NL8002786A

NL8002786A - Werkwijze voor het vervaardigen van samengeslagen produkten, zoals kabels, samengeslagen produkten zoals kabels vervaardigd met de werkwijze alsmede inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze.

Info

Publication number: NL8002786A
Application number: NL8002786A
Authority: NL
Original assignee: Nkf Groep Bv
Priority date: 1980-05-14
Filing date: 1980-05-14
Publication date: 1981-12-16
Also published as: DK207081A; FI71442C; BE888790A; GB2076032B; US4392342A; GB2076032A; FI71442B; IT1137583B; FR2482770B1; FI811439L; JPS575990A; IT8121628A1; CH656245A5; IT8121628A0; DE3118388A1; FR2482770A1

Description

* . i PHK 135 1 NKF Groep B.V.

"Werkwijze voor het vervaardigen van samengeslagen produkten, zoals kabels, samengeslagen produkten zoals kabels vervaardigd met de werkwijze alsmede inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze".

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van samengeslagen produkten zoals kabels, waarbij een aantal draden van afloophaspels, die in een afloopkooi zijn gelagerd, worden getrokken, door een samenslaginrichting worden gevoerd en tot een 5 strengvormig produkt worden geslagen dat vervolgens op een oploophaspel wordt opgewikkeld.

Bij een dergelijke uit de Duitse openbaargemaakte octrooiaanvrage "Anslegeschrift" 1.026.205 bekende werkwijze worden de draden bij constante rotatiesnelheid van de roterende afloopkooi van de afloop-10 haspels getrokken, ondanks het feit dat door de af nemende vulling van de afzonderlijke afloophaspels, die op een bepaalde afstand van de centrale kooias roteren, de centrifugale kracht af neemt. De maximale rotatiesnelheid van de afloopkooi wordt beperkt door de relatief grote massa-krachten die optreden en door de gecombineerde rotatie- en planetaire 15 beweging van de afloophaspels. Hetzelfde verschijnsel vindt plaats bij oploop- en afloophaspels, die om hun eigen as draaien en tevens roteren om een as die de eigen draaiingsas snijdt en waarbij de centrifugaal-krachten met toenemende vulling van de haspel toenemen respektievelijk met af nemende vulling af nemen.

20 De onderhavige uitvinding heeft een meer efficiënte werkwijze en een verhoging van de produktiesnelheid tot doel.

Dit doel wordt volgens de uitvinding in hoofdzaak bereikt, doordat de rotatiesnelheid van de haspels geleidelijk aan de veranderende vulling van de haspels wordt aangepast.

25 Door de geleidelijke opvoering van de rotatiesnelheid van de afloophaspels respektievelijk van de afloopkooi wordt op betrékkelijk eenvoudige wijze een produktieverhoging, afhankelijk van het produkt in de orde van 10 è 50%, verkregen. Op overeenkomstige wijze kan de rotatiesnelheid van oploophaspels met toenemende vulling geleidelijk worden ver-30 laagd, zodat altijd met een optimaal toerental gewikkeld kan worden, in het bijzonder bij het starten van het wikkelproces. Doordat volgens de uitvinding de rotatiesnelheid gekoppeld is aan de veranderende roterende massa, kan de centrifugaalkracht constant worden gehouden, indien ge- 800 2786 PHK 135 2 .

wenst qp een maximale toegelaten waarde.

De werkwijze volgens de uitvinding kan worden toegepast bij de vervaardiging van staalkabels, van elektrische kabels en van onderdelen daarvan, bijvoorbeeld bij het samenslaan van enkelvoudige of meer-5 voudige draden of elektrische geleiders, bij het aimeren van produkten met draad of met bandvormig materiaal, alsmede bij de vervaardiging van strengvormige produkten in het algemeen.

De vulling van de afzonderlijke haspels kan bijvoorbeeld worden bepaald door electro-mechanische aftasting; door directe bepaling 10 van de centrifugaalkracht door continue meting van de kracht in de op-hangconstructie van de haspels, bijvoorbeeld met behulp van rekstrookjes; door vergelijking van de rotatiesnelheid van de haspels met de lineaire treksnelheid.

Echter een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens 15 de uitvinding heeft als kenmerk, dat de massa van de vulling wordt bepaald door aftasting van de haspels met behulp van een straal van een bepaalde golflengte. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van een lichtstraal in de vorm van een inf raroodstraal, laserstraal, lichtgordijn of van ultrasonore geluidsgolven. Deze methode is reaktiesnel en sto-20 ringsarm.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze welke inrichting een afloopkooi met af-loophaspels bevat, een samenslaginrichting, een oploqpkooi met een oploophaspel en een aandrijving, waarbij één van de beide kooien aange-25 dreven wordt; deze inrichting heeft volgens de uitvinding als kenmerk, dat, in de lengterichting van de inrichting gezien, vóór en achter de aangedreven kooi tenminste één zender en tenminste één ontvanger zijn geplaatst die elk op een slede voorzien van een motor zijn gemonteerd, waarbij met één van de motoren een potentiometer is gekoppeld, die de ro-30 tatiesnelheid van de aangedreven kooi beïnvloedt.

De zender en de ontvanger zijn zodanig geplaatst, dat de vulling van de afloophaspels de straal juist onderbreekt. Wanneer alle haspels zover geledigd zijn dat de straal niet meer onderbroken wordt, worden de beide sleden door de motoren verplaatst, totdat de straal 35 door de afloophaspels weer wordt onderbroken. Gelijktijdig wordt met behulp van de potentiometer de rotatiesnelheid van de inrichting verhoogd.

In het geval van een roterende oploophaspel wordt de door de 8002786 * >4 PHK 135 3 zender uitgezonden straal bij voller worden van de haspel onderbroken.

Beide sleden worden in radiale richting zodanig verplaatst dat de ontvanger het signaal weer kan opvangen. Gelijktijdig wordt met behulp van de potentiometer de rotatiesnelheid van de oploophaspel verlaagd.

5 Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de ontvanger aangesloten op een teller. Deze uitvoeringsvorm is in het bijzonder geschikt voor toepassing in combinatie met een roterende afloopkooi, waarbij de vulling van alle afloophaspels door een enkele straal wordt af getast.

10 Een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uit vinding heeft als kenmerk, dat de sleden in hun eindstand samenwerken met eindschakelaars, die de maximale rotatiesnelheid van de inrichting bepalen.

De maximale rotatiesnelheid kan zodanig worden berekend en 15 bepaald dat de maximaal toelaatbare centrifugaalkracht beslist niet wordt overschreden. Omdat de centrifugaalkracht toeneemt met het kwadraat van de hoeksnelheid, kan de rotatiesnelheid niet worden verhoogd tot de haspel helemaal leeg is; door de gekenmerkte maatregelen wordt voorkomen dat de maximaal toelaatbare centrifugaalkracht wordt overschre-20 den.

Een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft als kenmerk, dat de sleden in hun beginstand samenwerken met eindschakelaars, welke een grendelrelais voor de aandrijving van de inrichting besturen. Door deze belangrijke veiligheidsmaatregel 25 wordt voorkomen dat de inrichting, nadat zij cm welke redenen dan ook tot stilstand is gekomen, met een te hoge snelheid opnieuw gaat starten.

Eerst moeten de beide sleden in hun beginstand terugkomen zodat het grendelrelais via de beide eindschakelaars de voeding voor de aandrijving vrijgeeft, zodat de inrichting weer met het laagste toerental gaat op-30 starten.

De uitvinding zal aan de hand van de tekening nader worden toegelicht. In de tekening toont;

Figuur 1; schematisch een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding in zijaanzicht; 35 Figuur 2; de in figuur 1 getoonde inrichting in bovenaanzicht;

Figuur 3: de afloopkooi op grotere schaal;

Figuren 4 en 5 op grotere schaal de eenheden met de zender respektievelijk de ontvanger.

800 2 7 86 4; * PHK 135 4

De in de figuren 1 en 2 getoonde inrichting 1 voor het samen-slaan van draden tot een geleider bevat een roterende afloopkooi 3 met afloophaspels 5, een samenslagnippel 9, een trekschijf 11 en een oploop-haspel 13. De afloopkooi 3 bestaat in hoofdzaak uit een holle kooias S 15 die roteerbaar in lagerblokken 17 is gelagerd. De afloophaspels 5 zijn qp zichzelf bekende wijze vrij draaibaar gelagerd op assen, die schematisch met 19 zijn aangeduid en die vast met de kooias 15 zijn verbonden en gelijkmatig over de onttrek en de lengte van de kooias zijn verdeeld. Duidelijkheidshalve zijn in de tekening slechts enkele afloop-10 haspels getoond. Met X-X is de gemeenschappenjke hartlijn van afloopkooi 3 en samenslagnippel 9 aangeduid. Door een elektromotor 29 en een meerdelige aandrijfas 27 wordt de afloopkooi 3 via een tandwielkast 25 en de trekschijf 11 via een overbrenging 10 aangedreven. De qploqphaspel 13 wordt door een afzonderlijke motor 12 aangedreven.

15 Volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van een licht bron 31 en van een fotocel 33 die vóór respektievelijk achter de afloopkooi zijn geplaatst.

Figuur 3 toont schematisch en op grotere schaal de afloopkooi 5 met de lichtbron 31 en de fotocel 33 die deel uitmaken van eenheden 20 30 respektievelijk 32. De lichtbron 31 is gemonteerd op een slede 35 die via een aandrijfas 37 door een motor 39 kan worden verplaatst. Met 41 is een initiator weergegeven die het aantal omwentelingen van de aandrijfas 37 vaststelt. Op soortgelijke wijze is de fotocel 33 gemonteerd qp een slede 43 die via een aandrijfas 45 door een motor 47 kan worden ver-25 plaatst. Met 49 is een initiator aangeduid die het aantal omwentelingen van de aandrijfas 45 vaststelt. Verder is een regelpotenticmeter 51 via een starre overbrenging 53 met de as 45 gekoppeld. Op het achtereinde van de kooias 15 zijn merken 55 aangebracht, waarvan het aantal overeenkomt met het aantal van de afloophaspels. Met 57 is een initiator weerge-30 geven voor het verwerken van de merken 55 terwijl een initiator 59 die reageert op een enkel merkteken 61, telkens een volledige omwenteling van de kooias 15 signaleert.

De eenheden 30 en 32 zijn in de figuren 4 en 5 qp grotere schaal weergegeven. De slede 35 wordt via een door motor 39 aangedreven 35 schroef spindel 63 verplaatst waarbij twee stangen 65 als geleidingen dienen. Met 67 en 69 zijn eindschakelaars aangeduid. De eindschakelaars 67 en 69 alsmede de initiator 41 zijn aangesloten op een aansluitkast 71. Op soortgelijke wijze is eenheid 32 voorzien van een schroef spindel 800 2786 PHK 135 5 *- ^ft a 73, van geleidingen 75, van eindschakelaars 77, 79 en van een aansluit-kast 81. De aansluitkasten 71 en 81 zijn aangesloten op een centrale schakelkast, die verder niet getoond is.

Hierna zal de werking van de inrichting nader worden toege-5 licht. Voor het samenslaan van een aantal draden D tot een geleider C worden volle afloophaspels 5 pp de assen 19 van de kooias 15 gelagerd.

De afzonderlijke draden D worden door boringen 16 in de kooias 15 geleid, door de samenslagnippel 9 geregen, cm de trekschijf 11 geslagen en uiteindelijk pp de oploophaspel 13 vastgezet. Daarna worden de moto-10 ren 12 en 29 in werking gesteld. De van de afloophaspels 5 getrokken draden D worden ten gevolge van de rotatie van de kooias 15 ten opzichte van de stationaire samenslagnippel 9 sairengeslagen tot een geleider C met een spoed die afhankelijk is van de rotatiesnelheid van de kooias 15 en van de lineaire snelheid van de geleider C, die wordt bepaald door 15 de rotatiesnelheid van de trekschijf 11.

De maximaal toelaatbare rotatiesnelheid van de kooias 15 wordt bepaald door de maximaal toelaatbare centrifugaalkrachten die door de volle haspels 5 pp de pphangconstructie wordt uitgeoefend. Met afnemende vulling van de haspels nemen bij constantie rotatiesnelheid de 20 optredende centrifugaalkrachten eveneens af, en dalen onder de toege-stane waarde. Door volgens de uitvinding de rotatiesnelheid met af nemende vulling van de haspels geleidelijk te verhogen kan bij gelijkblijvende mechanische belasting een hogere produktiesnelheid worden verkregen. Volgens het in de tekening getoonde uitvoeringsvoorbeeld wordt de vul-25 ling van de afloophaspels 5 afgetast door de lichtbron 31 en de fotocel 33. Bij de start van de inrichting bevinden de sleden 35 en 43 zich in de beginstand, tegen de eindschakelaars 69 respéktievelijk 79. De eenheden 30 en 32 zijn zodanig ten opzichte van de kooias 15 geplaatst, dat de van de lichtbron 31 afkomstige lichtstraal L, in de beginstand van 30 de sleden, door de volle haspels net onderbroken wordt. De inrichting wordt gestart met het voor volle haspels maximaal toelaatbare toerental.

De door de fotocel 33 opgevangen signalen en de door de initiator 57 afgegeven signalen worden gelijktijdig pp een teller overgebracht. Zolang het aantal per omwenteling opgevangen lichtsignalen kleiner is 35 dan het aantal haspels, wordt de teller na elke omwenteling weer door de initiator 59 op 0 gezet; dit betékent namelijk, dat de lichtstraal L nog door een of meerdere haspels wordt onderbroken. Pas als de vulling van alle haspels zodanig verminderd is, dat de lichtstraal L in alle 800 2 7 86 ï PHK 135 6 haspelposities ononderbroken blijft, zullen de motoren 37 en 39 via de genoemde teller en via niet getoonde relais bekrachtigd worden. De sleden 35 en 43 met de lichtgever 31 en de fotocel 33 worden over een vooraf bepaalde afstand in de richting van de kooias 15 verplaatst, zodat de 5 lichtstraal L opnieuw door de haspels wordt onderbroken. Voor het bepalen van die afstand wordt gebruik gemaakt van de initiatoren 41 en 49 die door middel van markeringen 42 respektievelijk 46 qp de aandrijfassen 37 respektievelijk 45 de hoekverdraaiing van de schroef spindels 63 respektievelijk 73 vaststellen. De regelpotentianeter 51 is via 10 de kettingoverbrenging 53 gekoppeld met de aandrijfas 45 voor de verplaatsing van de fotocel 33; via de potentiometer 51 wordt de rotatie-snelheid van de kooias 15 beïnvloed, dat wil zeggen met af nemende vulling van de haspels 5 wordt de rotatiesnelheid van de kooias verhoogd. Bij voorkeur is de elektromotor 29 voor de aandrijving van de inrich-15 ting als gelijkstroorrmotor uitgevoerd, in verband met een eenvoudige regeling van de rotatiesnelheid. Echter toerentalregeling door beïnvloeding van een geschikt continu regelbaar drijfwerk is eveneens mogelijk.

Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt het toerental niet alleen verhoogd met afnemende vulling van de haspels, maar het 20 toerental wordt tevens op een veilig niveau begrensd, met behulp van de eindschakelaars 67 respektievlijk 77 . Wanneer een van deze eindschake-laars door de sleden 35 respektievelijk 43 in hun eindstand wordt bediend, wordt de teller buiten werking gesteld en wordt de bereikte verhoogde rotatiesnelheid constant gehouden.

25 Wanneer de inrichting uitgeschakeld wordt, wordt een niet- getoond grendelrelais in de voeding voor de elektromotor 29 geschakeld, doordat de eindschakelaars 69 en 79 niet bediend worden. Pas nadat de sleden 35 en 43 door de achteruit draaiende motoren 39 en 47 weer in de beginstand zijn teruggebracht en de potentiometer 51 in de nulstand 30 staat, worden de eindschakelaars 69 en 79 gesloten, zodanig dat de kontakten van het genoemde grendelrelais eveneens gesloten zullen zijn en de inrichting weer kan worden ingeschakeld. Door deze veiligheidsmaatregel wordt bereikt dat de inrichting met het laagste toerental overeenkomend met volle klossen, opnieuw gestart wordt, ook al zijn de has-35 pels slechts gedeeltelijk vol.

In het boven beschreven uitvoeringsvoorbeeld worden draden D tot een geleider C samengeslagen. De draden D kunnen ook worden geslagen cm een kern K die van een afloophaspel 14 wordt getrokken, door de holle 800 2 786 ΡΗΚ 135 7 Γ *** ** Ά kooias 15 heen wordt gevoerd en door de samenslagnippel 9 wordt geleid, waar de draden D cm de kern K worden geslagen, De werking is, voor wat de toerentalregeling betreft, zoals boven beschreven,

In het bijzonder kan de inrichting op even voordelige wijze 5 worden toegepast voor het ophouwen van kabels in lagen van aders of voor het armeren en banderén van kabels, waarbij een kabel K wordt toegevoerd en van een bandlaag of van een armering van staaldraden wordt voorzien.

In het beschreven uitvoeringsvoorbeeld worden de roterende 10 onderdelen met uitzondering van de oploophaspel 13, aangedreven via een gemeenschappelijke aandrijfas door een enkele eléktrcmotor. Het zal duidelijk zijn, dat de afzonderlijke onderdelen door afzonderlijke motoren kunnen worden aangedreven.

15 20 25 30 35 800 2 7 86

Claims

4ί· ν, EEK 135 8

1. Werkwijze voor het vervaardigen van samengeslagen produkten, zoals kabels, waarbij een aantal draden van afloophaspels, die in een afloopkooi zijn gelagerd, worden getrokken, door een samenslaginrichting worden gevoerd en tot een strengvormig produkt worden geslagen dat ver- 5 volgens op een oploophaspel wordt opgewikkeld, met het kenmerk, dat de rotatiesnelheid van de haspels geleidelijk aan de veranderende vulling van de haspels wordt aangepast.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de massa van de vulling wordt bepaald door aftasting van de haspels met behulp 10 van een straal van een bepaalde golflengte.

3. Strengvormig produkt, in het bijzonder kabel, vervaardigd met de werkwijze volgens conclusie 1 of 2.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 1 of 2, welke inrichting een afloopkooi met af loophaspels bevat, 15 een samenslaginrichting, een oploopkooi met een oploophaspel en een aandrijving, waarbij één van de beide kooien aangedreven wordt, met het kenmerk, dat, in de lengterichting van de inrichting gezien, vóór en achter de aangedreven kooi tenminste één zender en tenminste één ontvanger zijn geplaatst, die elk op een slede voorzien van een motor zijn 20 gemonteerd, waarbij met één van de motoren een potentiometer is gekoppeld, die de rotatiesnelheid van de aangedreven kooi beïnvloedt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de ontvanger is aangesloten op een teller.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de 25 sleden in hun eindstand samenwerken met eindschakelaars, welke de maximale rotatiesnelheid van de inrichting bepalen.

7. Inrichting volgens conclusie 4, 5 of 6, met het kenmerk, dat de sleden in hun beginstand samenwerken met eindschakelaars, welke een grendelrelais voor de aandrijving van de inrichting besturen. 30 35 800 2 7 86