NL8202431A - Machine voor het verpakken van eieren. - Google Patents

Description

.. 4 N/30.945-St/id *4 *

Machine voor het verpakken van eieren.

De uitvinding betreft een machine voor het verpakken van eieren, voorzien van middelen voor het aan- j voeren van de eieren in op elkaar volgende dwarsrijen van telkens een gelijk aantal eieren, waarbij de eieren in elke 5 dwarsrij met hun punten tegen de aanvoerrichting in zijn gericht en voorts op een onderling althans nagenoeg gelijke eerste afstand van elkaar liggen, en van een overbrengings-inrichting voor het periodiek overnemen van deze achtereenvolgens aangevoerde eierdwarsrijen en het afgeven daarvan 10 aan op elkaar volgende corresponderende dwarsrijen van op een tweede, kleinere afstand van elkaar liggende eierlig-plaatsen van een aangevoerde eierdraagplaat of dergelijke eierverpakking.

Eierverpakkingsmachines van deze soort zijn 15 in verschillende uitvoeringen bekend en bevatten in het algemeen een inrichting voor het zodanig richten van de in willekeurige standen aan de machine toegevoerd .eieren, dat alle eieren uiteindelijk met de punt in dezelfde richting wijzen. De gebruikelijke richtinrichtingen van deze soort geven 20 daarbij de eieren af in een stand, waarin zij met hun langs-assen volgens de transportrichting liggen en met hun punten tegen de transportrichting in wijzen. De gemiddelde onderlinge afstand tussen de eieren van een dwarsrij wordt daarbij door de constructie van de richtinrichting bepaald maar 25 is in het algemeen groter dan de lengte van eieren van het grootst optredend formaat. Anderzijds dienen de eieren met hun punt naar beneden in de ligplaatsen van de eierdraag-platen te worden geplaatst, waarbij de afstand tussen naast elkaar gelegen ligplaatsen aanmerkelijk kleiner is, dan de 30 hiervoor genoemde dwarsafstand tussen de uit de richtinrichting tredende eieren. Dientengevolge moet de overbrengingsinrich-ting de van de richtinrichting overgenomen eieren niet alleen omkeren, maar bovendien in dwarsrichting naar elkaar toe bewegen tot op een onderlinge afstand corresponderend met de 35 dwarse afstand van de ligplaatsen van de eierdraagplaat.

Daarbij moet uiteraard met behoud van een grote produktie-snelheid het overnemen en weer afgeven van de eieren zodanig 8202431 / . -2- plaatsvinden dat geen kans op breuk optreedt.

De uitvinding beoogt nu een eierverpakkings-machine van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die aan deze voorwaarden voldoet en een eenvoudige construc-5 tie heeft.

De eierverpakkingsmachine volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de overbrengingsinrichting is voorzien van een horizontale rij van ongeveer bekervormige eieropneemhouders, die gezamenlijk draaibaar en te-10 vens in dwarsrichting ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn ondersteund en die door aandrijfmiddelen periodiek heen en weer beweegbaar zijn tussen een omhoog gekeerde opneem-stand voor het opnemen van een aangevoerde dwarsrij van gelijk gerichte eieren, en een schuin omlaag gekeerde afgeef-15 stand boven een rij eierligplaatsen van een aangevoerde eier-draagplaat, bij welke draaibeweging de houders door daarmee gekoppelde stuurmiddelen zijdelings ten opzichte van elkaar worden verschoven tussen respectievelijk een grotere onderlinge afstand gelijk aan de genoemde eerste afstand en een 20 kleinere onderlinge afstand gelijk aan de genoemde tweede afstand.

Aldus wordt derhalve bereikt, dat alle eieren van een aangevoerde dwarsrij in de afzonderlijke houders worden opgenomen als deze in de gespreide stand staan, ver-25 volgens bij de verdraaiing van de houderrij gelijktijdig worden gekeerd en tot op de gewenste onderlinge afstand naar elkaar toe worden verschoven, waarna zij met de punt naar beneden gelijktijdig aan een dwarsrij van ligplaatsen van de eierdraagplaat worden afgegeven. Er bestaat derhalve geen 30 mogelijkheid, dat de eieren tegen elkaar stoten en dus zouden kunnen breken, terwijl bij elke heen en weer gaande draaibeweging van de houders een rij van bijvoorbeeld zes eieren in de eierdraagplaat wordt geplaatst.

Volgens een gunstige uitvoeringsvorm van de 35 uitvinding zitten de houders vast aan afzonderlijke ondraagbaar maar axiaal verschuifbaar op een gemeenschappelijke aandrijfas aangebrachte draagblokken, die van radiaal uitstekende, gelijk gerichte armen zijn voorzien, waarvan de uiteinden worden geleid in concentrisch om de aandrijfas lopende lei- 8202431 -3- - * banen, die tussen de plaatsen, welke de armeinden respectievelijk in de opneerastand en in de afgeefstand van de houders in de leibanen innemen, van de genoemde eerste onderlinge -afstand naar de genoemde tweede afstand convergeren. Daarbij 5 kunnen volgens de uitvinding de leibanen worden gevormd door leisleuven aangebracht in een concentrisch ten opzichte van de aandrijfas liggende gebogen geleidingsplaat.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld van de eierverpakkingsmachine volgens de uitvinding afgeheeld, 10 bij de bespreking waarvan nog andere bij voorkeur toegepaste constructieve maatregelen naar voren zullen komen.

Fig. 1 is een bovenaanzicht en ten dele een horizontale doorsnede van de machine; fig. 2 is een zijaanzicht van de machine; 15 fig. 3 is op grotere schaal een verticale doorsnede van de overbrengingsinrichting in de opneemstand daarvan, waarbij deze doorsnede is gezien volgens het door een leisleuf lopende vlak III-III van fig. 5; fig. 4 is een dergelijke doorsnede als fig. 3, 20 waarbij de overbrengingsinrichting in de afgeefstand staat en waarbij tevens een eierdraagplaat is aangegeven; en fig. 5 toont schematisch de banen, waarlangs de eieren vanaf de richtinrichting naar de eierdraagplaat bewegen, waarbij de leiplaat met de daarin aangebrachte lei-25 sleuven plat uitgeslagen is getekend.

De machine van de fig. 1 en 2 heeft een op poten ondersteund tafelvormig gestel 1 met langwerpige horizontale zijwanden 2, waartussen een rij van zich evenwijdig aan elkaar in de langsrichting uitstrekkende dunne stangen 30 3 is aangebracht. Onder de stangen 3 bevindt zich een lopen de band 4, die in de pijlrichting van fig. 2 wordt aangedreven en die op regelmatige afstanden van dwarsstangen 5 is voorzien, waaraan tussen de stangen 3 omhoog stekende en schuin achterwaarts hellende meeneemvingers 6 zijn bevestigd.

35 De te verpakken eieren 7, die niet naar grootte gesorteerd hoeven te zijn, worden automatisch of met de hand willekeurig op de stangen 3 van de tafel geplaatst, waarna zij door de vingers 6 in de transportrichting worden meegevoerd. De eieren rollen daarbij over de stangen 3 en zijn dus met hun langsas- 8202431 -4- * * > sen loodrecht op deze stangen gericht. Boven het achterste gedeelte van de stangen 3 zijn zeven verticale schotten 8 opgesteld, die op bekende wijze in een richting dwars op de transportrichting gezamenlijk beweegbaar zijn en door niet 5 getekende aandrijfmiddelen heen en weer bewogen worden. De aangevoerde eieren worden aldus over zes tussen deze schotten ingesloten liggende banen verdeeld.

Op de gebogen uiteinden van de stangen 3 sluit een meervoudig sterwiel 9 aan, bestaande uit een as 10 met 10 een aantal daarop vastzittende, in de vlakken van de schotten 8 liggende draagschijven 11, die elk vier in een krans geplaatste kegelvormige nokken 12 dragen, zodanig, dat in de ruimte tussen twee aan elkaar grenzende draagschijven 11 de daarop aangebracht nokken met hun smalle afgeknotte einden 15 met enige tussenruimte tegenover elkaar liggen. De nokken 12 nemen voorts op alle schijven dezelfde hoekstanden in, zodat een dwarsrij van zes eieren als geheel tussen de nokken kan worden opgenomen, waarbij elk ei op vier nokken rust. De inrichting 9 wordt stapsgewijs telkens over een kwartslag verdraaid, 20 waarbij elke volgende verdraaiingsstap pas plaatvindt als de sterwielinrichting 9 is gevuld en dus zes volgende door de band 4 aangevoerde eieren heeft opgenomen. Daartoe kan bijvoorbeeld achter het einde van de stangen 3 in de ruimte tussen twee tegenover elkaar liggende nokken 12 een zwenk-25 baar gelegerde arm 13 naar binnensteken, die door een aankomend ei vanaf de in fig. 2 gestippeld getekende stand naar de getrokken getekende stand wordt verdraaid, waarbij een ter ene zijde geplaatste lichtbron 14 op een ter andere zijde geplaatste fotocel 15 een lichtstraal richt, die wordt afge-30 schermd zolang nog één van de armen 13 :in de gestippeld getekende ruststand staat. Pas als alle armen 13 zijn ver-zwenkt en de sterwielinrichting dus zes volgende eieren heeft opgenomen wordt door een signaal van de fotocel de inrichting over een kwartslag verdraaid voor het overbrengen van 35 de eierenrij naar een achter de sterwielinrichting opgestelde eierrichtinrichting 16.

De hiervoor beschreven middelen voor het aanvoeren, verzamelen en rangschikken van de aangevoerde eieren in dwarsrijen van telkens een bepaald aantal, meestal zes 8202431 -δε tuks, zijn op zichzelf bekend. Dit geldt ook voor de elementen van de eierrichtinrichting 16. Deze heeft een rollen-ketting 17 met rollen 18, die de eieren tussen zich kunnen opnemen en in de transportrichting verder kunnen meenemen.

5 De rollen van het bovenste kettingpart liggen tegen een daaronder aangebrachte band 19, die tegen de transportrichting van de rollenketting 17 in wordt aangedreven, zodat de rollen 18 bij een voorwaartse beweging ook een rotatie om hun as uitvoeren. Als gevolg hiervan zullen de telkens op twee 10 rollen rustende eieren om hun dwars op de transportrichting staande langsassen gaan draaien, hetgeen op bekende wijze het gevolg heeft, dat de eieren zich ook in de richting van hun punten axiaal zullen verplaatsen. Boven de rollenketting 17 zijn langsschotten 20 geplaatst, die zich weer in de 15 langsvlakken van de schotten 8 en de draagschijven 11 uitstrekken en die aan hun einden van schuin omlaag en naar voren, uitstekende nokken 21 van driehoekig profiel zijn voorzien (zie ook fig. 5). Deze nokken 21 steken aldus in de tussen de schotten 20 gevormde zes bewegingsbanen van de 20 eieren naar binnen uit. Door de boven besproken axiale verplaatsing van de om hun as draaiende eieren op de rollenketting 16 zal elk ei voor het einde van zijn langstransport door de ketting tegen ëén van de beide zijn baan begrenzende schotten 20 gaan aanliggen en dientengevolge bij het berei-25 ken van het baaneinde met zijn punt tegen de betrokken uitstekende nok 21 oplopen. Hierdoor worden de eieren over 90° gedraaid, zoals in fig. 5 is weergegeven, waarbij zij derhalve de rollenketting verlaten in een stand, waarin hun langsassen dwars op de rollen 18 van deze ketting zijn ge-30 richt en hun punten omhoog of althans schuin omhoog wijzen.

De gemiddelde afstand a van de eieren 7' bij het verlaten van de rollenketting (fig. 5) is gelijk aan de afstand tussen de schotten 20, welke uiteraard groter moet zijn dan de maximaal optredende lengte van de te verwerken eieren. De 35 eieren 7' moeten worden overgebracht naar een eierdraagplaat 22 van conventionele uitvoering, die een zestal dwarsrijen van elk zes ligplaatsen of holten 23 voor het opnemen van achtereenvolgens aangevoerde rijen van telkens zes eieren 7' heeft. De dwarsafstand b tussen de middens van deze lig- 8202431 '* " -6- plaatsen 23 bedraagt gemeenlijk 48 mm en is uiteraard aanmerkelijk kleiner, dan de afstand a, die bijvoorbeeld 76 mm bedraagt. De eieren 7' van elke aangevoerde dwarsrij moeten derhalve tot op een onderlinge afstand b naar elkaar toe be-5 wogen worden, zoals voor de eieren 7,! in.fig. 5 is aangeduid. Daarbij komt, dat de eieren met hun punt naar omlaag gericht in de eierdraagplaat 22 moeten worden geplaatst, daar de bij het stompe einde van een ei binnen de eierschaal liggende luchtbel aan de bovenzijde moet komen te liggen. Dit 10 betekent derhalve, dat de eieren 7' bij het overbrengen naar de eierdraagplaat 22 eveneens over 180° moeten worden gedraaid .

Voor het overbrengen van de eieren van de richtinrichting 16 naar een daar onder liggende eierdraag-15 plaat 22 wordt volgens de uitvinding een als geheel door 24 aangeduide overbrengingsinrichting toegepast, die in de fig.

3 en 4 afzonderlijke is afgeheeld. De inrichting 24 heeft een in de zijwanden 2 van de inrichting draaibaar ondersteunde as 25, waarop een rij van zes draagblokken 26 axiaal ver-20 schuifbaar is aangebracht, die elk aan één zijde een door een schroef 27 losneembaar daaraan bevestigde bekervormige houder 28 ondersteunen. De houder 28 heeft een licht conische vorm met een open bodem en van ronde uitsparingen 29 voorziene bovenranden, zodanig, dat elke houder een ei 7' met 25 zijn stompe einde kan opnemen, zoals fig. 3 laat zien. Aan de tegenover de houder 28 gelegen zijde heeft elk blok 26 een radiaal uitstekende arm 30, die aan zijn uiteinde een leirol 31 draagt en die voorts op korte afstand van de lei-rol 31 van een dwarsboring 32 is voorzien. Door deze dwars-30 boringen van de zes armen 30 is een leistang 33 gestoken, waarop de armen 30 derhalve in dwarsrichting verschuifbaar zijn en die aan zijn beide einden door koppelstukken 34 (fig. 1) vast met de as 25 is verbonden. De armen 30 liggen derhalve in een gemeenschappelijk radiaal vlak door de as 35 25 en worden bij verdraaiing van de as 25 ook gemeenschap pelijk in onderling evenwijdige standen verdraaid, zodat ook de houders 28 bij draaiing van de as 25 een horizontale dwarsrij blijven vormen.

Tussen de gestelwanden 2 is concentrisch ten 8202431 Λ -J **·* opzichte van de as 25 een cilindersegmentvormige geleidings-plaat 35 bevestigd, die zich in een boog van circa 120° boven en achter de as 25 uitstrekt. In de plaat 35 zijn zes lei-sleuven 36 uitgesneden, waarin de leirollen 31 lopen. Zoals 5 in de in fig* 5 getekende uitslag van de plaat 35 is te zien, hebben de leisleuven 36 enerzijds korte einddelen 36a, die in radiale vlakken op een afstand ter grootte van de afstand a van elkaar liggen, en anderzijds korte einddelen 36c, die in radiale vlakken op een onderlinge afstand ter grootte 10 van de afstand b van elkaar liggen, waarbij de sleufdelen 36a en 36c door schuine sleufdelen 36b zijn verbonden, waarvan de hellingshoek symmetrisch van buiten naar binnen kleiner wordt op de wijze als fig. 5 laat zien. Opgemerkt wordt, dat in fig. 5 de gespreide einddelen 36a overzichtelijkheidshalve 15 . aan de bovenzijde zijn getekend en de einddelen 36c aan de onderzijde, maar dat door de gekozen opstelling van de onderdelen van de inrichting in feite de gespreide sleufeinddelen 36a lager liggen dan de sleufeinddelen 36c zoals uit fig. 3 en 4 blijkt.

20 De as 25 wordt door passende aandrijfmiddelen over een hoek van circa 105° heen en weer gedraaid tussen een in fig. 3 getekende opneemstand en een in fig. 4 getekende afgeefstand. In de stand van fig. 3 bevinden de einden van de armen 30 zich in de delen 36a van de sleuven 36, zo-25 dat de houders 28 gespreid zijn, waarbij deze houders onder een kleine hoek met de verticaal schuin, omhoog zijn gericht en dicht achter het uiteinde van de rollenketting 17 zijn opgesteld, zodanig, dat de door deze ketting afgegeven eieren met hun stompe einden omlaag gekeerd zonder gevaar 30 voor breuk in de houders 28 kunnen glijden. De as 25 wordt vervolgens tegen de wijzers van de klok in verdraaid, als gezien in fig. 3, waarbij de door de sleuven 36 bewegende uiteinden van de armen 30 de houders naar elkaar toe schuiven tot de armeinden in de afgeefstand van fig. 4 in de 35 sleufeinden 36c liggen en dus de afstand tussen de houders 28 gelijk is aan de afstand b tussen de ligplaatsen van de eierdraagplaat 22. De houders zijn dan onder een hoek van circa 30° met de horizontaal schuin omlaag gericht, zodat de eieren 7'' nu in de daaronder geplaatste ligplaatsen 23 8202431 -8- · l met de punt omlaag kunnen vallen. Daarbij zijn aan de onderrand van de geleidingsplaat 35 van rubber doppen voorziene uitwerpstangen 37 aangebracht, die door de open onderzijde in de respectieve houders 28 naar binnen steken en de eieren 5 op het juiste moment naar buiten drukken voor het geval deze enigszins in de houders mochten klemmen.

De eierdraagplaten 22 worden vanuit een ver-zamelhouder 38 in een aansluitende rij op een in een hulp-gestel 39 ondersteunde en dicht onder de overbrengingsin-10 richting 24 lopende transportketting geplaatst, die de draagplaten tussen dwarsstangen 41 in vaste standen onverschuif-baar opneemt. De ketting 40 wordt stapsgewijs aangedreven, zodanig, dat telkens een volgende dwarsrij van eierligplaat-sen 23 in de juiste stand onder de houders 28 van de over-15 brengingsinrichting 24 ligt, als deze houders naar de afgeef-stand van fig. 4 worden gedraaid. De sterwielinrichting 9, de richtinrichting 16, de overbrengingsinrichting 24 en de ketting 40 worden door een in een kast 41 ondergebracht aandrijfmechanisme via een nokkenschijf bestuurd, zodanig, 20 dat deze inrichtingen in Het juiste onderlinge ritme stapsgewijs worden aangedreven en steeds de houders 28 in de opneemstand van fig. 3 een volgende dwarsrij van eieren toegevoerd krijgt om deze vervolgens aan een volgende rij eierligplaat-sen 23 van een aangevoerde eierdraagplaat 22 af te geven.

8202431

Claims (9)

1. Machine voor het verpakken van eieren voorzien van middelen voor het aanvoeren van de eieren in op elkaar volgende dwarsrijen van telkens een gelijk aantal eieren, waarbij de eieren in elke dwarsrij met hun punten 5 tegen de aanvoerrichting in zijn gericht en voorts op een onderling althans nagenoeg gelijke eerste afstand van elkaar liggen, en van een overbrengingsinrichting voor het periodiek overnemen van deze achtereenvolgens aangevoerde eier-dwarsrijen en het afgeven daarvan aan op elkaar volgende 10 corresponderende dwarsrijen van op een tweede, kleinere afstand van elkaar liggende eierligplaatsen van een aangevoerde eierdraagplaat of dergelijke eierverpakking, met het kenmerk, dat de overbrengingsinrichting (24) is voorzien van een horizontale rij van ongeveer bekervor-15 mige eieropneemhouders (28), die gezamenlijk draaibaar en tevens in dwarsrichting ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn ondersteund en die door aandrijfmiddelen periodiek heen en weer beweegbaar zijn tussen een omhoog gekeerde opneemstand voor het opnemen van een aangevoer(¾ dwarsrij 20 van gelijkgerichte eieren (7') en een schuin omlaag gekeerde afgeefstand boven een rij van eierligplaatsen (23) van een aangevoerde eierdraagplaat (22) bij welke draaibeweging de houders door daarmee gekoppelde stuurmiddelen (31,36) zijdelings ten opzichte van elkaar worden verschoven tussen 25 respectievelijk een grotere onderlinge afstand gelijk aan de genoemde eerste afstand (a) en een kleinere onderlinge afstand gelijk aan de genoemde tweede afstand (b).

2. Machine volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de houders (28) vastzitten aan afzonder-30 lijke, ondraaibaar maar axiaal verschuifbaar op een gemeenschappelijk aandrijfas (25) aangebrachte draagblokken (26) die van radiaal uitstekende gelijk gerichte armen (30) zijn voorzien, waarvan de uiteinden worden geleid in concentrisch om de aandrijfas lopende leibanen (36), die tussen de plaat-35 sen, welke de armeinden respectievelijk in de opneemstand en in de afgeefstand van de houders in de leibanen innemen, van de genoemde eerste onderlinge afstand (a) naar de genoemde 8202431 -10- tweede afstand (b) convergeren.

3. Machine volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat de armen (30) verschuifbaar zijn verbonden door een evenwijdig aan de aandrijfas (25) lopende lei- 5 stang (33), die aan zijn uiteinden door twee koppelstukken (34) ondraaibaar met- de aandrijfas is verbonden.

4. Machine volgens conclusie 2 of 3, m e t het kenmerk, dat de leibanen worden gevormd door leisleuven (36) aangebracht in een concentrisch ten opzich- 10 te van de aandrijfas (25) liggende gebogen geleidingsplaat (35) .

5. Machine volgens conclusie 4, m e t het kenmerk, dat de armeinden van in de leisleuven (36) passende rollen (31) zijn voorzien.

6. Machine volgens één der conclusie 2-5, met het kenmerk, dat de houders (28) tussen de althans nagenoeg recht omhoog gerichte opneemstand en de schuin omlaag gerichte afgeefstand daarvan over een hoek van 105° worden verdraaid.

7. Machine volgens één der voorafgaande con clusies, met het kenmerk, dat de houders (28) een conische vorm en een open onderzijde hebben.

8. Machine volgens conclusie 7, m e t het kenmerk, dat een rij vast opgestelde uitwerporganen 25 (37) aanwezig is, die in de afgeefstand van de houders (28) door de open onderzijde daarvan naar binnensteken voor het losdrukken van de eieren uit de houders.

9. Machine volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eierdraagplaten 30 door een onder de overbrengingsinrichting (24) lopende transporteur stapsgewijs worden aangevoerd. 8202431