NL8502986A - Transportinrichting. - Google Patents

Description

♦p " '* ' . JlSfc -1- 25131/CV/tl

Korte Aanduiding: Transportinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voorzien van een tweetal eindloze kettingen, die zijn geleid om om horizontale 5 assen draaibare kettingwielen,zodanig,dat tussen een tweetal zich horizontaal uitstrekkende delen van de bovenste parten van de kettingen zich schuin omhoog uitstrekkende delen van de bovenste parten van de kettingen uitstrekken.

Tijdens productieprocessen moeten veelvuldig voorwerpen van een 10 bepaald niveau naar een hoger of lager liggend niveau worden getransporteerd. Daarbij is het in de praktijk vaak gewenst,dat deze voorwerpen tijdens dit transport nauwkeurig een bepaalde stand blijven innemen.

In de conservenindustrie moeten bijvoorbeeld vaak aan hun bovenzijden open, reeds gevulde potten, blikken of dergelijke van het ene niveau naar 15 het andere niveau worden getransporteerd . Om daarbij te voorkomen ,dat de inhoud van dergelijke gevulde potten ,blikken of dergelijke uit de potten,blikken of dergelijke stroomt moeten tijdens een dergelijk transport de potten,blikken of dergelijke verticaal blijven staan.

Met de uitvinding wordt nu beoogd een transportinrichting van boven-20 genoemde soort te verkrijgen,welke enerzijds een eenvoudige ,weinig onderhoud vereisende opbouw heeft en anderzijds toch de te transporteren voorwerpen in een bepaalde gewenste stand van een niveau naar een ander niveau kan verplaatsen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de transport-25 inrichting is voorzien van een aantal draagorganen,welke ieder met behulp van een enkele horizontaal verlopende xharnieras met de beide kettingen zijn gekoppeld ,en geleidingsorganen zijn aangebracht voor het geleiden van de met de bovenparten van de kettingen gekoppelde draagorganen, zodanig,dat deze met de bovenparten gekoppelde draagorganen tijdens bedrijf 30 dezelfde stand ten opzichte van de horizontaal blijven innemen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een bovenaanzicht op een transportinrichting volgens de 35 uitvinding.

\ - ·-» _ • · — 'J i - -2- 25131/CV/tl r i ✓»

Fig. 2 toont een doorsnede over fig.1,gezien volgens de lijn II -II in fig.1.

Fig. 3 toont op grotere schaal een doorsnede over fig.2,gezien volgens de lijn III- III in fig.2.

5 Fig. 4 toont op grotere schaal een deel van een doorsnede over fig.2, gezien volgens de lijn IV- IV in fig.2.

Fig. 5 toont op grotere schaal een deel van een doorsnede over fig. 2, gezien volgens de lijn V-V in fig.2.

De in fig.1 en 2 weergegeven inrichting omvat een gestel 1 waarin een 10 drietal horizontale assen 2, 3 en 4 zijn gelegerd. Zoals uit fig.2 blijkt liggen daarbij de hartlijnen van de assen 3 en 4 in eenzelfde horizontaal vlak, terwijl de hartlijn van de as 2 op een lager niveau is gelegen.

Aan ieder van de assen 2 ,3 en 4 zijn een tweetal kettingwielen 5, 6 resp.7 bevestigd. Om deze kettingwielen zijn eindloze kettingen 8 en 9 15 geleid.

Tussen de assen 2 en 3 zijn aan het gestel nog geleidingsorganen 10 voor de kettingen bevestigd. De kettingen worden onder deze geleidingsor-ganen doorgevoerd. Daarbij is de opstelling zodanig,dat ,zoals weergegeven in fig.2,de bovenste parten van de kettingen zich tussen de ketting-20 wielen 5 en'de geleidingsorganen 10 uitstrekkende horizontale delen hebben, die overgaan in zich schuin omhoog uitstrekkende delen, die aansluiten op zich tussen de kettingwielen 6 en 7 uitstrekkende horizontale delen van de bovenparten. De onderparten van de kettingen strekken zich schuin omhoog uit tussen de kettingwielen 5 en 7.

25 Aan de kettingen zijn op regelmatige afstand van elkaar schalmen met zich omhoog uitstrekkende oren 11 bevestigd.

Door ieder paar tegenover elkaar gelegen oren 11 wordt een zich horizontaal en evenwijdig aan de assen 2- 4 uitstrekkend scharnieras 12 ondersteund. Met behulp van iedere scharnieras 12 is een tussen de kettingen 8 en 9 30 gelegen draagorgaan 13 scharnierend met de kettingen gekoppeld.

De blokvormige draagorganen 13 omvatten een bovenste draagvlak 14,dat voor die draagorganen 13, die met de bovenste parten van de kettingen 8 en 9 zijn gekoppeld,horizontaal is opgesteld.

Op de uiteinden van dit horizontaal opgestelde draagvlak 14 sluiten 35 zich loodrecht naar beneden toe uitstrekkende eindvlakken 15 resp.16 aan waarvan het eindvlak 15 aanzienlijk korter is dan het eindvlak 16. Op het

- ' -1 A

“y *, v ! 'j ' -V V* -3- 25131/CV/tl ondereinde van het eindvlak 16 sluit een zich evenwijdig aan het draagvlak 14 uitstrekkend begrenzingsvlak 17 aan. Tussen de van het eindvlak 16 afgekeerde rand van het vlak 17 en de onderste begrenzingsrand van het eindvlak 15 sluit een zich schuin omhoog uitstrekkend begrenzingsvlak 18 aan.

5 Voor de geleiding van de met de bovenste parten van de beide kettingen 8 en 9 gekoppelde draagorganen 13 zijn,zoals in fig.2 is weergegeven een tweetal horizontale platen 19 en 20 en een zich tussen deze platen schuin omhoog uitstrekkende plaat 21 aangebracht. Zoals daarbij uit fig.2 blijkt rusten de met de horizontale delen van de bovenparten verbonden draagorga-10 nen 13 met hun vlakken 17 op de horizontale platen 19 en 20,terwijl de met de schuin omhoog lopende delen van de kettingen verbonden draagorganen met hun begrenzingsvlakken 18 op de schuin omhoog verlopende plaat 21 rusten. De uitvoering is daarbij zodanig,dat de draagvlakken of bovenvlakken 14 van de draagorganen 13 tijdens hun verplaatsing met behulp van de kettingen 15 8 en 9 steeds in een horizontale stand worden gehouden,zolang zij met de bovenparten van deze kettingen zijn verbonden.

Zoals nog uit fig.3 blijkt zijn ter hoogte van de horizontale delen van de bovenparten van de kettingen 8 en 9 aan het gestel hoekprofielen 22 bevestigd waarvan de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de horizon-20 taal verlopende benen zijn gelegen in aan de zijkanten van de bovenzijden van de draagorganen 13 gevormde sponningen 23,een en ander zodanig,dat de bovenzijden van de horizontale benen van de hoekprofielen 22 in een vlak zijn gelegen met het draagvlak 14.

Zoals in fig. 5 is weergegeven zijn voor de geleiding van de onder-25 parten van de kettingen 8 en 9 aan het gestel uit kunststof of dergelijk een lage wrijvingscoefficient bezittend nateriaal vervaardigde geleidings-balken 24 bevestigd,die zijn voorzien van uitsparingen voor het opnemen van de van de draagorganen 13 afgekeerde zijkanten van de kettingen 8 resp. 9. Verder zijn aan het gestel geleidingsplaten 25 bevestigd waarvan 30 de vrije uiteinden grijpen in de in de draagorganen 13 aangebrachte sponningen 23, zodat ongewenste verdraaiing van de draagorganen 13 om hun scharnierassen 12 wordt voorkomen.

Voor een gelijkmatige geleiding van de draagorganen bij de overgang van de onderparten in de bovenparten is op het van de geleidingsplaat 35 21 afgekeerde uiteinde van de geleidingsplaat 19 een zich gekromd naar beneden uitstrekkende geleidingsplaat 26 aangebracht.

** ·? Λ λ £ -, £ j ~ } 3 0 i* Λ -4- 25131/CV/tl

Voor de geleiding van op de draagvlakken 14 van de draagorganen staande voorwerpen is ter hoogte van de laagst gelegen horizontale delen van de bovenparten van de kettingen een zich in de lengterichting van de kettingen uitstrekkende verticaal staande geleidingsplaat 27 aangebracht.

5 Soortgelijke geleidingsplaten 28 en 29 zijn in bovenaanzicht gezien aan weerszijden van de draagorganen 13 opgesteld bij de schuin omhoog lopende delen van de bovenparten van de beide kettingen.

Aan weerzijden van de ter hoogte van de kettingwielen 6 gelegen draagorganen 13,die met de bovenste horizontale delen van de bovenparten van de 10 kettingen zijn verbonden zijn eveneens verticaal staande geleidingsplaten 30 en 31 aan weerszijden van de draagorganen 13 aangebracht.

Op een uiteinde van de geleidingsplaat 30 sluit het uiteinde aan van een verdere geleidingsplaat 33,welke zich schuin op de lengterichting van de door de kettingen 8 en 9 en de daarmede gekoppelde draagorganen 13 ge-15 vormde transportband uitstrekt,zoals uit fig.1 blijkt.

De werking van de boven omschreven inrichting is als volgt.

De as 4 met de daaraan bevestigde kettingwielen 7 kan met behulp van een aandrijfmotor 34 in de richting volgens pijl A in draaiing worden gebracht, zodat de bovenparten van de kettingen 8 en 9 tijdens bedrijf wor-20 den verplaatst in de richting volgens pijl B.

Met geschikte niet nader weergegeven toevoermiddelen kunnen vanaf de tegenover de geleidingsplaat 27 gelegen zijkant van de inrichting fte transporteren voorwerpen,zoals bijvoorbeeld conserven blikken,potten of dergelijke aan de transportinrichting worden toegevoerd,zodanig,dat deze 25 voorwerpen op de draagvlakken 14 worden geplaatst. Een op deze draagvlakken 14 op resp. afschuiven van de voorwerpen biedt geen moeilijkheden omdat, zoals hierboven uiteengezet,de bovenvlakken van de horizontale benen van de profielbalken 22 in een vlak zijn gelegen met deze draagvlakken 14.

Indien de doorsnedeafmetingen van de te transporteren voorwerpen 30 overeenkomen met de grootte van de draagvlakken behoeven voor het juist positioneren van de voorwerpen op deze draagvlakken geen speciale maatregelen te worden genomen. Indien kleinere voorwerpen worden toegevoerd kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een schroeftransporteur,welke deze voorwerpen op het midden van de draagvlakken 14 plaatst.

35 De voorwerpen kunnen met behulp van de transportinrichting omhoog worden gevoerd,waarbij door boven beschreven geleiding van de draagorganen 33 0 2 3 3 6 - /¾ -5- 25131/CV/tl 13 is gewaarborgd,dat de draagvlakken 14 een horizontale stand blijven innemen. Indien de voorwerpen het hoogste niveau hebben bereikt zullen zij met behulp van de plaat 33 geleidelijk dwars op de verplaatsings-richting volgens pijl 3 van de transportband van de draagvlakken 14 5 worden af geschoven.

Uit bovenstaande beschrijving zal het duidelijk zijn,dat door toepassing van de constructie volgens de uitvinding een eenvoudige opbouw van de transportinrichting: is verkregen,waarbij de draagorganen met behulp van de scharnierassen 12,die gezien in de verplaatsingsrichting 10 van de draagorganen tijdens bedrijf op de vooreinden van deze draagorganen aangrijpen,gelijkmatig worden voortgetrokken en daarbij tevens op doelmatige wijze worden geleid met behulp van de geleidingsplaten 19-21,zo lang zij deel uitmaken van het bovenpart van de transportketting, terwijl zij in het onderpart van de transportketting worden geleid door 15 de geleidingsbalken 24 en de geleidingsplaten 25.

Uiteraard zijn er binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding snvullingen en/of variaties op boven beschreven en in de figuren afgeheelde uitvoeringsvorm denkbaar.

Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om de draagorganen met de kettingen 20 8 en 9 scharnierend te koppelen onder gebruikmaking van de de schalmen van de kettingen met elkaar verbindende schamierpennen ,zodat in een dergelijk geval de uitstekende oren 11 kunnen vervallen.

Verder zal het duidelijk zijn dat ofschoon in het bovenstaande en in de conclusies over kettingen word't gesproken in de plaats hiervoor ook 25 andere eindloze organen,zoals kabels en riemen of dergelijke kunnen worden gebruikt, hetgeen geacht wordt ook binnen de beschermingsomvang van de uitvinding te vallen.

::: o s s

Claims (6)

1. Transportinrichting voorzien van een tweetal eindloze kettingen,die zijn geleid om om horizontale assen draaibare kettingwielen,zodanig,dat tussen een tweetal zich horizontaal uitstrekkende delen van de bovenste parten van de kettingen zich schuin omhoog uitstrekkende delen van de 5 bovenste parten van de kettingen uitstrekken,met het kenmerk,dat de transportinrichting is voorzien van een aantal draagorganen,welke ieder met behulp van een enkele horizontaal verlopende scharnieras met de beide kettingen zijn gekoppeld,en geleidingsorganen zijn aangebracht voor het geleiden van de met de bovenparten van de kettingen gekoppelde draagor-10 ganen,zodanig,dat deze met de bovenparten gekoppelde draagorganen tijdens bedrijf dezelfde stand ten opzichte van de horizontaal blijven innemen.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat gezien in de verplaatsingsrichting van de draagorganen tijdens bedrijf de schar-nierassen van de draagorganen nabij de vooreinden van de draagorganen 15 zijn opgesteld.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de geleidingsorganen worden gevormd door zich evenwijdig aan de horizontale resp.schuin verlopende delen van de bovenste parten van de kettingen uitstrekkende geleidingsvlakken ,waarbij de draagorganen met behulp van eer- 20 ste begrenzingsvlakken rusten op de horizontaal verlopende geleidingsvlakken en met behulp van verdere begrenzingsvlakken rusten op de schuin verlopende geleidingsvlakken.

4. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat aan althans een zijkant van een draagorgaan ter hoogte van 25 een draagvlak,dat horizontaal verloopt bij een met de bovenparten gekoppeld draagorgaan,een sponning is aangebracht,waarin bij de horizontale delen van de bovenparten een vast opgesteld plaatvormig deel van de inrichting uitsteekt,zodanig dat de bovenzijde van dit plaatvormige deel in een vlak ligt met het draagvlak. 30

5· Transportinrichting volgens conclusie 4,met het kenmerk, dat met de onderparten verbonden draagorganen rusten op een geleidingsorgaan dat uitsteekt in de sponning.

6. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat geleidingsorganen zijn aangebracht voor het geleiden van de 35 onderparten van de kettingen. ·.«%-* -£· ij? O