NL8702643A - Boven de ruitvoorzijde van een bus boven de dakcontour uitstekende daklangsdrager. - Google Patents

Description

t -1- 26871/CV/tl ί -»

Korte Aanduiding: Boven de ruitvoorzijde van een bus boven de dakcon-tour uitstekende daklangsdrager.

De uitvinding betreft een boven de ruitvoorzijde van een bus boven 5 de dakcontour uitstekende daklangsrdrager ,welke voor de toevoer van frisse lucht in de inwendige ruimte van de bus dient.

Een zodanig opgebouwde bus,bij welke iedere daklangsdrager op gunstige wijze verstijvende met lucht geleidende functies verenigd is bekend uit het Duitse octrooischrift 2.006*250, 10 Opgave van de uitvinding is het draagvermogen van de daklangsdrager verder te verhogen en zijn luchttoevoer- en verdeelfunctie onder ten gronde leggen van korte luchtwegen te vergroten,zodat door de verbreding van het toepassingsspectrum in het bijzonder de behaaglijkheid voor de passagiers wordt verhoogd.

15 Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de daklangs drager door tenminste een in de lengterichting van het voertuig verlopende scheidingswand in een naar de paasagiersruimte toe gesloten eerste' kanaal en in een zich daaraan aansluitend tweede ,met betrekking tot het eerste kanaal in doorsnede groter en naar de passagiersruimte 20 toe open kanaal onderverdeeld is,terwijl het eerste kanaal via tenminste een boven de dakcontour liggende luchtinlaat met de vrije atmosfeer verbonden is en beide kanalen door althans een met behulp van een stelklep afsluitbare opening met elkaar in verbinding staan,terwijl het tweede kanaal een een verwarmings-of klimaatregelingsinrichting 25 omvattende inrichting (16) naar onderen toe toegevoegd is.

Indien twee evenwijdig aan elkaar verlopende scheidingswanden worden aangebracht wordt een zich aan het in doorsnede grotere tweede kanaal aansluitende met de passagiersruimte verbonden ventilatiekanaal verschaft,welke via tenminste een luchtuitlaat met de vrije atmosfeer 30 in verbinding staat. Op deze wijze wordt een centrale ventilatie mogelijkheid geschapen,waarbij de luchtintrede door een aan de onderzijde van het ventilatiekanaal aangebracht plafondgedeelte met gaten kan plaatsvinden.

Bezit de inrichting een klimaatregelingsinrichting,dan is het 35 doelmatig ,indien in het ventilatiekanaal een met elkaar gekoppelde, de luchtuitlaat en een overschrijdingsopening naar het tweede kanaal . 6 7 G 2 S 4 3 t <r -2- 26871/CV/tl meer of minder vrijgevende of afsluitende klepopstelling is aangebracht. In het koelbedrijf kan dan met een wijzigbaar aandeel aan rondlopende lucht worden gewerkt.

Het comfort voor de passagiers wordt verder verhoogd,indien het 5 tweede kanaal door achter elkaar aangebrachte schotwanden in meerdere, door verse lucht en/of rondlopende lucht belastbare kanaalgedeelten onderverdeeld is en indien ieder kanaalgedeelte een inrichting is toegevoegd. Een bijzonder hoge mate aan comfort is dan te bereiken, indien iedere zittingrij een inrichting ter beschikking staat,wiens 10 inbouwstand afgestemd is op het bouwrooster resp. de moduulgrootte.

Bij een de voorkeur gegeven uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is iedere inrichting met in lengterichting van het voertuig verlopende verzorgingsleidingen uitgerust,waarbij volgens een verder kenmerk bij het in een rij achter elkaar opstellen van inrichtingen een bij 15 voorkeur automatische koppeling van de verzorgingsleidingen optreedt.

In verdere uitvoering van de uitvinding is iedere inrichting met althans een warmtewisselaar uitgerust,welke als buiswarmtewisselaar en/of aan de randzijde aangebrachte oppervlakwarmtewisselaar is uitgevoerd. De buiswarmtewisselaar kan daarbij liggend of staand als ronde 20 warmtewisselaar zijn opgesteld,terwijl de vlakke warmtewisselaar ook kan werken volgens het principe van verwarmingsbuizen.

Voor koudeopwekking kan althans een peltiercel ingezet worden, door welke in het bijzonder in gematigde breedtes een volgens de ervaring voldoende temperatuurdaling van circa 4° C bij acceptabele kos-25 ten te bereiken is.

Voor de peltiercel kan een poolomzetter zijn geschakeld,zodat bijvoorbeeld bij extreme koude een verhoging van de luchttemperatuur te bereiken is.

Bij een de voorkeur gegeven uitvoeringsvoorbeeld van de uitvin-30 ding is iedere inrichting aan de naar de passagiers toegekeerde zijde voorzien van bedieningselementen en regelbare luchtuitlaten.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een tweetal in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoerings-voorbeelden van de constructie volgens de uitvinding.

35 Figuur 1 toont een dwars op de rijrichting aan de buitenzijde in doorsnede weergegeven dakgedeelte van een bus met liggende warmte- .8702643 -3- 26871/CV/tl < wisselaar en peltierelement.

Figuur 2 toont een met figuur 1 overeenkomstige doorsnede weergave met staande opstelling van de warmtewisselaar en van de peltier-elementen.

5 Figuur 3 toont een langsdoorsnede door een dak langsdrager vol gens een verdere uitvoeringsvoorbeeid.

Een niet nader weergegeven bus bezit boven de zijdelingse ruit-voorzijde 1 telkens een boven de dakcontour 2 uitstekende daklangsdra-ger 3 ,welke door scheidingswanden 4 en 5 in drie afzonderlijke kanalen 10 is onderverdeeld. Een buitenliggend eerste kanaal 6,dat tot op althans een luchtinlaat 7 en althans een tegenover deze liggende opening 8,welke door een instelklep 9 afsluitbaar is,is gesloten,sluit zich aan een in doorsnede groter tweede kanaal 10 aan,dat naar beneden toe open is.

Het tweede kanaal 10 is naar het midden van het voertuig toe een ven-15 tilatiekanaal H toegevoegd,welke via tenminste een luchtuitlaat 12 met de vrije atmosfeer en aan de onderzijde via een niet weergegeven dakgedeelte met gaten met de passagiersruimte 15 in verbinding staat. Luchtinlaat 7 en luchtuitlaat 12 worden doelmatig zo opgesteld,dat onder benutting van gegeven drukverhoudingen een drukdaling naar de 20 luchtuitlaat 12 toe wordt bereikt. Dit kan al naar voertuigtype daartoe leiden,dat een ten opzichte van de afbeeldingen spiegelbeeldvormige opstelling van de inlaten 7 en 12 en de bijbehorende onderdelen noodzakelijk wordt.

In het ventilatiekanaal 11 is althans een met elkaar gekoppelde 25 klepopstelling 13 ingezet,welke de luchtuitlaat 12 en een naar het tweede kanaal toe geleidende overschreidingsopening 14 meer of minder vrijgeeft resp.afsluit.

Aan het naar de passagiersruimte 15 toe open kanaal 10 is althans een inrichting 16 aangekoppeld,welke geïntegreerde verzorgingsleidingen 30 17,een liggende buiswarmtewisselaar 18,vlakke warmtewisselaar 19 even als een peltiercel 20 bezit. Laatstgenoemde is een aangeduide poolom-zetter 21 toegevoegd,zodat de aan een niet nader weergegeven koelkring-loop 22 aangesloten peltiercel 20 naar keuze voor verwarming of koeling in werking kan worden gesteld. Bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeid 35 is de inrichting 16 als eenheid onderaan gehangen. Het zou echter ook mogelijk zijn afzonderlijke componenten aan de zijde van het dak vast . 8 7 C 2 6 4 3 » * -4- 26871/CV/tl met de carrosserie aan te brengen.

Aan de de passagiers toegekeerde zijde 23 wan de inrichting 16 zijn een met betrekking tot zijn hoeveelheid en richting veranderbare luchtuitlaat 24 en bedieningselement 25 aangebracht, via welke het ver-5 iwarminqs- en koelbedrijf,het vermogen van een ventilator 26 evenals de noodzakelijke verstelbewegingen van de kleppen met het oog op verse lucht en rondloopbedrijf instelbaar zijn.

De verzorgingsleidingen 17,van welke de beide bovenliggende aan de zijde van het kanaal bijvoorbeeld warmte afgevende leidingen de toe-en afvoer voor het warme water vormen,en de onderste leiding de electri-sche verzorging van de ingezette instel- en aandrijfelementen veilig stelt,zijn aan de eindzijde op niet weergegeven wijze zo uitgevoerd, dat bij het aan elkaar voegen van meerdere inrichtingen 16,die luchtv technisch in het gebied van het tweede kanaal 10 door schotwanden 27-15 van welke slechts een weergegeven is- zijn gescheiden,een automatisch koppelen plaatsvindt. In de beide bovenste verzorgingsleidingen 17 kunnen op niet nader weergegeven wijze kunststofbuizen worden gelegd, die door hun warmteuitzetting een radiale steunkracht op de nabij liggende wand ondervinden.

20 Het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig.2 komt in verregaande mate overeen met die volgens fig.1, zodat voor overeenkomstige delen ook dezelfde verwijzingscijfers zijn gebruikt in beide figuren. Twee warmtewisselaars 18 zijn althans in hoofdzaak staand aangebracht en twee peltiercellen 20 zijn in de zijdelingse wanden van de eronder gehangen 25 inrichting 16 ingelaten. Om van de in het koelbedrijf buitenliggende warme zijde van de peltiercellen 20 een warmteafvoer te bereiken is de aan de linker zijde opgestelde peltiercel 20 op reeds beschreven wijze aangesloten aan een koelkringloop 22,terwijl de aan de rechter zijde opgestelde peltiercel 20 een geleidingsinrichting 28 is toegevoerd,welke 30 in samenwerking met de nabij liggende wand van de inrichting 16 en van de peltiercel 20 een kanaal vormt,door welke verbruikte lucht naar boven en naar het ventilatiekanaal 11 wordt geleid.

Een verdere opstellingsmogelijkheid van de warmtewisselaar 18 en van de peltiercellen 20 blijkt uit fig.3. Beide aggregaten evenals een 35 onderstroombare luchtgeleidingsinrichting 29 vormen daarbij een na het wegzwenken van een aan de zijde van de passagiersruimte gelegen aage- . 8 7 0 2 643 -5-. 26871/CV/tl koppelde klep 30 in- en uit te bouwen bouweenheid. De luchtuitlaten 24 zijn geïntegreerd in de klep 30 en van de klep omhoog uitstekende ruggen 31 schermen bij gesloten klep 30 de koude zijde af van de warme zijde van de peltiercel 20. Daarbij kan op reeds beschreven wijze een 5 warmteafvoer van de warme zijde van de peltiercel 20 plaatsvinden.

„ S 7 & t 6 4 3

Claims (10)

1. Boven de ruitvoorzijde van een bus boven de dakcontour uitstekende daklangsdrager,welke dient voor de toevoer van verse lucht in de inwendige ruimte van de bus,met het kenmerk,dat de daklangsdrager (3) door tenminste een in de lengterichting van het voertuig verlopende 5 scheidingswand (4) in een naar de passagiersruimte (15) toe gesloten eerste kanaal (6) en in een zich daaraan aansluitend tweede,met betrekking tot het eerste kanaal (6) in doorsnede groter en naar de passagiersruimte (15) toe open kanaal (10) is onderverdeeld,waarbij het eerste kanaal (6) via tenminste een boven de dakcontour (2) liggende luchtin-10 laat (7) met de vrije atmosfeer is verbonden en beide kanalen (6,10) door althans een met behulp van een instelklep (9) afsluitbare opening (8) met elkaar in verbinding staan,terwijl het tweede kanaal (10) een een verwarmings-of klimaatregelinrichting omvattende inrichting (6) naar beneden toe toegevoegd is.

2. Daklangsdrager volgens conclusie l,met het kenmerk,dat twee even wijdig aan elkaar verlopende scheidingswanden (4,5) zijn aangebracht, zodat een zich aan het in doorsnede grotere tweede kanaal (10) aansluitende ,met de passagiersruimte (15) verbonden ventilatiekanaal (11) wordt geschapen ,welke via tenminste een luchtuitlaat (12) met de vrije 20 atmosfeer in verbinding staat.

3. Daklangsdrager volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat in het ventilatieknaal (11) een met elkaar gekoppelde ,de luchtuitlaat (12) en een overschrijdingsopening (14) naar het tweede kanaal (10) meer of minder vrijgevende of afsluitende klepopstelling (13) is aangebracht.

4. Daklangsdrager volgens een of meer der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat het tweede kanaal (10) door achter elkaar aangebrachte schotwanden (27) in meerdere door verse lucht en/of rondlopende lucht belastbare kanaalgedeelten is onderverdeeld,terwijl ieder kanaalgedeel-te een inrichting (16) is toegevoegd.

5. Daklangsdrager volgens een of meer der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat iedere inrichting (16) is uitgerust met in de lengterichting van het voertuig verlopende verzorgingsleidingen (17).

6. Daklangsdrager volgens conclusie 5,met het kenmerk,dat bij het achter elkaar opstellen van inrichtingen (16) een bij voorkeur auto-35 matische koppeling van de verzorgingsleidingen (17) optreedt. 8**? λ O i? «; X È y jL U Sr d a <* -7- 26871/CV/tl

7. Daklangsdrager volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk,dat iedere inrichting (16) althans een warmtewisselaar omvat,welke als buiswarmtewisselaar (18) en/of aan de zijde van de wand aangebrachte vlakke warmtewisselaar (19) is uitgevoerd.

8. Daklangsdrager volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk,dat voor de opwekking van koude althans een peltier-cel (20) wordt ingezet.

9. Daklangsdrager volgens conclusie 8,met het kenmerk,dat voor de peltiercel (20) een pool omkeerorgaan (21) is aangebracht.

10. Daklangsdrager volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk,dat iedere inrichting (16) aan de naar de passagiers toegekeerde zijde (23) is voorzien van bedieningselementen (25) en regelbare luchtuitlaten (24). 15 k Γί V P /· % . © JU L i/ ‘‘f o