NL8302154A

NL8302154A - Inrichting voor het verbreden en vertragen van een stroom rechtopstaande flessen en dergelijke.

Info

Publication number: NL8302154A
Application number: NL8302154A
Authority: NL
Original assignee: Kronseder Maschf Krones
Priority date: 1982-07-30
Filing date: 1983-06-16
Publication date: 1984-02-16
Also published as: NL183133B; IT8348771A0; AT386998B; JPS5974814A; CA1211069A; IT1174766B; GB8317750D0; DE3228453A1; GB2126555B; NL183133C; DE3228453C2; FR2531046A1; US4496040A; FR2531046B1; GB2126555A; SE449346B; SE8303749D0; BE897245A; BR8303914A; ATA168683A

Description

,4 *

Inrichting voor het verbreden en vertragen van een strocsn rechtopstaande flessen en dergelijke

De uitvinding betreft een inrichting voor het verbreden en vertragen van een stroom rechtopstaande flessen en dergelijke, met een toevoertransporteur, een zijdelings daarop aansluitende tussentransporteur met een lagere snelheid, alsmede met een zijdelings 5 daarop aansluitende afvoertransporteur met een lagere snelheid, die breder is dan de toevoertransporteur, waarbij alle transporteurs door evenwijdige schamierbandkettingen of dergelijke zijn gevormd.

Er is reeds een dergelijke inrichting bekend, waarbij schuin boven de toevoertransporteur en de tussentransporteur een geleidings-10 vlak is aangebracht, tegen welk alle met de toevoertransporteur toegevoerde flessen aanlopen (KSONES fëndbuch der Etikettiertechnik, blz. 50, jaargang 1975). Daarbij worden de flessen onder toenemende vertraging van hun snelheid afgebogen en ter plaatse van het einddeel van het schuine geleidingsvlak in meerdere rijen gedrongen. Al 15 deze bewegingen lopen onder relatief grote stuwdruk in vergaande mate ongecontroleerd af en veroorzaken als gevolg van'het voortdurende tegen elkaar slaan van de flessen een sterk lawaai.

Verder is reeds een inrichting van de boven beschreven soort bekend, waarbij het einddeel van het relatief steil opgestelde gelei-20 dingsvlak in de vorm van een springschans op de afvoertransporteur vooruitspringt en de tussentransporteur is voorzien van een met hogere snelheid bewegend versnellingstraject (DE-A 27 27 278). Het versnel-lingstraject moet een voldoende grote stuwdruk opwekken, zodat de flessen elkaar pas na het verlaten van het geleidingsvlak qp de 25 afvoertransporteur verdringen en zich in meerdere rijen formeren. Ongunstig is hierbij de grote lengte en de hoge kosten voor de aandrijving en de besturing van de verschillende schamierbandkettingen, alsmede de grote stuwdruk binnen het versnellingstraject, die dikwijls tot zijdelings eruit dringen, van een fles en tot overeenkomstig hoge 30 pieken van het lawaai bij het opsluiten van de flessen leidt.

Tenslotte is ook een inrichting voor het naar elkaar toe geleiden van flessen uit meerdere rijen in één enkele rij békend, waar- 8302154 ,» 2

V

bij een langzaam lopende toevoertransporteur, een met trapsgewijze hogere snelheid lopende tussentransporteur en een snel lopende afvoer-transporteur iets dwars ten opzichte van hun looprichting hellend zijn opgesteld (DE-A 30 04 259). Het overbrengen van de flessen van 5 de toe- op de afvoertransporteur geschiedt hier alleen door een schuin geleidingsvlak, tegen welk alle flessen aanlopen. De helling van de transporteur heeft slechts ten doel, het af voeren van omgevallen flessen door wegrollen te ondersteunen.

De uitvinding heeft ten doel, bij een inrichting voor het 10 verbreden en vertragen van een stroom rechtopstaande flessen en dergelijke van de bovenbeschreven soort onder handhaving van de ruimte-besparende, eenvoudige constructie een waarneembare vermindering van het lawaai te bewerkstelligen en in het bijzonder lawaaipieken te vermijden.

15 Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding het oppervlak van de toevoerfcransporteur tenminste over zijn einddeel, van de tussentransporteur en van de afvoertransporteur ten minste over zijn begindeel dwars ten opzichte van de looprichting van de toevoertransporteur naar de afvoertransporteur toe zodanig hellend 20 is opgesteld, dat de flessen onder medewerking van de aandrijving tengevolge van de helling van de toevoertransporteur op de afvoertransporteur overgaan.

Bij een inrichting volgens de uitvinding vormen de toevoertransporteur, tussen-transporteur en afvoertransporteur een gemeen-25 schappelijk schuinjvlak met trapsgewijze lagere transportsnelheid, waarop de eenrijig toegevoerde flessen door inwerking van de aandrijving als gevolg van de helling op de langzamere schamierband-kettingen afdrijven en zich daarbij zonder stuwdruk tot meerdere rijen laten verdringen. Dit proces van het stuwdrukloze verdringen 30 speelt zich af qp een betrekkelijk kort transporttraject, zodat de inrichting overeenkomstig compact en ook eenvoudig kan zijn opgebouwd, omdat geen speciaal versnellingstraject met nauwkeurige snelheids-afstemming noodzakelijk is. De hellingshoek van alle transporteurs is volgens een verder kenmerk van de uitvinding even groot, zodat 35 storende struikelranden voor de flessen worden vermeden. Volgens een 530 2 1 54 • V - *· 3 ander kenmerk van de uitvinding bedraagt de hellingshoek van de transporteurs ongeveer 8 tot 11 graden. Deze hoek is bij normale glazen flessen en scharnierbandkettingen van staal voldoende groot on een meer of minder sterk afdrijven van de flessen qp de langzamere schar-5 nierbandkettingen te bewerkstelligen, zonder daarbij het gevaar voor kantelen noemenswaardig te vergroten. De hellingshoek is bij voorkeur zodanig gekozen, dat hij ligt aan de grens, waarbij flessen met een relatief gladde bodem direct af drijven, terwijl flessen met een relatief rende bodem voor de overgang qp de afvoertransporteur een langer 10 traject nodig hebben. Er heeft dus gedurende het af drijven van de flessen van de toevoertransporteur qp de afvoertransporteur reeds een zekere verspreiding en daarmee verdeling over meerdere rijen plaats, die volkoren zonder stuvdruk werkt. Daarbij kan het echter voorkonen, dat bepaalde flessen met buitengewoon ongunstige wrijvingscoëfficienten 15 niet qp tijd naar de afvoertransporteur afdrijven. In dit geval wordt een uitvoeringsvorm van de inrichting met een zich schuin boven de toevoertransporteur en de tussentransporteur uitstrekkend geleidings-vlak voor de flessen aanbevolen , waarbij het geleidingsvlak zodanig aan de hoger liggende zijde van de transporteurs is cpgesteld, dat het 20 slechts op die flessen inwerkt, die niet alleen door de aandrijving als gevolg van de helling qp de afvoertransporteur afdrijven. Het geleidingsvlak vormt dat een zekere veiligheidsinrichting, die het afvallen van bepaalde afzonderlijke flessen van de transporteurs verhindert. Dit geleidingsvlak kont dus slechts met een deel van de fles-25 sen in aanraking.

Is de hellingshoek iets steiler, dat kan ook een uitvoeringsvorm van de inrichting worden toegepast, waarbij volgens de uitvinding de hellingshoek zodanig is gekozen, dat alle flessen alleen door de aandrijving als gevolg van de helling van de toevoertransporteur overgaan 30 op de afvoertransporteur, en waarbij aan de hoger liggende zijde van de transporteurs een van de toevoertransporteur naar de afvoertransporteur lopend geleidingsvlak voor de flessen is aangébracht, dat bij normaal bedrijf op een zekere afstand van de flessenstroom staat. Hierbij heeft bij normaal bedrijf, dat wil zeggen zonder stuwingen of kLemmingen van 35 flessen qp de afvoertransporteur enzovoorts, geen contact tussen de 8302 1 54 4 leuning en de fles plaats.

Ook aan de onderzijde van de flessenstroom kan een veiligheids-leuning zijn aangebracht, waarbij volgens de uitvinding aan de dieper liggende zijde van de transporteurs een van de toevoertransporteur 5 naar de afvoertransporteur lopende leuning ' voor de flessen is opgssteld, die bij normaal bedrijf op een zekere afstand van de flessen-stroom staat.

Bij alle uitvoeringsvormen volgens de uitvinding worden dus de flessen geheel of gedeeltelijk door de aandrijving als gevolg 10 van de helling qp verschillende bewegingsbanen van de snellopende toevoertransporteur op de langzaamlopende afvoertransporteur overge-' bracht en daarbij trapsgewijze af geremd, totdat zij qp de afvoertransporteur ter vorming van een meerrijige flessenstroom met geringe snelheidsverschillen op elkaar aansluiten.

15 Hierna wordt een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding aan de hand van de tekening beschreven.

Fig. 1 is een schematisch bovenaanzicht van een inrichting voor het uit elkaar geleiden en af remmen van flessen, en fig. 2 is een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1 van 20 de inrichting volgens de uitvinding.

De inrichting volgens de figuren 1 en 2 is voorzien van een toevoertransporteur 1, van een tussentransporteur 2 en van een afvoertransporteur 3, die alle op de gebruikelijke wijze zijn qpgébouwd uit met glijmiddelen belaste schamierbandkettingen 4 met een frame 5. De 25 toevoertransporteur 1 bezit een enkele, met de snelheid v^ aangedreven schamierbandketting voor het eenrijig transport van de flessen met een zékere anderlincp afstand, terwijl de afvoertransporteur 3 bestaat uit drie met een aanzienlijk geringere snelheid ν_^ aangedreven schamierbandkettingen voor het drie-rijig transport van de fles-30 sen zonder onderlinge afstand. De tussentransporteur 2 heeft weer een enkele schamierbandketting, die met een tussen de snelheden v^ en v^ liggende snelheid v^ wordt aangedreven. De toevoertransporteur 1 en de afvoertransporteur 3 sluiten met hun eind- respectievelijk begindeel telkens zijdelings aan op de beide langszijden van de tussen-35 transporteur 2 en verlopen evenwijdig daaraan.

8302154 5

Zoals uit fig. 2 blijkt, is het platte oppervlak of transport-oppervlak van. de tussentransporteur 2 ten opzichte van de horizontaal over ongeveer 10 graden hellend opgesteld en vel dwars cp de txansport-richting naar de afvoertransporteur 3 toe naar beneden hellend. Het 5 einddeel van de toevoertransporteur 1 en het begindeel van de afvoer-transporteur 3 hebben dezelfde helling, waarvan de transportvlakken samen met die van de tussentransporteur een in vergaande mate gesloten vlak transportvlak zonder struikelranden vormen. De cp het einddeel van de toevoertransporteur 1 aankomende flessen hebben dus als gevolg 10 van de op hen inwerkende aandrijving als gevolg van de helling de neiging, over de tussentransporteur 2 heen naar de dieper liggende zijde van de afvoertransporteur 3 toe te glijden, waarbij zij rekenincjhoudend met de betreffende snelheid van de schamierbandkettingen 4 een curve -vormige bevregingsbaan schuin over de tussentransporteur 2 heen volgen.

15 Deze bewegingsbaan van de flessen zal al naargelang de wrij vingstoestand tussen de schamierbandkettingen 4 en de flessenbodems iets variëren, zodat de flessen het in fig. 1 gearceerd aangegeven bewegingspatroon volgen.

Ter geleiding van de flessen is de toevoertransporteur 1 qp de 20 gebruikelijke wijze voorzien van zijdelingse leuningen 6 en 7. Aan de bovenzijde van de flessenstroom respectievelijk van de transporteur is tussen de leuning 6 van de toevoertransporeur 1 en de leuning 8 van de afvoertransporteur 3 een curve-vormig, schuin boven de toevoer-transporteur 1 en de tussentransporteur 2 verlopend geleidingsvlak 10 25 aangebracht. Dit komt normaal, dat wil zeggen bij een storingvrij transport van de flessen, niet met de flessenstroom in aanraking respectievelijk ligt cp afstand van het gearceerd getekende bewegings-gebied van de flessen. Het geleidingsvlak 10 werkt dus als veiligheids-leuning, dat na storingen, stuwingen enzovoorts het onberispelijk 30 aanlopen van de inrichting mogelijk maakt. Bovendien verhindert het geleidingsvlak 10 het af vallen van "deserteurs" van de toe- respectievelijk afvoertransporteur. Wordt de hellingshoek van de transporteurs 1 t/m 3 iets kleiner gemaakt, dan kan het voorkomen, dat het geleidingsvlak 10 ock bij normaal bedrijf met een deel van de flessen in aanra-35 king komt en het afdrijven daarvan naar de afvoertransporteur 3 toe 8302154 V» '' 6 ondersteunt. Het zijn die flessen, die zich als gevolg van hun ruwe bodem langs de bovenste grens van de bewegingsbaan van de flessen bewegen en daarom slechts langzaam afdrijven.

Aan de onderzijde van de flessenstroom respectievelijk van de 5 transporteurs 1 t/m 3 is tussen de leuning 7 van de toevoertransporteur I en de leuning 9 van de afvoertransporteur 3 weer een geleidingsvlak II opgesteld. Dit komt normaal niet met de flessenstroom in aanraking en werkt alleen in geval van een terugstuwing qp de afvoertransporteur 3, waarbij het het afvallen van flessen verhindert. Het onderste 10 geleidingsvlak 11 kan echter ook zodanig worden opgesteld, dat het met een deel van de flessen, namelijk de snel af drijvende flessen met gladde bodems, in aanraking komt en deze op de gewenste bewegingsbaan stroomafwaarts geleidt.

Bij bedrijf worden de flessen door cle terugvoertransporteur 15 1 met een hoge snelheid en eventueel een zékere onderlinge afstand bijvoorbeeld vanaf een niet getékende etiketteerrrachine toegevoerd en daarbij door een bordering van het frame 5 geleidelijk uit de vertikale stand in de gewenste iets schuine stand overgebracht. Aan het einde van de leuning 7 kunnen de flessen daarom ander inwerking 20 van de aandrijving als gevolg van de helling en eventueel met extra ondersteuning door het bovenste geleidingsvlak 10 van het einde van de toevoertransporteur 1 op de tussentransporteur 2 afglijden. Daarbij treedt een eerste snelheidsdaling op, alsmede als gevolg van de verschillende wrijvingsverhcudinopn tussen de afzonderlijke flessen en 25 de schamierbandketting 4 een zijdelingse verplaatsing van de flessen. Deze zijdelingse verdringing zet zich bij het verder afdrijven op de meerbanige afvoertransporteur^ voort, waarbij opnieuw een snelheidsdaling optreedt. Gelijktijdig'dringen de flessen elkaar op de afvoertransporteur, zodat zij deze over de gehele breedte opvullen.

30 De tussentransporteur behoeft niet beslist als afzenderlijke constructieve eenheid te zijn uitgevoerd. Hij kan ook door een met overeenkomstige snelheid aangedreven deel van de afvoertransporteur worden gevormd.

Bij een inrichting voor het verbreden en vertragen van een 35 stroom rechtopstaande flessen en dergelijke met een eehbanige toevoer- 8302154 * -τ 7 transporteur 1, een langzamer lopende eenbanige tussentransporteur 2 en een opnieuw langzamer lopende meerbanige afvoertransporteur 3 is het transportvlak van de tussentransporteur samen met de transportvlak-ken over het einddeel van de toevoertransporteur en over het begindeel 5 van de afvoertransporteur ten opzichte van de horizontaal dwars qp de locprichting ongeveer 8 tot 11 graden hellend cpgesteld, zodat de flessen aider medewerking van de aandrijving als gevolg van de helling van de toevoertransporteur over de tussentransporteur heen op de afvoertransporteur overgaan. Aan de hoger liggende zijde van de flessen-10 stroom is een schuin boven de toe- en de tussentransporteur verlopend geleidingsvlak 10 aangebracht, dat alnaargelang de helling van de transporteurs bij normaal bedrijf geen contact net de flessen heeft of op de relatief langzaam afdrijvende flessen met een ruwe flessen-bodem inwerkt. Op deze wijze wordt een bijzonder stille en bedrijfs-15 zekere werking bij een compacte, eenvoudige constructie bereikt.

8302154

Claims

1. Inrichting voor het verbreden en vertragen van een stroom rechtopstaande flessen en dergelijke, met een toevoertransporteur, een zijdelings daarop aansluitende tussentransporteur met een lagere snelheid, alsmede met een zijdelings daarop aansluitende afvoertrans- 5 porteur met een lagere snelheid, die breder is dan de toevoertrans-porteur, waarbij alle transporteurs door evenwijdige schamierband-kettingen of dergelijke zijn gevormd, met het kenmerk, dat het oppervlak van de toevoertransporteur (1) tenminste over zijn einddeel, van de tussentransporteur (2) en van de afvoertransporteur (3) tenminste 10 over zijn begindeel dwars op de looprichting van de toevoertransporteur (1) naar de afvoertransporteur (3) toe zodanig hellend is opgesteld, dat de flessen ander medewerking van de aandrijving als gevolg van de helling van de toevoertransporteur (1) op de afvoertransporteur (3) overgaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hellingshoek van alle transporteurs (1, 2, 3) even groot is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hellingshoek ongeveer 8 tot 11 graden bedraagt.

4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 3 met een zich 20 schuin boven de toevoertransporteur en de tussentransporteur uitstrekkend geleidingsvlak voor de flessen, met het kenmerk, dat het geleidingsvlak (10) zodanig aan de hoger liggende zijde van de transporteurs (1 t/m 3) is opgesteld, dat het slechts inwerkt qp die flessen, die niet alleen door de aandrijving als gevolg van de hel- 25 ling qp de afvoertransporteur (3) af drijven.

5. Inrichting volgens één van de conclusies 1 t/m 3, met het kenmerk, dat de hellingshoek zodanig is gekozen, dat alle flessen alleen door de aandrijving als gevolg van de helling van de toevoertransporteur (1) op de afvoertransporteur (3) overgaan, en dat aan 30 de hoger liggende zijde van de transporteurs (1 t/m 3) een van de toevoertransporteur naar de afvoertransporteur lopend geleidingsvlak (10) voor de flessen is aangebracht, dat bij normaal bedrijf een zékere afstand tot de flessenstroom heeft.

6. Inrichting volgens een van de conclusies 1 t/m 5, met het 8302154 kenmerk, dat aan de dieper liggende zijde van de transporteurs (1 t/m 3. een van de toevoertransporteur naar de afvoertransporteur lopende leuning (11) voor de flessen is aangebracht, die bij normaal bedrijf een zekere afstand tot de flessenstroon heeft.

7. Inrichting voor het verbreden en vertragen van een stroom rechtopstaande flessen en dergelijke, in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven In de tekening. 830 2 1 54