NL7906906A - Inrichting voor het vullen van een laadbak. - Google Patents

Description

Octrooibureau Lux

Lx 5596 Drs· J.H. Momraaerts ^

Aanvrager : Chaudronnerie. Tolerie Industrielle d'Angerville "CTIA", te Angerville, FH

Titel : Inrichting voor het vullen van een laadbak.

Ce uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vullen van een laadbak, en in het bijzonder voor het in een laadbak schuiven en samendrukken van een lading, welke laadbak vast of verplaatsbaar kan zijn, en bestemd kan zijn voor verschillende soorten 5 ladingen, in het bijzonder fabrieks- of huishoudafval.

Voor dit doel zijn reeds verschillende inrichtingen bekend· Deze omvatten in het algemeen min of meer ingewikkelde, zware en betrekkelijk kostbare samenstellen. Deze omvatten bijvoorbeeld een plaat of schop, alsmede aandrijf middelen, in het bijzonder drukmid-10 delcilinders, voor het bedienen daarvan· Daarbij moeten dikwijls nog verschillende hulpmiddelen worden gebruikt om het stelsel goed te laten werken· Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een samenstel van hefbomen, terwijl bij andere van over tandwielen geleide kettingen gebruik wordt gemaakt, welke bekende inrichtingen omvangrijk 15 en kwetsbaar zijn. Voorts zijn inrichtingen bekend, die met door kabels aangedreven raamwerken werken, die eveneens tamelijk ingewikkeld en omvangrijk zijn.

De uitvinding beoogt dergelijke inrichtingen te vereenvoudigen, waarbij zonder de gebruikelijke hulpmiddelen een gelijkmatige 20 vulling en samendrukking van de lading kan worden verkregen, welk stelsel stevig en eenvoudig is uitgevoerd. Daarbij worden, in tegenstelling tot de bekende uitvoeringen, de middelen voor het aandrijven van de laadschop onder deze schop op een in een gekromde geleiding verschuifbare balk bevestigd, welke geleiding zich in het bovengedeel-25 te van het samenstel bevindt. Bij overeenkomstige bekende inrichtingen, bijvoorbeeld volgens CH 5^6 k$3 en FH 2 189 280 en 2 218 260, bevinden zich de aandrijfcilinders voor de schop steeds boven deze schop. Voorts zijn de geleidingen voor een de schop dragende balk, wanneer deze aanwezig is, recht, terwijl deze door het benedengedeel-30 te van het samenstel verlopen.

Volgens de uitvinding wordt gebruik gemaakt van een plaat of schop, en van aandrijfmiddelen om deze op de gewenste wijze te ver-1 plaatsen, welke middelen ten opzichte van de schop zodanig zijn opgesteld, dat deze de laadbewerking in vier opeenvolgende onderscheiden 35 stappen kan uitvoeren· Wanneer wordt uitgegaan van de toestand, 7906906 - 2 - < . * φ waarin de laadbak door de schop is afgesloten* zijn deze stappen de volgende· Eerst wordt de schop naar boven verplaatst* waarbij de in-gang van de laadbak grotendeels wordt vrijgegeven. Vervolgens wordt de schop naar de laagste stand van de baan ervan verplaatst, waarbij 5 in het bijzonder de benedenrand ervan het oppervlak bereikt, waarover de lading in de laadbak wordt geschoven· Daarna wordt dit oppervlak door de schop bestreken tot aan de ingang van de laadbak. Ten-slotte wordt de schop weer opgetild, en wordt deze naar de sluit-stand verplaatst.

10 Bij de voor dit doel bestemde inrichting volgens de uit vinding zijn de aandrijfmiddelen voor de schop onder deze schop daarmede verbonden, en voorts met een dwarsbalk verbonden, die in een gebogen en in een vertikaal vlak gelegen geleiding verschuifbaar is.

De kromming en de lengte daarvan, alsmede de lengte van de beweegba-15 re gedeelten van de aandrijfmiddelen, bepalen de vier opeenvolgende standen van de schop in de voornoemde bewerkingsreeks. De beweegbare balk bevindt zich daarbij op de bovenzijde van een losopening aan de achterzijde van de laadbak. De geleiding heeft in het algemeen de vorm van een cirkelboog, waarvan de holle zijde naar de opening van 20 de laadbak is gericht, waarbij deze boog in een punt aan de bovenzijde van het stelsel nabij de laadbak begint, en zich vandaaruit achterwaarts naar het middengedeelte van het stelsel uitstrekt.

De aandrijfmiddelen zijn meestal vloeistofcilinders of daarmede vergelijkbare aandrijfmiddelen, bijvoorbeeld elektrisch aan-25 gedreven schroeven Een van de uiteinden van elk daarvan is scharnierend met de balk verbonden, evenals de bovenkant van de schop.

In het bijzonder kan de schop worden aangedreven door middel van twee aandrijfcilinders of dergelijke dan wel twee groepen van evenwijdige cilinders. Het uiteinde van een ervan is aan de be-30 nedenzijde verbonden met een vaste ondersteuning aan de benedenzijde van de laadbak, bijvoorbeeld een vulbak of -trechter, terwijl het uiteinde van de andere scharnierend met de schop zelf is verbonden, en wel in een punt op ongeveer de halve hoogte daarvan.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toege-35 licht aan de hand van een tekening van een uitvoeringsvoorbeeld; hierin toont: fig. 1 een schematische doorsnede van een in een laadbak aangebrachte inrichting volgens de uitvinding in de sluitstand van de schop; 7906906 • * > - 3 - fig· 2 een. overeenkomstige doorsnede in de geopende' toestand van de laadbak; fig· 3 een overeenkomstige doorsnede, waarbij de schop zich in het beginpunt van de laadbeweging bevindt; 5 fig· 4- een overeenkomstige doorsnede met de schop aan het einde van de laadbeweging nabij de ingang van de laadbak; fig· 3 een overeenkomstige doorsnede, waarbij een hulpaan-drijfmiddel in werking is gesteld; en fig. 6 een achteraanzicht van de inrichting volgens de uit-10 vinding in de stand van fig· 2·

In de tekening is een deel van een laadbak 13 afgebeeld, waarop een laad- en losgedeelte 1*t aansluit, waarin zich een laad-schop 11 bevindt, waarvan het boveneinde scharnierend op een balk 2 is bevestigd· Deze balk kan door tussenkomst van rollen 13 en 13' 15 rasp. 16 en 16’ in geleidingen 11 worden verschoven, waarbij uit fig. 6 duidelijk blijkt, dat deze geleidingen 11 zich aan-de beide uiteinden van de schop 1 bevinden. De verbinding tussen de schop 1 en de balk 2 wordt gevormd door een scharnieras 3·

Deze wijze van bevestigen heeft tot gevolg, dat de schop 1 20 enerzijds langs de geleiding 11 kan worden verplaatst, en anderzijds rond de as 3 kan zwenken. In de hoogste stand van de balk 2, die in fig. 1 en 2 is weergegeven, kan de schop in de richting van de pijl f^ naar boven worden gezwenkt· De verschuiving langs de geleiding 11 kan tot stand worden gebracht met behulp van een aandrijfcilinder 7» 25 en meestal met behulp van twee evenwijdige cilinders 7* die aan de beide uiteinden van de balk 2 zijn geplaatst, zoals in fig. 6 is getoond. Deze cilinders 7 zijn aan het benedeneinde bij 8 op een stort-trechter of -bak 9 scharnierend bevestigd· Het uiteinde van de zui-gerstangen van elke cilinder 7 is bij 10 scharnierend mét de balk 2 30 verbonden* De uitgeschoven stand van de zuigerstang is in fig. 1 en 2 weergegeven, waarbij dan de balk 2 zich in de hoogste stand bevindt, en dus ook de schop 1. Bij het terugtrekken van de zuigerstang 7 wordt de balk 2 naar het laagste punt van de geleiding 11 gevoerd, zoals in fig· 3 en k is getoond, waarin de schop 1 zich dan in de 35 laagste stand bevindt.

De scharnierbeweging van de schop 1 rond de as 3 geschiedt met behulp van een tweede cilinder 4-, of meestal met behulp van twee evenwijdige cilinders 4 aan de uiteinden van de schop 1. Elke cilinder is daarbij met een uiteinde door tussenkomst van een scharnier- * 7906906 - if - punt 6 buiten de assen 15 en 16 met de balk 2 verbonden* terwijl de zuigerstang scharnierend met de schop is verbonden* en wel in een punt 5 op ongeveer de halve hoogte van de schop. Ongeacht de stand van de balk 2 in de geleiding 11 kan met behulp van de cilin-5 ders if de schop 1 omhoog of omlaag worden gezwenkt. Daarbij draait de schop rond de scharnieras 3« welke bewegingen met pijlen f^, f^ en f^ zijn aangeduid·

In de tekening is het geval weergegeven, dat de inrichting volgens de uitvinding zich aan de achterzijde van een laadbak 13 bo-10 ven een storttrechter of -bak 9 bevindt. Hoewel dit een veel voorkomend geval ie, zal het duidelijk zijn* dat ook andere uitvoeringen mogelijk zijn, bijvoorbeeld zonder stortbak, wanneer bijvoorbeeld de lading onmiddellijk vanaf een stortoppervlak, bijvoorbeeld de bodem, moet worden weggenomen.

15 In het afgebeelde geval wordt de lading eerst in de trech ter 9 gestort, en vervolgens door de schop 1 daaruit·weggenomen en naar het inwendige van de laadbak 13 geschoven. Bij voorkeur wordt de bodem van de trechter 9 enigszins gekromd uitgevoerd, en wel in overeenstemming met de verplaatsing van de benedenrand van de schop 20 1, zodat de schop over deze bodem kan schrapen. Het verdient de voorkeur ook de achterwand 12 van deze vultrechter, die naar de ingang van de laadbak 13 is gericht, enigszins bol uit te voeren, teneinde een aanpassing aan de baan van de schop 1 te verkrijgen, wanneer deze onder samendrukking van de lading zich naar de sluitstand ver-25 plaatst, d.w.z. vanaf de stand van fig. k naar die van fig. 1.

Om te verzekeren, dat het in de laadbak 13 te voeren materiaal goed door de schop 1 wordt gegrepen, dient de benedenrand van de schop over de bodem van de storttrechter te schrapen. Uiteraard dient een geringe speling tussen beide aanwezig te zijn'om een vast-30 klemming te vermijden. Deze speling hangt af van de aard van het materiaal, en in het bijzonder van de grootte van de delen daarvan.

Er wordt opgemerkt, dat wegens de scharnierverbinding met de beweegbare balk 2 het gevaar van vastklemming aanmerkelijk geringer is dan bij de bekende uitvoeringen.

35 Zoals in het voorgaande reeds is opgemerkt, omvat de laad- bewerking vier opeenvolgende stappen. Fig. 1 toont de sluitstand, die als uitgangspunt van de bewerking kan worden beschouwd. De schop 1'bevindt zich dan in rust, waarbij de benedenrand ervan zich nabij de bovenrand van de wand 12 bevindt, zodat de opening van de laadbak 7906906 mm 13 gesloten is·

De eerste stap omvat het opheffen van de schop 1 vanuit de sluitstand naar de openingsstand, die in fig. 2 is weergegeven· Deze verplaatsing volgens de pijl f^ wordt verkregen met behulp van de 3 cilinders 4, terwijl de balk 2 in de hoogste stand blijft staan. Aan het einde van deze stap is de schop 1 weer in rust in de hoogste stand, die in fig· 2 is weergegeven.

De tweede stap omvat het verplaatsen van de schop naar de laagste stand achter het op de bodem van de trechter 3 gelegen mate-10 riaal. Deze beweging wordt verkregen door het intrekken van de zuiger van de cilinder 7, waardoor de balk 2 naar de laagste stand in de geleiding 11 wordt verplaatst, zoals in fig. 3 is weergegeven· De schop 1 bevindt zich dan in de derde stand, uitgaande van de begin-stand volgens fig· 1· 13 Vanuit deze derde stand wordt nu de schop 1 naar de ingang van de laadbak gezwenkt, zoals in fig· 4 met de pijl f2 is aangegeven, waarbij de schop rond de as 3 draait. Dit is de derde stap van de bewerking· Aan het einde van deze beweging bevindt zich de schop 1 in de stand van fig· 4, waarbij tijdens de voorafgaande beweging het ma-20 teriaal naar de ingang van de laadbak 13 is verschoven. Deze beweging van de schop wordt daarbij met behulp van de cilinders 4 verkregen.

Het zich voor de schop bevindende materiaal wordt daarbij samengedrukt en in de laadbak 13 geschoven.

Tenslotte worden de zuigers van de cilinders 7 weer naar 23 buiten gedrukt, waardoor de schop 1 in de door de pijl f-, in fig· 1 «» ^ aangeduide richting wordt verplaatst, hetgeen de laatste stap van de reeks is. De balk 2 wordt daarbij langs de geleiding 11 omhoog bewogen, totdat de stand van fig. 1 is bereikt* De scharnieras 3 van de schop 1 wordt daarbij meegenomen, zodat de schop weer in' de uitgangs-30 stand terugkeert.

Het opeenvolgend bedienen van de cilinders 4 en 7 geschiedt op de gangbare wijze, waarbij een vergrendeling kan worden toegepast om de juiste volgorde van de bewegingen te verzekeren.

Desgewenst kan nog een bijkomende cilinder 17 worden ge-35 bruikt om aan het einde van het vullen van de laadbak 13 een sterkere druk uit te oefenen, teneinde de lading beter aan te drukken. Deze bevindt zich normalerwijs in een ruststand, zoals in fig. 1..4 is aangeduid, en ligt daarbij tegen een achterwand van de losklep 14.

Deze bijkomende cilinder wordt tijdens het uitvoeren van de voornoem- 7906906 — 6 — de stappen niet gebruikt, doch kan aan het einde van de vierde stap in werking worden gesteld, wanneer de schop 1 de opening van de laadbak 13 gaat afsluiten. Het is dan dikwijls gewenst de reeds in de laadbak aanwezige lading aan te drukken. De cilinderszijn daarvoor 5 niet geschikt. Het vrije uiteinde van de zuigerstang van deze cilinder wordt dan met de schop 1 verbonden, waarna de schop met behulp van de cilinder 1? naar binnen kan worden gedreven. Hiertoe kan naar fig. 3 worden verwezen. Deze verbinding kan met de hand tot stand worden gebracht, doch het zal duidelijk zijn, dat dit ook op een an-10 dere wijze met behulp van hulpaandrijfmiddelen 'mogelijk is. De tijdelijke verbinding tussen de zuigerstang van de cilinder 1? en de schop 1 kan bijvoorbeeld worden gevormd met behulp van een bolle kop 18 aan het uiteinde van de zuigerstang, die in een bolvormige zitting in het midden van de schop past.

7906906 • »

Claims (4)

1. Inrichting voor het vullen van een laadbak, omvattende een plaat of schop en aandrijfmiddelen voor het verplaatsen daarvan, die samenverken met een verschuifbaar dwarsonderdeel, waarvan de uiteinden in een geleiding aan de zijkant van de laadbak verschuifbaar 5 zijn, met het kenmerk, dat de geleidingen (11) de vorm van een cirkelboog hebben, waarvan de holle zijde naar de ingang van de laadbak (13) is gericht, welke cirkelboog zich vanaf een punt aan de bovenzijde van de inrichting nabij de ingang van de laadbak naar een . punt in het middengedeelte achterwaarts uitstrekt, terwijl de aan-10 drijfmiddelen (4-, 7) scharnierend met het verschuifbare onderdeel (2) zijn verbonden, en wel beneden de schop (1) in het gebied onder de geleiding (11)·

2· Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verschuifbare onderdeel (2) een balk is, waarmede de schop (1) 15 scharnierend is verbonden in punten (3)» die boven dé verbindingslijn tussen de middelpunten van leirollen (15, 15'; 16, 16'), waarmede de balk (2) in de gebogen geleidingen (11) is ondersteund.

3· Inrichting volgens conclusie 1 of 2, voorzien van aandrijf-cilinders, waarvan een uiteinde aan de benedenzijde van de laadbak 20 scharnierend zijn bevestigd, met het kenmerk, dat het uiteinde van de zuigerstang van elke cilinder in een scharnierpunt (10) met de balk (2) is verbonden, welk scharnierpunt tussen de rollen (15* 16. van deze balk is gelegen* k» Inrichting volgens een van de conclusies 1··3* met aan-25 drijfcilinders, waarvan de zuigerstang scharnierend met het middengedeelte van de schop is verbonden, met het kenmerk, dat het uiteinde van elke cilinder (6) scharnierend met het benedengedeelte van de balk (2) is verbonden, en wel onder de scharnierverbinding (10) van de overeenkomstige andere aandrijfcilinders (7), en dus 30 onder de verbindingslijn tussen de middelpunten van de rollen (15i 16) nabij de laadbak (13). 5* Inrichting volgens een van de conclusies 1..4, met het kenmerk, dat het gedeelte van de schop (1), dat de opening van de laadbak (13) kan afsluiten, vertikaal is gericht, wanneer de sluit-35 stand is bereikt.

6. Inrichting volgens een van de conclusies 1..5, gekenmerkt door een hulpaandrijfmiddel (17), dat met behulp van een losneembare koppeling (18) met de schop (1) kan worden verbonden. 7906906