NL7901058A - Voederinstallatie. - Google Patents

Voederinstallatie. Download PDF

Info

Publication number
NL7901058A
NL7901058A NL7901058A NL7901058A NL7901058A NL 7901058 A NL7901058 A NL 7901058A NL 7901058 A NL7901058 A NL 7901058A NL 7901058 A NL7901058 A NL 7901058A NL 7901058 A NL7901058 A NL 7901058A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
installation according
dosing device
guide
control
members
Prior art date
Application number
NL7901058A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Trioliet Fa
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Trioliet Fa filed Critical Trioliet Fa
Priority to NL7901058A priority Critical patent/NL7901058A/nl
Publication of NL7901058A publication Critical patent/NL7901058A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K5/00Feeding devices for stock or game ; Feeding wagons; Feeding stacks
    • A01K5/02Automatic devices
    • A01K5/0266Automatic devices with stable trolleys, e.g. suspended

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Feeding And Watering For Cattle Raising And Animal Husbandry (AREA)

Description

v * N/28.853-Jb/ak
Firma Trioliet, waaronder handelen Fredericus Liet en Cornells Hendrikus Liet te Losser.
Voederinstallatie.
De uitvinding heeft betrekking op een installatie voor het voederen van vee in een veestal.
Het is momenteel gebruikelijk, om het vee in de veestal tweemaal per dag te voederen. Hierbij wordt het 5 voeder met behulp van een laadwagen en een trekker langs de voederplaatsen voor het vee getransporteerd, waarbij bij elke voederplaats met de hand een toereikende hoeveelheid voeder wordt gedeponeerd. Het vee gebruikt hiervan naar behoefte.
10 Deze bekende wijze van voederen heeft het bezwaar, dat in het bijzonder bij samengeperst voeder, zoals bijvoorbeeld kuilvoer, de kwaliteit van het voeder bij blootstelling aan de buitenlucht snel achteruit gaat. Deze kwaliteitsvermindering wordt nog versneld, doordat het voeder met het 15 speeksel van het dier wordt vermengd. Dit heeft tot gevolg, dat het vee een resterend gedeelte van het voeder zal weigeren.
Bovendien is het hierbij noodzakelijk, dat een laadwagen en een trekker, alsmede een bedieningsman beschik-20 baar zijn.
De uitvinding beoogt een installatie van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij de genoemde bezwaren op doeltreffende wijze zijn: ondervangen.
Volgens de uitvinding wordt de installatie hier-25 toe gekenmerkt door een doseerinrichting, die verplaatsbaar is in de veestal en waarmede voeder op voederplaatsen voor het vee kan worden gestort, door geleidingsmiddelen, die de doseerinrichting volgens een voorafbepaalde baan langs de voederplaatsen geleiden, en door besturingsmiddelen, die 30 de, door de doseerinrichting aan elke voederplaats af te 790 1 05 8 2 J- \ geven, hoeveelheid en/of soort voeder bepalen.
Hierdoor wordt een geheel automatisch werkende installatie verkregen, die zonder de voortdurende aanwezigheid van een bedieningsman het voederen kan verzorgen, waar-5 bij het voederen in een aantal voedercycli kan plaatsvinden, zodanig, dat in elke voedercyclus een hoeveelheid voeder wordt afgegeven, welke direct door het vee wordt gebruikt.
De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan 10 de hand van de tekening, waarin een tweetal uitvoeringsvoor-beelden is weergegeven.
Fig. 1 is een zijaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding.
Fig. 2 is een aanzicht volgens het.vlak II-II 15 in fig. 1 op grotere schaal.
Fig. 3 is een aanzicht volgens het vlak III-III
in fig. 2.
Fig. 4 is een schematisch weergegeven onderaanzicht van de doseerinrichting van de installatie volgens 20 fig. 1.
Fig. 5 is een gedeeltelijk weergegeven doorsnede op grotere schaal van het achterste gedeelte van de doseerinrichting van de installatie volgens fig. 1.
Fig. 6 is een met fig. 5 overeenkomende door-25' snede in een andere stand van de installatie.
Fig. 7 is een blokschema van de verschillende besturingsonderdelen. van de installatie volgens fig. 1.
Fig. 8 is een schematisch bovenaanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van de installatie volgens 30 de uitvinding.
In fig. 1 is een installatie voor het voederen van vee in een veestal weergegeven, die is voorzien van een doseerinrichting 1. Deze doseerinrichting 1 is verplaatsbaar in de veestal, waarbij geleidingsmiddelen de -35 doseerinrichting volgens een voorafbepaalde baan langs 7901058 ί Λ 3 voederplaatsen voor het vee geleiden. De doseerinrichting 1 is uitgerust met een eerste loopbodem 2, die is voorzien van een eindloos meeneemorgaan 3, welke door een motor 4 aandrij'fbaar is. Op de loopbodem 2 kunnen verschillende 5 voedersoorten worden geplaatst, zoals hooi, gras of kuil-voer.
Volgens het in fig. 1 weergegeven uitvoerings-voorbeeld zijn op de loopbodem 2 uit samengeperst voeder bestaande balen 5 geplaatst. De afmetingen van de loopbodem 10 2 zijn zodanig, dat een voor ongeveer ëên dag toereikendé hoeveelheid voeder kan worden opgenomen. De loopbodem 2 dient derhalve als transport- en voorraadbodem. De loopbodem 2 is uitgerust met opstaande zijschotten 6, die de voe-derbalen 5 op de loopbodem 2 houden.
15 De balen 5 worden door de loopbodem 2 in de richting van een tweede, op de eerste loopbodem 2 volgende, loopbodem 7 getransporteerd, die ten opzichte van de eerste loopbodem 2 schuin omhoog verloopt. Deze tweede loopbodem 7 is voorzien van opstaande zijwanden 8, die verhinderen, dat 20 het voeder van de loopbodem 7 afvalt. De loopbodem 7 omvat eveneens een door een motor 9 aandrij:'fbaar, eindloos meeneemorgaan 10, dat is voorzien van met meeneempennen uit-gerusté meenemers 11. De in de transportrichting op elkaar volgende meeneempennen zijn niet op één lijn, doch onder-25 ling versprongen aangebracht. Het meeneemorgaan 3 van de loopbodem 2 kan op dezelfde wijze zijn uitgevoerd.
De tweede loopbodem 7 werkt samen met een nabij het afvoereinde 12 aangebracht terugvoerorgaan 13. De door-laatopening 14 tussen het terugvoerorgaan 13 en het afvoer-30 einde 12 van de tweede loopbodem 7 is op nog nader beschreven wijze instelbaar, waardoor de af te geven hoeveelheid voeder regelbaar is.
De meenemers 11 van het meeneemorgaan 10 van de tweede loopbodem 7 breken stukken van de eerste baal 5 af, 35 die door de loopbodem 7 worden afgegeven aan een dwars op de verplaatsingsrichting van de doseerinrichting 1 trans- 7901058 JE * \ 4 porterende transportband 15, die door een niet weergegeven motor aandrijfbaar is. De transportband 15 deponeert het voeder tijdens het verplaatsen van de doseerinrichting 1 op de langs fle vooraf bepaalde baan gelegen voederplaatsen 5 voor hèt vee. Aangezien deze voederplaatsen zich aan weerszijden van de voorafbepaalde baan kunnen bevinden, is de transportrichting van de transportband 15 op nog nader beschreven wijze omschakelbaar.
Wanneer het meeneemorgaan 10 van de loopbodem 7 10 de baal 5 te ver mee omhoog voert, wordt een boven de loopbodem 7 gemonteerd aftastelement 16 bekrachtigd, dat bij-• voorbeeld bestaat uit een lichtemitterend element en een lichtgevoelig element. Het aftastelement 16 geeft dan een signaal af aan een regelorgaan 17 (zie fig. 7), dat in 15 responsie op dit signaal de transportrichting van het meeneemorgaan 3 van de eerste loopbodem 2 omkeert door bijvoorbeeld de aandrijfmotor 4 om te schakelen. Hierbij wordt tevens een eerste tijdschakeling 18 in werking gesteld, die de tijd bepaalt, gedurende welke het meeneemorgaan 3 20 in omgekeerde richting transporteert.
Na afloop van deze tijd stopt het regelorgaan 17 de aandrijfmotor 4 van het meeneemorgaan 3, waarbij een tweede tijdschakeling 19 wordt gestart, die een wachttijd bepaalt, na afloop waarvan het transport in de. richting van 25 de loopbodem 7 wordt hervat, doordat het regelorgaan 17 de aandrijfmotor 4 weer inschakelt. Bij het volladen van de loopbodem 2 dient aan het van de loopbodem 7 afgekeerde uiteinde 20 hiervan een gedeelte te worden vrijgelaten, teneinde te voorkomen, dat het voeder bij het terugtrans-.
30 porteren van de loopbodem 2 afloopt.
Doordat de meeneempennen van het meeneemorgaan 10 van de loopbodem 7 in de baal 5 grijpen, zal bij het terugtransporterén van het meeneemorgaan 3 van de loopbodem 2 altijd een stuk van de baal 5 worden afgebroken.
35 In de zijwanden 8 van de loopbodem 7 zijn een 7901058 ί. ϊ 5 aantal openingen 21 aangebracht, waarin het aftastelement 16 losneembaar kan worden gemonteerd. Hierdoor is de positie van het aftastelement 16 ten opzichte van de loopbodem 7 instelbaar.
5 Nabij het van de loopbodem 7 afgekeerde uitein de 20 van de loopbodem 2 is een beveiligingsorgaan 22 aangebracht, dat voorkomt, dat het voeder aldaar van de loopbodem 2 kan aflopen. Dit laatste zou zonder een dergelijke beveiliging kunnen plaatsvinden, wannneer bij het volladen 10 onvoldoende ruimte aan het betreffende achtereinde 20 is vrijgelaten, of wanneer de eerste tijdschakeling 18 niet op de juiste wijze functioneert.
Het beveiligingsorgaan 22, dat in de fig. 5 en 6 in detail is weergegeven, omvat een zich op een geringe 15 afstand boven het uiteinde 20 van de loopbodem 2 uitstrekkende stang 23, die door middel van twee armen 24 verzwenk-baar met de loopbodem 2 is verbonden. Het beveiligingsorgaan 22 is gekoppeld met een schakelaar 25 en wordt normaal door een veer 26 in een ruststand gehouden, waarin de 20 schakelaar 25 is geopend, zoals in fig. 5 zichtbaar is.
Wanneer de achterste baal 5 tijdens het terugtransporteren met de stang 23 in aanraking komt, wordt deze stang 23 tegen de werking van de veer 26 in achterwaarts verplaatst, waardoor de schakelaar 25 wordt gesloten (zie 25 fig. 6). De schakelaar 25 levert hierdoor een signaal aan het regelorgaan 17 (zie fig. 7), die in responsie op dit signaal de aandrijfmotor 4 uitschakelt. Hierbij wordt tevens de tweede tijdschakeling 19 gestart, waardoor de wachttijd begint, na afloop waarvan het transport in de 30 richting van de loopbodem 7 weer wordt hervat.
Boven het beveiligingsorgaan 22 is nog een be-schermingsprofiel 27 aangebracht, dat een beschadiging van het beveiligingsorgaan 22 dient te voorkomen.
Als alternatief is het mogelijk, om het bevei-35 ligingsorgaan 22 uit te voeren met een lichtemitterend 790 1 05 8 * 6 element en een lichtgevoelig element, waarbij de op het lichtgevoelige element gerichte lichtstraal van het licht-emitterende element op een geringe afstand boven het uiteinde 20 van de loopboden 2 verloopt. Bij onderbreking van de-5 ze lichtstraal vindt dan de boven beschreven werking plaats.
De in fig. 1 afgebeelde doseerinrichting 1 is voorts nog voorzien van een voorraadbak 28 voor korrelvoe-der, waarvan een afgeefbuis 29 uitmondt boven de transportband 15. Het korrelvoeder wordt door middel van een door 10 een motor 30 aandrijfbare afvoerschroef 31, die onderin de voorraadbak 28 is gemonteerd, aan de afgeefbuis 29 toegevoerd .
De doseerinrichting 1 omvat een gestel 32, waarop de beide loopbodems 2 en 7 zijn geplaatst. Het gestel 15 32 is schematisch in fig. 4 afgebeeld en is voorzien van een vooras 33 en een achteras 34, die met wielen 35 zijn uitgerust. De beide assen 33 en 34 zijn verzwenkbaar verbonden met het gestel 32 en zijn bestuurbaar door middel van een stuurorgaan 36. Het stuurorgaan 36 is door een 20 stuurstang 37 met de vooras 33 verbonden, terwijl de achteras 34 door een stang 38 kruiselings met de vooras 33 is gekoppeld. Het is uiteraard ook mogelijk om de voor- en achteras 33 en 34 elk met een eigen stuurorgaan uit te rusten.
25 Doordat de beide assen 33 en 34 bestuurbaar zijn, is de doseerinrichting 1 beter manoeuvreerbaar, hetgeen in verband met de gewoonlijk geringe beschikbare vrije ruimte in de veestal van belang is.
De vooras 33 is in twee richtingen aandrijfbaar 30 door een motor 39, die aan het gestel 32 is bevestigd. Het stuurorgaan 36 wordt bediend door de geleidingsmiddelen, zoals hierna zal worden toegelicht.
De geleidingsmiddelen, die de doseerinrichting 1 volgens de voorafbepaalde baan langs de. voederplaatsen 35 dienen te geleiden, omvatten een boven deze baan aange- 7901058 ë t 7 brachte geleidingsplaat 40, waarvan in fig. 1 slechts een eindgedeelte zichtbaar is. De doseerinrichting 1 bezit met de geleidingsplaat 40 samenwerkende geleidingsorganen 41 en 42, waarvan het ene orgaan bij vooruitrijden en het an-5 dere orgaan bij achteruitrijden wordt benut. De geleidingsorganen 41 en 42 bestaan elk uit een tweetal aftastorganen 43, 44 (zie fig. 2}, die aanrakingsvrij met de geleidingsplaat 40 zijn gekoppeld en zich aan weerszijden van deze geleidingsplaat 40 bevinden. De aftastorganen 43, 44 kunnen 10 bijvoorbeeld capacitief of inductief met de geleidingsplaat 40 zijn gekoppeld, die in dit geval uit metaal is vervaardigd. De aftastorganen 43,44 zijn op beugels 45 gemonteerd, zoals in fig. 2 is weergegeven. De benen 46 van de beugels 45 vormen tevens staanders voor de zijschotten 6 van de 15 eerste loopbodem 2.
De aftastorganen 43,44 zijn verbonden met een geleidingseenheid 47 (zie fig. 7), die deel uitmaakt van de geleidingsmiddelen en die in responsie op de signalen van de aftastorganen 43,44 het stuurorgaan 36 zodanig be-20 dient, dat de geleidingsplaat 40 zich ongeveer midden tussen de beide aftastorganen 43,44 bevindt. De beide aftastorganen 43,44 hebben een beperkt bereik, waarbij de afstand tussen de aftastorganen 43 en 44 groter is dan tweemaal dit bereik, zodat tussen de aftastorganen 43,44 een vrije zone 25 aanwezig is, waarin de geleidingsplaat 40 zich kan bevinden, zonder dat het stuurorgaan 36 wordt bediend. Door de afstand tussen de aftastorganen 43,44 te vergroten of te verkleinen, kan deze vrije zone op een voor de besturing van de doseerinrichting 1 gunstige grootte worden ingesteld.
30 De aftastorganen 43,44 zijn hiertoe verschuifbaar aangebracht op de beugel 45 en kunnen met een bout 48 worden vastgezet.
Een dergelijke vrije zone kan ook worden verkregen, door in de geleidingseenheid 47 een drempelwaarde-or-35 gaan op te nemen, waarvan de drempelwaarde instelbaar is.
790 1 0 5 8 I». »· 8
De geleidingseenheid 47 reageert in dit geval pas op een signaal, van het aftastorgaan 43 of 44, indien dit signaal de drempelwaarde overschrijdt.
Door toepassing van de aanrakingsvrij met de 5 geleidingsplaat 40 gekoppelde aftastorganen 43,44 wordt be reikt, dat op deze geleidingsplaat 40 geen mechanische krachten worden uitgeoefend, zodat voor de geleidingsplaat 40 met een eenvoudige bevestiging kan worden volstaan. De geleidingsplaat 40 behoeft ook slechts een geringe dikte 10 te bezitten.
De beide aftastorganen 43,44 van elk van de geleidingsorganen 41 en 42 zijn met elkaar verbonden door een stang 49. De aftastorganen 43,44 kunnen hierdoor bij gelijkblijvende onderlinge afstand dwars op de verplaatsings-15 richting van de doseerinrichting 1 worden verschoven, zodat de positie van de doseerinrichting 1 ten opzichte van de geleidingsplaat 40 in beperkte mate instelbaar is. Dit biedt het voordeel, dat het afvoereinde van de transportband 15 in de juiste stand ten opzichte van de langs de 20 vooraf bepaalde baan gelegen voederplaatsen kan. worden gebracht.
De beschreven installatie is voorts voorzien van besturingsmiddelen, die de aan elke voederplaats door de doseerinrichting 1 af te geven hoeveelheid en/of soort 25 voeder bepalen. De besturingsmiddelen, die een besturingseenheid 51 omvatten, welke tezamen met het regelorgaan 17 en de geleidingseenheid 47 schematisch in fig. 7 is weergegeven, stellen na elke voedercyclus de doseerinrichting 1 buiten werking. Hierbij wordt een tijdschakeling 50 ge-30 start, die een rustperiode bepaalt, waarna de besturingsmiddelen de doseerinrichting 1 weer in werking stellen.
De besturingseenheid 51 kan hiertoe de aandrijf-motor 4 van het meeneemorgaan 3, de aandrijfmotor 9 van het meeneemorgaan 10, de aandrijfmotor van de transportband 35 15, de aandrijfmotor 30 van de afvoerschroef, alsmede de 7901058 I*· « 9 motor 39 voor het verplaatsen van de doseerinrichting 1 aan-en uitschakelen.
De besturingseenheid 51 bepaalt de positie van de doseerinrichting 1 in de veestal met behulp van twee de-5 tectieorganen 52 en 53, die elk bestaan uit een lichtemit- terend element 54 en een lichtgevoelig element 55, die evenals de geleidingsorganen 41 en 42 op de beugels 45 verschuifbaar zijn gemonteerd, zoals in de fig. 2 en 3 is weergegeven. Het ene detectieorgaan wordt bij vooruitrijden ge-10 bruikt, terwijl het andere detectieorgaan bij achteruitrijden wordt gebruikt. De detectieorganen 52 en 53 werken samen met markeringen 56, die volgens het in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld uit aan de geleidingsplaat 40 bevestigde plaatjes bestaan. Deze markeringen 56 kunnen de 15 op het lichtgevoelige element 55 gerichte lichtstraal van het lichtend.tterende element 54 onderbreken, waardoor het element 55 een signaal aan de besturingseenheid 51 zal afgeven. Op deze wijze wordt een van een eventuele slip van de wielen 35 van het gestel 32 onafhankelijke plaatsbepa-20 ling voor de doseerinrichting 1 verkregen.
De besturingseenheid 51 is voorzien van een geheugen 57 en een invoerorgaan 58 (zie fig. 7). Door middel van dit invoerorgaan 58 kunnen in het geheugen 57 gegevens worden vastgelegd betreffende de hoeveelheid en/of de soort 25 voeder, die aan elke voederplaats dient te worden afgegeven. De besturingseenheid 51 kan aan de hand van deze gegevens en de signalen van het detectieorgaan 52 of 53 de hoeveelheid en/of soort voeder bepalen door bijvoorbeeld de rijsnelheid van de doseerinrichting 1 en de doorlaat-30 opening 14 tussen het terugvoerorgaan 13 en de loopbodem 7 te regelen, alsmede door het eventueel inschakelen van de motor 30 van de afvoerschroef 31 voor het korrelvoeder.
Eventueel kan ook de transportsnelhéidvan de meeneemorga-nen 3 en 10 van de loopbodems 2, respectievelijk 7 door 35 de besturingseenheid 51 worden geregeld om de hoeveelheid 7901058 T tf' 10 voeder te bepalen.
Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm, waarvan in fig. 8 een schematisch bovenaanzicht is weergegeven, zijn de eerste en & tweede loopbodem 2 en 7 elk met twee 5 onafhankelijk van elkaar aandrijfbare eindloze meeneemor-ganen 59,60, respectievelijk 61,62 uitgerust. Het meeneem-orgaan 59 kan dan bijvoorbeeld voor silobalen worden gebruikt, terwijl het andere meeneemorgaan 60 voor maïsbalen wordt gebruikt. De verschillende voedersoorten kunnen hier-10 bij gemengd of afzonderlijk aan de voederplaatsen worden af gegeven. Bij deze uitvoeringsvorm zijn voor elk van de beide meeneemorganen 59 en 60 een aftastelement 16 en een beveiligingsorgaan 22 aangebracht.
De beschreven installatie kan zowel worden toe-15 gepast in een veestal, waarin de voederplaatsen zich aan een zijde van de voorafbepaalde baan bevinden, als in een veestal, waarin de voederplaatsen aan weerszijden van de voorafbepaalde baan zijn gesitueerd. In het eerstgenoemde geval zal de doseerinrichting 1 zich tijdens een voeder-20 cyclus van het ene uiteinde van de baan naar het andere uiteinde van de baan begeven, waarbij het voeder, op de verschillende voederplaatsen wordt gestort. De doseerinrichting 1 blijft dan gedurende de rustperiode in het bereikte uiteinde stilstaan. Na afloop van de rustperiode stelt de 25 besturingseenheid 51 de doseerinrichting 1 weer in werking, waarbij de rijrichting wordt omgeschakeld en tevens van de eerste detectie- en geleidingsorganen wordt overgeschakeld op de andere detectie- en geleidingsorganen.
Bij toepassing in een veestal, waarin de voe-30 derplaatsen aan weerszijden van de baan zijn gelegen, schakelt de besturingseenheid 51 bij het bereiken van het andere uiteinde van de baan direct de rijrichting van de doseerinrichting 1 om, waarbij tevens direct van de eerste detectie- en geleidingsorganen wordt overgschakeld naar 35 de andere detectie- en geleidingsorganen. In dit geval 7901058 f * 11 wordt tevens de transportrichting van de transportband 15 omgekeerd door de besturingseenheid 51. De doseerinrichting 1 keert nu na afloop van elke voedercyclus op dezelfde plaats in de veestal terug. Bij het bereiken van het uit-5 gangspunt verzorgt de besturingseenheid 51 weer de benodigde schakelhandelingen.
Bij beide toepassingen wordt per voedercyclus zoveel voeder afgegeven als door het vee.in korte tijd kan worden gebruikt. Het resterende, voor volgende voedercycli 10 te gebruiken voeder wordt als balen bewaard, waardoor nauwelijks bederf optreedt. Het is uiteraard mogelijk om in de verschillende voedercycli ook verschillende voedersoor-ten af te geven. Hierbij kan bijvoorbeeld tijdens de ene voedercyclus alleen kuilvoer worden afgegeven, waarna tij-15 dens de volgende voedercyclus alleen korrelvoer wordt afgegeven.
Het bereiken van de uiteinden van de voorafbepaalde baan kan door de besturingseenheid 51 bijvoorbeeld worden bepaald door het aantal gepasseerde markeringen 56 20 te tellen. Een andere mogelijkheid is, om de onderlinge afstand tussen de markeringen 56 en de afstand tussen de beide detectieorganen 52 en 53 zodanig te kiezen, dat de lichtstralen van de lichtemitterende elementen 54 in een tussengelegen punt van de baan niet gelijktijdig kunnen 25 worden onderbroken. Bij de uiteinden van de baan kunnen dan eindmarkeringen zodanig worden gemonteerd, dat bij het bereiken van een uiteinde van de baan een eindmarkering de lichtstraal van het ene lichtemitterende element 54 gelijktijdig onderbreekt met het onderbreken van de lichtstraal 30 van het andere lichtemitterende element 54 door een markering 56.
De besturingseenheid 51, de geleidingseenheid 47 en het regelorgaan 17 kunnen als een microprocessor zijn uitgevoerd, waarvan het programma in een geheugen is 35 vastgelegd.
790 1 05 8 y · 12
De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeelden, die binnen het kader der uitvinding op verschillende manieren kunnen worden gevarieerd.
7901058

Claims (50)

1. Installatie voor het voederen van vee in een veestal, gekenmerkt door een doseerinrichting, die verplaatsbaar is in de veestal en waarmede voeder op voeder-plaatsen voor het vee kan worden gestort, door geleidings- 5 middelen, die de doseerinrichting volgens een voorafbepaalde baan langs de voederplaatsen geleiden, en door besturings-middelen, die de, door de doseerinrichting aan elke voeder-plaats af te geven, hoeveelheid en/of soort voeder bepalen.
2. Installatie volgens conclusie 1, m e t 10 het kenmerk, dat de doseerinrichting is voorzien van een eerste en een tweede loopbodem, die elk met een door een motor aandrijfbaar, eindloos meeneemorgaan zijn uitgerust, waarbij de eerste loopbodem als voorraad- en transportbodem voor het voeder dienst doet, terwijl de twee- 15 de, op het afvoereinde van de eerste loopbodem volgende en met een bovengelegen terugvoerorgaan samenwerkende, loopbodem ten opzichte van deze eerste loopbodem schuin omhoog verloopt en als afvoerbodem dienst doet, waarbij de doseerinrichting voorts een regelorgaan omvat, dat met behulp van 20 een boven de tweede loopbodem gemonteerd aftastelement de voedertoevoer vanaf de eerste naar de tweede loopbodem regelt.
3. Installatie volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat het regelorgaan in responsie op 25 een signaal van het aftastelement de transportrichting van het meeneemorgaan van de eerste loopbodem omkeert.
4. Installatie volgens conclusie 3, m e t het kenmerk, dat het regelorgaan een tijdschake-. ling bezit, die de tijd bepaalt, gedurende welke het mee- 30 neemorgaan van de eerste loopbodem in omgekeerde richting transporteert.
5. Installatie volgens conclusie 3 of 4, m e t 790 1 0 5 8 V het kenmerk, dat het regelorgaan na het. beëindigen van het transport in omgekeerde richting de aandrijfmotor van het meeneemorgaan van de eerste loopbodem uitschakelt, terwijl het regelorgaan een tweede tijdschakeling bezit, 5 die een wachttijd bepaalt, na afloop waarvan het regelorgaan de aandrijfmotor weer inschakelt.
6. Installatie volgens één. der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat nabij het van de tweede loopbodem afgekeerde uiteinde van de eerste loopbodem een 10 beveiligingsorgaan is aangebracht, dat voorkomt, dat het voeder aldaar van de eerste loopbodem afloopt.
7. Installatie volgens conclusie 6, m e t het kenmerk, dat het beveiligingsorgaan is gevormd door een verzwenkbaar gemonteerde stang, waarvan een ge- 15 deelte op een geringe afstand boven het genoemde uiteinde van de eerste loopbodem verloopt en waarmede een schakelaar bedienbaar is, die via het regelorgaan de aandrijfmotor van het meeneemorgaan van de eerste loopbodem, uitschakelt.
8. Installatie volgens conclusie 6, m e t 20 het kenmerk, dat het beveiligingsorgaan bestaat uit een lichtemitterend en een lichtgevoelig element, welk lichtemitterend element een vlak boven het genoemde uiteinde van de eerste loopbodem verlopende, op het lichtgevoelige element gerichte lichtstraal opwekt, waarbij het licht- 25 gevoelige element, bij onderbreking van de lichtstraal, via heti regelorgaan de aandrijfmotor van het meeneemorgaan van de eerste loopbodem uitschakelt.
9. Installatie vólgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat het beveiligingsorgaan te- 30 vens de tweede tijdschakeling voor het bepalen van de wachttijd start.
10. Installatie volgens één der conclusies 2-9, met het kenmerk, dat het aftastelement ten opzichte van de tweede loopbodem instelbaar is. 35 7901058 ί *
11. Installatie volgens één der conclusies 2-10, met het kenmerk, dat de doorlaatopening tussen het terugvoerorgaan en de tweede loopbodem regelbaar is.
12. Installatie vdLgens één der conclusies 2-11, 5 met het kenmerk, dat het meeneemorgaan van de eerste en/of de tweede loopbodem is voorzien van met mee-neempennen uitgeruste meenemers, waarbij de in transport-richting op elkaar volgende meeneempennen in dwarsrichting versprongen zijn aangebracht.
13. Installatie volgens één der conclusies 2-12, met het kenmerk, dat de doseerinrichting is voorzien van een dwars op de transportrichting van de loop-bodemstransporterend, door een motor aandrijfbaar transporter gaan, dat zich onder het afvoereinde van de tweede 15 loopbodem bevindt.
14. Installatie volgens conclusie 13, me t het kenmerk, dat de transportrichting van het transportorgaan omkeerbaar is.
15. Installatie volgens conclusie 13 of 14, 20 met het kenmerk, dat de doseerinrichting is uitgerust met een voorraadbak voor korrelvoeder, waarvan een afgeefopening boven het transportorgaan uitmondt.
16. Installatie volgens conclusie 15, me t het kenmerk, dat boven de bodem van de voorraad- 25 bak een door een motor aandrijfbare afvoerschroef is gemonteerd, welke het korrelvoeder naar de afgeefopening transporteert.
17. Installatie volgens één der conclusies 2-16, met het kenmerk, dat de eerste loopbodem twee, 30 onafhankelijk van elkaar aandrijfbare eindloze meeneem- organen omvat.
18. Installatie volgens conclusie 17, me t het kenmerk, dat de tweede loopbodem eveneens twee, onafhankelijk van elkaar aandrijfbare meeneemorganen 35 omvat. 7901058 f *
19. Installatie volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat boven de tweede loopbodem. twee afzonderlijke aftastelementen zijn aangebracht.
20. Installatie volgens conclusie 17, 18 of 19, 5 met het kenmerk, dat voor elk van de beide meeneemorganen van de eerste loopbodem een bijbehorend be-veiligingsorgaan is aangebracht.
21. Installatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de doseerinrichting 10 is uitgerust met een van wielen voorziene voor- en achteras, waarvan althans één as verzwenkbaar is door middel van een stuurorgaan, terwijl één van de assen door een motor in twee richtingen aandrijfbaar is.
22. Installatie volgens conclusie 21, met 15 het kenmerk, dat de beide assen verzwenkbaar zijn.
23. Installatie volgens conclusie 22,. me t het kenmerk, dat de beide assen elk door een eigen stuurorgaan bedienbaar zijn.
• 24. Installatie volgens conclusie 22, me t 20 het kenmerk, dat de assen kruiselings met elkaar zijn gekoppeld.
25. Installatie volgens één der conclusies 21-24, met het kenmerk, dat de assen, de motor en het stuurorgaan deel uitmaken van een gestel,, waarop de 25 doseerinrichting losneembaar kan worden geplaatst.
26. Installatie volgens één der conclusies 21-25, met het kenmerk, dat het stuurorgaan bedienbaar is door de geleidingsmiddelen.
27. Installatie volgens conclusie 26, m e t 30 het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen een ge- leidingsplaat, tenminste één hiermede samenwerkend gelei-dingsorgaan en een geleidingseenheid omvatten, waarbij de geleidingseenheid in responsie op een stuursignaal van het geleidingsorgaan het stuurorgaan bedient. 35
28.Installatie volgens conclusie 27, m e t 790 1 0 5 8 het kenmerk, dat de geleidingsplaat boven de voorafbepaalde baan in de veestal is aangebracht, terwijl het geleidingsorgaan aan de doseerinrichting is bevestigd.
29. Installatie volgens conclusie 27 of 28, 5 met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan bestaat uit twee, aanrakingsvrij met de geleidingsplaat gekoppelde aftastorganen, die zich aan weerszijden van de geleidingsplaat bevinden.
30. Installatie volgens conclusie 29, m e t 10 het kenmerk, dat de aftastorganen capacitief zijn gekoppeld met de geleidingsplaat.
31. Installatie volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de aftastorganen inductief zijn gekoppeld met de uit metaal vervaardigde geleidingsplaat.
32. Installatie volgens conclusie 29, 30 of 31, met het kenmerk, dat de geleidingseenheid het stuurorgaan zodanig bedient, dat de geleidingsplaat zich midden tussen de beide aftastorganen bevindt.
33. Installatie volgens conclusie 29, 30 of 31, 20 met het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat midden tussen de beide aftastorganen een vrije zone aanwezig is, waarin de geleidingsplaat zich kan bevinden, zonder dat de geleidingseenheid het stuurorgaan bedient.
34. Installatie volgens conclusie 33, me t het kenmerk, dat de genoemde vrije zone instelbaar is.
35. Installatie volgens conclusie 34, me t het kenmerk, dat de aftastorganen verplaatsbaar 30 op een gemeenschappelijke draagstang zijn gemonteerd, waarbij de onderlinge afstand instelbaar is.
36. Installatie volgens ëén der conclusies 27-35, met het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen twee geleidingsorganen bezitten, waarvan het eerste gelei- 35 dingsorgaan in cfe ene rijrichting werkzaam is, terwijl het 7901058 andere geleidingsorgaan in (¾ tegenovergestelde rijrichting werkzaam is.
37.· Installatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de besturingsmid-5 delen na elke voedercyclus de doseerinrichting buiten werking stellen, waarbij de besturingsmiddelen een tijdschake-ling bezitten, die een, op een voedercyclus volgende, rustperiode bepalen, waarna de besturingsmiddelen de doseerinrichting weer in werking stellen.
38. Installatie volgens conclusie 37,· met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een besturingseenheid omvatten, waarmede dé aandrijfmotoren van de meeneemorganen van de beide loopbodems, de aandrijfmotor van het transportorgaan, de motor van de afvoerschroef en de 15 de motor voor het verplaatsen van de doseerinrichting in-en uitschakelbaar zijn.
39. Installatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de besturings-middelen zijn uitgerust met tenminste één aan de doseerin-20 richting gemonteerd detectieorgaan, terwijl boven de voorafbepaalde baan door het detectieorgaan detecteerbare markeringen zijn aangebracht, waarbij de besturingseenheid door middel van door het detectieorgaan opgewekte signalen de positie van de doseerinrichting in de veestal bepaalt.
40. Installatie volgens conclusie 39, met het kenmerk, dat de markeringen aan de geleidings-plaat zijn gevormd.
41. Installatie volgens conclusie 40, me t het kenmerk, dat het detectieorgaan is gevormd 30 door een lichtemitterend element en een lichtgevoelig element, waarbij de markeringen uit aan de geleidingsplaat bevestigde plaatjes bestaan, die de op het lichtgevoelige element gerichte lichtstraal van het lichtamitterende element kunnen onderbreken.
42. Installatie volgens conclusie 39, 40 of 41, 790 1 0 5 8 met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen twee detectieorganen bezitten, waarvan het eerste detectieorgaan in de ene rijrichting werkzaam is, terwijl het andere detectieorgaan in de tegenovergestelde rijrichting werkzaam 5 is.
43. Installatie volgens conclusie 42, me t het kenmerk, dat de besturingseenheid tijdens de voedercyclus en bij elke rustperiode de rijrichting van de doseerinrichting en de transportrichting van het transport- 10 orgaan omschakelt, waarbij tevens van de eerste detectie-. en geleidingsorganen^de tweede detectie- en geleidingsor- ganen wordt omgeschakeld.
44. Installatie volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat de besturingseenheid bij elke 15 rustperiode de rijrichting van de doseerinrichting omschakelt, waarbij tevens van de eerste detectie- en geleidings-organen op de tweede detectie- en geleidingsorganen wordt omges chakeld.
45. Installatie volgens conclusie 43 of 44, 20 met het kenmerk, dat de onderlinge afstand tussen de markeringen en de afstand tussen de beide detectieorganen zodanig is, dat de lichtstralen van de beide detectieorganen in een tussengelegen punt van de baan niet gelijktijdig kunnen worden onderbroken, terwijl bij de uit- 25 einden van de voorafbepaalde baan voor de doseerinrichting een eindmarkering zodanig is aangebracht, dat een eindmar-kering de lichtstraal van het ene detectieorgaan onderbreekt gelijktijdig met het onderbreken van de lichtstraal van het andere detectieorgaan door een gewone markering.
46. Installatie volgens één der conclusies 39-45, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een geheugenorgaan omvatten, waarin de voor elke voederplaats gewenste hoeveelheid en/of soort voeder kan worden vastgelegd.
47. Installatie volgens conclusie 46, met 35 het kenmerk, dat de besturingseenheid in afhanke- 7901058 lijkheid van de in het geheugenorgaan vastgelegde, gegevens en de positie van de doseerinrichting in de veestal de af te geven hoeveelheid en/of soort voeder bepaalt door middel van het regelen van de rijsnelheid van de doseerinrich-5 ting, het: regelen van.de doorlaatopening tussen het terug-voerorgaan en de tweede loopbodem en het eventueel inschakelen van de motor van de afvoerschroef.
48. Installatie volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de besturingseenheid de trans- 10 portsnelheid van het meeneemorgaan van de eerste en de tweede loopbodem regelt.
49. Installatie volgens één der conclusies 38-48, met het kenmerk, dat het regelorgaan en/of de geleidingseenheid en/of de besturingseenheid zijn uit- 15 gevoerd als een microprocessor,
50. Installatie volgens conclusie 49, me t het kenmerk, dat het programma van de microprocessor in een geheugen is vastgelegd. 7901051
NL7901058A 1979-02-09 1979-02-09 Voederinstallatie. NL7901058A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7901058A NL7901058A (nl) 1979-02-09 1979-02-09 Voederinstallatie.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7901058A NL7901058A (nl) 1979-02-09 1979-02-09 Voederinstallatie.
NL7901058 1979-02-09

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7901058A true NL7901058A (nl) 1980-08-12

Family

ID=19832610

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7901058A NL7901058A (nl) 1979-02-09 1979-02-09 Voederinstallatie.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL7901058A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202013001659U1 (de) 2013-02-20 2014-05-21 Trioliet Holding B.V. Unbemannter Futterwagen

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202013001659U1 (de) 2013-02-20 2014-05-21 Trioliet Holding B.V. Unbemannter Futterwagen
EP2769617A1 (de) 2013-02-20 2014-08-27 Trioliet Holding B.V. Unbemannter Futterwagen
DE202014011263U1 (de) 2013-02-20 2018-11-21 Trioliet Holding B.V. Unbemannter Futterwagen

Similar Documents

Publication Publication Date Title
AU2017202511B2 (en) Self-aligning apparatus and methods for gathering bales
US5025992A (en) Hay feeding apparatus
CA1318235C (en) Mechanism for feeding wrap material into a bale-forming chamber for enveloping a large round bale
CA2306309C (en) Harvesting machine
NL1031605C2 (nl) Onbemand autonoom voertuig voor het verplaatsen van voeder.
NL1038740C2 (nl) Autonoom verplaatsbaar voerverplaatsingsvoertuig.
US4419963A (en) Feeding railing
NL7901058A (nl) Voederinstallatie.
NL1006734C2 (nl) Inrichting voor het mengen van veevoer.
US4531880A (en) Silage distributor movable by means of a vehicle
DE69409324T2 (de) Becherwerkverteilsystem
NL2023391B1 (nl) Diervoerverwerkingssysteem
NL1043080B1 (nl) Reinigende en/of desinfecterende behandelinrichting
EP1080635B1 (en) Discharge conveyor for mobile storage wagon
NL2024507B1 (en) Container device for animal feed, and feeding system, loader wagon and automatic harvesting, transporting and feed dosing device comprising the container device
US3182782A (en) Bale conveyor
US3570666A (en) Material handling apparatus
US4134580A (en) Method and apparatus for hopper loader
SU1524861A1 (ru) Устройство дл смешивани и раздачи кормов
RU2009639C1 (ru) Устройство для раздачи корма
JP2906588B2 (ja) コンバインの脱穀装置
NL9500050A (nl) Constructie voor het verplaatsen van materiaal.
BE1022815B1 (nl) Inrichting, samenstel en werkwijze voor het voederen van dieren
AU600737B2 (en) A machine to group bales of hay into a rectangular arrangement, five bales wide by three bales long
DE2301024A1 (de) Automatische viehfuetterungsanlage

Legal Events

Date Code Title Description
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: MULTINORM B.V.

A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed