NL2002505C2 - Samenstel van een bouwwerk en van een randelement. - Google Patents

Samenstel van een bouwwerk en van een randelement. Download PDF

Info

Publication number
NL2002505C2
NL2002505C2 NL2002505A NL2002505A NL2002505C2 NL 2002505 C2 NL2002505 C2 NL 2002505C2 NL 2002505 A NL2002505 A NL 2002505A NL 2002505 A NL2002505 A NL 2002505A NL 2002505 C2 NL2002505 C2 NL 2002505C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
connecting element
opening
edge
suspension
peripheral
Prior art date
Application number
NL2002505A
Other languages
English (en)
Inventor
Cornelis Henricus Honselaar
Original Assignee
Fibercore Europ B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Fibercore Europ B V filed Critical Fibercore Europ B V
Priority to NL2002505A priority Critical patent/NL2002505C2/nl
Priority to EP10704009A priority patent/EP2393985A1/en
Priority to PCT/NL2010/050056 priority patent/WO2010090525A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2002505C2 publication Critical patent/NL2002505C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01DCONSTRUCTION OF BRIDGES, ELEVATED ROADWAYS OR VIADUCTS; ASSEMBLY OF BRIDGES
    • E01D19/00Structural or constructional details of bridges
    • E01D19/10Railings; Protectors against smoke or gases, e.g. of locomotives; Maintenance travellers; Fastening of pipes or cables to bridges

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Bridges Or Land Bridges (AREA)
  • Connection Of Plates (AREA)

Description

Samenstel van een bouwwerk en van een randelement
De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een bouwwerk en van een randelement, waarbij het bouwwerk een langszijde heeft, waarbij het randelement op 5 die langszijde is aangebracht om die langszijde ten minste gedeeltelijk af te dekken, waarbij het randelement met een ophanging aan het bouwwerk is bevestigd.
Een samenstel van bovengenoemde soort is bekend. Het bouwwerk kan bijvoorbeeld een betonnen brug zijn, waar aan de langszijde een randelement, zoals een vezelversterkte composiet, opgehangen is. Het randelement kan gebruikt worden om 10 het bouwwerk op relatief eenvoudige wijze van een gewenst uiterlijk te voorzien. Het randelement heeft een andere samenstelling en andere fysische eigenschappen, zoals uitzettingscoëfficiënt, dan het bouwwerk. Het randelement kan de vorm van het bouwwerk gestalte geven, maar ook bijvoorbeeld de textuur en de kleur op eenvoudige wijze bepalen.
15 Het randelement kan met een ophanging bevestigd worden aan het bouwwerk.
Daartoe kan gebruik gemaakt worden van boutverbindingen. In het composiet zijn gaten geboord. De bouten worden vanaf de buitenzijde door deze gaten voorzien, en bevestigd op een metalen frame dat op het bouwwerk geplaatst is.
Het is een nadeel van de bekende ophanging, dat thermische uitzetting van het 20 frame kan leiden tot spanningen in het randelement. Het composiet zet bijvoorbeeld in meer of mindere mate uit ten opzichte van de constructie waaraan en in het bijzonder waarlangs het randelement bevestigd is, waardoor ongewenste spanningen en vervormingen kunnen optreden in het randelement.
Het is derhalve een doel van de uitvinding om te voorzien in een samenstel van 25 een bouwwerk en van een randelement, waarbij spanningen in het randelement ten gevolge van thermische uitzetting voorkomen of verminderd wordt.
Daartoe voorziet de uitvinding in een samenstel van een bouwwerk en van een randelement. Het randelement kan met een ophanging aan het bouwwerk bevestigd zijn. De ophanging omvat tenminste twee op langsafstand van elkaar aan de langszijde 30 van het bouwwerk aangebrachte koppeldelen. Ophanging is het geheel van koppeldelen waarmee het randelement aan het bouwwerk is bevestigd. De koppeldelen bevinden zich op een afstand van elkaar in de langsrichting van het bouwwerk. De ten minste twee bevestigingspunten zorgen voor een stabiele ophanging.
2
Een koppeldeel kan zijn voorzien van een zich in de langsrichting uitstrekkend verbindingselement. Het randelement kan met een bevestigingselement aangrijpen op het verbindingselement. Het bevestigingselement kan relatief vast verbonden zijn met het randelement. Het verbindingselement heeft een zich in de langsrichting 5 uitstrekkende geleiding. De geleiding kan zich tussen het bouwwerk en het randelement bevinden. De geleiding zorgt ervoor dat het bevestigingselement beweegbaar is in een langsrichting. Hierdoor wordt een ophanging verkregen, waarbij ten minste beweging in de langsrichting deels toegestaan blijft. Bij het uitzetten van het randelement, ten gevolge van temperatuursverschillen, kan het bevestigingselement relatief ten opzichte 10 van het verbindingselement bewegen. Zodanig zal de vorm van het randelement behouden blijven, en zullen spanningen in het randelement verminderd worden. Tevens wordt voorkomen dat er grote krachten optreden bij de verbinding tussen het verbindingselement en het randelement. Deze krachten kunnen mogelijk leiden tot schade aan het randelement, bijvoorbeeld doordat het verbindingselement door het 15 randelement snijdt of scheurt.
In een uitvoeringsvorm, omvat de geleiding een plaat. Het bevestigingselement kan aangrijpen op de plaat. De plaat is geleidbaar langs het verbindingselement.
Het is mogelijk dat de geleiding twee platen omvat. De platen kunnen aan weerszijden van het zich in langsrichting uitstrekkend verbindingselement zijn 20 aangebracht.
In een uitvoeringsvorm heeft de plaat een draadbus. De draadbus kan gebruikt worden om het bevestigingselement, zoals bijvoorbeeld een bout aan vast te maken. De draadbus kan tevens dienen als geleiding, om de plaat in langsrichting van het verbindingselement beweegbaar te maken.
25 Bij voorkeur heeft de plaat een afstandmiddel voor het op afstand van elkaar houden van de platen. Het verbindingselement kan daartussen opgenomen zijn en een dikte hebben die minder is dan de afstand tussen de platen. Hierdoor wordt een niet-klemmende verbinding verkregen, waardoor geleiding in een langsrichting relatief eenvoudig plaats kan vinden.
30 Het is mogelijk dat een bus, zoals bijvoorbeeld een draadbus, het afstandmiddel vormt. Op deze wijze kan het mogelijk zijn om het afstandmiddel en de bevestiging aan het verbindingselement met één technisch onderdeel te laten plaatsvinden.
3
Het randelement is bij voorkeur een composiet dat opgehangen kan zijn aan een metalen frame, bij voorkeur een stalen frame. Eventueel is het ook mogelijk het randelement op te hangen aan een losse console (zoals een enkele drager), om zo een rechtstreekse bevestiging met het bouwwerk te krijgen.
5 Het bevestigingselement kan een zich door een opening in het randelement uitstrekkende pin zijn.
Het is mogelijk dat in de opening van het randelement een overbrenging voorzien is voor het daarmee van het randelement wegleiden van op de ophanging werkende krachten. Hierdoor worden spanningen in het composiet verminderd, hetgeen de 10 levensduur van het composiet vergroot.
De overbrenging kan een met een nauwe passing in de opening van het randelement voorziene bus omvatten. In de bus wordt bij voorkeur het bevestigingselement opgenomen. De diameter van de bus is bij voorkeur relatief groot, zodanig dat de spanningen rondom de opening van het randelement beperkt blijven.
15 Krachten die op het bevestigingselement werken, worden zo op een relatief groot oppervlak van het composiet overgedragen.
Het is tevens mogelijk dat de overbrenging aan een onderzijde daarvan een flens heeft. De flens kan ervoor zorgen dat de krachten van het randelement op een relatief groot oppervlak van het verbindingselement overgedragen worden. Het randelement 20 kan hiermee tevens op een verticale afstand van het verbindingselement geplaatst worden.
In een uitvoering heeft het verbindingselement een sleufvormige opening. Het bevestigingselement kan hierin opneembaar zijn, De slcufvormigc opening kan de geleiding in langsrichting vormen.
25 Het is mogelijk dat het verbindingselement zich uitstrekt tussen twee koppeldelen. De koppeldelen en het verbindingselement kunnen een frame vormen, waaraan het randelement opgehangen is.
Verdere voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van enige 30 voorkeursuitvoeringsvormen daarvan. In de beschrijving wordt verwezen naar de bijgevoegde tekeningen, waarin tonen: 4
Fig. la toont een aanzicht in doorsnede van een ophanging van een randelement 7 aan een bouwwerk 1. Het bouwwerk is in deze uitvoeringsvorm een brug. Het bouwwerk 1 kan bijvoorbeeld ook een deel van een gebouw, zoals een kantoor of een woning zijn. Andere bouwwerken zijn uiteraard denkbaar. Het bouwwerk 1 heeft een 5 langsrichting, welke zich in de figuren la-lc uitstrekt in het vlak van de figuur.
De brug volgens figuur la omvat een ligger 2. Aan een bovenzijde van de ligger is een brugdek 3 voorzien. De ligger 2 en het brugdek 3 kunnen van beton zijn en zich in de langsrichting uitstrekken. Langs een zijkant van het brugdek 3 is een balustrade 4 geplaatst. De balustrade 4 kan een hekwerk zijn. Zijwaarts van de brug 1 is een 10 randelement 7 geplaatst. Het randelement strekt zich uit langs het bouwwerk 1. Een deel van het bouwwerk 1 wordt door randelement 7 omhuld of afgedekt.
Het randelement 7 is bij voorkeur een composiet, zoals een vezelversterkte composiet of kunststof. Het composiet kan gebruikt worden om het bouwwerk op een relatief eenvoudige wijze een gewenst uiterlijk te verschaffen. Het composiet kan 15 relatief eenvoudig van een gewenste vorm voorzien worden. Het composiet is relatief licht. Door een composiet op het bouwwerk te plaatsen, kan het aanzicht van het bouwwerk naar wens vormgegeven worden. Het randelement 7 bezit in de getoonde uitvoeringsvorm een C-vormige of boemerang-achtige dwarsdoorsnede. Het randelement 7 is aan een bovenzijde en aan een onderzijde bevestigd aan een 20 koppeldeel 9 voor het koppelen van het randelement 7 aan het bouwwerk. Het koppeldeel 9 is in de getoonde uitvoeringsvorm door middel van niet getoonde bevestigingsmiddelen verbonden met het brugdek 3 van de brug 2. Het koppeldeel kan bijvoorbeeld ccn frame, of een console zijn.
Fig. 1b en 1c tonen details van de ophanging van het randelement 7 met de 25 bovenzijde, respectievelijk de onderzijde van het koppeldeel 9.
Aan de bovenzijde van het randelement 7 (Fig. lb) is deze via een verbindingselement 13 verbonden aan het koppeldeel 9. De ophanging tussen het randelement 7 en het verbindingselement 13 komt tot stand door middel van een bevestigingselement 11, zoals bijvoorbeeld een bout, en een aantal klemdelen 12,14. 30 De klemdelen 12,14 en het randelement 7 zijn elk voorzien van openingen voor het daardoorheen voeren van het bevestigingselement 11. De opening kan een uitsparing zijn. Aan een bovenzijde van het randelement 7 is klemdeel 12 geplaatst. Het klemdeel 12 kan plaatvormig of ringvormig zijn. Aan een onderzijde van het randelement 7 is 5 klemdeel 14 voorzien. De opening in het onderste klemdeel 14 is tevens voorzien van een opneemdeel voor het daarmee losneembaar verbinden van het bevestigingselement 11 met het onderste klemdeel 14. Het onderste klemdeel kan plaatvormig zijn. Het opneemdeel kan bijvoorbeeld een inwendige schroefdraad omvatten, of een bus.
5 De ophanging tussen het bovenste deel van het randelement 7 en het bouwwerk 1 komt als volgt tot stand. Tussen het onderste klemdeel 14 en het randelement 7 kan het verbindingselement 13 voorzien zijn. Het verbindingselement 13 zorgt ervoor dat montage van het randelement 7 aan het bouwwerk 1 relatief eenvoudig is, mede doordat de uitlijning van het randelement gemakkelijk plaats kan vinden. Het 10 verbindingselement 13 kan een L-vormig profiel omvatten. Het verbindingselement 13 strekt zich uit in deze uitvoeringsvorm langs een deel van het bouwwerk 1. Het verbindingselement 13 kan een frame of een console zijn. Zowel het frame als de console kunnen zich langs een deel van het bouwwerk uitstrekken.
Het verbindingselement 13 en het koppeldeel 9 kunnen een onderdeel zijn van 15 een vakwerkconstructie, zoals bijvoorbeeld een aantal rechthoekige delen die een frame vormen. Het verbindingselement 13 is bij voorkeur een ligger van dit frame, terwijl het koppeldeel 9 een staander vormt van het frame. Het frame kan vóór het bevestigen van het randelement reeds aan het bouwwerk voorzien worden.
Bij voorkeur wordt het onderste klemdeel 14 aan de onderzijde van het 20 verbindingselement 13 geplaatst, voordat het randelement 7 gemonteerd wordt. Het klemdeel 14 kan vastgemaakt worden met niet getoonde middelen. Deze bevestiging komt bij voorkeur tot stand met behulp van een bout en een sleufvormig gat in het verbindingselement, zodanig dat de bout in langsrichting beweegbaar is. De bout wordt bij voorkeur vanaf de onderzijde bevestigd, en aan een bovenzijde van het 25 verbindingselement 13 met een moer vastgezet.
Het horizontale gedeelte van het verbindingselement 13 kan een verdere sleufvormige opening hebben, waardoorheen het bevestigingselement 11, zoals de bout gevoerd kan worden. Het verticale deel van het verbindingselement 13 kan verbonden worden met het koppeldeel 9, om zo het bovenste deel te fixeren aan de brug 1.
30 De ophanging tussen het onderste deel van het randelement 7 en het bouwwerk 1 kan als volgt tot stand komen. Het onderste deel van het randelement 7 kan een U-vormig profiel hebben in dwarsdoorsnede. Het U vormige profiel vormt het uiteinde 20 van randelement 7 langs het bouwwerk 1. Een flens vormt het been van de U.
6
In de basis van de U kan een opening voorzien zijn, waardoorheen een bevestigingselement 17, zoals een bout, gevoerd kan worden. Zowel aan de bovenzijde als de onderzijde van het U-vormig deel van het randelement 7 zijn klemonderdelen 18,19 geplaatst. De klemonderdelen 18,19 zijn in de getoonde uitvoeringsvorm moeren 5 18,19. De klemonderdelen 18,19 klemmen het bevestigingselement 17 ten opzichte van het randelement 7. Het samenstel van bevestigingselement 17 en randelement 7 kan bevestigd worden aan het koppeldeel 9. Daartoe is een verbindingselement 21 voorzien. Het verbindingselement 21 strekt zich uit langs een deel van bouwwerk 1. Het verbindingselement kan een L-vormig profiel omvatten. Het verticale deel van het L-10 vormig profiel 21 kan bevestigd worden aan het koppeldeel 9. Aan een onderzijde van het L-vormig profiel 21 is een opneemonderdeel 22 voorzien. Het opneemonderdeel kan bijvoorbeeld gelast zijn aan het profiel. Het opneemonderdeel 22 kan een C-vormig profiel omvatten. In de getoonde uitvoeringsvorm omvat het opneemonderdeel een ankerrail, zijnde een standaard C-profiel. In het opneemonderdeel 22 is een 15 uitstekend deel van het bevestigingselement 17 opneembaar. Dit deel rust op de onderzijde van de ankerrail. Het deel kan bijvoorbeeld een uitsteeksel zijn, waarbij een aanslag van het uitsteeksel rust op de onderzijde van de ankerrail. Ook kan het uitstekend deel een flens zijn, of bijvoorbeeld de kop van een bout.
Het opneemonderdeel in samenwerking met bijvoorbeeld de kop van een bout 20 vormt een ophanging waarbij die ophanging een verschuiving toe staat in de langsrichting van het opneemonderdeel.
Bij het monteren van het randelement 7 kan als volgt te werk gegaan worden. De ophanging aan de onderzijde van het randelement 7 wordt voorbereid, doordat de bout 17 in het U-vormig uiteinde 20 bevestigd wordt. Vervolgens kan het randelement 7 in 25 een langsrichting van het C-vormige profiel geschoven worden. Daarmee is de onderzijde van het randelement 7 gezekerd. Eventueel kan het randelement op hoogte gesteld worden, door een van de bouten 18,19 losser of vaster aan te draaien. De bovenzijde van het randelement 7 wordt vervolgens gepositioneerd, zodanig dat de gaten in het randelement 7 in lijn liggen met de gaten in het verbindingselement 13. Nu 30 kan het bovenste klemdeel geplaatst worden, om dan het bevestigingselement in het opneemdeel van het onderste klemdeel 14 te zekeren. Hiermee is het randelement bevestigd aan het bouwwerk.
7
Het plaatsen van een volgend randelement kan relatief eenvoudig gebeuren. Het randelement kan eenvoudig naast het reeds geplaatste randelement geschoven worden, met behulp van het opneemonderdeel. Het zekeren van het randelement kan vanaf de bovenzijde plaatsvinden. Het gedeelte van de ophanging aan de binnenzijde van het 5 randelement, welke binnenzijde in het algemeen slecht bereikbaar is, behoeft niet meer toegankelijk te zijn. Alle ophangingen kunnen vanaf een buitenzijde van het randelement gefixeerd worden. Achtereenvolgens kunnen zo verschillende randelementen geplaatst worden. Een eerder geplaatst randelement zit plaatsing van een nieuw element niet in de weg.
10 De sleufvormige gaten in het verbindingselement zorgen ervoor dat het bevestigingselement ten opzichte van het verbindingselement in een langsrichting kan bewegen. Bij voorkeur worden voor elk randelement in totaal drie bevestigingselementen aan een bovenzijde gebruikt. Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat andere aantallen mogelijk zijn. De lengte van het randelement kan enkele 15 meters tot tientallen meters zijn, Als gevolg van temperatuurvariaties, zal het randelement in een langsrichting uitzetten of krimpen. Het verbindingselement, dat van een ander materiaal gemaakt is, zal daarbij in meer of mindere mate uitzetten of krimpen. De sleufVormige gaten zorgen ervoor dat het relatieve verschil in thermische uitzetting opgevangen wordt. Hierdoor zullen er geen thermische spanningen ontstaan 20 in het randelement.
Fig. 2 toont een aanzicht in doorsnede van een uitvoeringsvorm van een ophanging 51 van een randelement 57 aan een bovendek 53 van een brug. Fig. 3 toont een zijaanzicht van de situatie zoals getoond in Fig. 2. Gelijke delen hebben gelijke nummers.
25 Het bouwwerk 53 is in de getoonde uitvoeringsvorm een bovendek 53 van een brug. Aan het bovendek 53 is het randelement 57 bevestigd. De ophanging zal hiernavolgend nader toegelicht worden.
Aan het bouwwerk 53 is een koppeldeel 58 bevestigd. Het koppeldeel kan een metalen onderdeel zijn, zoals bijvoorbeeld een stalen profiel. Langs het bouwwerk 53 30 kunnen op onderlinge, eventueel regelmatige, afstanden koppeldelen 58 zijn bevestigd. Bij temperatuurverandering zal het bouwwerk in de langsrichting L uitzetten, waardoor de onderlinge afstand tussen die koppeldelen ook zal veranderen. Aan de koppeldelen is composietdeel 57 opgehangen, en dus zal de ophanging van het composietdeel als 8 gevolg van temperatuurveranderingen van plaats veranderen, dat tot spanningen in het composietdeel kan leiden.
Aan het koppeldeel 58 is een verbindingselement 62 bevestigd. Het verbindingselement 62 kan een L-vormig profiel zijn. Het verticale deel van het 5 verbindingselement 62 kan aan het koppeldeel 58 bevestigd zijn. In het horizontale deel van het verbindingselement 62 is een opening, zoals een gat, voorzien. Bij voorkeur is de opening sleufvormig, en strekt deze zich in de langsrichting L van het verbindingselement uit. Een klemdeel 63, zoals een klemplaat 63 is aan een onderzijde van het verbindingselement 62 voorzien. Een buisvormig onderdeel 41 is daarbij 10 opgenomen in de opening van het verbindingselement 62. Het buisvormig onderdeel 41 kan een bus zijn, voorzien van inwendige schroefdraad, zoals een draadbus. Aan een bovenzijde van het horizontale deel van het verbindingselement is een overbrenging 61 voor het doorvoeren van krachten geplaatst. De overbrenging vermindert spanningen in een opening 64 van het randelement, zoals vlaktedrukspanning en interlaminaire 15 schuifspanning. De overbrenging heeft een buisvormig uitsteeksel 42 dat voorzien is van een opening. Het buisvormig uitsteeksel 42 is geplaatst in een opening 64 in het randelement 57. Aan een bovenzijde van het randelement 57 is een verder klemdeel 68 voorzien. Het klemdeel is een klemplaat 68. In de klemplaat zijn twee openingen voorzien. Zoals op te maken is uit Fig. 2, zijn de openingen van de verschillende delen 20 zodanig ten opzichte van elkaar uitgelijnd, dat een bevestigingselement 66 opneembaar is de openingen. In de getoonde uitvoeringsvorm, is het bevestigingselement 66, in dit geval een bout 66 met een kop 65 vanaf een bovenzijde van het samenstel naar beneden toe aangebracht, De bout is daarbij bevestigd in de bus 41 met inwendige schroefdraad. De schroefdraad van de bout grijpt derhalve aan in de inwendige schroefdraad van de 25 bus 41. Een additionele bout 67 kan op soortgelijke wijze bevestigd worden.
Bij het aandraaien van de bout 66, zal deze de bovenste klemplaat, de overbrenging 61 en de onderste klemplaat 63 stevig op elkaar drukken. Daarbij wordt ook het randelement 57 geklemd. De bus 41 van de onderste klemplaat bezit in de getoonde uitvoeringsvorm een hoogte die groter is dan de hoogte van de opening in het 30 verbindingselement 62. Het verschil in hoogte kan bijvoorbeeld ongeveer 1 mm zijn. De bus vormt hier een afstandmiddel tussen de beide platen. De platen zullen hierdoor slechts rondom verbindingselement 62 aanliggen, zonder deze daarbij klemmend aan te grijpen. Een schuivende verplaatsing van platen 63 en 68 is nog mogelijk. Hierdoor 9 bezit het randelement enige speling in de langsrichting van de bout 66. Het randelement 57 is hierdoor stevig bevestigd op het verbindingselement, zonder dat daarbij een klemming op het verbindingselement wordt uitgeoefend.
In een uitvoeringsvorm wordt het verbindingselement zodanig aangegrepen dat 5 een schuivende beweging na aangrijping nog wordt toegestaan. Hierdoor wordt een ophanging verkregen, waarbij een aantal vrijheidsgraden volledig zijn beperkt, maar waarbij vrijheid in ten minste twee richtingen deels toegestaan blijft.
Een ander voorbeeld van een afstandmiddel is een bus zonder een opening tussen de platen 63 en 68. In een andere uitvoeringsvorm grijpen de platen 63 en 68 rondom 10 het verbindingselement op elkaar aan, waarbij het verbindingselement is opgenomen in een tussen de platen gevormde ruimte. Ook hier wordt een ophanging gevormd met behoud van bewegingsvrijheid in een vrijheidsgraad, in het bijzonder in de richting langs het bouwwerk.
Door deze ophanging, in combinatie met de zich in langsrichting L uitstrekkende 15 sleufvormige openingen in het verbindingselement 62, wordt verwezenlijkt dat een relatieve uitzetting van het verbindingselement 62 in een langsrichting daarvan ten opzichte van het randelement 57 mogelijk is. De relatieve uitzetting kan het gevolg zijn van temperatuursverschillen, doordat de thermische uitzettingscoëfficiënt van de twee onderdelen verschillend is. Doordat er geen klemmende verbinding is tussen het 20 verbindingselement 62 en het randelement 57, is een (beperkte) beweging van de ophanging in de sleuven van het verbindingselement 62 goed mogelijk. Het randelement 57 zal daardoor relatief niet vervormen, waardoor ook geen extra spanningen in het materiaal optreden. De levensduur van het randelement 57 is daardoor relatief lang. Ook blijft de esthetische vorm van het randelement 57 25 gewaarborgd.
De bout 66 grijpt bij voorkeur niet aan op de overbrenging. Een deel van de bout kan hiervoor voorzien zijn van een glad buitenoppervlak. De bout kan met een losse passing in de overbrenging gebracht worden. De overbrenging 61 zorgt er evenwel voor dat spanningen in het composietdeel verminderd worden. De overbrenging draagt 30 de klemkracht van het bevestigingselement over naar het onderste klemdeel. De klemkracht van het bevestigingselement concentreert zich hierdoor niet volledig rond het gat 64 in het composietdeel. Hierdoor zullen spanningen in het composietdeel lager zijn, en zal het materiaal een langere levensduur hebben. Tevens zorgt de overbrenging 10 ervoor dat krachten in radiale richting van de uitsparing 64 goed doorgeleid kunnen worden, De overbrenging heeft hiertoe een relatief grote buitendiameter, die bij voorkeur met een relatief nauwe passing in de uitsparing voorzien is. Hierdoor zal de vlaktedrukspanning in het materiaal kleiner zijn, waardoor kans op beschadiging van de 5 uitsparing verkleind wordt,
In de getoonde uitvoeringsvorm is de opening van het bovenste klemdeel 68 een taps toelopende opening, waarin een taps toelopende bout 66 verzinkbaar opgenomen kan worden. Zo kunnen de bevestigingselementen 66 weggewerkt worden, hetgeen veiliger is en tevens mooier uitziet.
10 Het koppeldeel 58 en het verbindingselement 62 vormen een frame 58, 62. Het frame 58,62 kan zich in een langsrichting L van het bouwwerk 53 uitstrekken. Het randelement 57 kan met een aantal van de in Fig. 2 getoonde ophangingen in langsrichting verbonden worden aan het koppeldeel 58. In een mogelijke uitvoeringsvorm worden in totaal drie ophangingen gebruikt.
15 Fig. 4 toont een andere uitvoeringsvorm van een bevestigingsinrichting 81 voor het daarmee bevestigen van een randelement 87 aan een bouwwerk. De bevestigingsinrichting 81 omvat een verbindingselement 320. Het verbindingselement 320 zal nader beschreven worden aan de hand van Fig. 10. Het verbindingselement 320 is in de getoonde uitvoeringsvorm een L-vormig profiel, met een horizontaal deel 322 20 en een verticaal deel 321. In het horizontale deel 322 van het verbindingselement 320 zijn aan twee uiteinden telkens twee openingen 324, 325 voorzien. Bij voorkeur zijn de openingen 324,325 sleufVormig, en strekken deze zich in een langsrichting van het verbindingselement 320 uit. In dc getoonde uitvoeringsvorm is in het midden van het verbindingselement 320 een uitsteeksel 330 met een opening 331 voorzien.
25 In Fig. 4 is te zien dat aan twee uiteinden van het profiel aan het verticale deel 97 koppeldelen 100 geplaatst zijn, voor het daarmee koppelen van het randelement 87 aan een niet getoond bouwwerk. De koppeldelen 100 zijn trapvormige profielen en omvatten een afstandsdeel 103. Het afstandsdeel 103 kan naar wens langer of korter zijn, om zo het bovenste deel van het randelement 87 op gewenste wijze aan te laten 30 sluiten op het bouwwerk. In het koppeldeel 100 zijn twee langwerpige sleuven 101,102 voorzien. Met behulp van deze sleuven kan het koppeldeel aan het bouwwerk bevestigd worden. De sleuven kunnen tevens gebruikt worden om het randelement 87 van tevoren uit te richten, bijvoorbeeld om deze waterpas te hangen.
11
Aan een bovenzijde van het verbindingselement 320 is een plaatdeel 83 met twee openingen 84,85 geplaatst. De openingen 84,85 zijn uitgelijnd met de openingen van het verbindingselement 320. Opening 84 kan gebruikt worden om het plaatdeel te bevestigen aan het verbindingselement 320. Het is bijvoorbeeld mogelijk om gebruik te 5 maken van een bout met een moer, of enig ander bevestigingsmiddel.
De andere opening 85 kan gebruikt worden voor het daarmee bevestigen van het randelement 87. Het randelement is aan twee uiteinden voorzien van openingen 93. Deze openingen kunnen in lijn met openingen 85 gebracht worden. Door de openingen 93 worden overbrengingen 92 voorzien. De overbrengingen bezitten een opening. Een 10 bevestigingselement 91 wordt vanaf een bovenzijde door de openingen 93, 85 gevoerd. Aan een onderzijde van het verbindingselement 320 kan het bevestigingselement 91 schuifbaar gezekerd worden. In de getoonde uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld, is het mogelijk dat een moer aan de onderzijde van de bout 91 voorzien wordt. De ophanging is echter in een langsrichting beweegbaar, door de sleuven die in het 15 verbindingselement 320 voorzien zijn, alsmede door de niet klemmende verbinding van de bout en moer op het verbindingselement.
Opgemerkt wordt dat de zekering van het bevestigingselement 91 (alsmede de bevestiging van het plaatdeel 83 aan het verbindingselement 320 met behulp van opening 84) bij voorkeur zodanig is, dal een niet-klemmende verbinding verkregen 20 wordt. Met andere woorden, de ophanging is zodanig, dat beweging van de ophanging in een langsrichting van de sleuven in het verbindingselement 320 mogelijk is. Zoals reeds eerder beschreven, is hierdoor een relatieve thermische uitzetting van het verbindingselement 320 mogclijk, zonder dat daarbij bijvoorbeeld ongewenste spanningen optreden in het randelement 87.
25 In het midden van het randelement 87 is een aanvullende opening 93 voorzien, waardoorheen een overbrenging 92 met een opening plaatsbaar is. Door de opening van de overbrenging 92 kan een bevestigingselement 91 gevoerd worden. Het bevestigingselement kan door opening 331 van het verbindingselement 320 gevoerd worden. Het bevestigingselement kan aan een onderzijde van het verbindingselement 30 320 gezekerd worden. Ook hierbij geldt dat de zekering bij voorkeur niet-klemmend is.
De opening 331 in het uitsteeksel 330 is bij voorkeur afgestemd op de diameter van de bout 91. De opening 331 is bij voorkeur rond. De diameter van de opening is bij voorkeur ongeveer gelijk aan de diameter van de bout. Dit zorgt ervoor dat het 12 randelement 87 ten opzichte van het verbindingselement 320 gefixeerd is. Beweging van het randelement 87 in een langsrichting van het verbindingselement 320 wordt hiermee voorkomen. De ophangingen die aan de twee uiteinden van het verbindingselement 320 toegepast worden, en dan met name de sleufvormige 5 openingen 324,325 in het verbindingselement 320, en de niet-klemmende ophanging, zorgen ervoor dat relatieve thermische uitzetting mogelijk is, zonder dat daarbij ongewenste spanningen in het randelement 87 veroorzaakt worden.
Andere uitvoeringsvormen zijn natuurlijk denkbaar. Er kan bijvoorbeeld gewerkt worden met één gefixeerde verbinding, en één schuivende verbinding. Andere 10 uitvoeringsvormen omvatten één gefixeerde verbinding, en een veelvoud aan schuivende verbindingen.
Een mogelijke uitvoeringsvorm van een ophanging die aan de twee uiteinden toegepast kan worden, maakt gebruik van de klemdelen die in Fig. 9a en Fig. 9b getoond worden. Fig. 9a toont een aanzicht in perspectief van een klemdeel 301. Fig. 15 9b toont een doorsnede van Fig. 9a.
Het klemdeel 301 is voorzien van twee op afstand van elkaar geplaatste openingen 310, 307. Eén opening 307 is voorzien van een draadbus 303, welke zich vanaf een buitenoppervlak 302 van het klemdeel 301 naar buiten toe uitstrekt. De draadbus 303 bezit een inwendige schroefdraad. De buitenomtrek van de draadbus 303 20 omvat een cirkelvormig deel 305 en een recht deel 306. Een dergelijke uitvoeringsvorm verminderd slijtage in de gatrand van het composietdeel. Andere vormen zijn natuurlijk denkbaar. Het buitenoppervlak 308 van de draadbus 303 is met een afstand H ten opzichte van het buitenoppervlak 302 van het klemdeel 301 geplaatst. Aan een tegenover de draadbus 303 gelegen zijde van de opening 307, bezit de opening een iets 25 grotere diameter met een aanslag 304. Bij de andere opening 310 is het klemdeel voorzien van een concentrisch ten opzichte van de opening 310 voorziene grotere opening 311 met een aanslag 312.
Weer refererend naar Fig. 4, kan het in Fig. 9 getoonde klemdeel 301 als volgt toegepast worden. Per ophanging worden twee klemdelen 301 toegepast. Aan een 30 bovenzijde van het verbindingselement 320 wordt een klemdeel 301 met de draadbus 303 in opening 324 van het verbindingselement 320 geplaatst. Opening 310 ligt dan in lijn met opening 325. Aan een onderzijde van het verbindingselement 320 wordt een klemdeel 301 met de draadbus in de naastgelegen opening 325 geplaatst. Opening 310 13 van het onderste klemdeel ligt dan in lijn met opening 324. Met andere woorden, de twee klemdelen 301 worden rotatiesymmetrisch aangebracht om het verbindingselement 320. Elke opening 324,325 van het verbindingselement is daarbij voorzien van een draadbus. Het bovenste en onderste klemdeel 301 kan daarbij 5 bevestigd worden met behulp van een bout, die vanaf een onderzijde van het verbindingselement 320 door opening 324 gevoerd wordt. Het randelement kan vervolgens op eenvoudige wijze bevestigd worden door het bevestigingselement 91, zoals een bout 91, door opening 325 te voeren, Op deze wijze wordt een relatief eenvoudige ophanging tot stand gebracht tussen het randelement 87 en het 10 verbindingselement 320. Zoals reeds vermeld, heeft de draadbus 303 bij voorkeur een hoogte die groter is dan de diepte van de openingen 324, 325 in het verbindingselement 320. Hierdoor wordt klemming van de ophanging op het verbindingselement 320 voorkomen. De sleufvormige gaten 324,325 zorgen ervoor dat uitzetting in een langsrichting van het verbindingselement 320 mogelijk is.
15 In deze uitvoeringsvorm vormen de sleufvormige gaten een geleiding van de toegestane verschuiving van de gevormde ophanging. Het zal duidelijk zijn dat meerdere vormen van geleiding kunnen worden toegepast en dat verbindingselement 320 zelf ook een geleidend element kan vormen.
Een alternatieve uitvoeringsvorm van een ophanging 120 van een randelement 20 127 aan een bouwwerk wordt getoond in Fig. 5. Een verbindingselement 143, omvattende een L-vormig profiel met een horizontaal deel 144 en een verticaal deel 145, is verbonden aan een koppeldeel 160. Het koppeldeel 160 kan op bekende wijze verbonden zijn met een niet getoond bouwwerk. Het verbindingselement 143 is aan een uiteinde daarvan voorzien van twee sleufvormige openingen 142.
25 De ophanging tussen het randelement 127 en het verbindingelement 143 komt als volgt tot stand.
Aan een onderzijde van het verbindingselement 143 wordt een plaatdeel 150 voorzien. Het plaatdeel 150 omvat twee op afstand van elkaar geplaatste openingen 154. De openingen omvatten zich vanaf een buitenzijde 151 van het plaatdeel 30 uitstrekkende draadbussen 153. Zoals reeds eerder beschreven is de hoogte van de draadbussen 153 groter dan de diepte van de sleufvormige gaten 142, om klemming van de ophanging te voorkomen - en om daarmee uitzetting in een langsrichting toe te staan.
14
In het midden van het buitenoppervlak 151 is tevens een additionele opening 152 voorzien, De additionele opening kan gebruikt worden om het plaatdeel 150 te verbinden met het verbindingselement. Dit kan op verschillende manieren. Bij voorkeur wordt in het verbindingselement 143 een additionele opening 161 5 aangebracht, zodanig dat een bevestigingselement gebruikt kan worden om het plaatdeel 150 te bevestigen aan het verbindingselement 150. De additionele opening kan sleufvormig zijn, om uitzetting in een langsrichting van het verbindingselement 150 toe te staan,
Aan een bovenzijde van het verbindingselement 150 worden twee 10 overbrengingen 138 geplaatst. De overbrengingen 138 zijn in de getoonde uitvoeringsvorm flensbussen 38, omvattende een buisdeel 139 en een flens 140. In het buisdeel en de flens is een opening voorzien. De opening van de flensbussen 38 wordt in lijn gebracht met de openingen 142, 153 van het verbindingselement 143 en het plaatdeel 150.
15 In het randelement 127 zijn twee gaten 129 voorzien. De gaten 129 kunnen in lijn geplaatst worden met de gaten van de flensbussen 38. Daarbij wordt het manteldeel van het buisdeel 139 opgenomen door het gat 129 van het randelement 127.
Bovenop het randelement 127 wordt een additioneel plaatdeel 131 met twee gaten 132 geplaatst. De gaten 132 worden wederom in lijn geplaatst met overige gaten 20 129,154.
Vanaf de bovenzijde van de constructie 120 kunnen twee bevestigingselementen 135, zoals bijvoorbeeld bouten met een kop 136 doorheen de gaten gevoerd worden. De bouten worden daarbij vastgedraaid in dc draadbussen 153 van het onderste plaatdeel 150.
25 Bij voorkeur is de overbrenging 138 zodanig uitgevoerd, dat een contactdeel 139 van de overbrenging 138 met een nauwsluitende passing in het gat 129 van het randelement 127 gebracht kan worden. Doordat het contactdeel 139 nauw aanligt in het gat 129 van het randelement 127, kunnen krachten goed doorgevoerd worden. Stoten tussen het contactdeel 139 en het gat 129 worden hiermee voorkomen. De kans op 30 beschadigingen aan het relatief kwetsbare randelement 127 wordt hiermee verkleind.
Het contactdeel kan daarnaast een relatief grote doorsnede bezitten. Dit vergroot het oppervlak waarmee krachten en spanningen doorgevoerd kunnen worden op het 15 randelement 127. De spanningen in het randelement 127 worden hiermee verkleind, waardoor de kans op beschadiging van het randelement 127 voorkomen wordt.
Het moge duidelijk zijn voor de vakman, dat vele alternatieven voor de hierboven beschreven ophangingen van een randelement aan een bouwwerk mogelijk zijn. Fig. 6 5 toont bijvoorbeeld een alternatieve uitvoeringsvorm van de in Fig. 5 getoonde ophanging. De hier getoonde ophanging 170 omvat een verbindingselement 203 met een horizontaal deel 204 en een verticaal deel 205. Het verbindingselement 203 is verbonden met een koppeldeel 210. Het koppeldeel 210 en het verbindingselement 203 vormen een frame 203,210, dat vervolgens weer verbindbaar is aan een bouwwerk.
10 Het verbindingselement 203 omvat twee openingen 182 die sleufvormig zijn.
Aan een onderzijde van het verbindingselement 203 wordt een plaatdeel 193 met twee openingen 194 geplaatst. Vanaf het buitenoppervlak 196 van het plaatdeel 193 strekken zich twee draadbussen 195 uit. De draadbussen zijn in lijn met de openingen 194 voorzien. Een additionele opening 197 is voorzien, voor het daarmee 15 bevestigen/koppelen/ophangen/aangrijpen/schuiven/geleiden/glijden van het plaatdeel 193 aan een opening 211 van het verbindingselement 203, op een wijze die hierboven reeds beschreven is.
Op alternatieve wijze, is het tevens mogelijk om opening 197 sleulvormig uit te voeren, en opening 211 rond. Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat een 20 dergelijke uitvoeringsvorm equivalent is aan de eerder beschreven variant.
Op de openingen 182 in het verbindingselement 203 worden wederom overbrengingen 188 geplaatst. De overbrenging 188 omvat een buisvormig deel 190 en een flcnsvormig deel 189, De overbrenging is tevens voorzien van ccn in langsrichting doorlopende opening. Deze opening kan in lijn geplaatst worden met de openingen 182 25 van het verbindingselement.
Het randelement 177 omvat twee gaten 169. Het randelement 177 kan geplaatst worden op het verbindingselement 203. Daarbij zijn de gaten 169 in lijn geplaatst met de openingen van de overbrengingen 188. De buisvormige delen 190 van de overbrengingen 188 zijn daarbij tenminste ten dele opgenomen in de gaten 169 van het 30 randelement 177.
Bovenop het randelement kunnen twee afdekdelen 171 met een opening 172 geplaatst worden. Vanaf de bovenzijde kunnen wederom bevestigingselementen 175 16 doorgevoerd worden. De bevestigingselementen kunnen in het plaatdeel 196 vastgemaakt worden, Het bevestigingselement 175 kan een bout zijn.
De kop van de bout kan tapsvormig zijn, zodanig dat deze verzinkbaar opgenomen kan worden in de taps toelopende opening 172 van het afdekdeel 171.
5 Fig. 7 toont een mogelijke uitvoeringsvorm van de ophanging 220 van de onderzijde 228 van het randelement 226 aan het bouwwerk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bevestigingsdelen 230. Het bevestigingsdeel 230 omvat een L-vormig profiel, met een horizontaal deel 232 en een verticaal deel 321. In het verticale deel zijn twee openingen 233 voorzien. De openingen 233 zijn sleuven. In het horizontale deel 10 232 is een opening 234 voorzien. De opening 234 is sleufvormig.
Het randelement 226 heeft aan een onderzijde 228 daarvan drie openingen 240. In deze openingen is een overbrenging 239 plaatsbaar. Op de overbrenging 239 kan de opening 234 van het L-vormig profiel 230 geplaatst worden. In de opening 234 van het L-vormig profiel 230 is een additionele overbrenging geplaatst.
15 Vanaf een onderzijde van de constructie kan een bevestigingselement 244, zoals een bout 244 bevestigd worden. De bout kan door een ring 243 gehaald worden. Vervolgens wordt de bout door de opening van de in het gat 240 geplaatste overbrenging 239 gevoerd worden. Daarna wordt de bout door de opening van de in de sleuf 234 geplaatste overbrenging 238 gevoerd. Tenslotte wordt de bout 244 bevestigd 20 met behulp van een moer 237.
De overbrengingen 239,238 zorgen ervoor dat de ophanging tot stand komt, zonder daarbij het L-vormig profiel te klemmen. De ophanging, in dit geval met name de bout 244, kan ten opzichte van de sleuf 234 bewegen, zodanig dat relatieve thermische expansie mogelijk is.
25 Fig. 8 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van de in Fig. 7 getoonde ophanging. Gelijke onderdelen hebben gelijke nummers. In de hier getoonde uitvoeringsvorm wordt voornamelijk een alternatief bevestigingsdeel 250 toegepast. Het hier getoonde bevestigingsdeel 250 omvat een L-vormig profiel met in het verticale deel twee boven elkaar geplaatste sleuven 253. Deze sleuven kunnen gebruikt 30 worden om het bevestigingsdeel 250 aan een bouwwerk te verbinden.
Tevens toont Fig. 8 in groter detail de verschillende onderdelen die in Fig. 7 gebruikt worden. Zo wordt bijvoorbeeld de ring 243 met opening 263 getoond. Ook is te zien hoe de overbrengingen 238,239 uitgevoerd kunnen zijn. De overbrengingen 17 238,239 omvatten een buisvormig deel 265,275 en een flensvormig deel 266,276. De overbrengingen 238,239 hebben elk een opening 267,277 voor het daardoorheen voeren van het bevestigingsmiddel. Tevens is tussen de overbrenging 239 en de onderzijde van het bevestigingsdeel 250 een extra ring 245 geplaatst.
5 Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat de onderhavige uitvinding niet beperkt is tot hetgeen hier beschreven, en dat meerdere equivalente uitvoeringsvormen van de uitvinding mogelijk zijn.

Claims (16)

1. Samenstel (51) van een bouwwerk (53) en van een randelement (57), waarbij het bouwwerk (53) een langszijde (70) heeft, waarbij het randelement (57) op die 5 langszijde (70) is aangebracht om die langszijde ten minste gedeeltelijk af te dekken, waarbij het randelement (57) met een ophanging (71) aan het bouwwerk is bevestigd, waarbij die ophanging ten minste twee op langsafstand van elkaar aan de langszijde van het bouwwerk aangebrachte koppeldelen (58) omvat, waarbij een koppeldeel (58) voorzien is van een zich in de langsrichting (L) uitstrekkend verbindingselement (62), 10 waarbij het randelement (57) met een bevestigingselement (66) aangrijpt op het verbindingselement (62), waarbij het verbindingselement (62) een zich in de langsrichting (L) uitstrekkende geleiding heeft.
2. Samenstel (51) volgens conclusie 1, waarbij de geleiding een plaat (63) omvat, 15 waarbij het bevestigingselement (66) aangrijpt op de plaat (63) en waarbij de plaat geleidbaar is langs het verbindingselement (62).
3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij de geleiding twee platen (83) omvat, waarbij de platen (83) aan weerszijden van het zich in langsrichting uitstrekkend 20 verbindingselement (320) zijn aangebracht.
4. Samenstel volgens conclusie 2 of 3, waarbij de plaat (301) een draadbus (303) heeft.
5. Samenstel volgens conclusie 3 of 4, waarbij de plaat (301) een afstandmiddel (305) heeft voor het op afstand H van elkaar houden van de platen (83, 301), waarbij het verbindingselement (320) daartussen is opgenomen en een dikte heeft die minder is dan de afstand H tussen de platen
6. Samenstel volgens conclusie 5, waarbij een bus (305) het afstandmiddel vormt.
7. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het randelement (127) een composiet is dat opgehangen is aan een metalen frame (143,160).
8. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het bevestigingselement (136) een zich door een opening (129) in het randelement (127) uitstrekkende pin (135) is.
9. Samenstel volgens conclusie 7 en 8, waarbij in de opening (129) van het randelement (127) een overbrenging (138) voorzien is voor het daarmee van het randelement wegleiden van op de ophanging werkende krachten.
10. Samenstel volgens conclusie 9, waarbij de overbrenging (138) een met een nauwe 10 passing in de opening van het randelement voorziene bus (139) omvat,
11. Samenstel volgens conclusie 9 of 10, waarbij de overbrenging aan een onderzijde daarvan een flens (140) heeft.
12. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het verbindingselement (143) een sleufvormige opening (142) heeft, waarin het bevestigingselement (136) opneembaar is, waarbij die sleufvormige opening (142) de geleiding in langsrichting (L) vormt.
13. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het verbindingselement (143) zich uitstrekt tussen twee koppeldelen (160).
14. Samcnstcl volgens ccn der voorgaande conclusies, waarbij het bevestigingselement (175) is opgenomen in een draadbus (195). 25
15. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het verbindingselement (320) een zich inde langsrichting uitstrekkend profiel (321,322) heeft, bij voorkeur een C-vormig profiel (22) dat een opneemonderdeel en geleiding vormt. 30
16. Ophanging (71) voor het ophangen van een randelement (57) aan een bouwwerk (53) volgens een van de voorgaande conclusies.
NL2002505A 2009-02-06 2009-02-06 Samenstel van een bouwwerk en van een randelement. NL2002505C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2002505A NL2002505C2 (nl) 2009-02-06 2009-02-06 Samenstel van een bouwwerk en van een randelement.
EP10704009A EP2393985A1 (en) 2009-02-06 2010-02-08 Assembly of a construction and an edge element
PCT/NL2010/050056 WO2010090525A1 (en) 2009-02-06 2010-02-08 Assembly of a construction and an edge element

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2002505 2009-02-06
NL2002505A NL2002505C2 (nl) 2009-02-06 2009-02-06 Samenstel van een bouwwerk en van een randelement.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2002505C2 true NL2002505C2 (nl) 2010-08-09

Family

ID=41111126

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2002505A NL2002505C2 (nl) 2009-02-06 2009-02-06 Samenstel van een bouwwerk en van een randelement.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2393985A1 (nl)
NL (1) NL2002505C2 (nl)
WO (1) WO2010090525A1 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1300059A (en) * 1969-03-04 1972-12-20 Shrewsbury Plastics And Engine Improvements in fascia panels for building structures and method of mounting such panels
DE3323834A1 (de) * 1983-07-01 1985-01-03 Polensky & Zöllner GmbH & Co., 6000 Frankfurt Gesims
EP0170597A1 (fr) * 1984-07-04 1986-02-05 L'EQUIPEMENT ROUTIER, Société Anonyme dite: Corniche pour ouvrage d'art
FR2650007A1 (fr) * 1989-07-18 1991-01-25 Tcmi Sarl Systeme de mise en tension automatique constante pour corniche d'ouvrage d'art
FR2653458A1 (fr) * 1989-10-20 1991-04-26 Bigazzi Andre Panneaux a fixer sur les garde corps de passages superieurs, destines notamment a la protection contre les jets de projectiles et ses moyens de fixation.

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4342748A1 (de) * 1993-12-15 1995-06-22 Fischer Artur Werke Gmbh Befestigungssystem für Fassadenplatten

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1300059A (en) * 1969-03-04 1972-12-20 Shrewsbury Plastics And Engine Improvements in fascia panels for building structures and method of mounting such panels
DE3323834A1 (de) * 1983-07-01 1985-01-03 Polensky & Zöllner GmbH & Co., 6000 Frankfurt Gesims
EP0170597A1 (fr) * 1984-07-04 1986-02-05 L'EQUIPEMENT ROUTIER, Société Anonyme dite: Corniche pour ouvrage d'art
FR2650007A1 (fr) * 1989-07-18 1991-01-25 Tcmi Sarl Systeme de mise en tension automatique constante pour corniche d'ouvrage d'art
FR2653458A1 (fr) * 1989-10-20 1991-04-26 Bigazzi Andre Panneaux a fixer sur les garde corps de passages superieurs, destines notamment a la protection contre les jets de projectiles et ses moyens de fixation.

Also Published As

Publication number Publication date
EP2393985A1 (en) 2011-12-14
WO2010090525A1 (en) 2010-08-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20200392733A1 (en) Concrete anchor
US7854421B2 (en) Mounting bracket and method of fabrication thereof
US10047775B2 (en) Attachment element
CA2841650A1 (en) Mounting brace assembly for mounting an electrical box
KR20130027819A (ko) 교량유지점검용 안전점검대
JP2010156167A (ja) 道路用柵
NL2002505C2 (nl) Samenstel van een bouwwerk en van een randelement.
KR100958887B1 (ko) 등기구 설치구
EP2281943B1 (en) Equipment mounting assembly
EP2500509A2 (en) Anchoring assembly and gate comprising such an assembly
KR102025863B1 (ko) 도체 레일을 연결하기 위한 방법
CA2339692C (en) Railroad spring wing frog assembly
EP1914461A1 (en) System for securing pipes to a supporting structural element
JP2015209741A (ja) 吊足場形成部材
CN208871469U (zh) 吸顶安装结构及相应的灯具
US20220049490A1 (en) Method and arrangement for supporting a first beam between a first and a second support structure in a building frame structure
KR20110011382A (ko) 기둥 고정 장치
NL1038893C2 (nl) Werkwijze voor het aanbrengen van een paneel tegen een bouwelement alsmede een constructie-element.
KR101701782B1 (ko) 지주의 지지력 보강 기능을 갖는 가드레일
EP2354313A1 (en) Fixing system for posts for vertical traffic sign elements and the like
CN210013121U (zh) 一种桥梁混凝土护栏加高装置
KR100376542B1 (ko) 트러스 연결부재
EP3851601B1 (en) Column shoe for fastening reinforced concrete columns to a base
NL1011494C2 (nl) Bevestiging van een bord voor het tonen van informatie aan een drager.
DK158779B (da) Ophaeng til ophaengning af en tung konstruktionsdel i en drager

Legal Events

Date Code Title Description
SD Assignments of patents

Effective date: 20110201

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170301