NL8600340A

NL8600340A - Inrichting voor het verplaatsen van een vliegtuig.

Info

Publication number: NL8600340A
Application number: NL8600340A
Authority: NL
Inventors: Gijsbert Versteeg
Original assignee: Aarding Bv
Priority date: 1986-02-12
Filing date: 1986-02-12
Publication date: 1987-09-01
Also published as: US4842220A; DE3762603D1; EP0235845A1; EP0235845B1; ATE52475T1

Description

NL 33333-Vo/ik

Inrichting voor het verplaatsen van een vliegtuig.

De uitvinding heeft betrekking op een verrijdbare, van voortbewegingsorganen voorziene, inrichting voor het verplaatsen van een vliegtuig.

Een bekende inrichting van de in de aanhef genoem-5 de soort bestaat uit een voertuig, dat is voorzien van een trekvoorziening, die veelal wordt gekoppeld met het neuswiel van een te verplaatsen vliegtuig.

Deze bekende inrichting is tamelijk duur, niet alleen wat betreft de aanschaf en het onderhoud, maar ook wat 10 betreft het gebruik, temeer daar voor deze bekende inrichting een bestuurder aanwezig moet zijn.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij deze nadelen op eenvoudige, doch niettemin effektieve wijze zijn opgeheven.

15 Hiertoe heeft de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat deze een drager voor het vliegtuig omvat, die voortbeweegbaar is door de stuwkracht van het vliegtuig.

Bij de inrichting volgens de uitvinding bevindt het vliegtuig zich derhalve geheel op een drager, die wordt 20 voortbewogen door de stuwkracht van het vliegtuig. Hierdoor kan worden volstaan met een tamelijk eenvoudige konstruktie, terwijl voor het verplaatsen hiervan geen extra bestuurder noodzakelijk is.

In een voorkeursuitvoeringsvorm bezit de inrich-25 ting volgens de uitvinding het kenmerk, dat deze bestuurbaar is door het neuswiel van het op de drager geplaatste vliegtuig.

Op deze wijze wordt op eenvoudige wijze, namelijk door het verdraaien van het neuswiel van het vliegtuig, een besturing van de inrichting verkregen, zodat de inrichting vol-30 gens de uitvinding in zijn geheel vanuit de cockpit van het op de drager geplaatste vliegtuig bestuurbaar is, zonder dat hiervoor een speciale elektrische, elektronische, pneumatische of hydraulische verbinding tussen vliegtuig en voertuig noodzakelijk is.

35 Hierbij kan de besturing van de inrichting bij voorkeur worden verkregen door de inrichting te voorzien van een door het neuswiel tussen twee uiterste standen roteerbaar '·*»*. ‘*r t v \ A ’ i ' * - j - 2 - i’ S· stuurorgaan voor het regelen van de toerentalverhouding tussen de aan de ene zijde en de aan de andere zijde van de drager aangebrachte voortbewegingsorganen.

De verandering van de toerentalverhouding tussen 5 de voortbewegingsorganen aan de ene zijde van de drager en de aan de andere zijde gelegen voortbewegingsorganen resulteert in een door de inrichting doorlopen bocht.

In een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn de aan de ene zijde van de drager 10 aangebrachte voortbewegingsorganen met een eerste, en de aan de andere zijde aangebrachte voortbewegingsorganen met een tweede hydraulische motor/pomp verbonden, waarbij één van deze motoren/pompen een door het stuurorgaan instelbare werk-slag bezit en in serie is geschakeld met de andere motor/pomp, 15 zodat een werkslagverandering een verandering van de toerentalverhouding tussen beide motoren/pompen, en derhalve tussen de voortbeweginsorganen veroorzaakt.

Op deze wijze kan de toerentalverhouding tussen de voortbewegingsorganen afhankelijk van de stand van het 20 neuswiel worden ingesteld.

Volgens een handige uitvoeringsvorm van de inrichting is één der motoren/pompen gekoppeld met een hulppomp voor het onder druk brengen van een drukreservoir.

Tijdens het normale gebruik van de inrichting 25 wordt het drukreservoir opgeladen, zodat het mogelijk is om met dit drukreservoir diverse hulpfunkties van de inrichting aan te drijven. Bovendien is het dan mogelijk om de inrichting, ook wanneer deze geen vliegtuig draagt, over korte afstanden te verplaatsen, door het drukreservoir aan te sluiten op een 30 extra aandrijfvoorziening.

Anderzijds is het gunstig, wanneer de inrichting een persluchtreservoir omvat, dat aansluitbaar is op een extra pneumatische aandrij fmotor.

Tenslotte is het van voordeel, wanneer de voort-35 bewegingsorganen van de drager uit rupsbanden bestaan.

De inrichting volgens de uitvinding wordt hierdoor uitermate geschikt om te worden toegepast op ruwe, onverharde of door oorlogshandelingen beschadigde vliegvelden.

- - . · - 1 . ·» » » -· „ '> -t *$; V V ' -i1 * _ - 3 -

Door het grote draagoppervlak van de rupsbanden kan het vliegtuig zich op eigen kracht verplaatsen over oppervlakken, waar dit zonder de inrichting volgens de uitvinding niet mogelijk zou zijn.

5 De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven.

Fig. 1 toont een schematisch bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; 10 fig. 2 toont een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, en fig. 3 is een schematisch besturingsschema van de inrichting volgens de uitvinding.

De in de figuren getoonde inrichting voor het 15 verplaatsen van een vliegtuig omvat een drager 1, waarop het, in fig. 1 en fig. 2 schematisch weergegeven vliegtuig 2 kan worden aangebracht. De drager 1 bezit aan weerszijden aangebrachte rupsbanden 3, alsmede een, tussen deze rupsbanden 3 aangebracht draagplateau 4 voor het vliegtuig 2.

20 Het draagplateau 4 kan om een dwarsas 5 tussen een eerste positie, waarin de voorrand 6 van het draagplateau 4 op de grond rust en een tweede positie, waarin het draagplateau nagenoeg horizontaal verloopt, draaien. Wanneer een vliegtuig 2 op de drager 1 moet worden aangebracht, bevindt 25 het draagplateau 4 zich in de eerste positie, waarbij de voorrand 6 op de bodem rust en het vliegtuig 2 in achterwaartse richting op het draagplateau 4 kan worden geplaatst. Hiertoe is het draagplateau 4 voorzien van een lierinrichting 7, waarmede het vliegtuig op het draagplateau 4 kan worden 30 getrokken.

De plaats van de dwarsas 5 van het draagplateau 4 is zodanig gekozen, dat het zwaartepunt van het vliegtuig 2 deze dwarsas zal passeren, wanneer het vliegtuig 2 op het draagplateau 4 wordt getrokken. Hierdoor zal het draagplateau 35 4 vanuit de eerste positie naar de tweede, horizontale posi tie draaien, welke in fig. 2 is weergegeven. Hierna wordt het draagplateau 4 in de horizontale positie vergrendeld, terwijl Λ

' ’ J

5* '-t - 4 - tevens het vliegtuig 2 ten opzichte van het draagplateau 4 kan worden geblokkeerd, zoals met behulp van een in fig. 2 schematisch weergegeven blokkeervoorziening 8 bij het hoofdonderstel van het vliegtuig 2.

5 In een niet getoonde andere uitvoeringsvorm van de drager 1 is het mogelijk, dat het vliegtuig 2 vanaf een verhoogd plateau vanaf de achterzijde van de drager 1 op het draagplateau 4 rijdt, welk draagplateau 4 zich dan reeds in de horizontale positie bevindt. In deze uitvoeringsvorm is de 10 lierinrichting 7 niet noodzakelijk.

Wanneer het vliegtuig 2 aldus op het draagplateau 4 van de drager 1 is aangebracht en geblokkeerd kan de drager 1 door de stuwkracht van het vliegtuig 2 worden voortbewogen.

Voor het beschrijven van bochten is de drager 1 15 bestuurbaar door het neuswiel 9 van het op de drager 1 geplaatste vliegtuig 2, Hiertoe is de drager 1 voorzien van een door het neuswiel 9 tussen twee uiterste standen roteerbaar stuurorgaan 10. Dit stuurorgaan 10 bestaat uit een draaischijf, die is voorzien van een sleuf 11 voor het gedeeltelijk 20 opnemen van het neuswiel 9· van het vliegtuig 2. Het stuurorgaan 10 regelt de toerentalverhouding tussen de aan de ene zijde en de aan de andere zijde van de drager 1 aangebrachte rupsbanden 3. De werking van deze besturing met behulp van het stuurorgaan 10 wordt nader toegelicht aan de hand van 25 fig. 3.

In fig. 3 is de as 12 weergegeven, die de aan de ene zijde van de drager 1 aangebrachte rupsband 3 verbindt met een eerste hydraulische motor/pomp 13. Tevens is de as 14 getoond, die de aan de andere zijde van de drager 1 aange-30 brachte rupsband 3 verbindt met een tweede hydraulische motor/ pomp 15. De motor/pomp 13 bezit een instelbare werkslag, welke instelbaarheid wordt geregeld door de stand van het stuurorgaan 10. De koppeling tussen het stuurorgaan 10 en de motor/ pomp 13 geschiedt via een hefboomstelsel 16, dat is verbonden 35 met een omkeerschuif 17, die op zijn beurt via een op zichzelf bekend servomechanisme zorgt voor de beweging van een instel-orgaan 18 voor de instelling van de werkslag van de motor/pomp 3 3 ) Ö - 5 - —.....* 13. Bovendien is de motor/pomp 13 in serie geschakeld met de motor/pomp 15 via het circuit 19.

In de getoonde middenstand van het stuurorgaan 10 is de instelling van de werkslag van de motor/pomp 13 zodanig, 5 dat de per omwenteling van de as 12 door de motor/pomp 13 verpompte hoeveelheid hydraulische vloeistof gelijk is aan de per omwenteling van de as 14 door de motor/pomp 15 verpompte hoeveelheid hydraulische vloeistof. Aangezien de motor/pomp 13 en de motor/pomp 15 zich in serie in hetzelfde circuit 19 10 bevinden moet de hoeveelheid hydraulische vloeistof, die beide motoren/pompen 13 respektievelijk 15 doorstroomt gelijk zijn. In de genoemde middenstand van het stuurorgaan 10 betekent dit, dat de toerentallen van de assen 12 en 14 gelijk zijn, waardoor de drager 1 zich rechtlijnig zal voortbewegen 15 onder invloed van de stuwkracht van het vliegtuig 2.

Wordt nu aan het neuswiel 9 van het vliegtuig 2 een stuuruitslag gegeven, dan zal het stuurorgaan 10 roteren, waarbij via het hefboomstelsel 16 en de omkeerschuif 17 het instelorgaan 18 wordt bekrachtigd, zodat de werkslag van de 20 motor/pomp 13 verandert. Wanneer bijvoorbeeld de werkslag van de motor/pomp 13 wordt verkleind, zal de hoeveelheid hydraulische vloeistof, die per omwenteling van de as 12 door de motor/pomp 13 wordt verpompt, kleiner zijn dan de hoeveelheid hydraulische vloeistof, welke per omwenteling van de as 14 25 door de motor/pomp 15 wordt verpompt. Aangezien echter ook in dit geval moet gelden, dat de hoeveelheid hydraulische vloeistof, welke door de motor/pomp 13 stroomt gelijk is aan de hoeveelheid hydraulische vloeistof, die door de motor/pomp 15 stroomt, zal de motor/pomp 13 ten opzichte van de motor/pomp 30 15 sneller moeten roteren. In de praktijk komt dit neer op het afremmen van de motor/pomp 15 en het versnellen van de motor/pomp 13. Hierbij wordt de toerentalverhouding tussen beide motoren/pompen 13 respektievelijk 15 vergroot, en derhalve de toerentalverhouding tussen de rupsbanden 3. Omgekeerd 35 leidt een vergroting van de werkslag van de motor/pomp 13 tot een verkleining van de toerentalverhouding tussen de motor/ pomp 13 en de motor/pomp 15. 1 ' Λ

- J

- 6 -

Zoals duidelijk zal zijn, zal de drager 1, wanneer de rupsbanden 3 met onderling verschillende toerentallen roteren, niet langer rechtuit rijden, maar een bocht beschrijven. Hierbij wordt de rolweerstand bij het doorlopen van deze 5 bocht geminimaliseerd. De bochtstraal is hierbij afhankelijk van de toerentalverhouding.

Zoals verder blijkt uit fig. 3, is de motor/pomp 13 gekoppeld met een hulppomp 20, die via de leidingen 21, 22 in verbinding staat met een drukreservoir 23. De druk, welke 10 wordt opgebouwd in het drukreservoir 23 kan voor het bedienen van diverse organen worden toegepast, zoals de blokkeervoor-ziening 8 en het mechanisme voor het vergrendelen van het draagplateau 4 in de horizontale positie.

De inrichting kan verder een niet getoond pers-15 luchtreservoir omvatten, waarbij een persluchtmotor voor het aandrijven van de inrichting is toegepast, zodat het mogelijk is om de drager 1 over een korte afstand te verplaatsen door de persluchtmotor van de drager 1 door middel van het persluchtreservoir 23 te bekrachtigen. Hiertoe is het dan niet 20 noodzakelijk, dat het vliegtuig 2 zich op de drager 1 bevindt.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader der uitvinding op velerlei manieren kan worden gevarieerd.

,·% ,f'' r1

' . J .... . J

t,r

Claims

1. Verrijdbare, van voortbewegingsorganen voorziene, inrichting voor het verplaatsen van een vliegtuig, met het kenmerk, dat deze een drager voor het vliegtuig omvat, die voortbeweegbaar is door de stuwkracht 5 van het vliegtuig.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met.het kenmerk, dat deze bestuurbaar is door het neuswiel van het op de drager geplaatste vliegtuig.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het 10. e n m e r k, dat deze is voorzien van een door het neus-· . wiel tussen twee uiterste standen roteerbaar stuurorgaan voor het regelen van de toe.rentalverhouding tussen de aan de ene zijde en de aan de andere zijde van de drager aangebrachte > voortbewegingsorganen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de aan de ene zijde van de drager aangebrachte voortbewegingsorganen met een eerste, en de aan de andere zijde aangebrachte voortbewegingsorganen met een tweede hydraulische motor/pomp zijn verbonden, waarbij één van deze 20 motoren/pompen een door het stuurorgaan instelbare werkslag bezit en in serie is geschakeld met de andere motor/pomp, zodat een werkslagverandering een verandering van de toeren-talverhouding tussen beide motoren/pompen, en derhalve tussen de voortbewegingsorganen veroorzaakt.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het stuurorgaan via een servome-chanisme is verbonden met de instelbare motor/pomp.

6. Inrichting volgens één der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat het stuurorgaan bestuurbaar 30 is door het neuswiel van het vliegtuig.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het stuurorgaan bestaat uit een draaischijf, die is voorzien van een sleuf voor het gedeeltelijk opnemen van het neuswiel van het vliegtuig. . .. -0 * -8- '•‘w

8. Inrichting volgens één der conclusies 4-7, met het kenmerk, dat ëën der motoren/pompen is gekoppeld met een hulppomp voor het onder druk brengen van een drukreservoir.

9. Inrichting volgens conclusie 8, m e t h e t kenmerk, dat het drukreservoir een hydraulisch reservoir omvat, dat aansluitbaar is op de beide motoren/pompen.

10. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat deze een persluchtreservoir omvat, dat 10 aansluitbaar is op een extra pneumatische aandrijfmotor.

11. Inrichting volgens ëën der conclusies 1-10, met het kenmerk, dat de voortbewegingsorganen van de drager uit rupsbanden bestaan. · ; / 'J >3 i U C