NL8202401A

NL8202401A - Afleverorgaan voor vloeistoffen.

Info

Publication number: NL8202401A
Application number: NL8202401A
Authority: NL
Original assignee: Otk Keskusosuusliike
Priority date: 1981-06-17
Filing date: 1982-06-14
Publication date: 1983-01-17
Also published as: FR2508008A1; GB2102398B; GB2102398A; ES274526U; IL65953A0; DE3222380A1; NO821989L; IT1148961B; AU8444082A; SE8203736L; DK263582A; IT8248648A0

Description

ί » * > * Ν/30.998-tM/f.

Afleverorgaan voor vloeistoffen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afleverorgaan voor vloeistoffen, voorzien van een houder, die bij voorkeur bestaat uit een elastisch materiaal, zoals kunststof en een aflevertuit aan een eind heeft, waarbij een 5 sluitorgaan kan zijn aangebracht in de houder, terwijl het afleveren plaatsvindt door het voorvlak van de houder in te knijpen, waarbij de houder kan worden bevestigd op een basis-met de aflevertuit omlaag gericht.

De uitvinding heeft dus betrekking op een af-10 leverhouder voor vloeistoffen, waaruit het afleveren ge-schiedt door middel van de bekende pompwerking: de voorwand wordt ingeknepen, waardoor de wand tengevolge van zijn elas-ticiteit bij beeindiging van het inknijpen weer terug veert.

Bovendien heeft de uitvinding betrekking op 15 een sluitorgaan voor vloeistof of pasta bevattende aflever-organen van een flexibel materiaal.

Wanneer het afleverorgaan is bevestigd met de aflevertuit omlaag gekeerd, blijft de af te leveren sub-stantie in de houder. Tijdens het pompen wordt vloeistof 20 afgevoerd, maar bij beeindiging van het pompen stopt de af-voer van vloeistof. Hierna moet een overeenkomstig lucht-volume. worden toegelaten in de houder om een toename van de onderdruk in de houder te verhinderen. Toelating van lucht door de opening in de houder is van beslissende beteke-25 nis in verband met de houder volgens de uitvinding, omdat de houder anders zal worden afgeplat.

De houder lekt niet tengevolge van de lage onderdruk, die heerst in zijn bovenste deel. Verder vormen luchtbellen bij beeindiging van het afleveren een luchtkussen 30 dat de stroming van vloeistof in de opening of onmiddellijk boven het sluitorgaan of op deze beide plaatsen verhindert.

Uit het Duitse octrooischrift 2.024.294 is een afleverorgaan voor een wasvloeistof .bekend, dat aan een eind een van schroefdraad voorziene opening heeft, waarin 35 een mondstuk, dat is voorzien van openingen en een sluitpen is aangebracht. Een schroefkap, die is voorzien van afvoer-gaten, is aangebracht om de opening.Het mondstuk kan worden gesloten en geopend door deze kap te draaien. Deze houder is 8202401 « » * -2- bedoeld om te worden gehouden op een horizontale basis op overeenkomstige plaatsen als een gewoon stuk zeep. Bij het afleveren van de wasvloeistof moet de houder in de hand worden genomen, de kap moet worden gedraaid in de open stand 5 en de voorwand van de houder moet naar binnen worden geknepen voor het afleveren van de vloeistof.

Het Finse octrooischrift 23.699 beschrijft een sluitorgaan voor samendrukbare tubes met vloeistoffen of pasta's, voorzien van een verbreed gebogen deel, dat is 10 vervaardigd uit rubber of soortgelijke elastisch materiaal en is voorzien van een sleufvormige ejectieopening en een cilindrisch deel, dat grenst aan het gebogen deel. Echter laat het bekende sluitorgaan geen vervangingslucht toe in de houder en daarom is het alleen bruikbaar in gebruikelijke 15 samendrukbare metalen tubes. Het is niet geschikt voor hou-ders, die gemaakt zijn van flexibel materiaal, zoals kunst-stof.

Het Amerikaanse octrooischrift 4.133.457 beschrijft een vloeistofafleverfles, die voorzien is van een 20 plaatvormig sluitorgaan, namelijk een flexibel septum,

Dit septum is in zijn centrale deel voorzien van sleuf-vormige insnijdingen, waaruit vloeistof wordt afgeleverd, en van ten minste β£η gaatje, dat bedoeld is om de flexibi-liteit van het sluitseptum te verbeteren en vervangingslucht 25 toe te laten tot de houder om het platworden van de houder te verhinderen. Het bekende afleverorgaan is dus niet dicht en kan niet worden gebruikt, terwijl het bevestigd is op een vertikaal vlak met de aflevertuit omlaag gekeerd. De sluit-plaat verhindert hoofdzakelijk, dat vloeistof snel uit de 30 houder stroomt, bijvoorbeeld wanneer deze omver wordt gegooid.

De houder volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de aflevertuit conisch gevormd is en kan worden af-gesneden op bepaalde punten, die zijn bepaald als functie van de viscositeit van de af te leveren vloeistof en van de 35 elasticiteit van de samendrukbare houder, waarbij een sluitorgaan kan zijn geplaatst tussen de aflevertuit en de houder, waarbij zich een of meer kanalen uitstrekken door het afsluitorgaan tijdens de stroming.

Bij voorkeur is een sluitorgaan, dus een 40 septum van rubber of een ander elastisch materiaal, voorzien 8202401 * Ό -3- van een of meer gebogen insnijdingen, geplaatst tussen de aflevertuit en de houder. De insnijding is bij voorkeur Y-vormig.

In gebruik is het afleverorgaan volgens de 5 uitvinding eenvoudiger en hygienischer dan de bekende afle-verorganen. Wanneer het is bevestigd aan een wand en gereed voor gebruik, is de enige stap, die moet worden uitgevoerd vloeistof uit de houder te pompen. Wanneer de handen meer of minder vuil zijn en bijvoorbeeld wasvloeistof nodig is, 10 kan de wand van de houder met de zijde van de hand worden ingedrukt? na gebruik sluit de houder automatisch dicht af.

Als af te leveren fluxdums kunnen substanties worden gebruikt met een viscositeit varierend van vloeistof tot pasta, bijvoorbeeld wasvloeistof, handlotion, shampo, 15 haarbalsem, scheercreme, verschillende soorten huidverzor-gingsmelk enz. Van belang zijn z.g. thixotropische substanties, die in rust een hoge viscositeit hebben, maar die in beweging, zoals wanneer ze uit de houder volgens de uitvinding worden gepompt, vloeistoffen zijn.

20 Houders met verschillende substanties, die moeten worden afgeleverd, zoals wasvloeistoffen, handlotion, shampo enz. kunnen zij aan zij worden bevestigd boven een wasbak en in dat geval kunnen de verschillende houders een-voudig van elkaar worden onderscheiden door de houders ver-25 schillend in kleur te maken.

In het volgende zal de uitvinding meer in detail worden beschreven met verwijzing naar de tekening.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een afleverorgaan.

30 Fig. 2 is een vooraanzicht daarvan.

Fig. 3 is een doorsnede door de aflevertuit van het afleverorgaan.

Fig. 4 is een doorsnede door het sluitorgaan van het afleverorgaan.

35 Fig. 5 en 16-21 tonen een detail van de plaats van het sluitorgaan in het afleverorgaan.

Fig. 6 toont een sluitorgaan.

Fig. 7-14 tonen sluitplaten.

De houder 1 kan bijvoorbeeld worden gemaakt 40 van elastische flexibele plastic, zoals polyethyleen of 8202401 -4- polyvinylchloride. Het achtervlak van de .ho.uder heeft een kleefvlak van klevend materiaal , zoals een zelfklevend vlak 2/ door middel waarvan de houder kan worden bevestigd op zijn basis met de aflevertuit omlaag gericht. De houder is 5 bedoeld voor bevestiging aan een wand, bijvoorbeeld boven een wasbak.

Bij voorkeur omvat de aflevertuit 3 een moerdeel en een conisch tuitdeel, dat op voorafbepaalde punten afgesneden kan worden. De afsnijpunten worden bepaald 10 als functie van de viscositeit van de af te leveren vloei-stof en van de elasticiteit van de samendrukbare houder. De opening van de aflevertuit is afgesloten door een tip 5 of van een ander overeenkomstig deel, dat is gevormd in verband met de fabricage van de houder.

15 Wanneer de houder ondersteboven is beves tigd, dus met de aflevertuit 3 met zijn open eind omlaag gekeerd, blijft de af te leveren substantie in de houder tengevolge van de onderdruk, die rust in het bovenste deel ervan. Bij onderzoekingen is gebleken, dat water met een 20 viscositeit bij 2$Cvan 1 centipoise blijft in een houder, waarin de diameter van de opening van de aflevertuit 1 mm is. Tijdens het pompen wordt vloeistof afgeleverd, maar bij beeindiging van het pompen houdt het afleveren van vloeistof op. Wanneer vloeistof uit de houder wordt gepompt, moet een.

25 overeenkomstig luchtvolume worden toegelaten tot de houder om te verhinderen, dat de onderdruk in de houder stijgt. Toelating van lucht door de opening in de houder is van be-slissende betekenis in verband met een houder volgens de uitvinding met een omlaag gekeerde aflevertuit met een open 30 eind.

Verder is de toelating van lucht door de opening tot de houder van belang in dit opzicht, dat bij beeindiging van het pompen een paar vloeistofdruppels nog worden afgeleverd uit de tuit van de houder. Deze vloeistof-35 druppels worden vervangen door luchtbellen, die een stro-mingsbarriere voor de vloeistof binnen de houder vormen. Als een sluitorgaan 6 en/of een sluitplaat zijn aangebracht in de houder tussen de aflevertuit en de houder, vormen de enkele luchtbellen die binnentreden in de houder na het pompen een 40 stromingsbarriere onmiddellijk boven het sluitorgaan, en tege- 8202401 -5- lijkertijd wordt een stromingsbarriere gevormd uit luchtbel-len in de tuit van de houder.

De diameter van de opening van de aflevertuit kan varieren binnen een weids gebied van bijvoorbeeld 5 0,1-6/0 mm. Als de diameter van de opening groter wordt, wordt de viscositeit en/of de oppervlaktespanning van de af te leveren substantie groter. Zoals boven is vermeld, blijft water met een viscositeit van 1 in een houder, waarin de diameter van de opening 1 mm is. Een'opening met een dia-10 ter van 1 mm is dus ook geschikt voor echte vloeistoffen, maar is ook geschikt voor bijvoorbeeld cremes. Daarom kan voor praktische redenen een diameter van 1 mm van de opening worden gekozen voor alle fluidums, die worden afgeleverd door middel van de houder volgens de uitvinding.

15 De lengte van de aflevertuit kan varieren: deze kan bijvoorbeeld 2-4 cm, bij voorkeur 3 cm zijn.

Ook kan het aantal afsnijpunten in de aflevertuit varieren. Bijvoorbeeld kan een aflevertuit met een lengte van 2 - 3 cm twee tot vier afsnijpunten hebben, die liggen op punten, 20 waar de binnendiameter ongeveer 1,10 en 0,70 mm of ongeveer 1,25, 1,00 en 0,75 mm of ongeveer 2,40, 2,00, 1,50 en 1,00 mm is.

Het sluitorgaan 6 en/of de sluitplaat,:, zo aanwezig, worden geplaatst tussen de aflevertuit en de hou-25 der. Het sluitorgaan is gevormd door een huls met een r*et-vormige, van open porien voorziene of geperforeerde kanaalzone 7. Het is gemaakt uit betrekkelijk stijf materiaal,' zoals plastic of metaal. De zone 7 is een netvormige of geperforeerde zone of een vilt van grove vezels of een net-30 laag.

Bij voorkeur omvat het sluitorgaan een huls, die is gemaakt van plastic en een geperforeerde ka-naalzone heeft, waar het totale oppervlak van de perforaties ongeveer 10 - 20% van het oppervlak van de kanaalzone is.

35 De laag van grove vezels omvat bijvoorbeeld metaalwol.

De lengte van de kanalen in de kanaalzone is 0,5 - 1,3 mm, bij voorkeur 1,0 mm.

Het sluitorgaan kan ook twee delen omvatten in welk geval,naast het sluitorgaan 6, het een afzonderlijke, 4Q bij voorkeur cirkelvormige sluitplaat 8 heeft. Het sluitor- 8202401 -6- „ It ♦ gaan is gevormd door een huls, die is gemaakt van stijf mate-riaal en die kan zijn voorzien van een netvormige, van open porien voorziene of geperforeerde kanaalzone 7, die een net-vormige of geperforeerde zone is of een vilt van grove vezels 5 of een netlaag.

Het sluitorgaan kan ook bestaan uit een sluitplaat 8 en een huls 6, die is aangebracht aan het eind van de houderhals en de sluitplaat ondersteunt. Deze huls is bij voorkeur voorzien van §§n of meer tanden, die zijn inge-.15 be4 Ίη een overeenkomstige vertanding in de aflevertuit.

De sluitplaat is een plaat, die is gemaakt uit buigzaam mate-riaal, bij voorkeur rubber met een terugvering van tussen 35 en 75%, bij voorkeur ongeveer 62% (SIS 162 215) en een hardheid van 20 - 60, bij voorkeur ongeveer 40, gemeten met 15 een IHR toestel. Het materiaal is bij voorkeur chemisch be-stendig. De dikte van de plaat is bij voorkeur 0,7 - 1,3 mm.

De insnijding in de sluitplaat is bij voorkeur gebogen en Y-vormig (fig. 15). De lengte van de insnijding is ongeveer de helft van de diameter van de sluit-20 plaat en de diameter van de kromming is bij voorkeur gelijk aan de diameter van de sluitplaat.

Andere bij voorkeur toegepaste sluitplaten met een of meer insnijdingen in het midden zijn afgebeeld in fig. 8-14. Een geschikte diameter van de kromming is ongeveer 25 1/2 tot 3/4 van de diameter van de houderopening en een geschikte lengte van de insnijding is 1/4 tot 1/2 van de ope-ningsdiameter. De dikte van de plaat is bij voorkeur 0,7 - 1,3 mm.

Wanneer de sluitplaat slechts ££n insnij-30 ding heeft, moet deze loodrecht op het vlak van de plaat staan (fig. 8-10). Als het aantal insnijdingen groter is, strekken deze zich bij voorkeur schuin uit ten opzichte van het vlak van de plaat ( fig. 11-14), zodat elke insnijding slechts in een richting opent, hetgeen een dichtere afsluiting 35 ervan garandeert. Deze insnijdingen worden schuin gesneden zodat een deel ervan aan ien zijde van de sluitplaat opent en een deel aan de andere zijde ervan. De afzonderlijke insnijdingen kunnen ook verschillende diameters van kromming hebben.

De kanaalzone 9 van de stijve plaat is 40 een netvormige of geperforeerde zone of een vilt van grove ve- 8202401 φ - -7- * zels of netlaag met een dikte van bij voorkeur 0,6 - 1,4 mm.

De kanaalzone van de buigzame plaat omvat een sleufzone 9a met een aantal evenwijdige insnijdingen, bij voorkeur 5-7 evenwijdige insnijdingen en een insnijding 5 loodrecht daarop, bij voorkeur gelegen in het midden van de plaat.

De flexibele sluitplaat volgens de uitvin-ding opent gemakkelijk door samendrukken van de houder en laat vervangingslucht toe tot de houder bij beeindiging van 10 het samendrukken, waarna deze weer zeer dicht sluit. Tenge-volge van de vorm van de tuit, droogt zelfs een dikke pasta niet snel en ondanks een lange bewaartijd blijft de aflever-houder volgens de uitvinding gereed voor gebruik.

Het totale dwarsdoorsnedeoppervlak van een 15 of meer stroomkanalen, die zich uitstrekken door de kanaalzone 7 van het sluitorgaan 6 en de kanaalzone 9 van de sluitplaat 8, zo aanwezig, is groot tijdens de stroming, bij voorkeur ongeveer 10 - 30% van het oppervlak van de kanaalzone 7 en/of 9.

20 Het sluitdeel en de diameter van de opening zijn gekozen volgens de substantie, die moet worden afgeleverd.

De volgende voorbeelden illustreren de uitvinding:

Voorbeeld 1.

25 Een afleverorgaan, voorzien van een sluitor gaan en gemonteerd met de aflevertuit omlaag gerich.t,wardt ge-vuld met vloeibare zeep. De diameter van de geperforeerde kanaalzone van het sluitorgaan is 11,5 mm en heeft 97 perforates , elk met een diameter van ongeveer 0,4 mm. De binnen-30 diameter van de aflevertuit aan de uitlaatopening is 2 mm.

De houder is gemakkelijk te gebruiken en lekt niet na gebruik wanneer waterige oplossingen met oppervlakteactieve stoffen en met een viscisoteit van 500 centipoise worden afgeleverd door de houder.

35 Voorbeeld 2.

Een afleverorgaan, gemonteerd met de aflevertuit omlaag gericht en zonder een sluitorgaan, wordt gevuld met een handlotion, die eni'gszins, * * thixotropisch is en een viscositeit heeft van ongeveer 30.000 centipoise. De bin-40 nendiameter van de aflevertuit aan de uitlaatopening is 8202401 Μ V.

-8- 1,3 mm. De handlotion is gemakkelijk af te leveren. De hou-der lekt niet na gebruik.

8202401

Claims

1. Afleverorgaan voor fluidums, voorzien van een houder, die bij voorkeur bestaat uit elastisch flexibel materiaal, zoals plastic/ en is voorzien van een aflevertuit aan een eind, waarbij een sluitorgaan kan zijn aange- 5 bracht in de houder, terwijl het afleveren plaatsvindt door indrukken van het voorvlak van de houder, waarbij de houder kan worden bevestigd op een basis met de aflevertuig om-laag gericht, met het kenmerk, dat de aflever-tuit (3) conisch gevormd is en kan worden afgesneden op 10 voorafbepaalde punten (4), die worden bepaald als functie van de viscositeit van de af te leveren vloeistof en van de elasticiteit van de samendrukbare houder, waarbij een sluitorgaan (6) kan zijn geplaatst tussen de aflevertuit en de houder en een of meer kanalen zich door het sluitorgaan 15 uitstrekken tijdens de stroming.

2. Afleverorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lengte van de aflevertuit (3) 2-4 cm, bij voorkeur ongeveer 3 cm is, waarbij de binnen-diameter van de aflevertuit aan het vooreind 1 - 6 mm en aan 20 het andere, smallere eind, 0,1 - 1,5 mm is.

3. Afleverorgaan volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de lengte van de aflevertuit (3) 3 cm is en deze vier afsnijpunten (4) heeft, die liggen in punten, waar de binnendiameter ongeveer 2,40, 25 2,00 , 1,30 en 1,00 mm is, of dat de lengte van de aflevertuit 2,5 cm is en deze drie afsnijpunten heeft, die liggen in punten, waar de binnendiameter ongeveer 1,75, 1,25 en 1,00 mm is, of datde lengte van de aflevertuit 2,2 cm is en deze twee afsnijpunten heeft, die liggen in punten, waar 30 de diameter ongeveer 2,00 en 1,10 mm is.

4. Afleverorgaan volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat het sluitorgaan (6) is gevormd door een huls met een netvormige, van open porien voorziene of geperforeerde kanaalzone (7).

5. Afleverorgaan volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat het sluitorgaan (6) is gevormd door een huls met een netvormige, van open porien voorziene of geperforeerde kanaalzone (7), en door een sluit-plaat {81 met een netvormige, van open porien voorziene, 8202401 * / > -IQ— geperforeerde of van een sleuf voorziene kanaalzone (9).

6. Afleverorgaan volgens conclusie 5/ met het kenmerk, dat de kanaalzone (9) in de sluitplaat, die is vervaardigd uit elastisch materiaal, bij Svoorkeur rubber, een van een sleuf voorziene zone is met een aantal evenwijdige insnijdingen en een insnijding (9a), die loodrecht op de evenwijdige insnijdingen staat en bij voor-keur in het midden van de plaat ligt, terwijl de kanaalzone (9) bij voorkeur 5-7 evenwijdige insnijdingen (9a) heeft.

7. Afleverorgaan volgens conclusie 1-6, met het kenmerk, dat het totale dwarsdoorsnede-oppervlak van edn of meer stroomkanalen, die zich uitstrekken door de kanaalzone (9) in het sluitorgaan (6) en de kanaalzone (9) van de sluitplaat (8), indien aanwezig, groot is tijdens 15de stroming, bij voorkeur ongeveer 10-30% van het oppervlak van de kanaalzone (7 en/of 9).

8. Afleverorgaan volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de diameter van de kanaalzone (7 en/of 9) ongeveer 1 cm is.

9. Afleverorgaan volgens conclusie 4, m e t het kenmerk, dat het sluitorgaan (6) een huls is, die is gemaakt van plastic en waarin de kanaalzone (7) is geper-foreerd en het totale oppervlak van de perforaties ongeveer 10 - 20% van het oppervlak van de kanaalzone is.

10. Afleverorgaan volgens conclusie 1-9, met het kenmerk, dat de lengte van de kanalen in de kanaalzone (7 en/of 9) 0,5 - 1,3 mm, bij voorkeur 1,0 mm is.

11. Afleverorgaan voor fluidums, voorzien 30 van een houder, die is gevormd uit elastisch flexibel materiaal, zoals plastic en is voorzien van een aflevertuit aan een eind, waarbij het afleverorgaan wordt bevestigd op een basis met de aflevertuit omlaag gericht, terwijl het afleveren plaatsvindt door indrukken van het voorvlak van de houder, 35 met het kenmerk, dat een sluitorgaan (6) bijvoor-beeld een plaat, die is vervaardigd uit rubber of ander elastisch materiaal en is voorzien van een of meer gebogen sleuf-vormige insnijdingen (9a-gi is geplaatst tussen de aflevertuit en de houder, 40

12, Afleverorgaan volgens conclusie 11, 8202401 -11- t met het kenmerk, dat deze §£n loodrecht gesneden gekromde sleufzone heeft (9b, c en d).

13. Afleverorgaan volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat deze twee of meer gebogen 5 insnijdingen (9f en g) heeft, die aan beide zijden van de plaat schuin ten opzichte van het vlak van de plaat zijn gesneden.

14. Afleverorgaan volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat een sluitorgaan (6), bij- 10 voorbeeld een plaat, die vervaardigd is uit rubber of ander elastisch materiaal en is voorzien van een gebogen Y-varmige sleufvormige insnijding (9h) is geplaatst tussen de aflever-tuit en de houder.

15. Afleverorgaan volgens conclusie 11, 15 met het kenmerk, dat de sluitplaat (8) tussen de aflevertuit en de houder is ingebed in een steunhuls (6) aan het eind van de houderhals. 8202401