NL2016642B1 - Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen - Google Patents

Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen Download PDF

Info

Publication number
NL2016642B1
NL2016642B1 NL2016642A NL2016642A NL2016642B1 NL 2016642 B1 NL2016642 B1 NL 2016642B1 NL 2016642 A NL2016642 A NL 2016642A NL 2016642 A NL2016642 A NL 2016642A NL 2016642 B1 NL2016642 B1 NL 2016642B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mold
concrete material
bank
concrete
parts
Prior art date
Application number
NL2016642A
Other languages
English (en)
Inventor
Cornelis Octavianus Martens Johannes
Original Assignee
H H Martens & Zoon B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by H H Martens & Zoon B V filed Critical H H Martens & Zoon B V
Priority to NL2016642A priority Critical patent/NL2016642B1/nl
Priority to EP17167155.5A priority patent/EP3235954A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2016642B1 publication Critical patent/NL2016642B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B28WORKING CEMENT, CLAY, OR STONE
    • B28BSHAPING CLAY OR OTHER CERAMIC COMPOSITIONS; SHAPING SLAG; SHAPING MIXTURES CONTAINING CEMENTITIOUS MATERIAL, e.g. PLASTER
    • B28B7/00Moulds; Cores; Mandrels
    • B28B7/0029Moulds or moulding surfaces not covered by B28B7/0058 - B28B7/36 and B28B7/40 - B28B7/465, e.g. moulds assembled from several parts
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B28WORKING CEMENT, CLAY, OR STONE
    • B28BSHAPING CLAY OR OTHER CERAMIC COMPOSITIONS; SHAPING SLAG; SHAPING MIXTURES CONTAINING CEMENTITIOUS MATERIAL, e.g. PLASTER
    • B28B7/00Moulds; Cores; Mandrels
    • B28B7/40Moulds; Cores; Mandrels characterised by means for modifying the properties of the moulding material
    • B28B7/42Moulds; Cores; Mandrels characterised by means for modifying the properties of the moulding material for heating or cooling, e.g. steam jackets, by means of treating agents acting directly on the moulding material
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B3/00Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
    • E02B3/04Structures or apparatus for, or methods of, protecting banks, coasts, or harbours
    • E02B3/12Revetment of banks, dams, watercourses, or the like, e.g. the sea-floor
    • E02B3/129Polyhedrons, tetrapods or similar bodies, whether or not threaded on strings
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B3/00Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
    • E02B3/04Structures or apparatus for, or methods of, protecting banks, coasts, or harbours
    • E02B3/12Revetment of banks, dams, watercourses, or the like, e.g. the sea-floor
    • E02B3/14Preformed blocks or slabs for forming essentially continuous surfaces; Arrangements thereof

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Ceramic Engineering (AREA)
  • Crystallography & Structural Chemistry (AREA)
  • Inorganic Chemistry (AREA)
  • Moulds, Cores, Or Mandrels (AREA)
  • Revetment (AREA)

Abstract

De beschrijving heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen, omvattende: - het aanbrengen van betonmateriaal in de vormholte van een mal; - het op één of meer plaatsen verwarmen van ten minste een deel van de mal zodat ten minste een deel van het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal wordt verwijderd; - het van het oeverbekledingselement verwijderen van de mal. De beschrijving heeft ook betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement, omvattende: - een mal met één of meer verplaatsbare maldelen; - verwarmingselementen die zijn ingericht voor het verwarmen van de wand van de mal voor het ten minste gedeeltelijk verdampen van betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal; - verplaatsingseenheid voor het verplaatsen van het maldeel tussen een gesloten en geopend stand.

Description

WERKWIJZE EN SYSTEEM VOOR HET VERVAARDIGEN VAN BETONNEN OEVERBEKLEDINGSELEMENTEN
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen alsmede op een aldus vervaardigd oeverbekledingselement.
Voor het bekleden van hellingen van ophogingen, zoals dijken, zeeweringen en dergelijke, kan gebruik worden gemaakt van betonnen zetstenen, ook wel betonnen oeverbekledingselementen genoemd. Deze oeverbekledingselementen w'orden in een bepaald verband op de ondergrond (bijvoorbeeld direct op de helling of op een aparte onderlaag) geplaatst en beschermen de hellingen tegen externe invloeden, bijvoorbeeld tegen de inwerking (bijvoorbeeld onder invloed van de golfslag) van water van een naast de ophoging of uitgraving aanwezige watermassa (zee, meer, waterweg).
Er worden in de praktijk verschillende typen zetstenen toegepast, zoals blokvormige zetstenen en zuilvormige zetstenen. De verschillende typen zetstenen worden gebruikt voor het realiseren van verschillende typen bekledingen, meer in het bijzonder een gesloten bekleding (ook wel gesloten glooiing genoemd) en een open bekleding (ook wel een open glooiing genoemd).
Bekend is om gebruik te maken van een groot aantal betonnen zetstenen, die in een zodanig verband van rijen zijn neergezet dat de schuine kant van de ophoping of uitgraving over ten minste een deel van zijn oppervlak bekleed is. Het verband waarin de zetstenen worden neergezet in combinatie met het type zetsteen kan leiden tot de bovengenoemde verschillende typen bekleding. Voor het realiseren van een gesloten glooiing, dat wil zeggen een hellend oppervlak waar het water in hoofdzaak slechts tegen de bovenzijde (dat wil zeggen naar het water gerichte zijde) aan stroomt, worden de eerder genoemde blokvormige zetstenen gebruikt. Deze hebben een zodanige doorsnede dat ze in hoofdzaak zonder tussenruimte tegen elkaar aan kunnen worden geplaatst. In het geval van bekleding van een waterwering betekent dit dat het water niet of slechts in hele kleine mate de neiging heeft om langs de zijkanten van de blokvormige zetstenen te stromen.
Voor het verschaffen van open glooiing kan gebruik worden gemaakt van eerder genoemde zuilvormige zetstenen of zuil vormige bekledingselementen. Deze zuilvormige oeverbekledingselementen zijn zodanig gevormd dat er zich een tussenruimte vormt tussen de naast elkaar geplaatste bekledingselementen. Via deze tussenruimte kan water stromen, hetgeen kan leiden tot geringere overdruk onder de bekledingselementen ten gevolge van waterbewegingen. Voor het realiseren van een open glooiing kan ook gebruik worden gemaakt van een type oeverbekledingselementen gevormd met een relatief breed kopdeel, een relatief smal halsdeel en weer een relatief breed basisdeel. Wanneer de oeverbekledingselementen naast elkaar geplaatst zijn, vormen de halsdelen een tussenruimte die als het ware een zich lateraal uitstrekkend kanaal vormt waarlangs water kan stromen. De kopdelen hebben hierbij een zodanig oppervlakte in dwarsdoorsnede dat tussen de bekledingselementen onderling openingen aanwezig zijn. Deze openingen vormen een verbinding met het bovengenoemde kanaal, zodat er water vanaf de watermassa via de openingen het kanaal (of de kanalen) in kan stromen en dit water omgekeerd ook weer uit het kanaal kan stromen. Verder kan er water tussen de basisdelen door stromen.
Het bovengenoemde stromen van water levert een dempende werking van de invloeden van het water op de oeverbekleding op, hetgeen een positief effect heeft op de werende capaciteiten van de bekleding. Een voorbeeld van dergelijke oeverbekledingselementen is beschreven in het Nederlandse octrooi NL 2004345 C, de inhoud waarvan als hierin ingelast dient te worden beschouwd. Essentieel voor deze bekende oeverbekledingselementen is dat ze worden uitgevoerd als twee halve elementdelen die in gebruik met hun vlakke zijden tegen elkaar aan worden geplaatst om samen een samengesteld oeverbekledingselement te vormen. Dergelijke betonnen oeverbekledingselementen hebben echter als bezwaar dat ze door hun specifieke vorm en afmetingen moeilijk te produceren zijn.
Het fabriceren van het bekende oeverbekledingselement met de hierin beschreven specifieke vorm en afmetingen vindt plaats door twee halve elementdelen te vervaardigen en deze vervolgens tegen elkaar te plaatsen zodat ze samen, in tegen elkaar geplaatste toestand, een enkel oeverbekledingselement vormen. De specifieke vervaardigingswijze van de bekende oeverbekledingselementen is getoond in figuur 5 van het genoemde Nederlandse octrooischrift NL 2004345 C waarin twee identieke elementdelen in liggende toestand vervaardigd worden door beton in een horizontale mal aan te brengen en het beton daarin uit te laten harden. Na (gedeeltelijke) uitharding worden de elementdelen naar een staande stand gekanteld en kunnen ze tegen elkaar aangezet worden om het genoemde enkele oeverbekledingselement te vormen.
Een bezwaar van het bekende oeverbekledingselement is dat beide elementdelen, wanneer ze eenmaal op de oever geplaatst zijn, soms de neiging hebben om ten opzichte van elkaar te verschuiven of te kantelen. Dit komt het uiterlijk van de met deze oeverbekledingselementen beklede oever soms niet te goede. Verder blijkt het bekende oeverbekledingselement gevoelig te zijn voor breuk in de hals als gevolg van de handelingen die tijdens transport op de elementen worden uitgevoerd. Hierbij kan gedacht worden aan het oppakken en plaatsen van de elementen in de fabriek, het in een transportmiddel (vrachtwagen, schip) plaatsen van de elementen, het transporteren zelf en het oppakken en plaatsen daarvan op de oever. Als bijvoorbeeld de twee elementdelen met een grijper worden aangegrepen, kan er als gevolg van de in het blok optredende spanningen een breuk in de hals van het blok ontstaan.
Een verder bezwaar van het oeverbekledingselemenl is dat als gevolg van de loegepasle fabricage wij ze, dat wil zeggen het storten van beton in een liggende mal voor het vormen van twee identieke halve delen en het vervolgens rechtop zetten en tegen elkaar aan plaatsen van de twee halve delen, er bepaalde beperkingen zijn aan de te kiezen vorm van het oeverbekledingselement. Zo kan de vorm van het bekende oeverbekledingselement in de praktijk niet geheel rotatiesymmetrisch ten opzichte van een denkbeeldige verticale rotatieas (dat wil zeggen een rotatieas door het midden van de basis, hals en kop) zijn. Dit betekent dat het uit kan maken in welke stand de oeverbekledingselementen op de oever worden geplaatst en dat bij het plaatsen van de oeverbekledingselementen hier rekening mee moet worden gehouden.
Een manier om de bovengenoemde bezwaren te ondervangen zou zijn het na de fabricage van de elementdelen deze tegen elkaar aan te zetten en aan elkaar te bevestigen, bijvoorbeeld door deze aan elkaar vast te lijmen. Dit betekent echter een extra fabricagestap, hetgeen hogere fabricagekosten en/of een langere fabricagetijd met zich meebrengt. Bovendien w'orden de oeverbekledingselementen gedurende vele jaren aan zw'are en wisselende omstandigheden (golfslag, temperatuurschommelingen, e.d.) onderworpen en het is daarom moeilijk om de elementdelen voldoende duurzaam aan elkaar te bevestigen. Het risico is dat na verloop van tijd de elementdelen toch ten opzichte van elkaar gaan verschuiven.
Het is een doel een oeverbekledingselement en een w'erkwijze voor het vervaardigen daarvan te verschaffen waarin ten minste één van de genoemde bezwaren is ondervangen. Het is een verder doel van de uitvinding een verbeterde werkwijze voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen te verschaffen, waarmee tegen relatief lage fabricagekosten kwalitatief hoogstaande oeverbekledingselementen te realiseren zijn.
Het is nog een verder doel van de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen te verschaffen, waarmee oeverbekledingselementen van een meer hoogstaande kwaliteit te realiseren zijn.
Het is nog een doel van de uitvinding een werkwijze te verschaffen waarmee betonnen oeverbekledingselementen op snelle wijze en/of met een korte uithardingstijd te vervaardigen zijn.
Ten minste één van de doelen zou gedeeltelijk of geheel bereikt kunnen worden indien de oeverbekledingselementen uit één stuk (beton) vervaardigd zou worden. Doordat een dergelijk oeverbekledingselement uit één stuk bestaat en derhalve een monolithisch oeverbekledingselement is, is de kans op breuk aan de hals tijdens transport over het algemeen aanzienlijk verkleind. In de praktijk zal breukvorming nagenoeg niet meer optreden. Verder is een dergelijk oeverbekledingselement uit één deel constructief sterker dan een uit twee delen bestaand oeverbekledingselement. Ook is het aanzicht van een hoeveelheid uit één stuk vervaardigde oeverbekledingselemenlen vaak veel gelijkmatiger en daarmee fraaier dan wanneer de oeverbekledingselemenlen uit twee elementdelen zijn opgebouwd. Ten slotte blijlt de golfabsorberende en golfremmende werking van een dergelijk uit één stuk gevormde oeverbekledingselement vaak beter gehandhaafd, ook na langdurig gebruik en/of in geval van zettingen in de ondergrond.
Het vervaardigen van een monolithisch oeverbekledingselement van de hierin beschreven vorm (d.w.z. met complexe, voor dergelijke oeverbekledingselementen kenmerkende uiterlijke eigenschappen, zoals een in dwarsdoorsnede relatief brede basis en brede kop in vergelijking en een daartussen gelegen relatief smalle hals) is met de hierboven beschreven fabricagewijze uit NL 2004345 C niet mogelijk aangezien deze altijd een meerdelige vervaardiging vergt. Verder beperkt de bekende fabricagewijze de te realiseren vorm aangezien niet alle vormen met deze fabricagewijze vervaardigd kunnen worden.
De oeverbekledingselementen zouden bijvoorbeeld ten minste gedeeltelijk rotatiesymmetrisch van vorm moeten kunnen zijn uitgevoerd. Hierdoor is het in de praktijk niet mogelijk om de oeverbekledingselementen op de gebruikelijke wijze in een liggende mal te vervaardigen. Volgens een bepaald aspect van de hierin beschreven vinding kunnen de oeverbekledingselementen daarom in rechtopstaande toestand vervaardigd worden door twee (of meer) maldelen tegen elkaar aan te plaatsen voor het vormen van een (vrijwel) geheel omsloten vormholte en door de vormholte van bovenaf met beton op te vullen. Bij een dergelijke rechtopstaande fabricagewijze treedt echter in de praktijk een aantal problemen op die er toch voor hebben gezorgd dat men het idee had dat het rechtopstaand fabriceren van oeverbekledingselementen niet mogelijk was of in ieder geval in de praktijk niet goed toepasbaar was. Dergelijke problemen behelsden onder meer het plaatselijk blijven plakken van het in de mal gestorte beton aan één of meer maldelen, zodat het bekledingselement niet de gewenste vorm krijgt. Bij het wegschuiven van de maldelen blijft bijvoorbeeld soms een deel van het betonmateriaal, met name ter plaatse van de omtreksranden van de basis en/of de kop, op een maldeel achter doordat het materiaal blijft plakken.
Verder is een goede vulling van de vormholte moeilijk. Met name ter plaatse van de genoemde randen van de basis en/of de kop wordt de vormholte soms niet volledig gevuld, zodat de resulterende vormeling een ongeschikte vorm krijgt. Dit geldt des te meer wanneer het betonmateriaal voor het in de rechtopstaande mal vervaardigen van het oeverbekledingselement relatief droog is, bijvoorbeeld betonmateriaal uit de consistentieklasse "droog" (d.w.z. C0) of uit de consistentieklasse "aardvochtig" (d.w.z. C,) (ook wel stampbeton genoemd). Het gebruik van betonmateriaal uit één van deze consistentieklassen is voordelig, bijvoorbeeld omdat de droogtijd (uithardingstijd) veel korter kan zijn en derhalve de fabricagesnelheid hoger kan zijn dan bij gebruik van beton uit een hogere consislenlieklasse, maar betekent wel dat een goede vulling van de vormholte moeilijk is. Dit heeft er toe geleid dat men het toepassen van aardvochtig of droog betonmateriaal in een fabricageproces waarin oeverbekledingselementen van de hier in genoemde specifieke vorm in een rechtopstaande toestand vervaardigd worden, tot nog toe altijd als onmogelijk of op zijn minst in de praktijk niet goed toepasbaar heeft bestempeld.
Op zich lijkt uit het Japanse document JP 555 159110 U een mal bekend waarmee betonnen elementen vervaardigd kunnen worden. Verder is uit document DE 2417475 Al het verwarmen van een mal voor het vervaardigen van betonelementen bekend. Dit document heeft echter als doel het verkorten van de uithardingstijd van het betonmateriaal.
Het is een doel een werkwijze en inrichting voor het in een mal vervaardigen van een monolithisch oeverbekledingselement te verschaffen waarin toch gebruik kan worden gemaakt van droog of aardvochtig betonmateriaal.
Volgens een eerste aspect wordt een werkwijze voor het vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement verschaft, waarbij het oeverbekledingselement een basisdeel, een kopdeel en een het basisdeel en kopdeel met elkaar verbindend halsdeel omvat, en w'aarbij de kop- en basisbasisdelen relatief breed zijn en het halsdeel daartussen relatief smal is, waarbij de kleinste diameter van het kopdeel en/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of ten minste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van het halsdeel, de werkwijze omvattende: - het aanbrengen van betonmateriaal in de vormholte van een mal, waarin het betonmateriaal droog beton of aardvochtig betonmateriaal is; - het op één of meer plaatsen verwarmen van ten minste een deel van de mal; - het van het oeverbekledingselement verwijderen van de mal; waarbij het op één of meer plaatsen verwarmen van ten minste een deel van de mal omvat het verhogen van de temperatuur van het betonmateriaal in een grenslaag grenzend aan het genoemde deel van de mal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius gedurende 10-120 seconden, voor het door verdamping verwijderen van ten minste een deel van het vocht in het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal.
Het oeverbekledingselement wordt direct in de gewenste eindvorm gevormd en is uit één stuk vervaardigd. Het oeverbekledingselement w'ordt hierin ook wel monolithisch genoemd aangezien het oeverbekledingselement één geheel vormt. Er behoeven geen afzonderlijke delen van het oeverbekledingselement tegen elkaar worden geplaatst, er is geen risico op hel onderling verschuiven van dergelijke afzonderlijke delen en de kans op problemen tijdens het transport. bijvoorbeeld breuk als gevolg van het aangrijpen van het oeverbekledingselement met een grijper, is minimaal. Verder zorgt de plaatselijke verwarming van de mal voor een corresponderende plaatselijke opwarming van de grenslaag van betonmateriaal. Deze grenslaag omvat relatief veel vocht. De uitvinders hebben gevonden dat het juist dit vocht is dat er soms voor kan zorgen dat een maldeel aan het betonmateriaal blijft plakken, bijvoorbeeld wanneer de mal geopend wordt en het maldeel verplaatst wordt. Door de grenslaag te verwarmen en het vocht gedeeltelijk door verdamping of anderszins te laten verdwijnen (bijv. door het betonmateriaal in de grenslaag te drogen), w'ordt de kans op plakken verkleind.
Wanneer droog of aardvochtig beton wordt toegepast, kan na het betonmateriaal in voldoende mate te hebben opgewarmd, het oeverbekledingselement direct gelost worden door het openen van de mal. De werkwijze kan echter ook het eerst ten minste gedeeltelijk (verder) laten uitharden van het betonmateriaal voordat de mal van het oeverbekledingselement verwijderd wordt, omvatten.
De vormholte in de mal is overigens geheel of gedeeltelijk gesloten. In geval van een slechts gedeeltelijk gesloten vormholte is de holte alleen aan de bovenzijde open. De bodem van de mal kan gevormd worden door een vlak steunelement, zoals een oplegplank, maar kan in andere uitvoeringen ook gevormd w'orden door een (stalen) maldeel. De open bovenzijde vormt een invoeropening waarlangs het betonmateriaal in de vormholte aangebracht kan worden.
Het plakken van betonmateriaal aan de mal treedt in veel gevallen op ter plaatse van de relatief scherpe omtrekranden van het oeverbekledingselement. Daarom wordt in een voorkeursuitvoering de mal alleen of met name ter plaatse van een of meer randen van de vormholte verwarmd. Dit zorgt er voor dat op een relatief kritische plek de hoeveelheid vocht zo snel mogelijk vermindert en de fabricagetijd beperkt kan blijven.
Door de specifieke vorm van de oeverbekledingselementen met brede basis en kop en smalle hals kan het de voorkeur hebben om juist ook bij de overgang tussen het kopdeel en halsdeel en/of bij de overgang tussen het halsdeel en basisdeel het betonmateriaal te verwarmen.
De werkwijze omvat het plaatselijk verwarmen van ten minste een deel van de mal voor het verhogen van de temperatuur van het betonmateriaal in een grenslaag grenzend aan het genoemde deel van de mal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius, bij voorkeur circa 75 graden Celsius. Bij deze temperaturen blijkt de plakkans snel af te nemen. Een verwarming van tussen de 10 seconden en 2 minuten, bijvoorbeeld gedurende circa 20 seconden, is vaak al voldoende om de plakkans voldoende klein te maken.
Zoals eerder is vermeld, is de vormholte uitgevoerd voor het vormen van een monolithisch oeverbekledingselement met relatief brede kop- en basisbasisdelen en daartussen een relatief smal halsdeel. In kenmerkende oeverbekledingselementen is hierbij de kleinste diameter van het kopdeel en/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of ten minste 2,5 keer, groter dan de grootste diameter van het halsdeei.
In een bepaalde uitvoering omvat de werkwijze: - het slechts gedeeltelijk vullen van de vormholte met een eerste hoeveelheid betonmateriaal; - het trillen van de eerste hoeveelheid betonmateriaal; - het verder vullen van de vormholte met een tweede hoeveelheid betonmateriaal.
De bovenstaande stappen (d.w.z. het vullen van de vormholte en het doen trillen van het betonmateriaal) kunnen één of meer keren herhaald worden. Na het trillen of zonder dat er getrild is kan een stempel vanaf de bovenzijde in de vormholte gedrukt worden om het daarin aangebrachte betonmateriaal aan te drukken.
Volgens een verder aspect wordt een werkwijze voor het uit één stuk vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement verschaft, waarbij de werkwijze omvat: - het verschaffen van een betonaanbrengeenheid boven een op een vlak steunelement rustende en van één of meer invoeropeningen en een vormholte voorziene mal, waarbij de mal één of meer maldelen omvat die tussen een gesloten positie en een geopende positie verplaatsbaar zijn; - het wanneer de maldelen zich in de gesloten positie bevinden, met de betonaanbrengeenheid via de één of meer doorgaande invoeropeningen in de vormholte laten aanbrengen van betonmateriaal voor het vormen van het oeverbekledingselement; - het met de verwarmingselementen verwijderen van ten minste een deel van het vocht in een aan de binnenzijde van de mal gevormde grenslaag; - het lossen van het oeverbekledingselement door het verplaatsen van ée één of meer maldelen van de mal van de gesloten positie naar de geopende positie.
Hel verplaatsen van de maldelen kan het in hoofdzaak horizontale richting verschuiven van de maldelen met zich meebrengen voor het ontvormen (ontschalen) ter plaatse van de door het halsdeei gevormde veqonging. Wanneer het betonmateriaal voldoende is uitgehard in het geval van toepassing van relatief vochtig betonmateriaal of zonder noemenswaardige uitharding in het geval van toepassing van aardvochtig of droog betonmateriaal, kunnen één of meer van de maldelen weggeschoven worden waardoor het oeverbekledingselement ontvormd wordt.
In een meer specifieke uitvoering waarin de mal een vlak steunelement, een stationair maldeel en twee ten opzichte van het stationaire maldeel en het vlakke steunelement tussen een gesloten en geopende positie verplaatsbare maldelen omvat, kan de werkwijze het na het aanbrengen van betonmateriaal het van elkaar af verplaatsen van de verplaatsbare maldelen naar de geopende stand omvatten. Hierbij houden één of meer stationaire maldelen het oeverbekledingselement stationair op het vlakke steunelement. Het oeverbekledingselement is dan klaar om verder getransporteerd te worden. Hel stationaire deel kan onder meer als functie hebben om steun te bieden op de plaats waar een stempel hel betonmateriaal kan persen. Het stationaire deel is over het algemeen constructief relatief sterk uitgevoerd. De beweegbare maldelen zijn nodig in verband met de verjonging bij het ontschalen.
Overigens wordt met stationair maldeel bedoeld een maldeel dat stationair blijft bij het verplaatsen van een verplaatsbaar maldeel. Dit betekent echter niet dat het stationaire maldeel ook te allen tijde stationair behoeft te zijn. In bepaalde uitvoeringen wordt het stationaire maldeel samen de verplaatsbare maldelen verplaatst om het betonmateriaal te ontschalen. In een bepaalde uitvoering worden bijvoorbeeld eerst de verplaatsbare maldelen zijwaarts weggeschoven en wordt het geheel van verplaatsbare maldelen en stationair maldeel naar boven toe verplaatst zodat het ontschaalde betonmateriaal op het vlakke steunelement achterblijft.
In de bovenstaande werkwijze is de vormholte aan de onderzijde in beginsel open, maar wordt deze dicht gehouden door het steunelement. Het vlakke steunelement, bijvoorbeeld een plank, vormt hierbij in feite een tijdelijk maldeel.
Voor het efficiënt vervaardigen van grote aantallen oeverbekledingselementen kan, wanneer er twee of meer mallen met een gemeenschappelijk vlak steunelement worden toegepast en wanneer de verplaatsbare maldelen door een gemeenschappelijke verplaatsingseenheid verplaatsbaar zijn uitgevoerd, de werkwijze omvatten: - het na hel aanbrengen van betonmateriaal in de mallen en het laten uitharden daarvan, met de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid gezamenlijk van elkaar af verplaatsen van de verplaatsbare maldelen van elk van de mallen naar de geopende stand, waarbij tegelijkertijd een stationair maldeel het respectievelijke oeverbekledingselement stabiel op zijn plaats op het vlakke steunelement houdt.
Volgens een verder aspect wordt een inrichting voor het met droog beton of aardvochtig betonmateriaal vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement verschaft, waarbij het oeverbekledingselement een basisdeel, een kopdeel en een het basisdeel en kopdeel met elkaar verbindend halsdeel omvat, en waarbij de kop- en basisbasisdelen relatief breed zijn en het halsdeel daartussen relatief smal is, waarbij de kleinste diameter van het kopdeel en/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of ten minste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van het halsdeel, de inrichting omvattende: - een frame; - een aan het frame aangebrachte mal voorzien van een vormholte alsmede van een invoeropening voor het invoeren van betonmateriaal in de vormholte, waarbij de wand van de mal één of meer ten opzichte van het frame verplaatsbare maldelen omvat; - een of meer verwarmingselementen die zijn ingericht voor het verwarmen van ten minste een deel van de wand van de mal voor het ten minste gedeeltelijk verwijderen van ten minste een deel van het vocht in het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal; - verplaatsingseenheid voor het verplaatsen van de één of meer verplaatsbare maldelen, waarbij de verplaatsingseenheid is ingericht voor het verplaatsen van het maldeel tussen een gesloten stand waarin het maldeel aansluit op de rest van de mal en een geopende stand waarin de vorm geopend is, waarbij de verwarmingselementen zijn ingericht voor het op één of meer plaatsen verhogen van de temperatuur van het betonmateriaal in een grenslaag grenzend aan het genoemde deel van de mal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius gedurende 10-120 seconden, dat ten minste een deel van het vocht in het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal door verdamping verwijderd wordt.
Het verwarmingselement kan hierbij zijn ingericht (bijv. voor wat betreft verwarmingscapaciteit, plaatsing in of op de mal, etc.) voor het verdampen van ten minste een deel van het tegen de binnenzijde van de mal gevormde grenslaag van vloeibare bestanddelen (vocht).
In de gesloten stand vormt de mal (al dan niet in combinatie met een vlak steunelement) een in hoofdzaak gesloten vormholte (met uitzondering van de invoeropening waarlangs het betonmateriaal aangevoerd wordt). In de geopende stand kan het oeverbekledingselement gemakkelijk verwijderd worden en/of kan de mal omhoog getild worden. De verplaatsing tussen de geopende en gesloten stand vindt plaats door de inzet van een verplaatsingseenheid. Deze kan bijvoorbeeld enkele geleiders omvatten waarlangs de maldelen weggeschoven kunnen worden alsmede één of meer actuatoren, zoals hydraulische cilinders, elektromotoren, en dergelijke. De verplaatsingseenheid vormt een bijdrage aan de snelle en efficiënte productie van de oeverbekledingselementen.
Het verwarmingselement is bij voorkeur ingericht voor het verwarmen van met name de grenslaag van betonmateriaal dat in gebruik, bij met betonmateriaal gevulde vormholtegevormd, grenst aan de binnenzijde van malwand. Zoals eerder is beschreven, bestaat deze grenslaag uit waterig betonmateriaal, dat wil zeggen betonmateriaal met een relatief grote hoeveelheid vocht (in het bijzonder water). Dit vocht vormt een grenslaag om het betonmateriaal waaruit het bekledingselement is vervaardigd en kan in de praktijk tot het vasthechten of vastplakken van het betonmateriaal aan de binnenzijde van de mal leiden.
De een of meer verwarmingselementen kunnen in of op de w'and van de mal, in het bijzonder in of op de verplaatsbare maldelen, zijn aangebracht en kunnen bijvoorbeeld een elektrische verwarmingsspoel omvatten. De verwarmingselementen kunnen hierbij in direct contact met het betonmateriaal staan of alleen met het materiaal van de mal zelf. in het laatste geval is de wand van de mal bij voorkeur vervaardigd van warmtegeleidend materiaal, zoals staal, zodat de door het verwarmingselement gegenereerde warmte snel aan het betonmateriaal kan worden overgedragen
Om het beton te kunnen verdichten kan een trilmechanisme verschaft worden. Dit trilmechanisme brengt de mal in trilling. Dit zorgt voor het in trilling geraken van het in de vormholte aanwezig betonmateriaal. Om het beton aan te kunnen drukken kan een (aandruk-) stempel verschaft worden. Deze stempel kan via de invoeropening in de vormholte geplaatst worden en is ingericht voor het aandrukken van de bovenzijde van het in de vormholte gebracht betonmateriaal. Het eerder genoemde trilmechanisme kan verder zijn uitgevoerd voor het ook in trilling brengen van de stempel voor hel tegelijkertijd trillen en aandrukken van het betonmateriaal.
Het binnenoppervlak van de mal kan op gebruikelijke wijze zijn gefreesd en nabewerkt. In een verder uitvoering omvat de mal echter aan het naar de vormholte gerichte oppervlak een speciale laag met anti-plakcomponenten. Deze laag kan als coating aan de binnenzijde van de vormholte zijn aangebracht en is zowel hard als glad. Dit heeft tot gevolg dat de kans op het aan de mal blijven plakken van het betonmateriaal verder wordt verkleind. De anti-plakcomponenten kunnen een fluorpolymeer en/of PTFE-deeltjes omvatten. Voorbeelden van een geschikt materiaal zijn beschreven in het Duitse gebruiksmodel DE 202015006023 (UI), waarvan de inhoud als hier ingelast kan worden beschouwd.
Doordat het oeverbekledingselement nu uit één stuk is vervaardigd, is de gebruikelijke naad tussen de tegen elkaar geplaatste elementdelen van de bekende oeverbekledingselementen niet meer aanwezig. Er is dus geen visuele indicatie meer van de stand van het oeverbekledingselement en het is dus moeilijker om de oeverbekledingselementen in een juiste oriëntatie op de ondergrond te plaatsen. Bepaling van de juiste oriëntatie was bij de bekende oeverbekledingselementen nodig omdat de betreffende fabricage wij ze een rolatiesymmetrische vorm van het element praktische niet mogelijk maakte en er dus verschil zat in hoe het element op de ondergrond werd geplaatst. Door de nieuwe fabricage met twee of meer verplaatsbare maldelen waarbij het oeverbekledingselement rechtop vervaardigd kan worden, is het mogelijk geworden de vormholte, indien wenselijk, rotaliesymmetrish ten opzichte van een denkbeeldige rotatieas door het midden van het basisdeel, halsdeel en kopdeel uit te voeren. Door de symmetrie kan het oeverbekledingselement dus niet meer in een verkeerde oriëntatie neergezet worden. Dit maakt het proces voor het plaatsen van de oeverbekledingselementen op de oever een stuk eenvoudiger en minder foutgevoelig.
In een uitvoering is een ten opzichte van het frame verplaatsbaar maldeel in dwarsdoorsnede in hoofdzaal U-vormig uitgevoerd. Dit maakt het mogelijk om wanneer de uiteinden van het verplaatsbare maldeel tegen elkaar aan geplaatst zijn, de vormholte eenvoudig te sluiten. In een verdere uitvoering zijn de verplaatsbare maldelen gevormd voor het vormen van het basisdeel en het halsdeel. Voor het vormen van het kopdeel zijn één of meer stationaire maldelen gevormd. Deze stationaire maldelen zijn vast aan het frame bevestigd en kunnen dus niet ten opzichte van het frame verplaatst worden (maar het frame met de daaraan bevestigde maldelen kan wel in op- en neerwaartse richting verplaatst worden, zoals later nader uiteengezet w'ordlj. Nadat het oeverbekledingselement gevormd is, worden de verplaatsbare maldelen weggeschoven waarbij het oeverbekledingselement vastgehouden blijft door de een of meer stationaire maldelen. De verplaatsbare mallen kunnen in een bepaalde uitvoering in hoofdzaak gevormd w'orden door een opstaande plaat die aan de binnenzijde voorzien is van een verdikking ter plaatse van het halsdeel.
Volgens een verder aspect wordt een systeem verschaft voor het vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement, het systeem omvattende: - tw'ee of meer op een gemeenschappelijk vlak steunelement voorziene apparaten zoals hierin gedefinieerd; - een gemeenschappelijke verplaatsingseenheid die is ingericht voor het gezamenlijk verschuiven van de verplaatsbare maldelen van elk van de mallen over of boven het vlakke steunelement tussen een gesloten en geopende positie.
Door de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid kunnen de maldelen gezamenlijk, al dan niet tegelijkertijd, verplaatst worden tussen de gesloten en geopende positie.
De verplaatsingseenheid kan op talloze wijzen zijn uitgevoerd, maar in een voordelige uitvoeringsvorm omvat de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid een of meer hydraulische cilinders, waarbij elk van de cilinders is ingericht voor aandrijven van de verplaatsing van de maldelen van verschillende mallen.
Wanneer de maldelen in de gesloten positie zijn gebracht kan een boven de mal geplaatste betonaanbrengeenheid een hoeveelheid betonmateriaal in de vormholte storten. De vormholte kan in één keer geheel gevuld worden, maar het is ook mogelijk dit in twee of meer stappen te doen, zoals boven uiteengezet is.
In een verdere uitvoering is de genoemde verplaatsingseenheid ingericht voor het in dw'arsrichting ten opzichte van het frame verplaatsen van de verplaatsbare maldelen, bijvoorbeeld voor het plaatselijk ontvormen van het alleen het halsdeel. Dezelfde verplaatsingseenheid (of een tweede verplaatsingseenheid) kan zijn voorzien voor het in op- of neerwaartse richting verplaatsen van het frame en de daaraan bevestigde stationaire en verplaatsbare maldelen, bijvoorbeeld voor het in zijn geheel ontvormen van het bekledingselement.
Verdere voordelen, kenmerken en details van de uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van enige uitvoeringsvormen daarvan. In de beschrijving wordt verwezen naar de bijgevoegde figuren.
Figuur 1 is een aanzicht in perspectief van een volgens de werkwijze verkregen oeverbekledingselement;
Figuur 2 is een langsdoorsnede van een oeverbekledingselement van figuur 1;
Figuur 3 is een langsdoorsnede door een systeem voor het tegelijkertijd vervaardigen van een aantal oeverbekledingselementen, met de mallen in gesloten positie;
Figuur 4 is een detailtekening van een doorsnede van een mal, in gesloten positie en met in stippellijnen weergegeven verwarmde zones;
Figuur 5 is een detailtekening van de mal van figuur 4, in geopende positie;
Figuren 6 en 7 zijn dw'arsdoorsneden van figuur 3, waarin de middelste vormholte leeg is en waarbij de linker en rechter vormholte op verschillende hoogte doorgesneden zijn (d.w.z. respectievelijk ten plaatse van het basisdeel en het halsdeel.
Het systeem en de werkwijze volgens aspecten van de uitvinding zijn bestemd voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen van het type zoals in figuren 1 en 2 is weergegeven. Dit type oeverbekledingselement 1 kenmerkt zich door een relatief breed basisdeel 2 waarmee het oeverbekledingselement in gebruik op een ondergrond komt te rusten, een relatief breed kopdeel 4 dat in gebruik de zichtzijde van een met oeverbekledingselementen beklede oever vormt en een het basisdeel en kopdeel verbindend relatief smal halsdeel 3 dat in gebruik en in combinatie met naburige oeverbekledingselementen één of meer doorstroomkanalen vormt. De diameter (di) (in dwarsdoorsnede) van een kopdeel kan variëren, bijvoorbeeld van boven naar beneden eerst toenemend en dan weer afnemend in geval van een kopdeel met een bolle zijkant. Hetzelfde geldt voor de diameter (d3) van het basisdeel. Ook de diameter (d2) van het halsdeel kan variëren, bijvoorbeeld van boven naar beneden eerst afnemend en daarna w'eer toenemend voor een halsdeel met een holle zijkant. In bepaalde uitvoeringen wordt het genoemde type oeverbekledingselement verder daardoor gekenmerkt, dat de kleinste diameter (dj) van het kopdeel en/of de kleinste diameter (d3) van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of meer dan 2,5 keer of zelfs meer dan 5 keer groter is dan de grootste diameter (d2) van het halsdeel.
Verder is het kopdeel (en vaak ook het basisdeel) zodanig gevormd dat wanneer de oeverbekledingselementen in rijen op de ondergrond zijn aangebracht, er voldoende doorstroomruimte tussen de watermassa en de door de halsdelen gevormde kanalen is zodat w'at er de kanalen in en de kanalen uil kan stromen. Met andere woorden, vanaf de zichtzijde gezien moeten de kopdelen van naburige oeverbekledingselementen zodanig zijn uitgevoerd dat er voldoende doorstroomoppervlak is tussen de watermassa en de waterafvoerkanalen. Een doorstroomoppervlakte van ten minste 5% van de dwarsdoorsnede van het kopdeel (en bij voorkeur maximaal 20%) kan in veel gevallen een juiste mate van doorstroming van water naar en van het door de halsdelen gevormde kanaal te verzekeren. Dit doorstroomoppervlak kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door het kopdeel in dwarsdoorsnede in de vorm van een veelhoek uit te voeren, waarbij het aantal hoeken groter of gelijk is aan 5. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een kopdeel met een in hoofdzaak vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede waarbij de hoeken zodanig zijn afgeschuind dat ter plaatse hiervan doorstroomopeningen gerealiseerd worden. Andere uitvoeringen zijn echter ook mogelijk, bijvoorbeeld uitvoeringen waarin het kopdeel een gekromde, bijvoorbeeld een ovalen vorm heeft.
Door de boven beschreven specifieke vorm van deze oeverbekledingselementen, namelijk met relatief brede basis en kopdelen ten opzichte van een relatief smal halsdeel, is het moeilijk gebleken deze op een efficiënte en reproduceerbare wijze te produceren. Zoals eerder is vermeld, werden dergelijke oeverbekledingselementen tot nog toe altijd vervaardigd door twee identieke halve oeverbekledingselementdelen te vervaardigen en deze elementdelen later tegen elkaar aan te plaatsen. De halve elementdelen worden gemaakt door betonspecie in een van de bovenzijde open mal aan te brengen, de specie aan de bovenzijde af te strijken en vervolgens uit te laten harden. De mal heeft een zodanige vorm dat de elementdelen in liggende toestand gemaakt worden. Dit vergt een kantelstap waarin de halve elementdelen opwaarts gekanteld worden zodat ze tegen elkaar aan te plaatsen zijn. In de voorgestelde nieuwe fabricagewijze worden de oeverbekledingselementen echter uit één stuk gemaakt door betonmateriaal in een rechtop staande mal aan te brengen en dit betonmateriaal vervolgens in de mal uit te laten harden. Dit heeft onder meer als voordeel dat de stap van het kantelen en de stap van het tegen elkaar aan plaatsen achterwege kan blijven.
Verwijzend naar figuren 5 en 6 wordt in een eerste stadium van het fabricageproces op een (niet weergegeven) aanvoertransporteur een rij vlakke steunelementen 6 aangevoerd. De vlakke steunelementen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een vlakke houten plaat, maar andere materiaalsoorten behoren uiteraard ook tot de mogelijkheden. Een vlak steunelement 6 wordt vervolgens onder een systeem 10 voor het vervaardigen van de oeverbekledingselementen geplaatst. Het systeem 10 omvat in de getoonde uitvoering een op en neer verplaatsbaar frame 23 waaraan een drietal inrichtingen 11 voor het vervaardigen van bekledingselementen is aangebracht. Dit aantal kan in andere uitvoeringen groter of kleiner zijn. Elk van de drie inrichtingen omvat een verwarmbare stalen mal 7,7',7" en een verplaalsingseenheid waarmee één of meer delen van de mal ten opzichte van het frame 23 verplaatsbaar zijn. In deze uitvoering is het systeem 10 dus uitgevoerd om drie betonnen oeverelementen tegelijkertijd te fabriceren. Elk van de inrichtingen 11 omvat een mal 7 met ten minste een stationair maldeel 12 (d.w.z. stationair ten opzichte van het verplaatsbare frame 23) voor het vormen en vasthouden van ten minste een deel van het kopdeel 4 van het oeverbekledingselement 1 alsmede een tweetal onderling ten opzichte van het frame 23 verplaatsbare maldelen 13, 14 voor het vormen van de hals- en basisdelen.
Zoals in figuur 2 is weergegeven zijn de stationaire maldelen 12 met elkaar verbonden via het eerder genoemde gemeenschappelijke verplaatsbare frame 23. Dit frame is voorzien van openingen 25 boven elk van de mallen en wel zodanig dat er betonmateriaal van bovenaf in de vormholtes van de mallen 7 gestort kan worden. Verder is in figuur 2 een schematisch weergegeven stempel 26 weergegeven waarmee de bovenzijde van het betonmateriaal kan worden aangedrukt. Dit stempel is via een bekend (niet weergegeven) mechanisme in op- en neerwaartse richting (P3) verplaatsbaar aangebracht. Het weergegeven stempel is voorzien van een verwarmingselement 32, maar in andere uitvoeringen is het verwarmingselement in het stempel achterwege gelaten.
Elk van de verplaatsbare maldelen 13,14 is van de bovenzijde gezien in hoofdzaak U-vormig uitgevoerd. In dwarsdoorsnede (zoals is weergegeven in figuren 5 en 6) gezien heeft elk maldeel 13,14 een opstaand vlak deel 15 en daarboven een naar binnen toe uitstekende verdikking 16. De verdikking 16 is uitgevoerd om hel halsdeel 3 van het oeverbekledingselement 1 te vormen en heeft in de weergegeven uitvoeringsvorm een in hoofdzaak bolle vorm teneinde een hol halsdeel te kunnen vormen. In andere uitvoeringen kan de verdikking 16 van het verplaatsbare maldeel 13,14 een andere, bijvoorbeeld meer hoekige vorm hebben, teneinde een meer hoekige overgang tussen het kopdeel of basisdeel 2 en het halsdeel 3 te vormen.
Elk van de verplaatsbare maldelen 13,14 is in een dwarsrichting verschuifbaar uitgevoerd. De maldelen 13 zijn in de richting Pi en de maldelen 14 in richting P2 verschuifbaar naar de geopende positie. Hiertoe is elk van de maldelen 13,14 te verschuiven langs een aantal dwarsstangen 17 die als geleiding voor de maldelen 13,14 zijn uitgevoerd. Ter plaatse van de buitenste maldelen 13,14 dat wil zeggen de eerste en de laatste maldelen uit de weergegeven rij mallen 7, is verder voorzien in een geleidingslip 18. Verder zijn de maldelen 13,14 in langsrichting bevestigd aan langsliggers 19 en 20. Langsligger 19 is gekoppeld met elk van de eerste maldelen 13 en langsligger 20 is gekoppeld met elk van de tweede maldelen 14 van de rij mallen 7. De langsliggers 19,20 zijn aan hun beide uiteinden bevestigd aan schuifcilinders 21 en 22. Deze schuifcilinders strekken zich in hoofdzaak in dwarsrichting uit en zijn uitgevoerd om de langsliggers 19,20 in hun respectievelijke dwarsrichtingen (Pb P2) en terug te verplaatsen. In figuur 6 is bijvoorbeeld de situatie weergegeven waarin beide langsliggers 19,20 zich in de gesloten positie met ingeschoven schuifcilinders 21,22 bevinden. In figuur 7 zijn de schuifcilinders 21,22 in uitgeschoven stand getekend. In deze stand zijn de langsliggers 19,20 in hun respectievelijke uitschuifinrichtingen P],P2 verplaatst tot ze zich in de geopende positie bevinden. Het geheel van schuifcilinders 21,22, langsliggers 19,20 en dwarsstangen 17 vormt samen een gemeenschappelijke verplaatsingseenheid waarmee de maldelen van de verschillende mallen gezamenlijk bediend kunnen worden.
Verder is in de figuren te zien dat op bepaalde posities in de mal, meer in het bijzonder in de maldelen 13,14, een of meer verwarmingselementen zijn aangebracht. In de weergegeven uitvoeringsvorm bevinden zich verwarmingselementen 31 ter plaatse van de overgang tussen het halsdeel 3 en het basisdeel 2 en verwarmingselementen 30 ter plaatse van de overgang tussen het halsdeel 3 en het kopdeel 4. De verwarmingselementen kunnen zich over de gehele omtrek bevinden, maar in andere uitvoeringen zijn de verwarmingselementen slechts op één of mee posities langs de omtrek voorzien. De verwarmingselementen 30,31 zijn bij voorkeur (alleen of ook) aangebracht ter plaatse van de relatief scherpe randen in de verplaatsbare maldelen 13,14 waar de kans op het blijven plakken van betonmateriaal aan de mal bij het plaatsen naar de geopende stand daarvan het grootst is.
De verwarmingselementen 30,31 omvatten bijvoorbeeld uit binnenin de mal 7,7',7" aangebrachte elektrische verwarmingsspoelen die (op niet getoonde wijze) met een elektrische voedingsbron verbonden zijn. Door stroom te leiden door deze verwarmingselementen, kan de mal plaatselijk verwarmd worden. Wanneer de mal vervaardigd is van in voldoende mate warmtegeleidend materiaal, zal bij lokale opwarming door de verwarmingselementen het naar de vormholte gerichte binnenoppervlak van de malwand worden opgewarmd. Dit opwarmen van de malwand kan plaatselijk zijn of kan, bij voldoende warmtegeleiding in de mal, ook betrekking hebben op de gehele mal.
De verwarmingselementen zijn zodanig uitgevoerd en ingesteld dat het betonmateriaal grenzend aan de malwand plaatselijk verwarmd wordt tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius, bij voorkeur tussen de 70 en 80 graden Celsius, bij voorbeeld circa 75 graden Celsius. De verwarmingstijd kan variëren, maar in de praktijk is een verwarmingstijd van ca. 20 a 40 seconden-voldoende om de kans op vastplakken van het betonmateriaal aan de binnenzijde van de mal sterk te verminderen.
Verder is in de figuren weergegeven dat tegen de naar de vormholte 5 gerichte binnenzijde van de mal een relatief harde en gladde anliplaklaag 35 is aangebracht. Deze laag 35 is zodanig samengesteld dat het naar de vormholte gerichte oppervlak zeer hard en zeer glad is uitgevoerd. De laag kan vervaardigd zijn van materiaal voorzien van één of meer anti-plakcomponenten. Voorbeelden van een dergelijk materiaal omvatten fluorpolymeer en/of PTFE-deeltjes. Het materiaal kan chemisch inert zijn en het bij slijtage vrijkomende materiaal reageert niet met het betonmateriaal.
Hierna zal de werking van het systeem 10 nader uiteengezet worden. Allereerst wordt met een (niet weergegeven) betonaanbrengeenheid die boven de mallen gepositioneerd is, en een hoeveelheid beton in elk van de vormholtes 5 van de mallen aangebracht door deze vier de openingen 25 naar binnen te storten. Wanneer er een laag betonmateriaal in de vormholtes is aangebracht, bijvoorbeeld een laag met een hoogte die overeenkomt met die van het basisdeel 2 van het oeverbekledingselement, wordt het storten onderbroken en wordt met behulp van het (niet weergegeven) trilmechanisme het betonmateriaal in de vormholte verdicht.
Vervolgens wordt een tweede hoeveelheid betonmateriaal in de vormholte 5 aangebracht en vindt een verdere trilling van het betonmateriaal plaats. Nadat de laatste hoeveelheid betonmateriaal in de vormholte is aangebracht, wordt met behulp van het eerder genoemde stempel 26 het te vormen oeverbekledingselement aan de bovenzijde aangedrukt, zodat een compact en stevig geheel ontstaat. In een volgende stap (tegelijkertijd of daarna) worden de verwarmingselementen 30,31 bediend zodat de mal plaatselijk of geheel wordt opgewarmd. Op gegeven moment zal het betonmateriaal in voldoende mate zijn uitgehard en de mal in voldoende mate zijn opgewarmd om de eerder genoemde grenslaag tussen het meer vaste betonmateriaal en het vocht dat zich opeenhoopt aan de binnenzijde van de wand van de mal te doen verdampen.
Wanneer deze grenslaag voldoende klein geworden is, het vocht ten minste gedeeltelijk is verdampt en/of het betonmateriaal is gedroogd, worden de schuifhefcilinders 21,22 bediend, zodat de maldelen 13,14 in horizontale richting uit elkaar geschoven worden (richting P), P2 in figuur 5) totdat de in figuur 2 weergegeven geopende positie bereikt is. Vervolgens kan het verplaatsbare frame 23 met daaraan bevestigd de gehele mal, dat wil zeggen zowel de stationaire delen 12 als de verplaatsbare delen 15, door niet-getoonde hefmiddelen als één geheel worden opgetild vanaf de in figuur 1 getoonde startpositie naar een eindpositie waarin het oeverbekledingselement in zijn geheel uit de mal is gelost. De oeverbekledingselementen staan nu vrij op de steunelementen en zijn klaar om verder getransporteerd te w'orden. In andere uitvoeringen wordt in plaats van het naar boven verplaatsen van het frame 23 en de maldelen 12,15 juist het steunelement 6 met de daarop aanwezige oeverbekledingselementen naar beneden verplaatst en blijft de mal op zijn plaats. Nadat een steunelement voldoende ver naar beneden is verplaatst, staan de oeverbekledingselementen vrij en zijn deze derhalve uit de mal gelost. Zodra de oeverbekledingselementen uit de mallen zijn gelost kunnen ze (al dan niet samen met het steunelement 6) verder getransporteerd worden. Zodra de aldus gevormde oeverbekledingselementen 1 zijn afgevoerd, worden de schuifcilinders 21, 22 weer bediend om de maldelen 13,14 naar elkaar toe te verschuiven en de mal te sluiten en wordt het frame 23 weer omlaag gebracht tot de oorspronkelijke startpositie bereikt is. Hierna kan het proces van het vullen en ontvormen van de vormholtes herhaald worden.
Het in de mal aangebrachte betonmateriaal is droog beton of, bij voorkeur, aardvochtig beton, dat wil zeggen beton in een consistentiegebied van nul of één. Deze consistentie kan worden bepaald conform de norm NEN 12350-4 “beproeving van betonspecie-deel 4: verdichtingsmaat”. Ondanks het gebruik van dergelijk relatief weinig vloeibaar betonmateriaal kunnen door een juiste verwarming van de mal toch elementen met de hier in beschreven complexe vormen gemaakt worden.
De uitvinding is niet beperkt tot de hierin beschreven uitvoeringsvormen daarvan. De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan talloze modificaties denkbaar zijn.

Claims (32)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement (1), vaarbij het oeverbekledingselement een basisdeel (2), een kopdeel (4) en een het basisdeel en iopdeel met elkaar verbindend halsdeel (3) omvat, en waarbij de kop- en basisbasisdelen relatief ?reed zijn en het halsdeel daartussen relatief smal is, waarbij de kleinste diameter van het kopdeel ;n/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of :en minste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van het halsdeel, de werkwijze omvattende: - het aanbrengen van betonmateriaal in de vormholte van een mal (7), waarin het Detonmateriaal droog beton of aardvochtig betonmateriaal is; - het op één of meer plaatsen verwarmen van ten minste een deel van de mal; - het van het oeverbekledingselement (1) verwijderen van de mal (7); waarbij het op één of meer plaatsen verwarmen van ten minste een deel van de mal rmvat het verhogen van de temperatuur van het betonmateriaal in een grenslaag grenzend aan het genoemde deel van de mal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius gedurende ΙΟΙ 20 seconden voor het door verdamping verwijderen van ten minste een deel van het vocht in het Detonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het verwijderen van het vocht omvat het irogen van het aan de mal grenzende betonmateriaal.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, omvattende het na het verwarmen van de nal ten minste gedeeltelijk laten uitharden van het betonmateriaal.
4. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarin het plaatselijk i'erwarmen omvat het verwarmen van de mal ter plaatse van een of meer randen van de vormholte.
5. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende het Dlaatselijk verwarmen van de mal bij de overgang tussen het kopdeel en halsdeel en/of bij de rvergang tussen het halsdeel en basisdeel.
6. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de kleinste liameter van het kopdeel en/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,7 keer of ten ninste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van het halsdeel.
7. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende: - het slechts gedeeltelijk vullen van de vormhoite met een eerste hoeveelheid betonmateriaal; - het trillen van de eerste hoeveelheid betonmateriaal; - het verder vullen van de vormhoite met een tweede hoeveelheid betonmateriaal.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, omvattende het één of meer keren herhalen van hel vullen van de vormhoite met betonmateriaal en hel trillen het betonmateriaal.
9. Werkwijze volgens conclusie 7 of 8, omvattende het vanaf de bovenzijde in de vormhoite drukken van een stempel voor het aandrukken van het daarin aangebrachte betonmateriaal.
10. Werkwijze voor het uit één stuk vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement, waarbij het oeverbekledingselement een basisdeel, een kopdeel en een het basisdeel en kopdeel met elkaar verbindend halsdeel omvat, bij voorkeur een werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de werkwijze omvat: - het verschaffen van een betonaanbrengeenheid boven een op een vlak steunelement (6) rustende en van één of meer invoeropeningen en een vormhoite voorziene mal, waarbij de mal één of meer maldelen omvat die tussen een gesloten positie en een geopende positie verplaatsbaar zijn; - het wanneer de maldelen zich in de gesloten positie bevinden, met de betonaanbrengeenheid via de één of meer doorgaande invoeropeningen in de vormhoite laten aanbrengen van betonmateriaal voor het vormen van het oeverbekledingselement; - het met de verwarmingselementen verwijderen van ten minste een deel van het vocht in een aan de binnenzijde van de mal gevormde grenslaag; - het lossen van het oeverbekledingselement door het verplaatsen van de één of meer maldelen van de mal van de gesloten positie naar de geopende positie.
11. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de mal (7) een steunelement (6) alsmede een frame met een stationair maldeel en twee ten opzichte van het frame tussen een gesloten en geopende positie verplaatsbare maldelen omvat, de werkwijze omvattende hel na het aanbrengen van betonmateriaal en het vormen van het oeverbekledingselement het van elkaar af verplaatsen van de verplaatsbare maldelen naar de geopende stand.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, omvattende twee of meer mallen met een gemeenschappelijk vlak steunelement waarvan alle verplaatsbare maldelen door een gemeenschappelijke verplaatsingseenheid verplaatsbaar zijn, de werkwijze omvattende: - het na het aanbrengen van betonmateriaal in de mallen daarvan, met de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid gezamenlijk van elkaar af verplaatsen van de verplaatsbare maldelen van elk van de mallen naar de geopende stand, waarbij tegelijkertijd een stationair maldeel het respectievelijke oeverbekledingselement stabiel op zijn plaats op het vlakke steunelement houdt.
13. Oeverbekledingselement dat uit één stuk vervaardigd is in de werkwijze zoals gedefinieerd in één van de voorgaande conclusies.
14. Inrichting voor het met droog beton of aardvochtig betonmateriaal vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement, waarbij het oeverbekledingselement een basisdeel, een kopdeel en een het basisdeel en kopdeel met elkaar verbindend halsdeel omvat, en w aarbij de kop- en basisbasisdelen relatief breed zijn en het halsdeel daartussen relatief smal is, waarbij de kleinste diameter van het kopdeel en/of de kleinste diameter van het basisdeel ten minste 1,5 keer, bij voorkeur ten minste 1,7 keer of ten minste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van het halsdeel, de inrichting omvattende: - een frame; - een aan het frame aangebrachte mal voorzien van een vormholte alsmede van een invoeropening voor het invoeren van betonmateriaal in de vormholte, waarbij de wand van de mal één of meer ten opzichte van het frame verplaatsbare maldelen omvat; - een of meer verw'armingselementen die zijn ingericht voor het verwarmen van ten minste een deel van de wand van de mal voor hel ten minste gedeeltelijk verwijderen van ten minste een deel van het vocht in het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal; - verplaatsingseenheid voor het verplaatsen van de één of meer verplaatsbare maldelen, waarbij de verplaatsingseenheid is ingericht voor het verplaatsen van het maldeel tussen een gesloten stand waarin het maldeel aansluit op de rest van de mal en een geopende stand waarin de vorm geopend is, waarbij de verwarmingselementen zijn ingericht voor het op één of meer plaatsen verhogen van de temperatuur van het betonmateriaal in een grenslaag grenzend aan het genoemde deel van de mal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius gedurende ΙΟΙ 20 seconden, dat ten minste een deel van het vocht in het betonmateriaal grenzend aan de binnenzijde van de mal door verdamping verwijderd wordt.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarin ten minste een verwarmingselement is aangebracht ter plaatse van één of meer van de randen van de vormholte.
16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, waarin ten minste een verwarmingselement is aangebracht bij de overgang tussen het kopdeel en halsdeel en/of bij de overgang tussen het halsdeel en basisdeel.
17. Inrichting volgens conclusie 14. 15 of 16, waarbij de een of meer verwarminselementen zijn ingericht voor het plaatselijk verwarmen van het betonmateriaal tot een temperatuur van tussen 60 en 95 graden Celsius, bij voorkeur circa 75 graden Celsius.
18. Inrichting volgens een van de conclusies 14-17, waarbij de vormholte uitgevoerd is voor het vormen van een monolithisch oeverbekledingselement met relatief brede kop- en basisbasisdelen en daartussen een relatief smal halsdeel, waarbij de kleinste diameter van de vormholte ter plaatse van het kopdeel en/of de kleinste diameter van de vormholte ter plaatse van het basisdeel ten minste 1,7 keer, of met nog meer voorkeur ten minste 2,5 keer groter is dan de grootste diameter van de vormholte ter plaatse van het halsdeel.
19. Inrichting volgens een van de conclusies 14-18, waarin het ten minste ene verwarmingselement in of op de w and van de mal, in het bijzonder in of op de verplaatsbare maldelen, is aangebracht en/of waarin het verwarmingselement elektrische verwarmingspoel omvat en/of waarin een verwarmingselement is aangebracht binnenin de wand en de wand is vervaardigd van warmtegeleidend materiaal.
20. Inrichting volgens een van de conclusies 1.4-19, omvattende een trilmechanisme is ingericht voor het doen trillen van de mal en het daarmee in trilling brengen van in de vormholte aanwezig betonmateriaal 21. inrichting volgens een van de conclusies 14-20, omvattende een stempel dat via de invoeropening in de vormholte is aan te brengen en dat is ingericht voor het aandrukken van de bovenzijde van het in de vormholte gebracht betonmateriaal.
22. Inrichting volgens een van de conclusies 14-21, waarin het verwarmingselement is ingericht voor het verdampen van ten minste een deel van de tegen de binnenzijde van de mal gevormde grenslaag van relatief vochtige bestanddelen.
23. Inrichting volgens een van de conclusies 14-22, waarin de mal aan het naar de vormholte gerichte oppervlak een laag met anti-plakcomponenten omvat.
24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de anti-plakcomponenten een fluorpolymeer en/of PTFE-deeltjes omvatten.
25. Inrichting volgens een van de conclusies 14-24, waarin de vormholte rotatiesymmelrish ten opzichte van een denkbeeldige rotatieas door het midden van het basisdeel, halsdeel en kopdeel is uitgevoerd.
26. Inrichting volgens een van de conclusies 14-25, waarbij een verplaatsbaar maldeel in dwarsdoorsnede in hoofdzaal U-vormig is en/of waarbij in gesloten positie de uiteinden van het verplaatsbare maldeel tegen elkaar aan geplaatst zijn.
27. Inrichting volgens een van de conclusies 14-26, omvattende een vast aan het frame bevestigd stationair maldeel, waarbij de ten opzichte van het frame verplaatsbare maldelen zijn ingericht voor het vormen het basisdeel en het halsdeel en waarbij het stationaire maldeel gevormd is voor het vormen van het kopdeel.
28. Inrichting volgens een van de conclusies 14-27, dat is ingericht voor het uitvoeren van de w'erkwijze volgens een van de conclusies 1-13.
29. Systeem (10) voor het vervaardigen van een betonnen oeverbekledingselement, waarbij het oeverbekledingselement een basisdeel, een kopdeel en een het basisdeel en kopdeel met elkaar verbindend halsdeel omvat, het systeem omvattende: - twee of meer op een gemeenschappelijk vlak steunelement voorziene inrichtingen zoals gedefinieerd in een van de conclusies 14-28; - een gemeenschappelijke verplaatsingseenheid die is ingericht voor het gezamenlijk verschuiven van de verplaatsbare maldelen van elk van de mallen tussen een gesloten en geopende positie.
30. Systeem volgens conclusie 29, waarbij de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid is ingericht voor het in dwarsrichting verplaatsen van de verplaatsbare maldelen en/of omvatten een verdere verplaatsingseenheid voor het in op- of neerwaartse richting verplaatsen van het frame en de daaraan bevestigde stationaire en verplaatsbare maldelen.
31. Systeem volgens conclusie 29 of 30, waarbij de gemeenschappelijke verplaatsingseenheid een of meer hydraulische cilinders omvat, waarbij elk van de cilinders is ingericht voor aandrijven van de verplaatsing van de maldelen van verschillende mallen.
32. Systeem volgens een van de conclusies 29-31, omvattende een boven de mallen geplaatste betonaanbrengeenheid.
33. Systeem volgens een van de conclusies 29-32, dat is ingericht voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de conclusies 1-13.
NL2016642A 2016-04-20 2016-04-20 Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen NL2016642B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016642A NL2016642B1 (nl) 2016-04-20 2016-04-20 Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen
EP17167155.5A EP3235954A1 (en) 2016-04-20 2017-04-19 Method and system for manufacturing concrete revetment elements

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016642A NL2016642B1 (nl) 2016-04-20 2016-04-20 Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2016642B1 true NL2016642B1 (nl) 2017-11-01

Family

ID=56292836

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016642A NL2016642B1 (nl) 2016-04-20 2016-04-20 Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP3235954A1 (nl)
NL (1) NL2016642B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20180087230A1 (en) * 2015-04-01 2018-03-29 Hill Innovations B.V. Stabilized damping element, as well as water barrier having such damping elements

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2417475A1 (de) * 1974-04-10 1975-10-23 Mannesmann Kleiber Gmbh Doppelfachvorrichtung
JPS55159110U (nl) * 1979-05-01 1980-11-15
JPS5940173Y2 (ja) * 1981-05-21 1984-11-13 三省水工株式会社 蜂の巣状空洞を有する消波塊用型枠
FR2573337B1 (fr) * 1984-11-16 1987-12-31 Guerin Gabriel Procede pour la realisation de pieces en beton comportant des inserts faisant saillie et moule pour sa mise en oeuvre
JPH05337913A (ja) * 1992-12-22 1993-12-21 Chichibu Cement Co Ltd 舗装用ブロック材の成形法及びその加熱装置
DE102014012738B4 (de) * 2014-08-27 2023-03-30 Rampf Formen Gmbh Form, Rüttelbare Unterlage und Ziehblech mit beschichteten Oberflächen, Verfahren zu deren Herstellung sowie Verwendung der Beschichtungen

Also Published As

Publication number Publication date
EP3235954A1 (en) 2017-10-25

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR101978156B1 (ko) 보도블록 제조장치
NL2016642B1 (nl) Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen
EP1875996B1 (fr) Presse vibrante pour la production d'éléments de construction et son procédé de production
KR101978155B1 (ko) 보도블록 및 보도블록 제조장치용 하부금형
FR2671119A1 (fr) Elements de construction en beton, precontraint, du type predalles, installation et procede pour leur fabrication.
US9505152B2 (en) Method and device for producing a drainage element and drainage element produced thereby
EP0202138B1 (fr) Procédé de fabrication de blocs de construction, moyens en vue de la mise en oeuvre de ce procédé et produit ainsi obtenu
FR2578276A1 (fr) Element de construction en beton, notamment element de plancher, et procede pour sa fabrication
FR2608496A1 (fr) Procede de realisation d'un mur ou portion d'un mur en pierres apparentes ou materiaux analogues, et mur ainsi realise
EP3212862B1 (fr) Procédé de fabrication de blocs de construction en béton pour une tour d'aérogénérateur et système associé
BE1014618A3 (fr) Dispositif de fabrication de grands parpaings en beton a dimensions exactes.
FR2836940A3 (fr) Pave de beton
NL2013109B1 (nl) Werkwijze en systeem voor het vervaardigen van betonnen oeverbekledingselementen.
JP2016525965A5 (nl)
NL2021078B1 (nl) Blokkenmat
JP5361810B2 (ja) 縁石ブロックの組合せ及び縁石ブロックの施工方法
CH632181A5 (en) Device for manufacturing, by moulding, hollow sleeve-shaped elements and method for operating such a device
BE1030172B1 (fr) Une paroi préfabriquée en béton armé à utiliser dans un coffrage pour la construction d'un mur en béton
NL8300723A (nl) Werkwijze voor het vormen van een wand in de grond en aldus vervaardigde wand.
JP2000185311A (ja) コンクリ―ト構造物用残存型枠の製造金型
FR2729162A1 (fr) Moule pour caniveaux a fente
FR2732714A1 (fr) Panneau en beton arme destine a la fabrication d'un reservoir, notamment d'une fosse a lisier
FR2729411A3 (fr) Dalle coffrante nervuree legere en beton arme pour plancher dalle-pleine et son procede de fabrication
EP1818149A1 (fr) Procédé de realisation d'une poutre en béton outillage de moulage et poutre en béton correspondante
NL1004241C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vervaardigen van een vloerplaat.