NL8301415A - Maai-inrichting voor een berm. - Google Patents

Maai-inrichting voor een berm. Download PDF

Info

Publication number
NL8301415A
NL8301415A NL8301415A NL8301415A NL8301415A NL 8301415 A NL8301415 A NL 8301415A NL 8301415 A NL8301415 A NL 8301415A NL 8301415 A NL8301415 A NL 8301415A NL 8301415 A NL8301415 A NL 8301415A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
inner arm
hydraulic cylinder
arm
mowing
axis
Prior art date
Application number
NL8301415A
Other languages
English (en)
Other versions
NL191008C (nl
NL191008B (nl
Original Assignee
Duecker Gerhard Landmasch
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Duecker Gerhard Landmasch filed Critical Duecker Gerhard Landmasch
Publication of NL8301415A publication Critical patent/NL8301415A/nl
Publication of NL191008B publication Critical patent/NL191008B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL191008C publication Critical patent/NL191008C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/835Mowers; Mowing apparatus of harvesters specially adapted for particular purposes
    • A01D34/86Mowers; Mowing apparatus of harvesters specially adapted for particular purposes for use on sloping ground, e.g. on embankments or in ditches

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

* - 1 -1-
83.3040/Rey/vL
Korte aanduiding: Maai-inrichting voor een berm •
De uitvinding heeft betrekking op een maai-inrichting voor een berm bestaande uit een aan de voor- of achterkant van een landbouwtrekker of dergelijk voertuig te verbinden aanbouwgestel, dat een hoofddrager omvat, die om een verticale as zwenk-5 baar met een vast aan de trekker bevestigd aansluitdeel van het gestel is verbonden, en via een steunwiel op de grond rust, een aan de hoofddrager van het aanbouwgestel bevestigde, om een • eerste horizontale evenwijdig aan de rijrichting lopende draai- s.
as zwenkbare uithouder, die een om de eerste draaias -door mid-10 del van een eerste hydraulische cilinder zwenkbare binnenarm en een buitenarm omvat, die zwenkbaar is verbonden met de binnenarm om een evenwijdig aan de eerste draaias lopende tweede draaias door middel van een tweede hydraulische cilinder, en een scharnierend met het vrije uiteinde van de buitenarm om een 15 evenwijdig met de eerste draaias lopende derder draaias verbonden en door middel van een derde drukcilinder zwenkbaar maaiwerk-tuig.
Bij een dergelijke bekende maai-inrichting is de binnenarm van de uithouder door middel van een de eerste draaias vormend 20 scharnier bevestigd aan een steun, die om een verticale as zwenkbaar op de hoofddrager van het aanbouwgestel is gelegerd. Moet de uithouder met zijn maaiwerktuig uit ëën werkstand, waarin de uithouder dwars op de rijrichting van het trekvoertuig staat, in een ruststand voor het transport worden overgebracht, wordt 25 de binnenarm van de uithouder omhooggezwenkt, het maaiwerk naar de buitenkant van de buitenarm geklapt en de buitenarm van de uithouder vervolgens tegen de binnenarm aan geklapt. In deze stand, waarbij der uithouder een scherphoekige, verticale V vormt en het maaiwerktuig een nagenoeg verticale stand heeft met naar 30 opzij gerichte maaiorganen, wordt vervolgens de steun verdraaid en de uit de uithouder en het maaiwerktuig bestaande bouweenheid over ongeveer 90° in een stand gebracht, waarin de armen van de uithouder in een nagenoeg evenwijdig met de rijrichting gelegen vlak liggen en het maaiwerktuig met zijn maaiorganen naar voren in de rijrichting of naar achteren is gericht. De hydraulische 8301415 4 -2- <Τ * cilinders zijn zo aangebracht, dat zij in de ruststand op de armen van de uithouder en het maaiwerktuig een deze ruststand veroorzakende en vasthoudend draaimoment uitoefenen.
Een dergelijke inrichting belemmerd in zijn ruststand het 5 uitzicht en het overzicht van de bestuurder van het werkvoertuig, veroorzaakt een eenzijdige belasting van het aanbouwge-stel en via deze van het werkvoertuig en vereist dure beveili-gingsmiddelen voor het handhaven van de ruststand van het apparaat bij het transport.
10 De uitvinding beoogt een inrichting van het hiervoor genoem de type te verschaffen, die met een eenvoudige constructie in een automatisch in zijn stand blijvende, de bestuurder een vrij uitzicht verschaffende en een in versterkte mate transportgevaar verlagende ruststand kan worden overgebracht.
15 Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de eerste draaias direct is aangebracht aan het nabij de inrichting gelegen uiteinde van de dwars op de rijrichting staande hoofddrager van het aanbouwgestel, de binnenarm van de uithouder L-vormig is uitgevoerd en de eerste drukcilinder enerzijds 20 ongeveer ter hoogte van de eerste draaias. scharnierend aan de hoofddrager van het aanbouwgestel en anderzijds ongeveer nabij de hoek van de.L scharnierend is bevestigd aan de binnenarm, en dat de uithouder en het maaiwerktuig in een ruststand in de rijrichting gezien tussen de uiteinden van de hoofddrager van 25 het aanbouwgestel kunnen worden gezwenkt, waarbij het lange been van de binnenarm een ongeveer evenwijdig aan de grond lopende stand onder de eerste draaias inneemt, de buitenarm een tegen de binnenarm aangeklapte stand hierboven inneemt en het maaiwerktuig een ongeveer horizontale stand met naar de grond 30 wijzende maaiorganen inneemt.
Ten aanzien van belangrijke andere kenmerken wordt verwezen naar de conclusies 2 tot 15.
De inrichting volgens de uitvinding verschaft zonder enige beperking van zijn bruikbaarheid tijdens het bedrijf een trans-35 portmogelijkheid van de inrichting in een ruststand, waarbij de inrichting nagenoeg volledig binnen de omtrek van het aanbouwgestel en daarmee van het werkvoertuig is gelegen en daarbij zo 8301415 * .-* # % -3- laag is aangebracht, dat de bestuurder van het werkvoertuig naar alle kanten onbelemmerd uitzicht behoudt. In de ruststand zijn de maaiorganen even als in de werkstand naar de grond gekeerd zodat het gevaar voor het verwonden van personen wordt verkleind, 5 terwijl er. tegelijkertijd naar wordt gestreefd alle onderdelen, ook zonder vergrendelingsmiddelen op hun plaats in de ruststand bijeen te houden. Elk gevaar van een ongewenst uitklappen uit de ruststand bij het transportrijden of na het stopzetten van de inrichting is zodoende op betrouwbare wijze uitgesloten.
10 Een groot aantal kenmerken en voordelen komen nog naar vo ren in de hierna volgende beschrijving van een uitvoeringsvoor-beeld van de uitvinding, die in de tekening op vereenvoudigde wijze is weergegeven. In de tekening tonen: fig. 1 een aanzicht van een aan de voorkant van een voer-15 tuig aangebrachte maai-inrichting voor een berm in zijn werkstand, fig. 2 een met fig. 1 overeenkomstig aanzicht van de maai-inrichting in zijn ruststand, fig. 3 een bovenaanzicht van de bermmaai-inrichting in zijn 20 ruststand volgens fig. 2, en fig. 4 een vereenvoudigd hydraulisch circuit voor de bediening van de hydraulische aandrijving van de bermmaai-inrichting.
De in de tekening weergegeven maai-inrichting voor een berm 25 bestaat uit een aan de voor- of achterkant van een landbouwtrekker of dergelijke voertuig 1 te verbinden aanbouwgestel 2, dat een zich dwars op de rijrichting 3 uitstrekkende, balkvormige hoofddrager 4 heeft, die om een verticale as 5 zwenkbaar is bevestigd aan een vast met de trekker verbonden aansluitdeel 6 van 30 het gestel 2 en via een steunwiel 7 op de grond rust. Dit steun-wiel 7 is nabij het aan de maaikant gelegen uiteinde van de hoofddrager 4 hieronder aangebracht en neemt in de werkstand van de bermmaai-inrichting een deel van de krachten op. Tezamen met de niet weergegeven omlaag te brengen poot kan de bermmaai-35 inrichting na het loskoppelen van het werkvoertuig 1 op de grond worden neergezet.
De maai-inrichting voor een berm omvat vervolgens een twee- 8301415 y -4- J ' * ledige uithouder 8,. met een binnenarm 9 én een buitenarm 10.
De binnenarm 9 is om een eerste evenwijdig aan de rijrichting gelegen horizontale draaias 11 direct draaibaar verbonden met de maai- resp. werktuigkant van de hoofddrager 4. De draaias 5 wordt bij het weergegeven voorbeeld gevormd door een horizontale scharnieras 12, die horizontaal uitsteekt vanaf het uiteinde van de hoofddrager 4 naar de van het werkvoertuig 1 afgekeerde zijde. Dienovereenkomstig heeft de uithouder 8 een op een afstand voor de hoofddrager 4 gelegen bewegingsvlak.
10 De binnenam 9 van de uithouder 8 is nabij de eerste draai as 11 voorzien van een nagenoeg met een rechte hoek hierop staand deel en heeft dienovereenkomstig een kort been 13 en een lang been 14, waarbij het onder een hoek staande deel zodanig is uitgevoerd, dat in de werkstand van de bermmaai-inrichting 15 het korte been 13 een vanaf de eerste draaias 11 naar boven toe is gericht.
Op zijn naar de buitenarm 10 toegekeerde zijde heeft het lange been 14 van de binnenarm 9 een onder een hoek hierop staand eindbeen 15, aan het uiteinde waarvan de buitenarm 10 20 om een tweede evenwijdig aan de eerste draaias 11 lopende draaias 16 is bevestigd. De bevestiging is door middel van van een niet nader weergegeven scharniertap zo uitgevoerd, dat de buitenarm 10 zich uitstrekt in het verlengde van de binnenarm 9, d.w.z. in hetzelfde bewegingsvlak als de binnenarm 9.
25 De buitenarm 10 heeft zijnerzijds een buitenste deel 17 dat met een naar het maaiwerktuig 19 gerichte knik staat op een binnenste deel 18. De hoek van deze knik is enerzijds zodanig op de hoek tussen het korte been 13 en het lange been 14 en anderzijds van het lange been 14 en het eindbeen 15 afgestemd dat 30 in de ruststand van de uithouder 8, die hierna nog in detail wordt beschreven, het buitenste deel 17 een nagenoeg evenwijdige stand ten opzichte van het lange been 14 inneemt. Bij voorkeur ligt de knikhoek evenals die van de knik tussen het lange been 14 en het eindbeen 15 in een gebied van ongeveer 120 tot 150°.
35 Aan het buitenste uiteinde van de buitenarm 10 van uithou der 8 is het maaiwerktuig 19 scharnierend bevestigd om een derde draaias 20, waarbij de derde draaias 20 wordt gevormd door 8301415 * -5- een scharniertapas 21, die in dezelfde richting als de schar-nieras 12 horizontaal vanaf het uiteinde van de buitenarm 10 uitsteekt, zodat het maaiwerktuig 19 een stand voor het bewe-gingsvlak van de buitenarm 10 heeft.
5 Voor het bedienen van de binnenarm 9 van de uithouder 8 is een eerste hydraulische cilinder 22 aangebracht die bij 23 ter hoogte van de eerste draaias 11 nabij het van de draaias 11 afgekeerde uiteinde van de hoofddrager 4 scharnierend hieraan is bevestigd en met zijn zuigerstang scharnierend is beves-10 tigd bij 24 waar de binnenarm 9 is geknikt.
Voor het doen zwenken van de buitenarm 10 is een tweede hydraulische cilinder 25 aangebracht, die enerzijds bij 26 draaibaar aan een steun 27 aan de onderkant van de lange arm 14 aangrijpt en anderzijds bij. 28 scharnierend is bevestigd aan 15 een steun 29 aan de onderkant van de buitenarm 10.
Om het maaiwerktuig 19 ten opzichte van de buitenste arm 10 te kunnen draaien is een derde hydraulische cilinder 30 aanwezig, die enerzijds bij 31 in het knikgebied van de buitenarm 10 is bevestigd en anderzijds bij 32 draaibaar met een hefboom 33 20 is verbonden, die loodrecht vanaf het maaiwerktuig 19 omhoog loopt.
Fig. 1 toont met getrokken lijnen de bermmaai-inrichting in een werkstand op een maaioppervlak dat evenwijdig loopt met het rijoppervlak. Zoals het met streeplijnen weergegeven detail 25 van het buitenste gedeelte van de uithouder en van het maaiwerktuig toont, kan het maaiwerktuig 19 ook voor bermoppervlakken worden toegepast die zich onder het rijbaanoppervlak voor het werkvoertuig 1 of hierboven kunnen uitstrekken. Vervolgens kunnen dergelijke bermoppervlakken naar of van het werkvoertuig 1 30 zijn gericht.
Moet nu de maai-inrichting voor bermen vanuit zijn getrokken lijnen in fig. 1 weergegeven werkstand naar zijn ruststand volgens defig. 2 en 3 worden overgebracht, dan wordt eerst de hydraulische cilinder 22 bekrachtigd, die evenals de hydrauli-35 sche cilinders 25 en 30 tijdens bedrijf drukloos kan zijn geschakeld, wanneer het maaiwerktuig 19 zelf op de bodem rust. Door het bekrachtigen van de eerste hydraulische cilinder 22 8301415 -6- zodat zijn zuigerstang wordt ingetrokken, wordt de binnenarm 9 van de uithouder 8 omhooggedraaid, tot deze binnenarm 9 de in fig. 1 in gestreepte lijnen weergegeven tussenstand bereikt, waarin de aangrijppunten 23, 24 van de hydraulische cilinder 22 5 en de eerste draaias 11 in een gemeenschappelijk vlak liggen en de hydraulische cilinder 22 dienovereenkomstig een dode stand inneemt. In deze tussenstand van de binnenarm 9 hebben, bij de eveneens met streeplijnen weergegeven stand van de buitenarm 10 en van het maaiwerktuig 19, de uithouder 8 en het maaiwerk-10 tuig 19 een gemeenschappelijk zwaartepunt, dat in fig. 1 rechts van de eerste draaias 11 ligt. Wordt nu bij een door een gehandhaafde drukbekrachtiging van de eerste hydraulische cilinder 22 in zijn tussenstand verblijvende binnenarm 9, de buitenarm 10 van de uithouder 8 verder tegen de binnenarm 9 aangeklapt en 15 tegelijkertijd het maaiwerktuig 19 in fig. 1 in de richting van de klok met behulp van de derde hydraulische cilinder 30 in een stand gebracht, waarbij het maaiwerktuig 19 nagenoeg evenwijdig aan het buitenste deel 17 van de buitenarm 10 loopt, dan komen de buitenarm 10 en het maaiwerktuig 19 ten opzichte van de bin-20 nenarm 9 in een stand, die reeds overeenkomt met de ruststand van debuitenarm 10 en van het maaiwerktuig 19. In deze stand van de onderdelen hebben nu de uithouder 8 en het maaiwerktuig 19 een gemeenschappelijk zwaartepunt, dat zich in fig. 1 links van der eerste draaias 11, d.w.z. aan de kant van de trekker be-25 vindt, zodat nu de uithouder 8 en het maaiwerktuig 19 gemeenschappelijk een draaimoment om de eerste draaias 11 veroorzaken, waardoor de onderdelen neigen naar de ruststand te gaan.
Wordt, nu de eerste hydraulische cilinder 22 ontlucht, dan . klapt de uit uithouder 8 en maaiwerktuig 19 bestaande eenheid 30 automatisch in de ruststand volgens fig. 2, waarbij in de rijrichting 3 gezien de uithouder 8 en het maaiwerktuig 19 een stand tussen de uiteinden van de hoofddrager 4 van het aanbouw-gestel 2 innemen, waarbij het lange been 14 van de binnenarm 9 een nagenoeg evenwijdig aan de grond lopende stand onder de 35 eerste draaias 11 heeft, de buitenarm 10 maximaal tegen de binnenarm 9 is aangeklapt en zich boven de binnenarm 9 bevindt, en waarbij het maaiwerktuig 19 nagenoeg horizontaal gericht is 8301415 * I c .
+ .X
-7- met naar de grond wijzende maaiorganen.
In deze. stand ligt het eindbeen 15 van de binnenarm 9 op een aanslag 34 en alle onderdelen van. de bermmaai-inrichting hebben de neiging ook zonder hydraulische of mechanische ver-5 grendelingen deze ruststand te blijven.
Teneinde de bermmaai-inrichting vanuit de ruststand in de fig. 2 of 3 in zijn werkstand over te brengen worden door het bedienen van de tweede en van de derde drukcilinder 25 resp. 30 de buitenarm 10 van de uithouder 8 en het maaiwerktuig 19 in 10 hun met de ruststand overeenkomende standen ten opzichte van de binnenarm 9 resp. de buitenarm 10 vastgehouden, waarna dan de eerste hydraulische cilinder 22 die zich in een stand onder het dode punt bevindt, opnieuw bekrachtigt in de zin van het intrekken van zijn zuigerstang. Hierdoor wordt de binnenarm 9 15 tezamen met de buitenarm 10 en het maaiwerktuig 19 weer in de tussenstand teruggevoerd, waarin de uithouder 8 met het maaiwerktuig 19 een gemeenschappelijk zwaartepunt hebben, en door deze onderdelen de neiging hebben weer in een ruststand terug te keren. Bij voortgaande bekrachtiging van de eerste hydrauli-20 sche cilinder 22 voor het handhaven van de tussenstand wordt nu eerst de tweede hydraulische cilinder 25 bekrachtigd in de zin van een uitschuiven van zijn zuigerstang, waardoor de buitenarm 10 in de in fig. 1 met streeplijnen aangegeven stand komt. Hierna kan tevens de derde hydraulische cilinder 30 wor-25 den bekrachtigd, in de zin van het intrekken van zijn zuigerstang teneinde het maaiwerktuig 19 in de eveneens met streeplijnen in fig. 1 weergegeven stand te brengen. In deze stand van de onderdelen ligt het gezamenlijke zwaartepunt van de uithouder 8 en het maaiwerktuig 19 in fig. 1 aanzienlijk rechts van 30 de eerste draaias 11, zodat nu de eerste hydraulische cilinder 22 kan worden ontlucht. Hierdoor klapt de uithouder 8 nu in de richting naar zijn werkstand volgens fig. 1, waarbij door het verder bekrachtigen van de tweede hydraulische cilinder 25 de buitenarm 10 meer of minder ver van de binnenarm 9 kan wor-35 den gestrekt, overeenkomstig de betreffende behoefte. Vervolgens kan daarbij de derde hydraulische cilinder 30 worden ontlucht, zodat het maaiwerktuig 19 door de werking van de zwaarte- 8301415 •t 9 -8- kracht weer een evenwijdig met de grond gerichte stand inneemt.
De weergegeven hoekige vorm van de binnenarm 9 verschaft in de ruststand een lage stand van de binnenarm 9 en een. overeenkomstig lage stand van de bermmaai-inrichting in zijn tota-5 liteit, terwijl de knik anderzijds in de werkstand voor de uithouder 9 een relatief grote vrije.ruimte tot de grond geeft, zodat ook deze over troittoirbanden of dergelijke delen zoals heggen kan grijpen. De lengte van het korte been 13 van de binnenarm 9 is zodanig bemeten, dat het lange been 14 in de rust-10 stand voor hetftransportrijden nog op voldoende afstand boven het rijoppervlak. ligt. Door de hoek. van het eindbeen 15 enerzijds en van het buitendeel 17 van de buitenarm 10 anderzijds behoudt het buitendeel 17 in de ruststand een stand die ongeveer evenwijdig is aan het lange been 14 van de binnenarm 9, 15 echter op een afstand., die ongeveer overeenkomt met de hoogte van het maaiwerktuig 19.
Zoals blijkt uit fig. 3, is de hoofddrager 4 met het aan de trekker bevestigde aansluitdeel 6 bovendien via de scharnier-verbinding met verticale as 5 verbonden met een vierde drukci-20 linder 35, die werkzaam is als overbelastingsbeveiliging en die · bij normale werkomstandigheden de hoofddrager 4 in zijn in fig.3 weergegeven stand houdt. Werken tijdens het bedrijf echter weerstanden op de bermmaai-inrichting, die in fig. 3 door pijl 36 zijn aangegeven, dan kan de hoofddrager 4 tezamen met de bermmaai-inrichting in de richting van de pijl 37 om verticale as 5 25 zwenken, teneinde beschadiging van de inrichting te vermijden. Zodra de weerstand wegvalt, kan de hoofddrager 4 tezamen met de overige onderdelen van de bermmaai-inrichting via de vierde hydraulische cilinder 35 weer in zijn in fig. 3 weergegeven stand ten opzichte van het aansluitdeel 5 van het aanbouwgestel 30 2 worden teruggebracht.
De vierde hydraulische cilinder 35 is bij voorkeur zodanig verbonden met de eerste hydraulische cilinder 22 dat bij een door de weerstand veroorzaakt draaien van hoofddrager 4 om de verticale as 5 en. een daarmee voortgaand uitschuiven van de zui-35 gerstang van de vierde hydraulische cilinder 35, de eerste hydraulische cilinder 22 zo wordt bekrachtigd dat deze omhoog 8301415 -9- draait.
Zoals nader blijkt uit fig. 4, is de eerste hydraulische cilinder 22 uitgevoerd als een tweezijdig bekrachtbare cilinder, en de^ bekrachtiging kan door middel van een eerste stuurinrich-5 ting 38 naar keuze worden omgeschakeld, en kan aan beide kanten worden ontlucht en ook hydraulisch worden vergrendeld.
De tweede hydraulische cilinder 25 is zijnerzijds uitgevoerd als een dubbelzijdig bekrachtigbare cilinder en de bekrachtiging kan door middel van een tweede stuurinrichting 39 10 naar keuze worden omgeschakeld, en kan aan beide zijden worden ontlucht of eventueel hydraulisch worden vergrendeld.
De derde hydraulische cilinder 30 is uitgevoerd als een eenzijdig bekrachtigbare cilinder en door middel van een derde stuurinrichting 40 tussen bekrachtiging en ontluchting worden 15 omgeschakeld, bovendien indien gewenst ook worden omgezet in een hydraulische vergrendelstand.
De vierde hydraulische cilinder 35 is via een vierde stuurinrichting 41 verbonden met de eerste hydraulische cilinder 22 en wel zodanig dat de drukkant 42 van de vierde hydraulische 20 cilinder 35 in verbinding staat met de drukkant 43 van de eerste hydraulische cilinder 22, waarbij de eerste hydraulische cilinder 22 wordt bekrachtigd in de zin van een inschuiven van zijn zuigerstang, d.w.z. het omhoogdraaien van de binnenarm 9 van de uithouder 8, Deze vierde stuurinrichting 41 omvat een regel-. 25 ventiel 44, een overdrukventiel 45 en een terugslagventiel 46, die steeds in evenwijdig aan elkaar lopende vertakkingsleidin-gen van de verbindingsleiding tussen de hydraulische cilinders 35 en 22 zijn aangebracht.
Tenslotte kan nog een volgende hydraulische cilinder 47 30 in de vorm van een tweezijdig bekrachtigbare cilinder zijn aangebracht en door middel van een volgende stuurinrichting 48 worden bekrachtigd, om de hoogte van het steunwiel 7 ten opzichte van de hoofddrager 4 te kunnen veranderen.
In plaats van de in fig. 4 weergegeven afzonderlijke stuur-35 inrichtingen kan ook een centrale stuurinrichting zijn aangebracht, die automatisch via een programma de stuurvolgorde voor de eerste, tweede en derde hydraulische cilinders 22, 25, 30 8301415 -10- bes tuurt, in het bijzonder de bewegingsvolgorde bij het indraaien van de onderdelen in de ruststand en bij het uitzwenken van de onderdelen in een werkstand.
8301415

Claims (15)

1. Bermmaai-inrichting, bestaand uit een met een landbouwtrekker of dergelijk werkvaertuig aan de voorkant of achterkant te verbinden aanbouwgestel, dat een hoofddrager omvat, die om een verticale as draaibaar met een vast aan de trekker beves-5 tigd aansluitdeel van het aanbouwgestel is verbonden en via een steunwiel op de grond rust, een aan de hoofddrager van het aanbouwgestel bevestigde om een eerste horizontale evenwijdig aan de rijrichting lopende draaias zwenkbare uithouder, die een om de eerste draaias door middel van een eerste hydraulische cilin-10 der zwenkbare binnenarm en een buitenarm omvat, die zwenkbaar is verbonden met' de binnenarm om een evenwijdig aan de eerste draaias lopende tweede draaias door middel van een tweede hydraulische cilinder, en een scharnierend met het vrije uiteinde terste raaias lopen- 15 de derde draaias verbonden en door middel van een derde drukcl-linder zwenkbaar maakwerktuig met het kenmerk dat de eerste draaias (11) direct is aangebracht aan het naar de inrichting toe gelegen einde van de dwars op de rijrichting (3) staande hoofddrager (4) van het aanbouwgestel (2), de binnen-20 arm (9) van de uithouder (8) L-vormig is uitgevoerd en de eerste drukcilinder (22) enerzijds ongeveer ter hoogte van de eerste draaias (11) scharnierend is verbonden met dehoofddrager (4) van het gestel (2) en anderzijds nagenoeg ter hoogte van de hoek aan de binnenarm (9), en dat de uithouder (8) en het maaiwerk-25 tuig (19) in een ruststand in de rijrichting (3) gezien tussen de uiteinden van de hoofddrager (4) van het aanbouwgestel (2) kunnen worden gezwenkt, waarbij het lange been (14) van de binnenarm (9) een ongeveer evenwijdig aan de grond gelegen stand onder de eerste draaias (11) inneemt, de buitenarm (10) een te-30 gen de binnenarm (9) aangeklapte stand hierboven inneemt en het maaiwerktuig (19) een nagenoeg horizontale stand inneemt met naar de grond gerichte maaiorganen.
2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het korte been (13) van de binnenarm (9) van de uithouder 35 (8) met het lange been (14) een ongeveer 90° bedragende hoek insluit. 8301415 -12-
3. Inrichting volgens conclusie lo£2 met het ken-m e.r k dat het lange been (14) van de binnenarm (9) op zijn naar de buitenarm (10) toegekeerde zijde in de ruststand van de uithouder (8) een naar boven toe gericht, schuin eindbeen 5 (15) heeft.
4. Inrichting volgens conclusie 3 met het kenmerk dat het lange been. (14) van de binnenarm (9) van de uithouder (8) met het eindbeen (15) een hoek van ongeveer 120 tot 150° insluit.
5. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1 tot 4 met het kenmerk dat de buitenarm (10) van de uithouder (8) een schuin naar het maaiwerktuig (19) toe lopend buitendeel (17) heeft.
6. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk 15 dat de hoek tussen het binnenste deel (18) en hetSbuitenste deel (17) van de buitenarm (10) zodanig is dat het buitenste deel een in de ruststand van de uithouder (8) ongeveer evenwijdig met^ de bodem lopende stand heeft op een afstand boven het lange been (14) van de binnenarm (9), welke afstand ongeveer overeen-20 komt met de hoogte van het maaiwerktuig (19).
7. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1 tot 6 met het kenmerk dat de eerste hydraulische cilinder (22) in een dode stand van zijn aangrijppunten (23) , (24) aan de hoofddrager (4) van het aanbouwgestel (2) en aan de bin- 25 nenarm (9) van de uithouder (8) ten opzichte van de eerste draai-as (11) aan de binnenarm een nagenoeg verticaal naar boven gerichte tussenstand geeft.
8. Inrichting volgens conclusie 7 met het kenmerk dat in de tussenstand van de binnenarm (9) het gemeenschappe- 30 lijke zwaartepunt, van de uithouder (8) en het maaiwerktuig (19) bij een steeds ten opzichte van de ruststand van alle onderdelen onveranderlijke stand van de buitenarm (10) ten opzichte van de binnenarm en van het maaiwerktuig ten opzichte van de buitenarm ten opzichte van de eerste draaias (11) aan de kant 35 van de trekker ligt.
9. Inrichting volgens conclusie 7met het kenmerk dat de eerste hydraulische cilinder (22) is uitgevoerd als een 8301415 ^ /* -13- op zich .bekende dubbelzijdige bekrachtigbare cilinder en de bekrachtiging door middel van een eerste stuurinrichting (38) naar keuze kan worden omgeschakeld, en aan beide kanten kan worden ontlucht of hydraulisch worden vergrendeld.
10. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1-9 met het kenmerk dat de tweede hydraulische cilinder (25) is uitgevoerd als een op zich bekende dubbelzijdige bekrachtigbare cilinder en de bekrachtiging door middel van een tweede stuurinrichting (39) naar keuze kan worden omgeschakeld, en 10 aan beide zijden kan worden ontlucht of hydraulisch worden vergrendeld .
11. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1-10 met het kenmerk dat de derde hydraulische cilinder (30) is uitgevoerd als een op zich bekende eenzijdig bekrachtigbare 15 cilinder en door middel van een derde stuurinrichting (40) tussen de bekrachtiging en ontluchting kan worden omgeschakeld.
12. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1-11 .met het kenmerk dat tussen de hoofddrager (4) en het aan-sluitdeel (6) van het aanbouwgestel (2) een eenzijdig bekrach- 20 tigbare vierde hydraulische cilinder (35) is aangebracht als overbelastingsbeveiliging.
13. Inrichting volgens conclusie 12 met het kenmerk dat de drukzijde (42) van de vierde hydraulische cilinder (35) via een vierde stuurinrichting (41) is verbonden met de de bin- 25 nenarm (9) van de uithouder (8) in een omhoogdraaiende stand bekrachtigbare drukzijde (43) van de eerste hydraulische cilinder (22) .
14. Inrichting volgens conclusie 13 met het kenmerk dat de stuurinrichting (41) in telkens evenwijdige verbindings- terug- 30 leidingen een regelventiel (44), een/slagventiel (46) en een overbelastingsventiel (45) omvat.
15. Inrichting volgens één of meer der conclusies 1-14 gekenmerkt door een centrale stuurinrichting voor een automatische programmering van de stuurvolgorde voor de eerste, 35 tweede en derde hydraulische cilinders (22, 25, 30). 8301415
NL8301415A 1982-05-17 1983-04-22 Maai-inrichting, in het bijzonder voor bermen. NL191008C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE19823218525 DE3218525C2 (de) 1982-05-17 1982-05-17 Böschungsmähgerät
DE3218525 1982-05-17

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8301415A true NL8301415A (nl) 1983-12-16
NL191008B NL191008B (nl) 1994-07-18
NL191008C NL191008C (nl) 1994-12-16

Family

ID=6163828

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8301415A NL191008C (nl) 1982-05-17 1983-04-22 Maai-inrichting, in het bijzonder voor bermen.

Country Status (3)

Country Link
DE (1) DE3218525C2 (nl)
DK (1) DK154675C (nl)
NL (1) NL191008C (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3419112A1 (de) * 1984-05-23 1986-05-15 Maschinenfabrik Bermatingen GmbH & Co, 7775 Bermatingen Vorrichtung zur seitlich auskragenden halterung eines arbeitsgeraetes an einem fahrzeug
DE4139661C1 (nl) * 1991-12-02 1993-02-25 Werner Wisser Landschaftspflege, 7834 Herbolzheim, De
DE4408750C1 (de) * 1994-03-15 1995-02-16 Schmidt Holding Europ Gmbh An einem Trägerfahrzeug heckseitig anbaubares Mähgerät
DE19501903C1 (de) * 1995-01-23 1996-07-25 Mulag Fahrzeug Woessner Fahrbares Ausleger-Arbeitsgerät für Unterhaltungsarbeiten im Straßenbereich
FR2793647B1 (fr) * 1999-05-20 2001-07-27 Kuhn Audureau Sa Machine de fauchage avec un bras porte-outil deplacable hydrauliquement
FR2843680B1 (fr) * 2002-08-23 2004-10-29 Rousseau Sa Dispositif de rappel hydraulique du groupe de broyage d'une debroussailleuse
ATE422286T1 (de) * 2005-04-22 2009-02-15 Duecker Gerhard Gmbh & Co Kg Mäh- und/oder schneidgerät
EP1716735B1 (de) * 2005-04-25 2014-11-19 MULAG Fahrzeugwerk Heinz Wössner GmbH & Co. KG Verfahren und Vorrichtung zur Höhensteuerung
CN112930837B (zh) * 2021-01-25 2022-03-25 江苏古淮河生态农业发展有限公司 一种适用于河堤草坪整理的修剪装置

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2413581A1 (de) * 1974-03-21 1975-10-02 Mulag Fahrzeug Woessner Fahrbarer schlegelmaeher

Also Published As

Publication number Publication date
DK210683D0 (da) 1983-05-11
DE3218525C2 (de) 1986-01-16
NL191008C (nl) 1994-12-16
DK154675B (da) 1988-12-12
DE3218525A1 (de) 1983-11-17
DK154675C (da) 1989-05-08
DK210683A (da) 1983-11-18
NL191008B (nl) 1994-07-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4320805A (en) Wing fold implement and folding sequence control therefor
US5178328A (en) Folding boom for agricultural sprayers
AU2006208796B2 (en) Lawn mower provided with an improved folding and unfolding device
US4171726A (en) Multi-section folding tool bar for agricultural implements
NL8301415A (nl) Maai-inrichting voor een berm.
US3269567A (en) Vehicle loaders and reinforcing mechanism for vehicle bed plates
NL1032946C2 (nl) Bewerkingsinrichting.
US5595225A (en) Mechanism for rotating a tree-felling implement and tree-felling implement therewith
US6865873B2 (en) Pull type V-shaped hay rake
US2538505A (en) Power-operated shovel
US3722724A (en) Load carrying device with improved position control
EP3097771B1 (en) Forestry machine
US2671570A (en) Buck rake and stacking device
US5918451A (en) Dual lifting system for rotary hay raking machine
NL2017043B1 (en) An agricultural machine and a method for processing crop
US4770595A (en) Electrically operated material handling attachment for a garden tractor or the like
NL1011989C2 (nl) Hooibouwmachine.
NL8802243A (nl) Hooiverzamelmachine.
NL8403920A (nl) Omkeermechanisme voor een ploeg.
NL2009889C2 (nl) Landbouwinrichting, en werkwijze voor het bewerken van gewas.
JPH07509682A (ja) アウタ・ブーム・クレーン
GB2104867A (en) Crane
EP0606834B1 (en) Device relating to a towable tractor tool
KR102472819B1 (ko) 트랙터용 써레의 자동 접이장치
NL8301282A (nl) Omkeerbare ploeg.

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 19971101