NL2016449B1 - Inrichting voor het vervoeren van een kind. - Google Patents

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervoeren van een kind. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een dergelijke inrichting welke is voorzien van een inklapbaar zitje. Volgens de uitvinding is het zitje gekoppeld aan de zich schuin opwaarts uitstrekkende eerste armen door middel van verbindingsarmen welke van het onderstel af kunnen schuiven in de eerste armen. Deze schuivende beweging vindt automatisch plaats na het voldoende neerwaarts roteren van de tweede armen.

Description

Inrichting voor het vervoeren van een kind

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervoeren van een kind. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een dergelijke inrichting welke is voorzien van een inklapbaar zitje.

Een bekende inrichting omvat een wiel-dragend onderstel omvattende een paar parallel en op afstand van elkaar zich schuin naar een achterzijde van de inrichting uitstrekkende eerste armen, waarbij van de wielen af gerichte einden van de eerste armen zijn voorzien van respectievelijke eerste scharnierdelen. De bekende inrichting omvat verder een paar parallel en op afstand van elkaar zich uitstrekkende tweede armen, welke elk aan een einde zijn voorzien van een tweede scharnierdeel, waarbij de eerste en tweede scharnierdelen elkaar aangrijpen voor het mogelijk maken van een voorwaartse rotatie van de tweede armen naar de eerste armen. Voorts omvat de bekende inrichting een kinderzitje omvattende een rugdeel en een zitdeel, waarbij het rugdeel en het zitdeel scharnierend met elkaar zijn verbonden.

Veelal liggen in een gebruikspositie de eerste en tweede armen in lijn en worden de tweede armen gebruikt als duwer. Hierbij kunnen de tweede armen telescopisch in lengte verstelbaar zijn en kunnen de tweede armen aan een bovenzijde onderling gekoppeld zijn, bijvoorbeeld door middel van een dwarsverbinding.

Bovenstaande inrichting is ten minste ten dele inklapbaar. Hierbij worden de tweede armen voorwaarts richting de eerste armen geroteerd. Eventueel kan de inrichting verder worden ingeklapt door de eerste armen, en dus ook de tweede armen, naar het resterende deel van het onderstel te roteren.

Een belangrijk aspect voor elke inrichting voor het vervoeren van een kind, zoals een kinderwagen of buggy, is dat de inrichting tevens ruimte biedt voor het herbergen van spullen, zoals kinderspullen, kleding of boodschappen, die zo goed mogelijk, dat wil zeggen vanaf de achter en zijkanten met ruime doorgang toegankelijk is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door het gebruik van verstevigingsbalken of armen aan de achterzijde van de inrichting, dat wil zeggen achter en onder het rugdeel, tot een minimum te beperken.

Een nadeel van het minimaal gebruik van verstevigingsbalken of armen is dat evenwel de stabiliteit van het kinderzitje en de inrichting als geheel gegarandeerd moet worden. Een verder nadeel is dat de bekende mogelijkheden voor het fixeren van een kinderzitje in uitgeklapte stand in combinatie met het automatisch inklappen bij het voorwaarts roteren van de tweede armen niet tot nauwelijks toepasbaar zijn.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding een oplossing te bieden waarbij het kinderzitje voldoende stevig op zijn plek gehouden kan worden indien de inrichting in uit geklapte toestand is gebracht en automatisch inklapt bij het voorwaarts roteren van de tweede armen waarbij de ruimte voor het opslaan van spullen vanaf de achterzijde en vanaf de zijkanten met ruime doorgang toegankelijk is.

Volgens de uitvinding is dit doel bereikt doordat het rugdeel van het kinderzitje aan weerszijden is verbonden met de tweede armen, doordat het zitdeel scharnierend is verbonden met de eerste armen en doordat het kinderzitje verder aan weerszijden is voorzien van verbindingsarmen welke elk aan een einde scharnierend zijn verbonden met het zitdeel en aan een andere einde schuifbaar en scharnierend zijn verbonden met een respectievelijke eerste arm.

Volgens de uitvinding omvat de inrichting verder hl okkeermi ddel en voor het blokkeren dan wel begrenzen van een van het onderstel af gerichte schuivende beweging van ten minste één verbindingsarm ten opzichte van de overeenkomstige eerste arm, waarbij de hl okkeermi ddel en zijn ingericht het blokkeren van de van het onderstel af gerichte schuivende beweging op te heffen na een voorwaartse rotatie van de tweede armen, bij voorkeur over een hoek welke groter is dan een vooraf bepaalde drempelwaarde.

De bl okkeermi ddel en kunnen een geringe speling laten om te voorkomen dat er excessieve krachten worden uitgeoefend op ten minste één verbindingsarm. In een dergelijk geval begrenzen de blokkeermiddelen de betreffende schuivende beweging tot een vooraf bepaalde verplaatsing.

De bl okkeermi ddel en zijn bij voorkeur verder ingericht een naar het onderstel toe gerichte schuivende beweging van de ten minste één verbindingsarm ten opzichte van de overeenkomstige eerste arm toe te staan. Op deze wijze kan het zitje worden uitgeklapt tot de vergrendelde gebruikerspositie ook nadat de eerste arm is vergrendeld ten opzichte van de tweede arm.

Bij voldoende voorwaartse rotatie kan de verbindingsarm schuiven in de eerste arm. Hierdoor kan de driehoek gevormd tussen het punt waar het zitdeel scharnierend is verbonden, het punt waar de verbindingsarm gekoppeld is met eerste arm, en het punt waar de verbindingsarm gekoppeld is met het zitdeel, zichzelf aanpassen aan de rotatie van de tweede armen. In combinatie met de scharnierende koppeling tussen zitdeel en rugdeel wordt het mogelijk met één beweging de tweede armen voorwaarts te roteren en het kinderzitje in te klappen.

In een uitvoeringsvorm is de vooraf bepaalde drempelwaarde vrijwel gelijk aan nul. In een dergelijke uitvoeringsvorm is het uitvoeren van de rotatie, ongeacht de hoek, al voldoende voor het opheffen van de blokkerende werking van de blokkeermiddelen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk doordat de inrichting vergrendelmiddelen omvat die tegelijkertijd de rotatie van de tweede armen vergrendelt en de blokkering van de van het onderstel af gerichte schuivende beweging in stand houdt.

De inrichting, zoals een buggy of kinderwagen, kan beweegbaar zijn tussen een uitgeklapte toestand, in welke toestand de blokkeermiddelen de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van de verbindingsarm blokkeren, en een ten minste ten dele ingeklapte toestand, in welke toestand de blokkeermiddelen de van het onderstel af gerichte schuivende beweging vrijgeven dan wel toelaten. Hierbij komt de uitgeklapte toestand overeen met de gebruikstoestand, in welke toestand de inrichting doorgaans gebruikt wordt voor het vervoeren van een kind.

Het kinderzitje kan een veelvoud aan onderling scharnierend bevestigde panelen omvatten. Door het gebruik van meerdere panelen ontstaat er meer bewegingsvrijheid voor het inklappen van het kinderzitje. Hierbij kan zowel het rugdeel als het zitdeel meerdere panelen omvatten en is het zelfs mogelijk dat het rugdeel en het zitdeel een paneel of deel daarvan gemeenschappelijk hebben.

Het zitdeel kan op eerste punten scharnierend aan de eerste armen zijn verbonden, welke eerste punten elk gerangschikt zijn tussen een naar de wielen toe gericht einde van de respectievelijke eerste arm en de verbinding van de overeenkomstige verbindingsarm aan deze eerste arm. Op deze wijze wordt een driehoekconstructie bereikt met welke het zitdeel voldoende stevig op zijn plek gehouden kan worden indien de inrichting in uitgeklapte toestand is gebracht.

Het is ook mogelijk dat elke eerste arm een geleiding heeft welke zich uitstrekt in een lengterichting van de eerste arm, waarbij de inrichting verder per eerste arm een schuifbaar in de geleiding opgenomen schuifelement omvat, waarbij elke verbindingsarm scharnierend aan een respectievelijk schuifelement is verbonden. Hierbij kan de geleiding een groef omvatten, waarbij het schuifelement ten minste ten dele in deze groef is opgenomen.

Om de van het onderstel af gerichte beweging van het schuifelement te blokkeren kunnen de blokkeermiddelen een blokkeerelement en een eerste veer omvatten, waarbij het blokkeerelement schuifbaar in de respectievelijke eerste arm is opgenomen en waarbij de eerste veer is ingericht een veerspanning uit te oefenen op het blokkeerelement voor het schuiven van het blokkeerblok in een richting loodrecht op de geleiding waardoor het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement kan blokkeren. Het moge de vakman duidelijk zijn dat de blokkerende werking van het blokkeerelement opgeheven kan worden door het blokkeerelement tegen de veerspanning van de eerste veer in te duwen zodat deze niet langer het pad van het schuifelement blokkeert.

Om de naar het onderstel toe gerichte beweging van het schuifelement niet te blokkeren dan wel vrij te geven kan het blokkeerelement aan de bovenzijde zijn voorzien van een schuin vlak ten opzichte van de richting van de geleiding. Dit schuine vlak is ingericht zodanig dat het schuifelement bij een naar het onderstel toe gerichte beweging het blokkeerelement bij het schuine vlak aangrijpt en verplaatst tegen de spanning van de eerste veer in waardoor de betreffende schuivende beweging niet wordt geblokkeerd.

Om het blokkeerelement wel of niet in te duwen kan de inrichting een tweede veer en een vrijgave-element omvatten, waarbij het vrijgave-element zich in de lengterichting van de eerste arm uitstrekt en schuifbaar in de eerste arm is opgenomen. Hierbij is de tweede veer ingericht een veerspanning uit te oefenen op het vrijgave-element voor het in de lengterichting doen schuiven van het vrijgave-element. Hierdoor is de inrichting werkzaam in een vergrendelde toestand waarin het vrijgave-element, bijvoorbeeld door het tweede scharnierdeel, tegen de veerspanning van de tweede veer in een eerste positie wordt gehouden in welke positie de eerste veer het blokkeerelement in een blokkerende toestand houdt waarin het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement blokkeert. De inrichting is verder werkzaam in een ontgrendelde toestand waarin het vrijgave-element vanuit de eerste positie zich in de lengterichting van de eerste arm heeft bewogen zodanig dat het vrijgave-element het blokkeerelement aangrijpt en het blokkeerelement in een vrijgevende toestand houdt waarin het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement vrijgeeft.

Om bovenstaande werking te realiseren kunnen het vrijgave-element en het blokkeerelement elk voorzien zijn van randen welke in de lengterichting van de eerste arm gezien schuin verlopen en welke randen elkaar aangrijpen.

Het tweede scharnierdeel kan een aanslag omvatten welke in de vergrendelde toestand het vrijgave element aangrijpt en waarbij na rotatie van de tweede arm over een hoek welke groter is dan de genoemde drempelwaarde de aanslag zodanig is verplaatst dat het vrijgave-element kan bewegen in de lengterichting van de eerste arm waardoor het vrijgave-element het blokkeerelement in de vrijgevende toestand houdt.

De eerste arm kan scharnierend aan een resterend deel van het onderstel zijn verbonden. Zo kan het mogelijk zijn dat de eerste armen naar het resterende deel worden geroteerd zodat een bijzonder compact geheel wordt verkregen waardoor de ingeklapte inrichting gemakkelijk vervoerd of opgeslagen kan worden.

Het resterende deel kan een veelvoud aan verdere armen omvatten welke in hoofzaak in eenzelfde vlak zijn opgesteld en waarbij wielen aan deze verdere armen zijn verbonden. Hierbij is het mogelijk dat sommige wielen, bijvoorbeeld de voorwielen, zwenkbaar zijn uitgevoerd.

De inrichting kan een verdere verbindingsarm omvatten welke schuifbaar en scharnierend is gekoppeld met één van de eerste arm en het resterende deel van het onderstel en welke scharnierend is gekoppeld met de andere van de eerste arm en het resterend deel van het onderstel, waarbij de inrichting verder een vergrendeling omvat voor het vergrendelen van de schuivende beweging van de verdere verbindingsarm alsmede een bedieningsorgaan voor het bedienen van de vergrendeling.

Het bedieningsorgaan kan in de vergrendelde toestand worden aangegrepen door het vrijgave-element zodanig dat het bedieningsorgaan niet bediend kan worden. Verder kan het bedieningsorgaan in de ontgrendelde toestand door het vrijgave-element worden vrijgegeven waardoor het bediend kan worden.

Het geniet de voorkeur indien de blokkeermiddelen zijn voorzien in elk van het paar eerste armen. Hierdoor wordt de inrichting in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van een verticaal vlak dat door de middellijn van de inrichting loopt. Overigens is het niet noodzakelijk dat bij elke eerste arm een bedieningsorgaan is voorzien voor bediening van de vergrendelmiddelen welke zijn ingericht voor het vergrendelen van de verdere verbindingsarm.

In het hiernavolgende zal de uitvinding in meer detail worden uitgelegd, waarbij:

Figuur 1A-C verschillende aanzichten tonen van een uitvoeringsvorm van een kinderwagen volgens de uitvinding;

Figuur 2 een detailaanzicht toont van het kinderzitje uit figuur IA;

Figuur 3 een verder detailaanzicht toont van de kinderwagen uit figuur IA;

Figuur 4 een detailweergave geeft van de vergrendeling van het vrijgave-element in de kinderwagen uit figuur IA;

Figuur 5 een detailweergave geeft van de ontgrendeling van het vrijgave-element in de kinderwagen uit figuur IA; en

Figuur 6 een detailweergave geeft van het vrijgave-element en het blokkeerelement in de kinderwagen uit figuur IA.

Figuren IA-1C tonen een uitvoeringsvorm van een kinderwagen 1 volgens de onderhavige uitvinding. Kinderwagen 1 omvat een wiel-dragend onderstel 2. Hierbij omvat onderstel 2 een paar zij-armen 3 welk aan hun einde scharnierend zijn verbonden met respectievelijke eerste armen 4 door middel van een koppelhuis 5. Kinderwagen 1 omvat twee zwenkbare voorwielen 6 en twee achterwielen 7.

Figuur 1B toont verder een verdere verbindingsarm 8 met welke eerste armen 4 gefixeerd kunnen worden ten opzichte van zij-armen 3. De ontgrendeling van deze fixatie wordt bediend door een hendel 9, zoals later zal worden beschreven.

Kinderwagen 1 omvat verder tweede armen 10 welke scharnierend zijn verbonden met eerste armen 4. Hiertoe is elke eerste arm 4 aan een einde voorzien van een eerste scharnierdeel 11 welke aangrijpt op een tweede scharnierdeel 12 aan het einde van een tweede arm 10. Tweede armen 10 omvatten verdere een telescopisch verstelbare duwstang 13.

Kinderwagen 1 is voorzien van een afneembare bumperstang 38. Deze kan desgewenst voorafgaand aan het inklappen van kinderwagen 1 losgenomen worden.

Scharnierdelen 11, 12 kunnen samenwerken zodat tweede armen 10 voorwaarts kunnen roteren richting eerste armen 4. Hiertoe zijn scharnierdelen 11, 12 gekoppeld via een niet getoonde gemeenschappelijke as welke door een opening 26 van de scharnierdelen loopt, zie figuren 4 en 5 welke deze opening enkel tonen voor tweede scharnierdeel 12. Hierbij wordt opgemerkt door eerste scharnierdeel 11 in deze figuren niet zichtbaar is.

De vergrendeling van de rotatie tussen eerste en tweede armen 4, 10 wordt door een haak 15 bewerkstelligd die uit tweede arm 10 kan steken. Deze haak grijpt aan op een op zichzelf genomen bekende wijze op een niet getoonde structuur in eerste scharnierdeel 11. Hierbij is haak 15 bedienbaar door middel van een hendel 16 of andersoortige bediening welke door middel van een overbrenging in de vorm van een kabel 14 is gekoppeld aan haak 15, zie figuur 2. Na bediening van hendel 16 zal haak 15 worden teruggetrokken uit de aangrijping met de structuur in eerste scharnierdeel 11 waardoor eerste en tweede armen 4, 10 onderling kunnen roteren.

Kinderwagen 1 omvat verder een zitje 17 welke een rugdeel 18 en een zitdeel 20 heeft. Rugdeel 18 is verbonden door middel van riemen 19 met tweede armen 10. Zitdeel 20 is aan weerszijden bij een scharnierpunt A scharnierend verbonden met een eerste arm 4. Verder omvat zitje 17 een verbindingsarm 22 welke schuifbaar en scharnierend is gekoppeld aan eerste arm 4 bij een verbindingspunt B, welke kan schuiven. Dit is bereikt doordat verbindingsarm 22 scharnierend is gekoppeld aan een schuifelement 39 in de vorm van een wiel, welk schuifelement 39 kan schuiven in een geleiding in eerste arm 4 in de vorm van een groef 40. Hierdoor wordt een driehoekconstructie verkregen welke de stabiliteit van zitje 17 verhoogt.

In de vergrendelde toestand wordt de schuivende beweging van schuifelement 39 geblokkeerd door een blokkeerelement 29 welke door een eerste veer 51 onder veerspanning staat. In de vergrendelde toestand steekt blokkeerelement 29 uit tot in groef 40.

Verder omvat eerste arm 4 een vrijgave-element 27 welke onder veerspanning staat door een tweede veer 28. Deze veer duwt vrijgave-element 27 naar tweede scharnierdeel 12.

Figuur 6 toont een detailweergave van blokkeerelement 29 en vrijgave-element 27. In deze figuur zijn een rand 30 in het blokkeerelement en een rand 31 in vrijgave-element 27 zichtbaar welke elkaar aangrijpen. Indien vrijgave-element 27 naar tweede scharnierdeel 12 beweegt als gevolg van de veerspanning door tweede veer 28 zal vrijgave-element 27 door middel van randen 30, 31 blokkeerelement 29 tegen de veerspanning van eerste veer 51 indrukken waardoor de blokkering van de schuivende beweging van schuifelement 39 wordt opgeheven. Echter, in de vergrendelde toestand wordt een dergelijke beweging verhinderd doordat tweede scharnierdeel 12 een aanslag 25 voor vrijgave-element 27 omvat welke de schuivende beweging van vrijgave-element 27 blokkeert. Uit figuren 4 en 5, welke respectievelijk de vergrendelde en ontgrendelde toestand laten zien, kan afgeleid worden dat aanslag 25 bij voldoende rotatie van tweede arm 10 niet langer vrijgave-element 27 kan blokkeren. Derhalve zal bij voldoende rotatie vrijgave-element 27 bewegen richting tweede scharnierdeel 12 en zal de blokkering door blokkeerelement 29 worden opgeheven.

Figuur 6 toont eveneens een schuine wand 50 aan de bovenzijde van blokkeerelement 29. Deze wand komt in aangrijping met schuifelement 39 indien deze zich naar onderstel 2 beweegt. Als gevolg van deze aangrijping zal schuifelement 39 blokkeerelement 29 tegen de veerspanning van eerste veer 51 in bewegen uit groef 40 waardoor schuifelement 39 kan doorbewegen.

Figuur 3 toont hoe hendel 9 is bevestigd in eerste arm 10. Hierbij is een scharnierpunt 32 zichtbaar rond welke hendel 9 kan roteren. Verder is een geleidingspen 35 zichtbaar welke in een gleuf 36 van vrijgave-element 27 is opgenomen met welke de beweging van vrijgave-element 27 geleid kan worden.

Vrijgave-element 27 omvat een aanslag 34 voor aangrijping met hendel 9. Hierbij is aanslag 34 gevormd aan een rand van een verdieping 41 in vrijgave-element 27. Verdieping 41 biedt de benodigde ruimte voor hendel 9. In de vergrendelde toestand komt aanslag 34 tegen hendel 9 aan en kan deze laatste niet bediend worden. Bediening van hendel 9 is dus pas mogelijk tweede armen 10 voldoende zijn gedraaid zodat aanslag 25 niet langer vrijgave-element 27 neerwaarts duwt tegen de veerspanning van tweede veer 27 in en zodat vrijgave-element 27 opwaarts kan beweging waardoor aanslag 34 niet langer hendel 9 aangrijpt en deze laatste kan roteren om scharnierpunt 32. Derhalve wordt een gelijktijdige ontgrendeling gerealiseerd van hendel 9 en de schuifbeweging van schuifelement 39.

Verdere verbindingsarm 8 kan schuiven in zij-armen 3 op een zichzelf genomen bekende wijze. . Deze schuivende beweging wordt vergrendeld door een bekende blokkeerinrichting.. Hendel 9 is verbonden door middel van een kabel 42aan deze blokkeerinrichting. De blokkering van de schuivende beweging van verdere verbindingsarm 8 in zij-armen 3 kan worden opgeheven door bediening van hendel 9.

Zoals getoond in figuur IA omvat zitje 17 een veelvoud aan panelen 37 welke onderling scharnieren zijn verbonden. Een dergelijke constructie biedt de mogelijkheid dat zitje 17 optimaal inklapt en zich goed kan aanpassen aan de rotatie van eerste en tweede armen 4, 10.

Uit bovenstaande blijkt dat na voldoende rotatie van tweede armen 10, verbindingsarm 22 ontgrendeld kan worden. Als gevolg hiervan kan zitje 17 gelijktijdig en automatisch met het roteren van tweede armen 10 worden ingeklapt. Door bediening van hendel 9 kan kinderwagen 1 nog verder ingeklapt worden.

Het moge de vakman duidelijk zijn dat de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot de hier getoonde uitvoeringsvormen maar dat verschillende wijzigingen mogelijk zijn zonder af te wijken van de beschermingsomvang welke wordt gedefinieerd door de bijgevoegde conclusies.

Claims (17)

1. Inrichting voor het vervoeren van een kind, omvattende: een wiel-dragend onderstel omvattende een paar parallel en op afstand van elkaar zich schuin naar een achterzijde van de inrichting uitstrekkende eerste armen, waarbij van de wielen af gerichte einden van de eerste armen zijn voorzien van respectievelijke eerste schamierdelen; een paar parallel en op afstand van elkaar zich uitstrekkende tweede armen, welke elk aan een einde zijn voorzien van een tweede schamierdeel, waarbij de eerste en tweede schamierdelen elkaar aangrijpen voor het mogelijk maken van een voorwaartse rotatie van de tweede armen naar de eerste armen; een kinderzitje omvattende een mgdeel en een zitdeel, waarbij het rugdeel en het zitdeel scharnierend met elkaar zijn verbonden; met het kenmerk, dat het mgdeel aan weerszijden is verbonden met de tweede armen, waarbij het zitdeel scharnierend is verbonden met de eerste armen en waarbij het kinderzitje verder aan weerszijden is voorzien van verbindingsarmen welke elk aan een einde scharnierend zijn verbonden met het zitdeel en aan een andere einde schuifbaar en scharnierend zijn verbonden met een respectievelijke eerste arm, en doordat de inrichting verder blokkeermiddelen omvat voor het blokkeren dan wel begrenzen van een van het onderstel af gerichte schuivende beweging van ten minste één verbindingsarm ten opzichte van de overeenkomstige eerste arm, waarbij de blokkeermiddelen zijn ingericht het blokkeren van de van het onderstel af gerichte schuivende beweging op te heffen na een voorwaartse rotatie van de tweede armen, bij voorkeur over een hoek welke groter is dan een vooraf bepaalde drempelwaarde.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de blokkeermiddelen verder zijn ingericht een naar het onderstel toe gerichte schuivende beweging van de ten minste één verbindingsarm ten opzichte van de overeenkomstige eerste arm toe te staan.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de inrichting beweegbaar is tussen een uitgeklapte toestand, in welke toestand de blokkeermiddelen de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van de verbindingsarm blokkeren, en een ten minste ten dele ingeklapte toestand, in welke toestand de blokkeermiddelen de van het onderstel af gerichte schuivende beweging vrijgeven dan wel toelaten.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het kinderzitje een veelvoud aan onderling scharnierend bevestigde panelen omvat.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het zitdeel op eerste punten scharnierend aan de eerste armen is verbonden, welke eerste punten elk gerangschikt zijn tussen een naar de wielen toe gericht einde van de respectievelijke eerste arm en de verbinding van de overeenkomstige verbindingsarm aan deze eerste arm.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij elke eerste arm een geleiding heeft welke zich uitstrekt in een lengterichting van de eerste arm en waarbij de inrichting verder per eerste arm een schuifbaar in de geleiding opgenomen schuifelement omvat, waarbij elke verbindingsarm scharnierend aan een respectievelijk schuifelement is verbonden.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de geleiding een groef omvat en waarbij het schuifelement ten minste ten dele in deze groef is opgenomen.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de bl okkeermi ddel en een blokkeerelement en een eerste veer omvatten, waarbij het blokkeerelement schuifbaar in de respectievelijke eerste arm is opgenomen en waarbij de eerste veer is ingericht een veerspanning uit te oefenen op het blokkeerelement voor het schuiven van het blokkeerblok in een richting loodrecht op de geleiding waardoor het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement kan blokkeren.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij het blokkeerelement aan de bovenzijde is voorzien van een schuin vlak ten opzichte van de richting van de geleiding, waarbij het schuine vlak is ingericht zodanig dat het schuifelement bij een naar het onderstel toe gerichte beweging het blokkeerelement bij het schuine vlak aangrijpt en verplaatst tegen de spanning van de eerste veer in waardoor de betreffende schuivende beweging niet wordt geblokkeerd.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, verder omvattende een tweede veer en een vrijgave-element welke zich in de lengterichting van de eerste arm uitstrekt en welke schuifbaar in de eerste arm is opgenomen, waarbij de tweede veer is ingericht een veerspanning uit te oefenen op het vrijgave-element voor het in de lengterichting doen schuiven van het vrijgave-element, waarbij de inrichting werkzaam is in: een vergrendelde toestand waarin het vrijgave-element, tegen de veerspanning van de tweede veer in, in een eerste positie wordt gehouden in welke positie de eerste veer het blokkeerelement in een blokkerende toestand houdt waarin het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement blokkeert; een ontgrendelde toestand waarin het vrij gave-element vanuit de eerste positie zich in de lengterichting van de eerste arm heeft bewogen zodanig dat het vrijgave element het blokkeerelement aangrijpt en het blokkeerelement in een vrijgevende toestand houdt waarin het de van het onderstel af gerichte schuivende beweging van het schuifelement vrijgeeft.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij het vrijgave-element en het blokkeerelement elk voorzien zijn van randen welke in de lengterichting van de eerste arm gezien schuin verlopen en welke randen elkaar aangrijpen.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij het tweede scharnierdeel een aanslag omvat welke in de vergrendelde toestand het vrijgave element aangrijpt en waarbij na rotatie van de tweede arm over een hoek welke groter is dan de genoemde drempelwaarde de aanslag zodanig is verplaatst dat het vrijgave-element kan bewegen in de lengterichting van de eerste arm waardoor het vrijgave-element het blokkeerelement in de vrijgevende toestand houdt.

13. Inrichting volgens conclusie 10, 11 of 12, waarbij de eerste arm scharnierend aan een resterend deel van het onderstel is verbonden.

14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij de inrichting een verdere verbindingsarm omvat welke schuifbaar en scharnierend is gekoppeld met één van de eerste arm en een resterend deel van het onderstel en welke scharnierend is gekoppeld met de ander van de eerste arm en een resterend deel van het onderstel, waarbij de inrichting verder een vergrendeling omvat voor het vergrendelen van de schuivende beweging van de verdere verbindingsarm en een bedieningsorgaan voor het bedienen van de vergrendeling.

15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij het bedieningsorgaan in de vergrendelde toestand wordt aangegrepen door het vrijgave-element zodanig dat het bedieningsorgaan niet bediend kan worden en waarbij het bedieningsorgaan in de ontgrendelde toestand door het vrijgave-element wordt vrijgegeven waardoor het bediend kan worden.

16. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij hlokkeermiddelen zijn voorzien in elk van het paar eerste armen.

17. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting een kinderwagen of buggy omvat.