NL8402942A

NL8402942A - Afsluitkap voor een veiligheidshouder.

Info

Publication number: NL8402942A
Application number: NL8402942A
Authority: NL
Original assignee: Alkohol Handelskontor Ahk
Priority date: 1983-10-12
Filing date: 1984-09-27
Publication date: 1985-05-01
Also published as: NL186780B; DE3337060A1; DK486784A; DE3337060C2; JPH026695B2; GB8425348D0; GB2147886A; SE8405023L; PT79347A; AT394536B; IT8423094A1; ATA323984A; ES281937Y; ZA847993B; PT79347B; JPS60228260A; SE8405023D0; FR2555551A1; SE453662B; IT1176922B

Description

ψτ\ * t

-7- 24194/CV/tV

Korte aanduiding: Afsluitkap voor een veiligheidshouder.

De uitvinding heeft betrekking op een afsluitkap met schroefdraad voor een met een veiligheidsklep uitgeruste houder, uit welke in het bijzonder gemakkelijk ontvlambare vloeistoffen 5 worden afgegeven en bij welke de veiligheidsklep uit een door verkleining van de inwendige ruimte van de houder bedienbare, door een membraan gestuurde, door een cilindrisch vormstuk gedragen regelklep bestaat, waarvan het membraan een in het midden gelegen, door een afdichtmanchet begrensde uitsparing bezit, door welke een 10 klepkegel is gestoken, tegen welke de afdichtmanchet van het membraan 'aanligt, welk op zijn beurt is aangevormd aan een cilindrische membraan-drager, welke het bovenste randgedeelte van het cilindrische gedeelte van het vormstuk van de kegelklep omgrijpt en met een radiaal naar buiten uitstekende flens zit op een radiaal naar buiten uitstekende 15 kraag van het vormstuk.

Een veiligheidshouder van.deze soort is beschreven in het Duitse ,ίOffenlegungsschrift,, 2.933.134. De veiligheidsklep is zo uitgevoerd, dat deze bij druk op de elastische wand van de houder opent en bij opheffen van de druk direkt zonder vertraging sluit.

20 Deze veiligheidsklep werkt perfect. Het is echter gebleken, dat de naadplaats tussen de rand van de hals van de houder en het de klep-drager vormende vormstuk niet steeds volkomen dicht was en op deze plaats onder bepaalde omstandigheden een weinig vloeistof uit het inwendige van de behouder uittrad. Een lassen van deze naadplaats 25 is in de praktijk niet uit te voeren, daar dit slechts bij gevulde houder zinvol zou zijn. De gemakkelijk ontvlambare inhoud van de | houder verbiedt echter een dergelijk lassen.

Opgave van de uitvinding is het een afsluitklep te verkrijgen, welke een absoluut lekvrije afdichting van deze naadplaats zowel bij 30 niet-gebruik als ook bij gebruik van de houder veilig stelt.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de afsluitkap uit een op de hals van de houder op te .schroeven ondergedeelte en een op het ondergedeelte op te schroeven bovengedeelte bestaat, waarbij het ondergedeelte boven de op de hals van de houder op te 35 schroeven inwendige schroefdraad een naar binnen uitstekende trap bezit, welke bij opgeschroefde afsluitkap op de bovenzijde van de flens van de membraandrager vast opzit en verder aan de binnenwand van het vrije einde van het ondergedeelte grendeloren zijn aangevormd, 840 2 94 2

i\ -S

-2- 24194/CV/tv welke samenwerken met aan de buitenomtrek van de hals van de houder aangebrachte vasthoudnokken.

Een dergelijke tweedelige afsluitkap waarborgt de gewenste lekvrije verbinding op de naadplaats tussen de vrije rand van de hals van de houder en het·hier opzittende dragergedeelte van de 5 veiligheidsklep. Afgezien daarvan, dat het ondergedeelte van de afsluitkap steeds op de hals van de houder blijft en deze naadplaats omgrijpt, drukt het ook de beide op elkaar zittende delen vast tegen elkaar. Verder wordt door de vergrendeling op de hals van de houder enerzijds de vaste zitting verhoogd, anderzijds wordt een gemakkelijk 10 losraken van het ondergedeelte verhinderd, welk ondergedeelte inderdaad slechts met groot geweld kan worden afgenomen. Het bovengedeelte van de afsluitkap is een gebruikelijk schroefdeksel, dat op het ondergedeelte wordt opgeschroefd. Doelmatig is het voorzien van een steun, welke nog een aanvullende beveiliging voor de afdichtmanchet van het membraan van 15 de veiligheidsklep vormt.

Deze uitvoeringsvorm van de afsluitkap brengt echter ook aanvullend nog het voordeel van een bijzondere veiligheid, en wel door de slechts met geweld vrij te maken zitting van het ondergedeelte van de kap. Daardoor wordt verhinderd, dat na het ledigen van de houder 20 de door dit ondergedeelte van de kap geblokkeerde veiligheidsklep uit de hals van de houder door hiertoe niet bevoegde gebruikers uitgenomen en de houder opnieuw voor verder gebruik wordt gevuld. Door een verwijderde en opnieuw ingezette veiligheidsklep bestaat het gevaar, dat deze klep eventueel beschadigd en/of niet meer afdichtend wordt ingezet 25 of ingezet kan worden. Dit zal in ieder geval onverantwoordelijk zijn, in het bijzonder indien bijzonder gevaarlijke, makkelijk ontvlambare tot de klasse A1 behorende vloeistoffen opnieuw worden ingebracht.

Zodoende wordt met de afsluitkap volgens de uitvinding niet slechts de volkomen afdichting van de houder gewaarborgd, maar 30 ook nog de opgave opgelost, een aanvullende· beveiliging tegen onbevoegd verwijderen van de veiligheidsklep te bieden.

De afsluitkap volgens de uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

35 Fig. 1 toont een aanzicht op een langsdoorsnede van een in een hals van een houder ingezette veiligheidsklep.

8402942 „ . r Λ \ -3- 24194/CV/tv

Fig. 2a toont, gedeelteijk in doorsnede, een zijaanzicht van een 1 bovengedeelte van de afsluitkap.

Fig. 2b toont een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een ondergedeelte van de afsluitkap.

Fig. 2c toont een onderaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van het 5 ondergedeelte volgens fig. 2b.

Fig. 3a toont een zijaanzicht van een deel van de hals van de houder.

Fig. 3b toont een bovenaanzicht op de in fig. 3a weergegeven hals van de houder.

Fig. 4 toont een zijaanzicht van een op de hals van de houder opgezette 10 afsluitkap.

Fig. 5 toont een met fig. 4 overeenkomend aanzicht met afgenomen bovengedeelte van de afsluitkap.

Voor een gemakkelijker begrip van de afsluitkap V volgens de uitvinding is in fig. 1 een aanzicht op een doorsnede van de hals 15 van de houder 11 met ingezette veiligheidsklep weergegeven. Deze bestaat uit een membraandrager 12, aan welke een membraan 13 met een afdichtmanchet 13a is aangevormd. Door de door de afdichtmanchet 13a begrensde opening van het membraan 13 is een klepkegel 17 van de veiligheidsklep gestoken, welke door een gedeeltelijk cilindrisch 20 vormstuk 15 met daaraan aangevormde elastisch verende draagdelen 16 is gedragen. Aan de vrije rand van de althans in hoofdzaak cilindrische membraandrager 12, tegenover het membraan 13, is een radiaal naar buiten uitstekende flens 14 aangebracht. Aan het bovenste gedeelte van de buitenzijde van het cilindrische vormstuk 15 van de 25 klepdrager is een radiaal uitstekende kraag 18 aangevormd, op de bovenzijde waarvan de flens 14 van de membraandrager 12 zit. Op deze aanrakingsplaats 19a is de membraandrager 12 met het vormstuk 15 doelmatig door een lasnaad verbonden. Op deze wijze is de veiligheidsklep een uit een stuk bestaand constructiedeel, dat in de hals 11 van de 20 houder wordt ingezet. Daarbij komt de onderzijde van de kraag 18 van het vormstuk 15 op de bovenzijde van de rand van de hals 11 van de houder te liggen. Indien deze zo gevormde naadplaats 19 niet perfect dicht is, kan de in de houder B aanwezige, in het algemeen zeer dun vloeibare en een verhoudingsgewijs hoge dampdruk bezittende vloeistof 25 lekken. Het is dan ook noodzakelijk, deze plaats af te dichten. Zoals reeds vermeld, kan dit echter in verband met de gevaarlijke inhoud van de houder niet worden uitgevoerd.

De ter beveiliging van de dichtheid ontwikkelde afsluitkap 8402942 ♦ ίΤ -A- 2419A/CV/tv V bestaat uit een ondergedeelte 1 en een bovengedeelte 2 (fig. 2a tot 2c). Het ondergedeelte 1 is het de dichtheid waarborgende stuk van de afsluitkap V. Doelmatig is het in door trappen kenbare gedeelten, namelijk en onderste gedeelte 1a, een middelste gedeelte 1b en een bovenste gedeelte 1c opgedeeld. Het middelste gedeelte 1b is van het bovenste gedeelte 1c 5 te onderkennen door een naar binnen getrokken trap A en bezit een inwendige schroefdraad 3, welke op de uitwendige schroefdraad 11a aan de hals 11 van de houder wordt opgeschroefd. Daarbij neemt de trap A een belangrijke functie over, want zij wordt op de bovenzijde 12a van de flens 1A van de membraandrager 12 vast opgedrukt. Zij drukt 10 deze flens IA te zamen met de kraag 18 van het vormstuk 15 tegen de bovenzijde van de vrije rand van de hals 11 van de houder en sluit de naadplaats 19 volkomen dicht af. Het onderste gedeelte 1a van het ondergedeelte 1 is een door naar buiten gericht trapgedeelte 5 afgezet van het middelste gedeelte Tb, In dit onderste gedeelte 1a zijn grendel-15 oren 6 aangebracht, die op de binnenwand van dit gedeelte zijn aangevormd.

Zij gaan bij voorkeur van het trapgedeelte 5 uit en zijn schuin opgesteld, zodanig, dat zij in opschroef-draairichting van het ondergedeelte 1 met deze binnenwand een stompe hoek o* insluiten (fig. 2c).

Deze grendeloren 6 werken samen met vasthoudnokken 20-20, 20 21-21, die op de buitenwand van de hals 11 van de houder onder de uitwendige schroefdraad 11a zijn aangebracht (fig. 3a en 3b). En zijn ten minste twee tegenover elkaar liggende vasthoudnokken 20-20 aangebracht, bij voorkeur echter vier vasthoudnokken 20-20 en 21-21. Bij een de voorkeur gegeven uitvoeringsvorm zijn de vasthoudnokken van een 25 tegenover elkaar liggend paar, bijvoorbeeld de vasthoudnokken 21-21 (fig. 3b), van de de as A snijdende vertikaal S onder een hoek/3 versprongen aangebracht. Een doelmatige hoek hiervoor bedraagt telkens 90° ten opzichte van de vertikaal 5. De versprongen aangebrachte vasthoudnokken 21-21 liggen echter ook in een rechte, welke het middel-30 punt van de opening van de hals 11 van de hpuder snijdt. Het andere paar vasthoudnokken 20-20 ligt tegen de as A.

In opschroef-draairichting D bezitten'de vasthoudnokken 20-20 en 21-21 een geleidelijk toenemende schuimte 22. Bij het opschroeven van het ondergedeelte 1 van de afsluitkap V geleiden de schuin opgestelde 35 gemakkelijk verende grendeloren 6 over de schuintes 22 van de vasthoudnokken 20-20, 21-21 en glijden over diens hoogste punten, om tegen de althans in hoofdzaak rechte wand 23 van telkens een vasthoudnok 20 te grijpen en het ondergedeelte 1 te vergrendelen. Op deze wijze wordt een 8402942 r? >· -5- 24194/CV/tv terugdraaien van het ondergedeelte 1 verhinderd. Door het versprongen 1 opgestelde paar vasthoudnokken 21-21 wordt de aanschroefkracht een weinig verminderd en wordt de terugschroefweg verkort.

Het opgeschroefde ondergedeelte 1 van de afsluitkap V

blijft steeds op zijn plaats, onafhankelijk daarvan of de houder B

ς J wordt gebruikt of niet.

Bij gebruik wordt slechts het bovengedeelte 2 afgeschroefd, dat in de vorm van een kleine kap met inwendige schroefdraad 8, op een rechtse schroefdraad 7 (fig. 2b) van,*het bovenste gedeelte 1c van het ondergedeelte 1 wordt opgedraaid. Van de af dekplaat 9 van het ^ bovengedeelte 2 is doelmatig, een'in het inwendige van de kap gerichte cilindrische stomp 10 aangevormd, welke dient voor het aandrukken van de afdichtmanchet 13a tegen de klepkegel 17 tijdens het niet-gebruiken van de houder B. Het bovengedeelte 2 kan gemakkelijk worden afgeschroefd, zonder dat daarbij het steeds op de. hals 11 van de. houder achterblijvende 18 ondergedeelte 1 wordt bewogen.

In fig. k is een houder B aangeduid en een afsluitkap V is op de hals van de houder geschroefd. De het bovengedeelte 2 vormende kleine kap is daarbij doelmatig zo uitgevoerd, dat zijn j uitwendige contoar aansluitend op de uitwendige contour van het 20 middelste gedeelte 1b van het onderste gedeelte 1 aansluit.

Uit fig. 1 blijkt hoe de hals van de houder respectievelijk j de houder er met het opgeschroefde ondergedeelte 1 uitziet, indien het j bovengedeelte 2 is afgeschroefd. Uit de vrije opening van het bovenste deel 1c van het ondergedeelte 1 steekt de klepkegel 17 met de afdicht-25 manchet 13a naar buiten.

8402942

Claims

1. Afsluitkap met schroefdraad voor een met een veiligheidsklep uitgeruste houder, uit welke in het bijzonder gemakkelijk ontvlambare vloeistoffen worden afgegeven en bij welke de veiligheidsklep uit een 5 door verkleining van de inwendige ruimte van de houder bedienbare, door een membraan gestuurde, en door een cilindrisch vormstuk gedragen kegel-klep bestaat, waarvan het membraan een in het midden gelegen, door een afdichtmanchet begrensde uitsparing bezit, door welke een klepkegel is gestoken, tegen welke de afdichtmanchet van het membraan aanligt, 10 welke op zijn beurt is aangevormd aan een cilindrische membraandrager, welke het bovenste randgedeelte van het cilindrische gedeelte van het vormstuk van de klepkegel omgrijpt en met een radiaal naar buiten uitstekende flens op een radiaal naar buiten uitstekende kraag van het vormstuk van de küsèpdrager zit, met het kenmerk, dat de afsluitkap 15 (V) uit een op de hals (11) van de houder op te schroeven ondergedeelte (1) en een op het ondergedeelte (1) op te schroeven bovengedeelte (2) bestaat, waarbij het bovengedeelte boven de op de hals (11) van de houder opschroefbare inwendige schroefdraad (3) een naar binnen uitstekende trap (4) bezit, welke bij opgeschroefde afsluitkap (V) 20 op de bovenzijde (12a) van de flens (14) van de membraandrager (12) vast opzit en verder aan de binnenwand van het vrije einde van het ondergedeelte (1) grendeloren (6) zijn aangevormd, welke met aan de buitenomtrek van de hals (11) van de houder aangebrachte vasthoud-nokken (20; 21) samenwerken.

2. Afsluitkap volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het ondergedeelte (1) onder de inwendige schroefdraad (3) een naar buiten uitstekend trapgedeelte (5) bezit, welke een uitstekend onderste deel (1a) van het ondergedeelte begrenst, aan de binnenwand waarvan de grendeloren (6) zijn aangevormd.

3. Afsluitkap volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de grendeloren (6) uitgaande van het trapgedeelte (5) van het ondergedeelte (1) zijn aangebracht en schuingesteld, zodanig, dat zij in de richting van de opschroefdraaing (D) met de binnenwand van het ondergedeelte (1) een stompe hoek («*) insluiten en samenwerken 35 met althans twee aan de hals (11) van de houder en onder een uitwendige schroefdraad (11a) tegenover elkaar liggend aangebrachte vasthoud-nokken (20-20), die in opschroefrichting (D) van het ondergedeelte (1) 8402942 -7- 24194/CV/tv een geleidelijk toenemende schuinte bezitten,

4. Afsluitkap volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat aan de hals (11) van de, houder vier vasthoudnokken (20-20; 21-21) zijn aangebracht; van welke twee tegenover elkaar liggende vasthoudnokken (21-21) ten opzichte van de vertikaal (S), die de as (A), tegen welke de beide andere vasthoudnokken (20-20) aanliggen, snijdt, zijn versprongen.

5. Afsluitkap volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de beide vasthoudnokken (21-21) tot de vertikaal (S) tegengesteld telkens over 9° versprongen zijn aangebracht,

6. Afsluitkap volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het bovengedeelte (2) een van diens af dekplaten (9) naar binnen uitstekende, bij op de hals (11) van de houder geplaatste afsluitkap (V) de afdichtmanchet (13a) omgrijpende stomp (10) is aangevormd. 8402942