NL8001032A - Gegoten rooster in het bijzonder voor een varkensstal. - Google Patents

Description

1 " -:-¾ 3

Gegoten rooster in het bijzonder voor een varkensstal.

De uitvinding heeft betrekking op een gegoten rooster, in het bijzonder voor een varkensstal, bestaande uit evenwijdig met elkaar lopende profielstaven met deze verbindende eindstaven en verstijvende bruggen, die liggen 5 op êén of meer, dwars op de staven lopende, brugverdelings-lijnen.

Bij de bekende roosters van dit type zijn de bruggen aangebracht volgens rechte lijnen, die haaks lopen ten opzichte van de roosterstaven. Omdat zich daarbij 10 moeilijkheden voordoen met de zelfreiniging, werden ook wel in naast elkaar liggende brugverdeiingslijnen van spleet tot spleet afwisselend bruggen weggelaten.

Bij deze wijze van aanbrengen van bruggen treden echter vaak vormafwijkingen/ scheuren en ook breuken in 15 staven op, waardoor de bruikbaarheid van het rooster nadelig wordt beïnvloed.

Het doel van de uitvinding is nu een rooster van het bovenbeschreven type te verschaffen, dat bij een in het bijzonder voor varkens geschikte vormgeving van de 20 loop- en steunvlakken een grote sterkte en vormbestendigheid waarborgt.

Ter bereiking van dit doel gaat de uitvinding uit van de waarneming, dat op kruisingsplaatsen van staven en bruggen bij het gieten bepaalde turbulenties optreden .25 in de materiaalstroom, waardoor de gelijkmatigheid van de struktuur nadelig wordt beïnvloed en wat kan leiden tot ongunstige spanningen. Dit verschijnsel doet zich in vergrote mate voor wanneer dergelijke staafkruisingen - zoals dit bij bekende roosters het geval is - in grotere 30 aantallen dicht bij elkaar liggen. Zoals proefnemingen hebben aangetoond, leiden groepen van evenwijdig met elkaar lopende staven van dezelfde lengte gemakkelijker tot spanningen en vervormingen dan groepen van evenwijdig met elkaar lopende staven van verschillende lengte.

35 Om goede resultaten te bereiken, is het bijzonder belangrijk om bij brugvorming er voor te zorgen, dat bij % 800 1 0 32 J ' - 2 " t het gieten stromings-onregeimatigheden en materiaalspanningen in de brugzones enerzijds niet door opeenhoping van haaks over een aantal staven lopende bruggen worden vergroot en dat anderzijds dergelijke spanningen door niet te ver 5 verwijderde, versprongen staande opvolgende bruggen werkzaam -worden opgevangen.

Uitgaande van deze waarnemingen worden volgens de uitvinding de bruggen aangebracht volgens brugverdelings-lijnen of brugverdelingskrommen, die ten minste trajectsgewijs 10 hellend lopen ten opzichte van een dwars op de staven gerichte lijn, met een onderlinge verspringing van de bruggen in naast elkaar liggende roosterspleten.

Hierdoor worden golfvormige, bijv. zaagtand- of sinusvormige brugverdelingskrommen verkregen.

15 Om een goede opname van de'materiaalspanning ook in elkaar niet kruisende brugzones te waarborgen, moeten de onderlinge verspringingen van de bruggen in verbanden van drie of meer staven kleiner zijn dan negen maal de staaf-breedte en bij voorkeur in overwegend aantal niet groter 20 dan twee maal de staafbreedte. Anderzijds moet echter de verspringing van de bruggen overwegend groter zijn dan een derde van de staafbreedte.

Door de brugvorming volgens de uitvinding worden optimale voorwaarden geschapen voor giettechnisch juiste 25 voorwaarden, en goede oppervlakte- en sterkte-eigenschappen, benevens vormbestendigheid. Dit is belangrijk om te voldoen aan de eisen gesteld aan de roosterstaafopperviakken, die van belang zijn voor de' gebruikskwaliteit, zoals de goede loop- en steuneigenschappen voor de gevoelige hoeven in 30 het bijzonder van jonge dieren.

Uit uitgebreide onderzoekingen is gebleken dat op biologisch optimale wijze aan deze voorwaarden - weliswaar slechts in samenhang met de, de vorm- en oppervlakte-kwaliteit verzekerende brugvorming volgens de uitvinding -35 kan worden voldaan door een zodanige vormgeving van de loop- en steunvlakken voor de hoeven van de dieren, dat de loopvlakken van de staven zowel als van de bruggen naar de roosterspleten toe'een helling bezitten in de orde van grootte van ongeveer 1:2 tot 1:16 en bij voorkeur van 40 onaeveer 1:8, terwijl het loopvlak via de convex gewelfde 800 1 0 32 4 - 3 - bovenste staafranden overgaat in continu concaaf gewelfde steunflanken voor de klauwen van de varkens, van welke flanken de tangentiale vlakken alle op afstand van de naastliggende staaf lopen.

5 De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeeiden, weergegeven in de tekening, waarin: fig. 1 een bovenaanzicht toont van een rooster met een sinusvormig verlopende brugverdelingslijn; 10 fig. 2 een bovenaanzicht toont van een rooster met twee zaagtandvormige brugverdelingslijnen? fig. 3 een bovenaanzicht toont van een rooster met twee elliptische brugverdelingslijnen; fig. 4 een dwarsdoorsnede toont óver één der 15 roosterstaven; en fig. 5 een dwarsdoorsnede toont over twee naast elkaar liggende roosterstaven en over een reinigende waterstraal.

De in de tekening weergegeven roosters bestaan 20 in hoofdzaak uit evenwijdig met elkaar lopende staven 1, die spleten 2 vormen en bij hun einden met elkaar zijn verbonden·door eindstaven of opleggingen 6, 7. Tussen de opleggingen 6, 7 zijn de staven met elkaar verbonden door ëên of meer bruggen 5 om aan het rooster de noodzakelijke 25 sterkte en vormbestendigheid te verlenen. Staven 1 en bruggen 5 hebben een T-profiel met een kop 3 en een lijf 4.

De bruggen 5 bevinden zich niet op gelijke afstanden van de opleggingen 5, 6, maar verspringen van staaf tot staaf zodanig, dat zij continue of ook niet-30 continue brugverdelingslijnen vormen ten opzichte van de opleggingen 6, 7 als abscissen.

Fig. 1 toont een verspringing V met een ongeveer sinusvormige brugverdelingslijn Kgin, fig. 2 met twee ten opzichte van de middenlijn van het rooster symmetrisch 35 lopende zaagtandvormige brugverdelingslijnen Kg en fig. 3 met twee ongeveer elliptische brugverdelingslijnen K„, die symmetrisch lopen ten opzichte van de middenlijn van het rooster.

De bovenzijden van de staven vormën het loopvlak 40 T voor. de hoeven van de dieren. Op de loopvlakken T van de 80 0 1 0 32 # * - 4 - afzonderlijke staven 1 en de bruggen 5 sluiten convex gewelfde randen R van de koppen van de staven aan, die in een keerpunt P overgaan in de concaaf gewelfde flanken F van het lijf 4 van de staven. De convexe randen R en 5 concave lei-flanken F vormen tezamen met' de convex gewelfde onderzijde ü van het lijf 4 een samenhangend afloopvlak A voor de afscheidingen van de dieren en voor het water dat indien noodzakelijk gebruikt wordt voor de reiniging.

Om er zeker van te zijn, dat het gehele afloopvlak 10 A tot aan de onderzijde ü direkt bereikt kan worden door waterstralen, die worden gericht op de bovenzijde van het rooster, moet worden voldaan aan de grensvoorwaarde, dat de raaklijnen in het keerpunt P van het afloopvlak raken aan het randvlak R van de naastliggende staaf. Deze 15 begrenzingsstraal S is in fig. 5 met een streepstiplijn weergegeven. In de praktijk zal het rooster zodanig worden uitgevoerd, dat het keerpunt P ook nog wordt bereikt door waterstralen, die op een zekere afstand d vanaf de naastliggende staaf binnentreden in de spleet 2, zodat men met 20 een waterstraal B met de dikte d gemakkelijk het concave overgangsgebied kan bereiken tussen de randen R en de lèi-flanken F.

Voor de wegloop van de mest en de reiniging is het verder gunstig, wanneer het loopvlak T naar de randen R 25 toe afhelt. Gebleken is dat het voor de loopeigenschappen in het bijzonder onder inachtname van de biologische struktuur van de hoeven en om uitglijden te vermijden, van belang is, dat enerzijds een sterke helling van het loopvlak naar de naastliggende spleten toe, zoals deze 30 bijv. aanwezig is bij bekende roosters met een druppelvormig staafprofiel met een helling van ongeveer 1:1 aanwezig is, wordt vermeden, terwijl het anderzijds voor goede loopeigenschappen ook van belang is, dat het loopoppervlak niet, zoals dit bij een normaal T-profiel gebruikelijk is, 35 een vlak vormt, maar naar de naastliggende spleten toe afhelt. Uit proeven is gebleken, dat deze helling van de loopvlakken op doelmatige wijze aangepast kan worden op de verhouding tussen de breedte t van de loopvlakken en de spleet s tussen de loopvlakken. Deze verhouding t/s 40 hangt weer samen met de breedteverhouding a/b tussen 800 1 0 32 f -“5 - < de breedte a van de staaf en -de vrije breedte b tussen de staven.

Voor varkenshokken waarbij goede ioopviak-eigenschappen benevens ook goede reinigingsomstandigheden 5 van bijzonder belang zijn, is in het bijzonder een verhouding van a/b gunstig gebleken waarbij de staafbreedte a van 11 tot 12 mm bedraagt en de spleetbreedte b van 9 tot 10 mm.

Alleen voor grotere dieren zijn geschikte afmetingen voor a van 25 tot 35 mm en voor b van 15 tot 20 mm.

10 Natuurlijk moet er naar worden gestreefd, dat van de staafbreedte a een zo groot mogelijk deel wordt gebruikt als werkzaam loopoppervlak. Anderzijds moet de overgang vanaf het loopvlak naar de spleet een afronding van voldoend grote radius bezitten om verwonding van tepels 15 en hoeven te voorkomen. Proeven hebben uitgewezen, dat voor roosters van de in de tekening weergegeven vorm een verloop van het loopvlak T moet worden aangehouden van minder dan 2 mm en bij voorkeur van ongeveer 0,5 mm, overeenkomend met een helling van 1:8, waardoor rekening 20 houdend met de spleetinvloed over het gehele loopviakgebied een goed op de hoefstruktuur aangepaste ondersteuning wordt gewaarborgd.

Eveneens is de eerst convex en vervolgens concaaf · gewelfde staafflank p-F van belang voor een goede onder-25 steuning van de in de spleet grijpende en op de staafflank ook in lengterichting heen en weer bewegende hoeven, terwijl de convex-concave overgang eveneens ook van belang is voor de zelfreiniging door de spoedige losraking van de spleet-passerende mest.

30 Voor varkensstallen kunnen in het bijzonder roosterstaven worden toegepast van de in fig. 4 en 5 weergegeven vorm en met de volgende afmetingen: a = 11,5 mm b = 9 mm 35 T = 8,2 mm rR = 2 mm rRI = 2 mm P - 1 mm r„ = 20 mm

F

800 1 0 32 - 6 - -= 30 mm h = 20 mm = 2 mm

Binnen het kader van de uitvinding zijn nog 5 vele wijzigingen en andere uitvoeringsvormen mogelijk, waarbij in het bijzonder in minder belaste gebieden ook meer of minder grote afwijkingen van de voorkeursafmetingen van de verspringing kunnen worden toegelaten. Van belang is om een opeenvolging van grotere verspringingen van de bruggen 10 met plaatsen zonder of plaatsen met zeer kleine verspringing van de bruggen te vermijden om nadelige invloeden van de daardoor veroorzaakte materiaalspanningen en onregelmatigheden van de oppervlaktevorm te vermijden.

Van belang is verder, dat telkens ten minste 15 drie op elkaar volgende roosterstaven door bruggen tot een stabiel verband worden verbonden en dat in elk van deze verbanden de aangegeven maximale waarde van de verspringing wordt aangehouden. Bij meer dan drie roosterstaven in een verband kunnen ook meer bruggen op bekende wijze haaks 20 doorlopen.

- conclusies - 80 0 1 0 32

Claims (12)

1. Gegoten rooster, in het bijzonder voor een varkensstal, bestaande uit evenwijdig met elkaar lopende profielstaven met deze verbindende eindstaven en verstijvende bruggen, die liggen op één of meer, dwars op de 5 staven lopende, brugverdelingslijnen, met het kenmerk, dat de bruggen (5) zijn aangebracht volgens -brugverdelingslijnen, die ten minste trajectsgewijs hellend lopen ten opzichte van een dwars op de staven gerichte lijn, met een onderlinge verspringing (V) van de 10 bruggen in naast elkaar liggende roosterspleten (2).

2: Rooster volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de brugverdelingslijnen golfvormig zijn.

3. Rooster volgens conclusie 2, m e t het 15 kenmerk, dat de brugverdelingslijnen (Kg) zaagtandvormig zijn.

4. Rooster volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat de brugverdelingslijnen (Ksj_n) sinusvormig zijn.

5. Rooster volgens één der conclusies 2 - 4, m e t het kenmerk, dat twee symmetrisch ten opzichte van-de middellijn van het rooster lopende brugverdelings-krommen (Kg,KR) aanwezig zijn.

6. Rooster volgens één der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de verspringingen (V) kleiner zijn dan negen maal de staafbreedte (9a).

7. Rooster volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspringingen (V) in hoofdzaak niet groter zijn dan tweemaal de staafbreedte 30 (4a) . SO G 1 0 32 ' .-8-

8. Rooster volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspringingen in hoofdzaak groter zijn dan een derde van de staafbreedte (l/3a).

9. Rooster volgens één der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat een vrije spleetbreedte (b) aanwezig is van ongeveer 8 tot 12 mm en een staafbreedte (a) van ongeveer 10 tot 16 mm.

10. Rooster volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de loopvlakken (T) van 10 de staven (1) zowel als van de bruggen (5) naar de rooster-spleten (2) toe een helling bezitten in de orde van grootte van ongeveer 1:2 tot 1:16 en in het bijzonder van ongeveer 1:8.

11. Rooster volgens conclusie 10, m e t het 15 kenmerk, dat het loopvlak (T) via de convex gewelfde bovenste staafranden overgaat in continue concaaf gewelfde steunflanken (F) voor de hoeven van de varkens, van welke stéunflanken de tangentiale vlakken alle op afstand liggen van de naastliggende staaf.

12. Rooster als beschreven en/of weergegeven in de tekening. 800 1 0 32