bevestigde zuigers heen en weer te bewegen.

Door gebruikmaking van boven beschreven constructie ,waarbij de in doorsnede vierkante beitel slechts in de nabijheid van zijn afgeplatte hoekpunten 31-34 wordt ondersteund is een vastklemmen van de beitel ten gevolge van tussen de buitenomtrek van de beitel en de binnenomtrek van de bus 8binnendringend vuil praktisch uitgesloten.Eventueel van uit de omsloten ruimte 6 tussen deze onderdelen indringend vuil zoals beton-gruis of dergelijke,kan worden afgevoerd door de uitsparingen 35- 43 tot in de holle gestelbalken 2-5 van waaruit het vuil door de gaten 44 naar buiten zal bewegen.

Door oplossen van de bouten 11 kan de ring 8 met de beitel en de daarmede verbonden zuigerstang 21 om de hartlijn van de zuigerstang 21 « worden verdraaid ter instelling van de snijrand 30 in een gewenste stand. Eventueel is het ook mogelijk om de bus 8 vast te zetten ten opzichte van de plaat 10,waarop voor het instellen van de snijrand van de beitel 30 in verschillende stand de plaat 10 over 90° in de een of de andere richting of over 180° kan worden verzwenkt en weer ten op- zichte van de desbetreffende gestelbalk worden vastgezet. De geleidings-bus 8 voor de beitel is eventueel gemakkelijk te vervangen /daar hiertoe slechts de plaat 10 behoeft te worden losggeschroefd. Ook de cilinder 15 is door gebruikmaking van de hierboven beschreven opstelling gemakkelijk aan te brengen en te verwijderen,zodat de inrichting gemakkelijk samen te bouwen resp. te demonteren is en versleten of reparatie behoevende onderdelen gemakkelijk kunnen worden uitgewisseld.

Uiteraard is de constructie volgens de uitvinding niet alleen toepasbaar bij een inrichting waarbij het gestel wordt gevormd door vast aan elkaar bevestigde gestelbalken,maar kan het gestel van de inrichting ook zijn opgebouwd uit loskoppelbaar met elkaar verbonden delen^oals bijvoorbeeld beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 8400404.

t

Claims (11)

1. Inrichting voor het afbreken van palen,voorzien van een gestel en van althans een beitel,welke met behulp van een door het gestel ondersteunde verstelcilinder in zijn lengterichting heen en weer beweegbaar is,met het kenmerk,dat de beitel wordt geleid in een langgestrekte doortocht waarvan de begrenzingswand zodanig gevormd is,dat op althans een plaats tussen de begrenzingswand van de doortocht en de buitenomtrek van de beitel een zich in de lengterichting van de beitel uitstrekkende aan weerszijden open uitsparing aanwezig is.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat meerdere uitsparingen verdeeld over de omtrek van de beitel zijn aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de buitenomtrek van de beitel een aantal een hoek met elkaar insluitende vlakken omvat en ieder vlak van de beitel een uitsparing begrenst.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de beitel een in hoofdzaak vierkante doorsnede omvat.

5. Inrichtingvolgens conclusie 4,met het kenmerk,dat de hoekpunten van de in doorsnede vierkante beitel zijn afgeschuind en tegenover ieder van de afschuiningsvlakken een uitsparing aanwezig is.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat de langgestrekte doortocht is aangebracht ineen bus,welke om zijn lengteas verstelbaar met het gestel is verbonden.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de langgestrekte doortocht zich uitstrekt door een deel van het gestel uitmakende holle gestelbalk,die aan zijn onderzijde is voorzien van een opening.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de beitel is geleid in een bus,welke is vastgezet aan de zijkant van een deel van het gestel uitmakende gesteIbaIk,waardoorheen de bus zich over althans een deel van zijn lengte uitstrekt.

9. Inrichting volgens conclusie 8,met het kenmerk, dat een verstel- cilinder losneembaar is bevestigd aan een zijkant van de gestelbalk,die < ligt tegenover de zijkant van de gestelbalk waaraan de bus is vastgezet.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat een zuigerstang van de verstelcilinder nabij een einde van het cilinderhuis van de verstelcilinder wordt geleid door een in het cilin-derhuis gelegen bus,die is voorzien van een uitstekende kraag,die ligt opgesloten tussen een uiteinde van het cilinderhuis en een gesteldeel waaraan het cilinderhuis losmaakbaar is bevestigd.

11. Inrichting volgens conclusie 10,met het kenmerk, dat de in het cilinderhuis gelegen bus is voorzien van een uitstekende neus,welke is ingestoken in een gesteldeel. «