NL8802311A - Scheerapparaat. - Google Patents

Description

De uitvinding heeft betrekking op een scheerapparaat met een uitwendig kniporgaan met haarvangopeningen en een ten opzichte van het uitwendige kniporgaan aandrijfbaar inwendig kniporgaan, welk inwendig kniporgaan een drager omvat voor tenminste één knipelement, waarbij een deel van het knipelement in een uitsparing van de drager is gelegen.

Een dergelijk scheerapparaat is bijvoorbeeld bekend uit US-PS 3,890,709 (PHN 6637). Tijdenshet knippen van een haar zal het knipelement op enkele plaatsen aanliggen tegen de drager zodat door de optredende wrijvingskrachten het knipelement in de drager wordt vastgeklemd, zoals ook is beschreven in US-PS 3,636,628 (PHN 3152).

Door toleranties op de maten van het inwendige kniporgaan en door fabricage-onnauwkeurigheden zullen de plaatsen waar een knipelement in aanraking is met de drager niet steeds dezelfde zijn. Daardoor zal de klemmende werking tussen drager en knipelement voor verschillende knipelementen evenmin steeds dezelfde zijn.

De uitvinding heeft tot doel een zo effectief mogelijke klemmende werking tussen drager en knipelement te realiseren, waardoor verplaatsting van het knipelement ten opzichte van de drager tijdens het knippen van een haar wordt verhinderd en welke klemmende werking bovendien voor verschillende knipelementen nagenoeg gelijk is en wordt daardoor gekenmerkt, dat het knipelement door middel van drie niet op één lijn gelegen ondersteuningsnokken aanligt tegen de drager.

Bijzondere uitvoeringsvormen zijn weergegeven in de onderconclusies.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht met behulp van een beschrijving van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont schematisch een langsdoorsnede van een scheerapparaat volgens de uitvinding,

Figuur 2 is een doorsnede volgende de lijn II-II in figuur 1,

Figuur 3 geeft op vergrote schaal een detail van de doorsnede van figuur 2,

Figuur 4 toont in perspectief een knipelement.

Het in de figuren 1 en 2 weergegeven scheerapparaat omvat een huis 1 met een houder 2 voor een uitwendig kniporgaan 3 en een ten opzichte van het uitwendige kniporgaan roterend aandrijfbaar inwendig kniporgaan 4.

Het uiwendige kniporgaan 3 is voorzien van haarvangopeningen 5 en omvat tevens een eerste en een tweede randgedeelte 6 respectievelijk 7 waarmee de knipplaat aan de houder 2 is bevestigd.

Het inwendige kniporgaan 4 is voorzien van knipelementen 8 met aan de uiteinden de knipkanten 9. Het inwendige kniporgaan 4 is draaibaar rond de rotatieas 10 in de houder 2 gelagerd en wordt ten dele door het uitwendige kniporgaan 3 omgeven. Haren die door de haarvangopeningen 5 naar binnen steken, kunnen nu door samenwerking van het uitwendige kniporgaan 3 en de langs de binnenzijde van het uitwendige kniporgaan glijdende knipkanten 9 van de knipelementen 8 worden afgeknipt.

Het inwendige kniporgaan 4 is opgebouwd uit een drager 11 voor de knipelementen 8, welke drager een naaf 12 en een cilindrisch deel 13 omvat. Elk knipelement 8 is voorzien van een deel 14 dat in een in hoofdzaak radiaal gerichte uitsparing 15 in het cilindrisch deel 13 van de drager is gelegen. Een knipelement 8 is over een beperkte afstand in, in hoofdzaak radiale richting ten opzichte van de drager verplaatsbaar. De haakvormige uiteinden 16 van de knipelementen bevinden zich tussen de naaf 12 en het cilindrische deel 13 en beletten dat de knipelementen 8 uit de drager 11 kunnen vallen. Tussen de naaf 12 en de knipelementen 8 bevinden zich de drukveren 17 welke naar buiten gerichte radiale krachten op de knipelementen 8 uitoefenen.

De naaf 12 is bevestigd op de as 18 welke draaibaar rond de rotatieas 10 is gelagerd in de houder 2. In het huis 1 bevindt zich de elektromotor 19 voor de aandrijving van het inwendige kniporgaan 4, bijvoorbeeld in een rotatierichting zoals aangeduid met pijl P (figuur 2). De overbrenging van de roterende beweging van de motor 19 op het kniporgaan 4 wordt tot stand gebracht met behulp van de riemschijven 20 en 21 op de as 18 respectievelijk de motoras 22 en de drijfriem 23.

Het deel 11 van een knipelement 8, (figuren 3 en 4) is voorzien van drie niet op één lijn gelegen ondersteuningsnokken 24, 25 en 26. Indien het knipelement van plaatmateriaal is vervaardigd, kunnen deze nokken 24, 25 en 26 op eenvoudige wijze door plaatselijke uitstulpingen van het materiaal worden verkregen. De ondersteuningsnokken 24 en 25 liggen aan tegen de wand 27 van de uitsparing 15 terwijl de ondersteuningsnok 26 aanligt tegen de tegenoverliggende wand 28 van deze uitsparing (figuur 3).

Wordt tijdens het gebruik van het apparaat een haar in een haarvangopening 5 gevangen dan zal de knipkant 9 aan het uiteinde van het knipelement 8 in de haar dringen en zal de haar een reactiekracht op het knipelement uitoefenen. Deze bij het knippen op het knipelement werkende kracht K zal een component in de lengterichting van de uitsparing 15 en een component K2 loodrecht daarop hebben (figuur 3). De component K2 zal in de ondersteuningsnokken 24 en 25 de op het knipelement werkende reactiekrachten N1 respectievelijk N2 tot gevolg hebben terwijl in ondersteuningsnok 31 de reactiekracht Ng zal optreden. De reactiekrachten N^, N2 en Ng zullen wrijvingskrachten W^, W2 en Wg tot gevolg hebben (zie ook figuur 4) die beletten dat het knipelement 8 tengevolge van de component van het uitwendige kniporgaan 3 wordt weggedrukt. Door de toepassing van deze drie ondersteuningsnokken 24, 25 en 26 is de positie van het knipelement 8 ten opzichte van de drager 11 eenduidig bepaald en kan het punt van aangrijping van deze wrijvingskrachten W^, W2 en Wg op voor de klemmende werking zo gunstig mogelijke plaats worden bepaald.

De kracht K kan op een willekeurige plaats langs de knipkant 9 optreden. Om een door de kracht op het knipelement 8 uitgeoefend koppel op te heffen, welk koppel zal trachten het knipelement in het vlak van het plaatvormig deel 14 te draaien, is het van belang de ondersteuningsnokken 24 en 25 zo ver mogelijk van elkaar af te plaatsen. In het algemeen zullen daarbij de ondersteuningsnokken zijn aangebracht in een driehoekig patroon met de punt van de driehoek van het uitwendige kniporgaan afgekeerd.

Vooral bij een scheerapparaat van het hierboven beschreven type met een cilindrisch inwendig kniporgaan met relatief grote afmetingen van de knipelementen in axiale richting kan met behulp van drie ondersteuningsnokken een uniforme en effectieve ondersteuning van de knipelementen in de drager worden verkregen.

Het is uiteraard ook Hogelijk de ondersteuningsnokken als onderdelen van de drager uit te voeren.

Claims (5)

1. Scheerapparaat met een uitwendig kniporgaan met haarvangopeningen en een ten opzichte van het uitwendige kniporgaan aandrijfbaar inwendig kniporgaan, welk inwendig kniporgaan een drager omvat voor tenminste één knipelement waarbij een deel van het knipelelement in een uitsparing van de drager is gelegen, met het kenmerk, dat het knipelement door middel van drie niet op één lijn gelegen ondersteuningsnokken aanligt tegen de drager.

2. Scheerapparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ondersteuningsnokken worden gevormd door uitstulpingen in het van plaatmateriaal vervaardigde knipelement.

3. Scheerapparaat volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de ondersteuningsnokken zijn aangebracht in een driehoekig patroon met de punt van de driehoek van het uitwendige kniporgaan afgekeerd.

4. Scheerapparaat volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het knipelement een plaatvormig lichaam omvat, dat in de uitsparing van de drager is gelegen, met het kenmerk, dat de ondersteuningsnokken aan weerszijden van het plaatvormig lichaam zijn aangebracht.

5. Scheerapparaat volgens conclusie 1 of 3, met het kenmerk, dat de ondersteuningsnokken aan de drager zijn aangebracht.