NL2016594B1

NL2016594B1 - Inrichting voor het vanuit een aanvoerinrichting plaatsen van eieren in een verpakkingstray.

Info

Publication number: NL2016594B1
Application number: NL2016594A
Authority: NL
Inventors: Westrum Richard
Original assignee: Van De Ven Beheer B V
Priority date: 2016-04-13
Filing date: 2016-04-13
Publication date: 2017-11-07
Also published as: DK201870695A1; DK179776B1; WO2017179975A1

Abstract

Een inrichting 1 heeft zuignappen 3 die de eieren kunnen vastpakken en verplaatsingsmiddelen die de zuignappen kunnen verplaatsen tussen een eerste positie waarin zij boven de eieren in een rechthoekige patroon aanwezig zijn en een tweede positie waarin zij boven de eieren in een driehoekige patroon aanwezig zijn. De verplaatsingsmiddelen hebben twee boven elkaar aanwezige platen 9 en 11 die voorzien zijn van sleuven 13 en 15 waardoorheen de pennen 5 en 7 steken. Bij aanwezigheid van de pennen aan een uiteinde van de sleuven zijn de zuignappen 3 in de eerste positie aanwezig en bij aanwezigheid van de pennen aan het andere uiteinde van de sleuven zijn de zuignappen 3 in de tweede positie aanwezig. De verplaatsingsmiddelen hebben voorts een cilinder 21 die de platen 9 en 11 ten opzichte van elkaar kan verschuiven, waarbij de pennen zich in de sleuven verplaatsen.

Description

Inrichting voor het vanuit een aanvoerinrichting plaatsen van eieren in een verpakkingstray BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het pakken van eieren uit een eerste positie, waar de eieren in een eerste patroon ten opzichte van elkaar aanwezig zijn, en plaatsen in een tweede positie, waar de eieren in een tweede patroon aanwezig zijn, en visa versa, omvattende: een aantal vastpakmiddelen die elk een ei vast kunnen pakken, alsmede verplaatsingsmiddelen die de vastpakmiddelen kunnen verplaatsen tussen een eerste positie waarin zij boven de eieren in het rechthoekige patroon aanwezig zijn en een tweede positie waarin zij boven de eieren in het driehoekige patroon aanwezig zijn.

De eerste positie kan bijvoorbeeld aanwezig zijn in een aanvoerinrichting van een eiervulmachine waar de eieren in parallelle banen aangevoerd worden en de tweede positie kan bijvoorbeeld aanwezig zijn in een verpakkingstray.

Stand van de techniek

Een dergelijke inrichting is algemeen bekend. Bij de bekende inrichting worden de eieren een voor een vastgepakt en verplaatst vanuit een aanvoerinrichting naar een verpakkingstray.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een inrichting van de in de aanhef omschreven soort waarbij de verpakkingstray nauwkeuriger gevuld kan worden dan bij de bekende inrichting. Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat: de vastpakmiddelen met een aantal pennen omvatten, en de verplaatsingsmiddelen een eerste plaat omvatten, die voorzien is van eerste sleuven, waarbij door elke eerste sleuf een van de genoemde pennen steekt, en bij aanwezigheid van de pennen op een eerste plaats in de eerste sleuven de vastpakmiddelen in de eerste positie aanwezig zijn en bij aanwezigheid van de pennen op een tweede plaats in de eerste sleuven de vastpakmiddelen in de tweede positie aanwezig zijn, welke verplaatsingsmiddelen voorts een tweede plaat omvatten, die op de eerste plaat aanwezig is en die voorzien is van tweede sleuven, waarbij ook door elke tweede sleuf een van de genoemde pennen steekt, en bij aanwezigheid van de pennen op een eerste plaats in de tweede sleuven de vastpakmiddelen in de eerste positie aanwezig zijn en bij aanwezigheid van de pennen op een tweede plaats in de tweede sleuven de vastpakmiddelen in de tweede positie aanwezig zijn, en dat de verplaatsingsmiddelen schuifmiddelen omvatten die de eerste en tweede plaat ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven waarbij ten gevolge van dit verschuiven de pennen in de sleuven verplaatsen tussen de eerste en de tweede positie.

In het eerste patroon kunnen de eieren bijvoorbeeld in een rechthoekig patroon tegen elkaar aanwezig zijn, waarbij de eieren zich op de hoekpunten van denkbeeldige vierkanten bevinden. In het tweede patroon kunnen de eieren in een driehoekig patroon aanwezig zijn, waarbij de eieren op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek aanwezig zijn.

Een gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat elk van de vastpakmiddelen aan een afzonderlijke pen bevestigd is. Hierdoor kan voor elk individueel vastpakmiddel de eerste en tweede posities afzonderlijk bepaald worden zodat verplaatsing van de eieren tussen alle denkbare patronen mogelijk is.

Een andere gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de inrichting een aantal dragers omvat, waarbij op elke drager twee of meer van de vastpakmiddelen aanwezig zijn, en waarbij aan elke drager twee van de genoemde pennen bevestigd zijn. Hierdoor zijn minder pennen en sleuven nodig. De dragers zijn bijvoorbeeld langwerpig waarbij de pennen nabij de uiteinden van de dragers aan de dragers bevestigd zijn.

Bij voorkeur zijn de plaatsen in de sleuven de uiteinden van de sleuven, zodat de posities goed gedefinieerd zijn en de sleuven zo kort mogelijk uitgevoerd kunnen worden.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de platen ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven tussen een eerste stand waarin de platen boven elkaar aanwezig zijn en een tweede stand waarin de platen in een in lengte of breedterichting ten opzichte van elkaar verschoven stand ten opzichte van de eerste stand aanwezig zijn. Hierdoor kunnen de verschuifmiddelen eenvoudig uitgevoerd worden, bijvoorbeeld door een pneumatische cylinder.

In een gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn de vastpakmiddelen gevormd door vacuümkoppen die elk een harmonicavormige zuignap omvatten die op een ei geplaatst kan worden. De zuignappen kunnen via een hol uitgevoerde pen met zuigmiddelen verbonden zijn die een onderdruk in de zuignappen creëren.

In een verdere gunstige uitvoeringsvorm is de drager hol en is een van de daaraan bevestigde pennen eveneens hol, waarbij de ruimtes in de zuignappen in verbinding staan met de holte in de drager. Zo hoeft enkel elke drager op vacuümmiddelen aangesloten te worden en niet elke zuignap afzonderlijk.

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een uitvoeringsvorm van de inrichting in perspectief van boven af gezien;

Figuur 2 de inrichting in perspectief van onderen af gezien;

Figuur 3 de inrichting in onderaanzicht met de zuignappen in de eerste positie waarbij een aantal van de zuignappen zijn weggelaten;

Figuur 4 de inrichting in onderaanzicht met de zuignappen in de tweede positie waarbij een aantal van de zuignappen zijn weggelaten;

Figuur 5 de beide platen met verschuifmiddelen en de zuignappen in de eerste positie in perspectief van boven af gezien;

Figuur 6 de beide platen en de zuignappen in eerste positie in perspectief van onderen af gezien;

Figuur 7 de beide platen en verschuifmiddelen met de zuignappen in de tweede positie in perspectief van boven af gezien;

Figuur 8 de beide platen en de zuignappen in tweede positie in perspectief van onderen af gezien; en

Figuur 9 de inrichting in perspectief waarbij vacuümslangen zijn aangesloten op de zuignappen.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuren 1 en 2 is een uitvoeringsvorm van de inrichting in voor het vanuit een aanvoerinrichting plaatsen van eieren in een verpakkingstray in perspectief van boven respectievelijk van onderen af gezien weergegeven. De inrichting 1 heeft vastpakmiddelen die de eieren kunnen vastpakken en verplaatsingsmiddelen die de vastpakmiddelen kunnen verplaatsen tussen een eerste positie waarin zij boven de eieren in het rechthoekige patroon (zie figuur 6) aanwezig zijn en een tweede positie waarin zij boven de eieren in het driehoekige patroon (zie figuur 8) aanwezig zijn.

In het rechthoekige patroon zijn de eieren, zie figuur 3, met hun middenpunten op de hoekpunten van denkbeeldige vierkanten aanwezig, waarbij de eieren 2 (met onderbroken lijnen weergegeven) tegen elkaar aanwezig zijn. In het driehoekige patroon zijn de eieren, zie figuur 4, met hun middenpunten op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek aanwezig, waarbij de eieren 2 (ook weer met onderbroken lijnen weergegeven) ook weer tegen elkaar aanwezig zijn.

De vastpakmiddelen zijn gevormd door vacuümkoppen die elk een harmonicavormige zuignap 3 omvatten die op een ei geplaatst kan worden. Deze zuignappen zijn verbonden met doosvormige dragers 23, waarbij de ruimte in de zuignappen in verbinding staat met de ruimte in de dragers. Aan de dragers zijn pennen 5 en 7 bevestigd, waarvan de pennen 5 hol zijn en in verbinding staan met de ruimte in de dragers. Op deze holle pennen zijn vacuümmiddelen aangesloten. Deze vacuümmiddelen zijn gevormd door een vacuümpomp (niet weergegeven) die op een aansluitleiding 17 is aangesloten. Deze aansluitleiding staat in verbinding met een verdeelkop 19 van waaruit vacuümslangen (niet weergegeven) naar de holle pennen 5 gaan. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn op elke drager drie zuignappen aanwezig en zijn aan elke drager twee pennen bevestigd.

De verplaatsingsmiddelen hebben twee boven elkaar aanwezige platen 9 en 11 die voorzien zijn van sleuven 13 en 15 waardoorheen de pennen 5 en 7 steken. Van deze platen is een eerste plaat 9 voorzien van eerste sleuven 13 en een tweede plaat 11 voorzien van tweede sleuven 15. Door elke eerste sleuf en een daarboven aanwezige tweede sleuf steekt een van de genoemde pennen. Bij aanwezigheid van de pennen op een eerste plaats A in de sleuven (aan een uiteinde van de sleuven) zijn de zuignappen 3 in de eerste positie aanwezig en bij aanwezigheid van de pennen op een tweede plaats B in de sleuven (aan het andere uiteinde van de sleuven) zijn de zuignappen 3 in de tweede positie aanwezig.

De verplaatsingsmiddelen hebben voorts schuifmiddelen 21, zie figuur 7, die de platen 9 en 11 ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven. Tijdens het verschuiven verplaatsen de pennen 5 en 7 in de sleuven 13 en 15 tussen de eerste en de tweede positie. Deze verschuifmiddelen 21 zijn gevormd door een pneumatische cilinder met een daarin verplaatsbare zuiger. Van deze cilinder-zuigercombinatie is een uiteinde 21a verbonden met de tweede plaat 11 en het andere uiteinde 21b met de eerste plaat 9. Op de eerste plaat 9 is een geleidingsstrip 22a bevestigd die in een in de tweede plaat 11 geleidingssleuf 22b verplaatsbaar is. Hierdoor worden de platen tijdens het verschuiven ten opzichte van elkaar geleid.

De verplaatsingsmiddelen kunnen de platen 9 en 11 ten opzichte van elkaar verschuiven tussen een eerste stand C waarin de platen boven elkaar aanwezig zijn en een tweede stand D waarin de platen in een in lengte of breedterichting ten opzichte van elkaar verschoven stand ten opzichte van de eerste stand aanwezig zijn. In de figuren 3 en 4 is dit duidelijk zichtbaar. In deze figuren is de inrichting in onderaanzicht met de zuignappen in de eerste respectievelijk tweede positie weergegeven, waarbij een aantal van de zuignappen zijn weggelaten.

Ter illustratie zijn in de figuren 5 en 6 de beide platen 9 en 11 en de verschuifmiddelen 21 met de zuignappen 3 in de eerste positie weergegeven in perspectief van boven respectievelijk van onderen af gezien. In de figuren 7 en 8 zijn de beide platen 9 en 11 met de verschuifmiddelen 21 met de zuignappen 3 in de tweede positie weergegeven in perspectief van boven respectievelijk van onderen af gezien.

In figuur 9 is de complete inrichting 1 in perspectief weergegeven. Op de bovenste uiteinden van de holle pennen 5 die door de sleuven in de beide platen 9 en 11 steken, zijn vacuümslangen 25 aangelsoten die in verbinding staan met de ruimte in de verdeelkop 19. Op de verdeelkop is de aansluitleiding 17 aangesloten waarop een leiding naar de vacuümpomp aangesloten kan worden. De holle pennen 5 zijn op de dragers 23 bevestigd en staan via de onderste openingen in verbinding met de holle ruimte in de dragers. Onder tegen de dragers zijn de zuignappen 3 bevestigd waarbij de ruimte in de zuignappen in verbinding staan met de ruimte in de holle dragers.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims

1. Inrichting voor het pakken van eieren uit een eerste positie, waar de eieren in een eerste patroon ten opzichte van elkaar aanwezig zijn, en plaatsen in een tweede positie, waar de eieren in een tweede patroon aanwezig zijn, en visa versa, omvattende: een aantal vastpakmiddelen die elk een ei vast kunnen pakken, alsmede verplaatsingsmiddelen die de vastpakmiddelen kunnen verplaatsen tussen een eerste positie waarin zij boven de eieren in het rechthoekige patroon aanwezig zijn en een tweede positie waarin zij boven de eieren in het driehoekige patroon aanwezig zijn, met het kenmerk, dat: de vastpakmiddelen met een aantal pennen (5,7) omvatten, en de verplaatsingsmiddelen een eerste plaat (9) omvatten, die voorzien is van eerste sleuven (13), waarbij door elke eerste sleuf een van de genoemde pennen (5,7) steekt, en bij aanwezigheid van de pennen op een eerste plaats (A) in de eerste sleuven de vastpakmiddelen in de eerste positie aanwezig zijn en bij aanwezigheid van de pennen op een tweede plaats (B) in de eerste sleuven de vastpakmiddelen in de tweede positie aanwezig zijn, welke verplaatsingsmiddelen voorts een tweede plaat (11) omvatten, die op de eerste plaat aanwezig is en die voorzien is van tweede sleuven (15), waarbij ook door elke tweede sleuf een van de genoemde pennen (5,7) steekt, en bij aanwezigheid van de pennen op een eerste plaats (A) in de tweede sleuven de vastpakmiddelen in de eerste positie aanwezig zijn en bij aanwezigheid van de pennen op een tweede plaats (B) in de tweede sleuven de vastpakmiddelen in de tweede positie aanwezig zijn, en dat de verplaatsingsmiddelen schuifmiddelen (21) omvatten die de eerste en tweede plaat ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven waarbij ten gevolge van dit verschuiven de pennen in de sleuven verplaatsen tussen de eerste en de tweede positie.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in het eerste patroon de eieren in een rechthoekig patroon tegen elkaar aanwezig zijn, waarbij de eieren zich op de hoekpunten van denkbeeldige vierkanten bevinden.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in het tweede patroon de eieren in een driehoekig patroon aanwezig zijn, waarbij de eieren op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek aanwezig zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat elk van de vastpakmiddelen aan een afzonderlijke pen (5,7) bevestigd is.

5. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de inrichting een aantal dragers (23) omvat, waarbij op elke drager twee of meer van de vastpakmiddelen aanwezig zijn, en waarbij aan elke drager twee van de genoemde pennen (5,7) bevestigd zijn.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de plaatsen (A,B) in de sleuven de uiteinden van de sleuven (13,15) zijn.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de platen (9,11) ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven tussen een eerste stand (C) waarin de platen boven elkaar aanwezig zijn en een tweede stand (D) waarin de platen in een in lengte of breedterichting ten opzichte van elkaar verschoven stand ten opzichte van de eerste stand aanwezig zijn.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vastpakmiddelen gevormd zijn door vacuümkoppen die elk een harmonicavormige zuignap (3) omvatten die op een ei geplaatst kan worden.

9. Inrichting volgens conclusie 5 en 8, met het kenmerk, dat de drager (23) hol is en een van de daaraan bevestigde pennen (5) hol is en de ruimtes in de zuignappen (3) in verbinding staan met de holte in de drager.