NL8600948A

NL8600948A - Werkwijze en inrichting voor het vullen van een afzonderingsinrichting voor drukproducten, in het bijzonder van een aanlegger.

Info

Publication number: NL8600948A
Application number: NL8600948A
Authority: NL
Original assignee: Ferag Ag
Priority date: 1985-05-02
Filing date: 1986-04-15
Publication date: 1986-12-01
Also published as: SE8601999L; FI82226C; JPH07100550B2; DE3608055A1; JPS61257836A; IT8620213A1; FR2581377A1; FR2581377B1; IT8620213A0; FI82226B; CA1261366A; ATA80686A; CH667258A5; AT400327B; IT1190110B; SE464632B; GB8610768D0; FI861832A0; FI861832A; GB2174681B

Description

£ '4

RV/KP

Werkwijze en inrichting voor het vullen van een afzonderincrsinrichtincr voor drukproducten, in het bijzonder van een aanlegger.

De onderhavige uitvinding betreft een werkwijze zomede een inrichting voor het vullen van een afzonderingsinrichting voor drukproducten, in het bijzonder van een aanlegger, volgens de aanhef van conclusie 5 1, resp. van conclusie 3.

Bij de in de ter inzage gelegde Duitse octrooiaanvrage 34 25 397 en de wat de inhoud betreft daarmee corresponderende Britse octrooiaanvrage 2143216 beschreven vulinrichting voor een aanlegger 10 wordt achter de aftrekplaats een stapel gevormd, waarvan op deze aftrekplaats de drukproducten afzonderlijk afgetrokken worden en waarop aan het achtereinde daarvan de in elkaar overlappende formatie toegevoerde drukproducten opgeschoven worden. Binnen deze stapel liggen de drukproducten vlak 15 tegen elkaar aan en zijn deze met hun zijkanten op elkaar uitgericht, wat voor een onberispelijk aftrekken vereist is.

De plaats, waarop de drukproducten op de stapel opgeschoven worden, wijzigt zich daarbij in afhankelijkheid van de toe- j* ~ .·* n /, $ c * v ï> <f -2- voermate van de drukproducten en van de aftreksnelheid van de drukproducten van de stapel in de langsrichting van de laatste.

Afgezien van de aanzienlijke 5 tenkostelegging aan apparatuur voor het opschuiven van de drukproducten op de stapel treden bij deze bekende oplossing dan moeilijkheden op, wanneer de stapel een grote voorraadcapaciteit, dat wil zeggen een grote lengte, hebben moet. Bij een lange stapel laten de drukproducten zich 10 gedurende hun voortschuifweg niet meer zonder meer in hun onderling uitgerichte stand houden, wat dan een nadelige uitwerking op het aftrekken hebben kan.

Daarnaast is het bekend, in elkaar overlappende formatie aangevoerde vouwdoos-15 plano's in een stuwstation tot een bufferstapel op te schuiven, waarin de voortbrengsels een schuine stand innemen (ter inzage gelegde Duitse octrooiaanvrage 28 25 420 en corresponderende Amerikaanse octrooischrift 4.24Q.539). Deze bufferstapel. wordt dan gevormd, wanneer de daarachter 20 aangebrachte verwerkingsinrichting stilgezet wordt en de plano's toch verder toegêvoerd worden. Zodra de verwerkingsinrichting weer in bedrijf is , worden de plano's van de bufferstapel afgetrokken en in elkaar overlappende formatie naar de verwerkingsinrichting getransporteerd.

25 In de ter inzage gelegde

Duitse octrooiaanvrage 23 07 728 is een inrichting voor het verwerken van zakken beschreven,waarbij de achter elkaar aangevoerde zakken in elkaar overlappende formatie op een transportband afgelegd worden. Van de laatste worden dan 30 de zakken weer afzonderlijk en door een afstand van elkaar gescheiden door een afvoertransporteur overgenomen.

Aan de onderhavige uitvinding ligt nu het oogmerk ten grondslag, een werkwijze en een

. 2 S

-3- inrichting van het in in het voorgaande genoemde type te verschaffen, die enerzijds een ongestoord aftrekken van de drukproducten van de stapel en anderzijds ook het vormen van een voorraad veroorlooft, die voldoende groot 5 is, om een onderbreking in de toevoer van de drukproducten zonder de noodzaak van een stilzetten van de afzonderings-inrichting te kunnen overbruggen.

Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding door de aspecten van het kenmerkende deel van 10 conclusie 1, resp. van conclusie 3 gerealiseerd.

Voor de stapel, waarvan de drukproducten afgetrokken worden, wordt door aaneenschuiven van de aangevoerde drukproducten, dat wil zeggen door een verdichten van de aangevoerde elkaar overlappende formatie, 15 een buffer-voorraad gevormd, waarvan dan de stapel gevoed wordt. Deze kan nu een in hoofdzaak gelijkblijvende , naar verhouding geringe lengte hebben, zodat het bijeenhouden van de drukproducten in de stapel geen moeilijkheden biedt en een storingvrij aftrekken van de drukproducten 20 van de stapel mogelijk is. De van deze stapel gescheiden bufferstapel kan een willekeurige lengte hebben, zonder dat het aftrekproces daardoor nadelig beïnvloed wordt.

Om ook bij een liggende stapel zeker te stellen, dat van de bufferstapel af zo 25 mogelijk geen druk op de stapel uitgeoefend wordt, wordt volgens conclusie 15 bij voorkeur het eindgedeelte van de transportinrichting, waarop de bufferstapel ligt en de laatste voortschuift, tegen de stapel oplopend uitgevoerd.

Verdere verkieslijke 30 uitvoeringen van de werkwijze volgens de uitvinding en van de inrichting volgens de uitvinding vormen het onderwerp van de overige afhankelijke conclusies.

In het volgende worden nu > » «.

; ·; -4- Γ 1 aan de hand van de tekening uitvoeringsvoorbeelden van het uitvindingsonderwerp nader beschreven. Zuiver schematisch tonen: figuur 1 en 2 in zijaanzicht, 5 resp. in bovenaanzicht een eerste uitvoeringsvorm van een vulinrichting voor een aanlegger, figuur 3 en 4 op ten opzichte van figuur 1 en 2 grotere schaal in zijaanzicht, resp. in bovenaanzicht het bereik van de opneemruimte voor de 10 af te zonderen stapel, figuur 5 en 6 eveneens op ten opzichte van figuur 1 en 2 grotere schaal in zijaanzicht, resp. in bovenaanzicht het bereik van het opschuiven van de aangevoerde drukproducten op de bufferstapel, 15 figuur 7 op dezelfde schaal als figuur 5 en 6, de in het opschuifbereik van de drukproducten op de bufferstapel aangebrachte aftastinrichting, en figuur 8 in een met figuur 1 20 corresponderende voorstelling een tweede uitvoeringsvorm van een vulinrichting voor een aanlegger in zijaanzicht.

In figuur 1 en 2 is in zijaanzicht en in bovenaanzicht een eerste uitvoeringsvorm van een vulinrichting 1 voor een aanlegger 2 weergegeven.

25 De laatste is van een op zichzelf bekend constructietype en is derhalve niet nader voorgesteld. Deze aanlegger 2, die bijvoorbeeld zoals in het Zwitserse octrooischrift 584642 beschreven uitgevoerd kan worden, maakt deel uit van een verzamelhechter of een bijeenbrengmachine. In deze 30 aanlegger 2 worden op een op zichzelf bekende wijze drukproducten 3 van een stapel 4 afgetrokken, waarin de drukproducten 3 met hun zijkanten op elkaar uitgericht aangebracht zijn. Deze stapel 4 bevindt zich in een stapelopneemruimte 5, ^ Λ ** Λ \ - § i -5- die onder door twee voortschuifkettingen 6 en 7, voor door een een aftrekplaats vastleggende aanslag 8 zijdelings door leiplaten 9 en 10 en boven door een aanslagplaat 11 vastgelegd is, zoals in het bijzonder 5 in figuur 3 en 4 gezien kan worden. De bovenste aanslagplaat 11 wordt door een vibrator 12 in trillingsbewegingen gebracht.

Voor de stapelruimte 5 is een transportinrichting 13 aangebracht (figuur 1 en 2), die 10 voor het afsteunen en voortschuiven van de tot een buffer-stapel 14 opgeschoven drukprodücten 3 dient. De laatste worden in elkaar overlappende formatie S door een toevoer 15 toegevoerd. In de aangevoerde elkaar overlappende formatie S ligt elk drukproduct 3 tegen het in de transport-15 richting A beschouwd voorlopende drukproduct op. Bijgevolg ligt de achteraankomende kant 3a van de drukproducten, die in het onderhavige geval de vouwkant is, aan de onderzijde van de elkaar overlappende formatie s, zoals in figuur 1 en 5 gezien kan worden. Voor de toevoer 15 is een niet 20 weergegeven druioproduct^-wikkel van het in het Duitse octrooischrift 3123888, resp. in het corresponderende Amerikaanse octrooischrift 4438618 beschreven type. De van deze druk-productwikkel af gewikkelde druk^producten 3 worden in elkaar overlappende formatie S door de toevoer 15 aan de 35 transportinrichting 13 toegevoerd.

Zoals uit figuur 1 en 3 blijkt, wordt de toevoer 15 door dnie op een onderlinge afstand aangebrachte, eindloze transportbanden 16, 17, 18 gevormd, die over plaatsvaste keerrollen 19, 20, 21, 22 gevoerd 30 zijn. De keerrol 21 wordt door een aandrijving 23 zodanig aangedreven,dat de transportbanden 16, 17 en 18 met een snelheid v^ in de transportrichting A omlopend aangedreven worden.

t * -6-

De transportinrichting 13 omvat twee op een afstand aangebracht, eindloze transportbanden 24 en 25, die over twee plaatsvaste keerrollen 26 en 27 gevoerd zijn. Zoals figuur 2 weergeeft, verlopen 5 de transportbanden 24 en 25 tussen de transportbanden 16 en 17, resp. 17 en 18. De keerrollen 26 worden door een aandrijving 28 zodanig aangedreven, dat de transportbanden 24 en 25 eveneens in de transportrichting A met een snelheid v2 omlopen, die echter kleiner is dan de omloopsnelheid v^ 10 van de transportbanden 16, 17, 18 van de toevoer 15. In de transportrichting A beschouwd sluit op de transportbanden 24 en 25 een transporteleraent 29 in de vorm van een tand-riem aan, die een tegen de stapelruimte 5 oplopend voor het transport werkzaam gedeelte omvat. Zijdelings van dit 15 transportelement 29 zijn steunplaten 30 aangebracht, die eveneens van de transportbanden 24, 25 naar de stapelopneem-ruimte 5 toe oplopen.

In het bereik B van de overgang van de toevoer 15 naar de transportinrichting 13 20 is een slede 31 aangebracht·, die op zich in de transportrichting A uitstrekkende looprails 32 afgesteund is en die in de transportrichting A vooruit en achteruit beweegbaar is. Aan deze slede 31 zijn boven elkaar en zijdelings ten opzichte van elkaar verschoven keerrollen 33, 34 en 35 aan-25 gebracht (figuur 1), waarover het bovenste part van de transportbanden 16, 17, 18 naar beneden gevoerd is. Zoals in figuur 1 aan de hand van de transportbanden 16 en 24 voorgesteld, verloopt nu in de transportrichting A beschouwd voor de slede 31 het voor het transport werkzame part 16a 30 van de transportbanden 16, 17, 18 boven het bovenste part

24a van de transportbanden 24, 25. Bij de slede wordt dan het bovenste part 16a van de transportbanden 16, 17, 18 naar beneden gevoerd, zodat in de transportrichting A

' \ / ft V J * * W' * -7- beschouwd achter de slede 31 nu het bovenste, nu voor de transport werkzame part 24¾ van de transportbanden 24, 25 boven het bovenste part van de transportbanden 16, 17, 18 verloopt.

5 De slede 31 is met een aandrijfketting 36 gekoppeld, die over twee plaatsvaste kettingwielen 37, 38 gevoerd is. Het kettingwiel 37 wordt daarbij door de aandrijving 28 met de snelheid dat wil zeggen de transportsnelheid van de transportinrichting 10 13, in de transportrichting A omlopend aangedreven. Het bovenste part van de aandrijfketting 36 wordt over drie op de slede 31 gelegerde kettingwielen 39, 40 en 41 gevoerd. Het middelste kettingwiel 40 is met een motor 42 verbonden, die aan de slede 31 bevestigd is en dit ketting-15 wiel 40 in de zin tegengesteld aan die van de wijzers van het uurwerk aandrijft. Wordt dit kettingwiel 40 aangedreven, dan wikkelt het zich langs het bovenste part van de aandrijfketting 36 af, waarbij de aandrijfsnelheid zodanig gekozen is, dat de slede 31 zich tegengesteld aan de trans-20 portrichting A naar achter beweegt. In figuur 1 zijn schematisch drie positiegevers 43, 44 en 45 voorgesteld, waarvan de positiegever 43 de voorste en de positiegever 44 de achterste eindstand van de slede 31 vastleggen.

De functie van de positiegever 45 is nog nader te 25 beschrijven.

Aan de slede 31 is boven de transportbanden 24 en 25 een aanslaginrichting 46 zomede een aftastinrichting 47 aangebracht, waarvan de opbouw nu aan de hand van figuur 5 t/m 7 toegelicht zal 30 worden.

In de slede 31 is een as 48 aangebracht, waarop twee op een afstand van elkaar verlopende zwenkbare hefbomen 49 en 50 gelegerd zijn.

7 V

-8-

In de gevorkte einden 49a en 50a van deze hefbomen 49 en 50 is draaibaar een aanslag- en remrol 51 gelegerd, die tot de aanslaginrichting 46 behoort. In de transport-richting A beschouwd is achter elke aanslag- en remrol 51 5 een aandrijfrol 52 aangebracht, die eveneens draaibaar in de hefboomeinden 49a en 50a gelegerd is. Deze aandrijfrol 51 is door tussenkomst van de aandrijfriem 53 met de bijbehorende aanslag- en remrol 51 voor de aandrijving verbonden. Tegenovergesteld aan de aandrijfrollen 52 10 respectievelijk aan de aanslag- en remrol 51 zijn in de hefboomeinden 49a en 50a verder telkens een keerrol 54 draaibaar gelegerd. Elk van deze keerrollen 54 is door tussenkomst van een aanslagriem 55 met de bijbehorende aanslag- en remrol 51 verbonden.

15 Zoals in figuur 1 en 5 gezien kan worden, ligt de aanslag- en remrol 51 aan het einde van de bufferstapel 14 daarop. Dit geldt ook voor de aandrijfrollen 52 en de aandrijfriemen 53. Als gevolg van dit rusten van de aandrijfrollen 52 en van de aandrijf- 20 riemen 53 op de met de snelheid vooruit bewegende bufferstapel 14 worden de aandrijfriemen 53 in de richting van de pijl C omlopend aangedreven (figuur 5). Daardoor worden de aanslag- en remrollen 51 in draaiing gebracht, wat tengevolge heeft, dat de aanslagriemen 55 in de richting 25 van de pijl D omlopen.

Tussen de beide hefbomen 49 en 50 is een tot de aftastinrichting 45 behorende aftast-rol 56 aangebracht, die aan een einde van een zwenkhef-boom 57 gelegerd is (figuur 6 en 7). Deze zwenkhefboom 57 30 is scharnierend met een draagarm 58 verbonden, die op de as 48 zit. De zwenkhefboom 57 is door tussenkomst van een koppeling-^stangenstelsel 59 met een hoekmeetgever 60 verbonden (figuur 7), die met de besturing voor de motor 42 C " 0 'X n ' S ' *· ·* ' 9 « -9- verbonden is en. voor de zwenkstand van de zwenkhefboom 57 kenmerkende signalen opwekt. De aftastrol 56 ligt eveneens aan het achtereinde van de bufferstapel 14 daarop.

5 Zijdelings van de hefbomen 49 en 50 zijn belastingsrollen 61 en 62 aangebracht, die aan de hefbomen 63 bevestigd zijn, die zwenkbaar op de as 48 gelegerd zijn. Deze belastingsrollen 61 en 62 rusten op de door de toevoer 15 in elkaar overlappende formatie 10 s toegevoerde drukproducten 3.

In de slede 31 is verder een alleen schematisch voorgestelde productherkennings-inrichting 64 aangebracht, die bijvoorbeeld een licht-kast kan zijn. Deze inrichting 64 dient voor het vaststellen 15 van een onderbreking in de toevoer van drukproducten 3 door de toevoer 15.

Zoals uit figuur 1, 3 en 4 blijkt, is in het achterste bereik van de stapel 3 eveneens een aftastinrichting 65 aangebracht, welke een aftastrol 20 66 omvat, die aan een einde van een zwenkarm 67 bevestigd is. Deze zwenkbaar gelegerde zwenkarm 67 is door tussenkomst van een koppelingstangenstelsel 68 (figuur 3 en 4) met een hoekmeetgever 69 verbonden, die met de meetgever 60 van de aftastinrichting 47 correspondeert. De aftast-25 rol is op het achtereinde van de stapel 3 daarop af gesteund.

De hoekmeetgever 69 is met de aandrijving 28 verbonden en wekt voor de uitwijking van de zwenkarm 67 kenmerkende signalen op.

In figuur 1 is met 70 een 30 stuurkast aangegeven, waaraanbedienings- en stuurorganen aangebracht zijn.

De wijze van werken van de vulinrichting 1 is als volgt:

De in elkaar overlappende ί ν -10- formatie S door de toevoer 15 toegevoerde drukproducten 3 lopen onder de belastingsrollen 61 en 62 door en worden achter op de bufferstapel 14 opgeschoven. De laatste wordt door de transportbanden 24 met een snelheid 5 voortgeschoven, die kleiner is dan de transportsnelheid v^ van de toevoer 15. Bij de overgang van de toevoer 15 cap de transportinrichting 13 worden de drukprocuten 3 onder verkleining van hun onderlinge afstand aaneen-geschoven, dat wil zeggen de aangevoerde elkaar overlappende 10 stroom S wordt verdicht. De verdichte elkaar overlappende stroom is in de figuur met S' aangegeven. Zoals in het bijzonderögüt 5 duidelijk maakt, stoten de door de toevoer 15 met grotere snelheid toegevoerde drukproducten 3 met hun voorloopkant 3b tegen de aanslag- en remrollen 51 15 en eventueel ook tegen de aanslagriemen 55 aan. Door de aanslag- en remrollen 51 en de omlopend aangedreven aanslagriemen 55 wordt een onberispelijk opschuiven van de drukproducten 3 op de bufferstapel 14 zekergesteld en verhinderd, dat afzonderlijke drukproducten 3 boven 20 over de bufferstapel 14 uitsteken kunnen.

Worden door de toevoer 15 drukproducten 3 toegevoerd, dan neemt de bufferstapel 14 naar achter toe. De aftastrol 56 ligt bovenop de bufferstapel 14 en neemt zijn bovenste in figuur 6 met 56" 25 aangegeven eindstand in. Zolang de aftastrol 56 deze bovenste eindstand inneemt, is de aandrijfmotor 42 voor het kettingwiel 40 ingeschakeld en wordt de slede 31 tegengesteld aan de transportrichting A met de toeneemsnelheid van de bufferstapel 14 naar achter bewogen. Zodra de 30 slede 31 zijn door de positiegever 44 vastgelegde achterste eindstand bereikt heeft, wordt de toevoerl5 stilgezet.

Dit heeft tengevolge, dat de aftastrol 47 daalt en daarbij de zwenkarm 47 naar beneden verzwenkt. Daardoor wordt door - ··* !' ; « -11- tussenkomst van de hoekmeetgever 60 een stilzetten van de aandrijf motor 42 bewerkstelligd. Dit betekent, dat de slede 31 nu door de met de transportsnelheid V2 omlopende aandrijfketting 36 meegenomen wordt en zodoende met 5 de bufferstapel 14 in de transportrichting A van plaats verandert. Zodra de slede 51 nu de door de positiegever 45 vastgelegde tussenstand bereikt, wordt dan de toevoer 15 weer ingeschakeld. Zodra weer nieuwe producten 3 achter op de bufferstapel 14 opgeschoven worden, wordt 10 de aandrijfmotor 42 weer ingeschakeld en wordt de slede 31 zoals reeds beschreven weer naar achter bewogen, tot de positiegever 44 opnieuw reageert. Bij het normale bedrijf beweegt de slede 31 zodoende binnen het door de positiegevers 44 en 45 vastgelegde werkbereik.

15 Wordt nu de toevoer van drukproducten 3 onderbroken, omdat bijvoorbeeld de eerder genoemde, als voedingbron dienende drukproduct-wikkel leeg is en door een volle drukproductwikkel vervangen moet worden, wordt dit door de productherkenningsinrichting 20 64 vastgesteld. Deze bewerkstelligt nu een afschakelen van de aandrijfmotor 42, wat tengevolge heeft, dat de slede 31 zoals reeds vermeld door de aandrijfketting 36 meegenomen en in de transportrichting A met de bufferwikkel 14 voortgeschoven wordt. Zodra door de toevoer 15 weer producten 3 25 toegevoerd worden, wordt op de beschreven wijze de motor 42 weer ingeschakeld en de slede 31 naar achter bewogen.

Duurt de onderbreking van de toevoer van drukproducten 3 zolang, dat de slede 31 zijn door de positiegever 43 vastgelegde voorste eindstand 30 bereikt, dat wordt de toevoerinrichting 13 en ook de aanlegger 2 stilgezet.

Terwijl zoals beschreven achter drukproducten 3 op de bufferstapel 14 opgeschoven worden, worden de drukproducten 3 in deze bufferstapel 14 •"V ··« ^ -12- i * door de transportbanden 24 en 25 voortgeschoven en door het transportelement 29 naar boven naar de stapel 4 getransporteerd. Van deze worden op de door de aanslag 8 vastgelegde aftrekplaats de drukproducten 3 afzonderlijk 5 afgetrokken. De grootte van deze stapel 4 blijft in hoofd zaak gelijk en wordt door de aftastinrichting 65 geregeld.

Wordt de stapel 3 groter of kleiner, dan heeft dit een uitwijken van de aftastrol 66 en van de zwenkarm 67 tengevolge. Door tussenkomst van de deze zwenkbeweging omvattende hoek-10 meetgever 69 wordt de aandrijving 28 voor de transportbanden 24 en 25, het transportelement 29 zomede de aandrijfketting 36 corresponderend beïnvloed, om de transportsnelhaid van de transportinrichting 13 enigszins te verhogen of te verkleinen.

15 De stapel 4, waarin de drukrpoducten 3 voor een onberispelijk afzonderen op elkaar uitgericht en niet tegen elkaar gedrukt moeten zijn, kan een naar verhouding geringe, in hoofdzaak gelijk blijvende grootte hebben.De voorraadvorming van de drukproducten 20 3 met het oog op de overbrugging van onderbrekingen in de toevoer van drukproducten gebeurt in de bufferstapel 14, die op zichzelf een willekeurige lengte hebben kan, zonder dat hierdoor het aftrekken van drukproducten 3 van de stapel 4 ongunstig beïnvloedt wordt. Doordat de toevoerinrichting 25 13 in het eindbereik daarvan, dat wil zeggen het transport element 29 en de steunplaten 30, tegen de stapelopneemruimte 5 oplopend uitgevoerd is, wordt vermeden, dat van de bufferstapel 14 af op de liggende stapel 4 een ongewenste grote drukinwerking plaats vinden kan.

30 De in figuur 8 voorgestelde tweede uitvoeringsvorm van een vulinrichting 101 correspondeert in vergaande mate met de vulinrichting 1 volgens figuur 1 t/m 7. De in figuur 8 voorgestelde vulinrichting 101 dient

: ·' 4 S

-13- echter voor het vullen van een aanlegger 102, waarbij de af te zonderen stapel 103 staand en niet zoals bij het eerste uitvoeringsvoorbeeld liggend aangebracht is. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 8 is bijgevolg de stapel-5 opneemruimte 5 verticaal aangebracht en onder door een de aftrekplaats vastleggende aanslag 104 afgesloten.De toevoerinrichting 13 omvat in plaats van het oplopende transportelement 29 een op de transportbanden 24 en 25 aansluitende horizontale transporteur 105, die de druk-10 producten 5 in verdichte elkaar overlappende formatie S' naar de stapelruimte 5 transporteert. Voor het aftasten van de hoogte van de stapel 103 is een aftastinrichting 106 met een aftastrol 107 aanwezig, die aan een zwenkarm 108 bevestigd is. Deze aftastinrichting 106 correspondeert met 15 de in figuur 1, 3 en 4 voorgestelde aftastinrichting 65 zowel voor wat betreft de opbouw als ook de wijze van werken.

Het vormen van de buffer- stapel gebeurt ook bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 8 op dezelfde wijze als bij het eerste uitvoerings-20 voorbeeld volgens figuur 1 t/m 7.

Kort samengevat worden de door een toevoer 15 in elkaar overlappende formatie S toegevoerde drukproducten 3 onder verkleining van hun onderlinge afstand tot een liggende bufferstapel 14 opgeschoven.

25 Deze bufferstapel 14 wordt door een transport-d.nrichting 13 met ten opzichte van de transportsnelheid v^ van de toevoer 15 geringere transportsnelheid v^ naar een stapelopneem-ruimte 5 van een aanlegger 2 voortgeleid, waarin een stapel 4 van op elkaar uitgerichte drukproducten3 gevormd wordt.

30 De drukproducten 3 worden op een door een aanslag 8 vastgelegde aftrekplaat afzonderlijk van de stapel 4 afgetrokken.

De bufferstapel 14 vormt een drukproductvoorraad voor de overbrugging van onderbrekingen in de toevoer van drukpro-* . > * -14- ducten 3 zoals met name in figuur 1 gezien wordt.

Claims

2. Werkwijze volgens conclusie 20 1, met het kenmerk, dat de voortschuifsnelheid (v2> van de drukproducten in de bufferstapel (14) kleiner is dan de toevoersnelheid daarvan (v^).
3. Inrichting voor het vullen van een afzonderingsinrichting voor drukproducten, in het 25 bijzonder van een aanlegger, met in elkaar overlappende -informatie toegevoerde drukproducten, met een toevoer voor de drukproducten in elkaar overlappende formatie, een opneemruimte voor een uit met de zijkanten daarvan in hoofdzaak op elkaar uitgerichte drukproducten bestaande 5 stapel en een de stapeL^opneemruimte begrenzende aftrek- plaats voor het aftrekken van de afzonderlijke drukproducten van de stapel, gekenmerkt door een tussen toevoer (15) en stapelopneemruimte (5) aangebrachte inrichting (13; 31) voor het vormen van een liggende, 10 in zijn lengte veranderbare bufferstapel (14) uit voor wat betreft de bewegingsrichting daarvan (A) een schuine stand innemende, ten opzichte van de toegevoerde elkaar overlappende formatie (3) een geringere onderlinge afstand vertonende drukproducten (3).
4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting voor het vormen van een bufferstapel (14) een transportinrichting (13) met gelijke transport—richting (A) als de toevoer (15) en ten opzichte van de laatste geringere transportsnelheid 20 ^) omvat.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het overgangsbereik (B) van het voor het transport werkzame baangedeelte (16a) van de toevoer (15) naar het voor het transport werkzame baangedeelte (24a) 25 van de transportinrichting (13) in de transportrichting (A) verschuifbaar is.
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat in het overgangsbereik (B) van de toevoer (15) naar de transportinrichting (13) en 30 boven de laatste een aanslaginrichting (46) voor de door de toevoer (15) toegevoerde en op de bufferstapel (14) opgeschoven drukproducten (3) aangebracht is.
7. Inrichting volgens conclusie ' ... *" ' Γ yj I ' * 'ψ 6, met het kenmerk, dat de aanslaginrichting (46) aan een in de transportrichting (A) heen en weer verschuifbare slede (31) aangebracht is.
8. Inrichting volgens conclusie 5 7, met het kenmerk,dat de slede (31) met een in de transport- riehting (A) beweegbare en met de transportsnelheid (v^) van de transportinrichting (13) aangedreven aandrijforgaan (36) gekoppeld is en een aandrijving (42) voor de beweging tegengesteld aan de transportrichting (A) langs het 10 aandrijforgaan (36) omvat.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de aandrijving een door een motor (42) aangedreven, zich langs het bij voorkeur als ketting uitgevoerde aandrijforgaan (36) afwikkelende wiel (40), 15 bij voorkeur een kettingwiel, omvat.
10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat bij de slede (31) een de aangevoerde, door de toevoer (15) toegevoerde drukproducten (3) vaststellende aftastinrichting (47) voor de regeling van 20 de aandrijving (42) voor de slede (31) aangebracht is.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de aftastinrichting (47) een aan het einde van de bufferstapel (14) daarop liggend aftastorgaan (56) omvat.
12. Inrichting volgens een der conclusies 6-11, met het kenmerk, dat de aanslag-inrichting (46) tenminste één op het einde van de bufferstapel (14) afgesteunde rol (51) omvat, waarover een over een daarvoor aangebrachte verdere rol (54) gevoerd eindloos 30 en bij voorkeur omlopend aangedreven aanslagorgaan (55) gevoerd is.
13. Inrichting volgens een der conclusies 7-12, met het kenmerk, dat zowel de toevoer * "\ ƒ ?** ; -· é » V - (15) als ook de transportinrichting (13) tenminste één eindloos, omlopend aandrijfbaar transportelement (16, 17, 18; 24, 25) omvat en dat het bovenste part (16a) van het transportelement (16) van de toevoer (15) in de transport-5 richting (A) beschouwd voor de slede (31) boven de transportinrichting (13) verloopt,over keerrollen (33, 34, 35) aan de slede (31) gevoerd is en achter de slede (31) onder het bovenste part (14a) van het transportelement (24) van de transportinrichting (13) verloopt. 14. inrichting volgens een der conclusies 3-13, met het kenmerk, dat aan het van de aftrekplaats (8. 104) afgekeerde einde van de stapel (4; 103) een de grootte van de stapel (4; 103) aftastende aftastinrichting (65; 106) voor de regeling van de trans-15 portsnelheid (Vj) van de transportinrichting (13) aangebracht is.
15. Inrichting volgens een der conclusies 3 - 14, met het kenmerk, dat de transportinrichting (13) een tegen de opleg (6) voor de liggende 20 stapel (4) oplopend eindgedeelte (29, 30) omvat.
16. Werkwijze, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen.
17. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld inde beschijving en/of tekeningen. -o-o-o-