NL193950C

NL193950C - Koppelinstallatie voor het koppelen van een leiding met een schip.

Info

Publication number: NL193950C
Application number: NL9400784A
Authority: NL
Inventors: Klaas Wijma
Original assignee: Krupp Vosta B V
Priority date: 1994-05-11
Filing date: 1994-05-11
Publication date: 2001-03-02
Also published as: NL193950B; NL9400784A

Description

1 193950

Koppelinstallatie voor het koppelen van een leiding met een schip

De uitvinding heeft betrekking op een koppelinstallatie voor het koppelen van een leiding met een schip, omvattende een eerste, aan het te koppelen eind van de leiding voorzien koppeldeel, een tweede, zich aan 5 boord van het schip bevindend koppeldeel dat zwenkbaar is rond een horizontale zwenkas, hijsmiddelen voor het ophijsen van het eerste koppeldeel met daaraan verbonden leidingstuk tot nabij het tweede koppeldeel alsmede vasthoudmiddelen voor het tegen elkaar aan vasthouden van beide koppeldelen.

Een dergelijke koppelinstallatie is bekend uit de Nederlandse terinzagelegging 8900825. Een dergelijke koppelinstallatie wordt veelal toegepast voor het aankoppelen van een geladen baggerschip aan een leiding 10 die, bijvoorbeeld in verband met het opspuiten van zand, uitmondt aan de kust. Zolang de leiding niet wordt gebruikt, ligt deze in zee waarbij het met die leiding verbonden eerste koppeldeel zich bevindt in een gebied met voldoende diepgang voor het baggerschip. Zodra het baggerschip is gearriveerd, moet met een hulpvaartuig de met het eerste koppeldeel verbonden hijslijn, die door een boei wordt gemarkeerd, worden opgevist. Na overbrenging van de hijslijn kan dat koppeldeel alsmede het aangrenzende deel van de leiding 15 worden opgehesen.

Bij de bekende koppelinstallatie doet zich een aantal nadelen voor. Allereerst wordt de leiding bij het ophijsen sterk omgebogen, hetgeen vooral bij een geladen, en daardoor diep liggend schip knikvorming in de leiding kan veroorzaken. Wanneer vervolgens met persen wordt begonnen, kan de geknikte leiding barsten. Bovendien is de levensduur van een sterk gekromde leiding aanzienlijk korter.

20 Verder is het met de leiding verbonden koppeldeel relatief zwaar, waardoor dit naar de bodem zinkt. Gevolg daarvan is dat dit koppeldeel alsmede het aangrenzende deel van de leiding voortdurend over de bodem schuurt, hetgeen sterke slijtage meebrengt.

Doel van de uitvinding is daarom een koppelinstallatie te verschaffen die deze nadelen mist. Dat doel wordt bereikt doordat het tweede koppeldeel door middel van een draaiorgaan met een in wezen verticale 25 draaias is opgehangen aan het schip, welk draaiorgaan een vaste ring bezit, die is bevestigd aan een statief, alsmede een draaibare ring die door middel van een scharnier met een in wezen horizontale zwenkas is verbonden met het tweede koppeldeel.

Dankzij de door de verticale en horizontale draaiassen geboden mogelijkheden tot aanpassing van de stand van het tweede koppeldeel kan dit zich uitstekend naar het verloop van de leiding richten. Daardoor is 30 het uitgesloten dat de leiding knikt.

Teneinde de aanpassing aan het verloop van de leiding zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren, maar de uithouder een hoek met de verticale draaias van de draaikrans. Het tweede koppeldeel kan daardoor schuin naar de leiding gekeerd worden gehouden, hetgeen aanpassingen vergemakkelijkt. Afhankelijk van de positie van de boegkoppelinstallatie is de hoek meer of minder scherp.

35 De uithouder kan twee vaste armen omvatten die aan een eind elk diametraal tegenover elkaar liggend zijn bevestigd aan de draaibare ring, en aan hun andere eind elk door middel van coaxiale scharnieren een zwenkarm dragen waaraan het tweede koppeldeel is bevestigd. Bij deze uitvoering ligt het tweede koppeldeel tussen de zwenkarmen. Tevens kan de persleiding daarbij via de binnenste ring van de draaikrans en tussen de vaste armen en de zwenkarmen door naar het tweede koppeldeel lopen, hetgeen 40 een compacte constructie oplevert.

De uitvinding zal onderstaand aan de hand van de tekeningen waarin een uitvoeringsvoorbeeld is uitgewerkt, nader worden geïllustreerd.

Figuur 1 toont een schematische afbeelding van de boegkoppelinstallatie in zijaanzicht.

45 Figuur 2 toont de boegkoppelinstallatie volgens figuur 1 op grotere schaal.

Figuur 3 toont de koppeldelen schuin van bovenaf in het geval dat de koppeldelen nog niet geheel gekoppeld zijn.

Figuur 4 toont de situatie volgens figuur 3 in het geval dat de koppeldelen geheel gekoppeld zijn.

Figuur 5 toont een zijaanzicht van een detail van de vasthoudmiddelen.

50 Figuur 6 toont een doorsnede over de lijn VI-VI uit figuur 5.

Figuur 7 toont een doorsnede over de lijn VII—VII uit figuur 5.

De in figuur 1 afgebeelde koppelinstallatie 1 omvat een eerste koppeldeel 4, een tweede koppeldeel 5, een statief 12, een kabelrol 30 een uithouder 13, een kabelrol 28 en vasthoudmiddelen 8. Aan het eerste 55 koppeldeel 4 is een leiding 2 bevestigd, die in zee 9 ligt. Aan het tweede koppeldeel 5 is een soepel leidingstuk 37 bevestigd, dat met een persleiding 18 is verbonden, die met een baggerinstallatie op het schip 3 is verbonden.

Claims

193950 2 Het tweede koppeldeel 5 is zwenkbaar om een verticale zwenkas 10 en een horizontale zwenkas 6. Met onderbroken lijnen is de stand van het koppeldeel 5 aangegeven in de situatie dat deze geheel naar de boeg van het schip 3 gezwenkt is. De leiding 2 met het eerste koppeldeel 4 wordt door het bedienen van de lier 29 door de hijskabel 7 ten 5 opzichte van het schip 3 opgetrokken. Doordat de hijskabel 7 vanaf de kabelrol 30 via een Panamakluis 46 langs de kabelrol 28 naar het eerste koppeldeel 4 loopt, trekt deze het eerste en tweede koppeldeel 4 respectievelijk 5 in een zodanige positie dat de hartlijnen van deze koppeldelen bijna in eikaars verlengde komen te liggen. De juiste positie van het koppeldeel 5 ten opzichte van het koppeldeel 4 wordt bereikt door het zwenken van het koppeldeel 5 om de verticale en horizontale zwenkas 10 respectievelijk 6. Wanneer 10 koppeldelen 4 en 5 dicht bij elkaar zijn gebracht, kan koppeldeel 4 gegrepen worden door koppelmiddelen 8, en vervolgens daardoor tevens naar koppeldeel 5 getrokken worden, waardoor de koppeling tot stand komt. In figuur 2 is de koppelinstallatie op een grotere schaal dan in figuur 1 aangegeven. De uiteinden van de koppeldelen bevinden zich in deze figuur dicht bij elkaar en de hartlijnen van de beide koppeldelen 4 en 5 15 liggen nagenoeg in eikaars verlengde. De hijskabel 7 is aan de zijde van het koppeldeel 4 bevestigd aan een ring 27. Deze ring is draaibaar gemonteerd op het uiteinde van het koppeldeel 4 om het optrekken van dit koppeldeel en het positioneren van de hartlijn van koppeldeel 4 ten opzichte van de hartlijn van koppeldeel 5 te vereenvoudigen. Zoals in figuur 2 is aangegeven, is het koppeldeel 5 zwenkbaar om de verticale zwenkas 10 door middel 20 van een draaikrans 11. Deze draaikrans 11 is bevestigd aan het statief 12. Ter hoogte van deze draaikrans 11 is de overgang tussen het soepele leidingstuk 37 en de persleiding 18 gesitueerd. De binnenste ring 39 van de draaikrans 11 is bevestigd aan het statief 12; de buitenste ring 40 is draaibaar en heeft een uitwendige vertanding 41, die samenwerkt met een rondsel 42. Door motor 43, verbonden met rondsel 42, kan de buitenste ring 40 worden verdraaid. Motor 43 heeft eventueel een 25 vrijloop, zodat de draaikrans zichzelf richt. De beide armen 38 van de uithouder 13 zijn bevestigd aan het brugstuk 44, dat op zijn beurt is bevestigd aan de buitenste ring 40. In figuur 3 is de koppelinstallatie op een grotere schaal dan in de voorgaande figuren weergegeven. De koppeling is volgens deze figuur bijna tot stand gekomen. De vasthoudmiddelen 8 omvatten twee identieke 30 delen die gespiegeld over de hartlijn van koppeldeel 5 ten opzichte van elkaar aan weerszijden van het uiteinde van het koppeldeel 5 geplaatst zijn. Beide delen omvatten een haak 19 respectievelijk 20, een sleufbaan 25 respectievelijk 26, een hydraulische cilinder 31 respectievelijk 32 en een glijslof 35 respectievelijk 36. Aan elke haak 19 en 20 is en rol 22 respectievelijk 24 gemonteerd. De glijsloffen 35 en 36 vormen de verbinding tussen de uitschuifbare stang van de hydraulische cilinders 31 respectievelijk 32 met de 35 haken 19 respectievelijk 20. De positie van glijslof 36 blijkt duidelijk uit figuur 5. In figuur 4 is de situatie weergegeven dat de koppeling tot stand gekomen is. De uiteinden van de koppeldelen 4 en 5 hebben hiertoe een geschikte vorm en contra-vorm. De vasthoudmiddelen 8 houden het koppeldeel 4 vast ten opzichte van het koppeldeel 5. De haken 19 en 20 zijn hiertoe naar achteren in de richting van de horizontale zwenkas 6 getrokken door de hydraulische cilinders 31 respectievelijk 32. 40 Zoals uit figuur 5 blijkt omvatten de vasthoudmiddelen 8 nog een borgcilinder 33 en een kantelspie 34 per deel. Deze kantelspie 34 rust in de geblokkeerde toestand in uitsparing 45. De kantelspie 34 voorkomt het wegschuiven van de glijslof 36 nadat de koppeling tot stand is gebracht, zoals is weergegeven in figuur 4. De hydraulische cilinder 32 hoeft zodoende niet gedurende de gehele tijd van het vasthouden van het koppeldeel 4 ten opzichte van het koppeldeel 5 bediend te worden. Wanneer de borgcilinder 33 bediend 45 wordt, kantelt de kantelspie 34 om zijn scharnierpunt naar de glijslof 36 toe of er van af.

1. Koppelinstallatie voor het koppelen van een leiding met een schip, omvattende een eerste, aan het te koppelen eind van de leiding voorzien koppeldeel, een tweede, zich aan boord van het schip bevindend koppeldeel dat zwenkbaar is rond een horizontale zwenkas, hijsmiddelen voor het ophijsen van het eerste koppeldeel met daaraan verbonden leidingstuk tot nabij het tweede koppeldeel alsmede vasthoudmiddelen voor het tegen elkaar aan vasthouden van beide koppeldelen, met het kenmerk, dat het tweede koppeldeel 55 (5) door middel van een draaiorgaan (11) met een in wezen verticale draaias (10) is opgehangen aan het schip (3), welk draaiorgaan (11) een vaste ring (39) bezit, die is bevestigd aan een statief (12), alsmede een draaibare ring (40) die door middel van een scharnier met een in wezen horizontale zwenkas (6) is 3 193950 verbonden met het tweede koppeldeel (5).

2. Installatie volgens conclusie 1, waarbij de uithouder (13) een hoek maakt met de verticale draaias (10) van het draaiorgaan (11).

3. Installatie volgens conclusie 1 of 2, waarbij de uithouder (13) twee vaste armen omvat die aan een eind 5 elk diametraal tegenover elkaar liggend zijn bevestigd aan de draaibare ring, en aan hun andere eind elk door middel van coaxiale scharnieren een zwenkarm (14, 15) dragen waaraan het tweede koppeldeel (5) is bevestigd. Hierbij 5 bladen tekening