NL193045C

NL193045C - Oortelefoon.

Info

Publication number: NL193045C
Application number: NL8200995A
Authority: NL
Original assignee: Sony Corp
Priority date: 1981-03-10
Filing date: 1982-03-10
Publication date: 1998-08-04
Also published as: FR2501951A1; IT1150646B; BR8201262A; GB2096861A; IT8220057A0; NL193045B; JPS641833Y2; KR830003408U; GB2096861B; CA1182552A; FR2501951B1; US4453050A; JPS57146489U; NL8200995A; DE3208497A1; KR870002804Y1; ES510267A0; ES8307430A1

Description

1 193045

Oortelefoon

De uitvinding heeft betrekking op een oortelefoon omvattende een huis voor het opnemen van een transducent; een gekromde bevestigingsbeugel die met een deel dat is gelegen aan zijn vrije eind achter 5 het oor kan worden gevestigd; en een scheidingsorgaan dat is opgenomen tussen de beugel en het huis ter verkrijging van een vooraf bepaalde afstand tussen de beugel en de transducent, waarbij de beugel scharnierbaar is verbonden met het scheidingsorgaan.

Een oortelefoon van deze soort is bekend uit het Duitse Patentschrift DE-C-466.458. De behuizing van deze bekende oortelefoon is door middel van een dubbelknievormige buis met een gekromde bevestigings-10 beugel of oorhaak verbonden. De dubbelknievormige buis is roteerbaar met de oorhaak verbonden. Door verdraaiing van de knievormige buis ten opzichte van de oorhaak is de oortelefoon voor zowel het linker- als het rechteroor bruikbaar. Tevens is het mogelijk afhankelijk van de vorm van het oor de behuizing naar het oor toe of van het oor af te verplaatsen.

De oorhaak van de bekende hoofdtelefoon vereist een uiteinde dat verticaal naar beneden gericht is 15 wanneer de oorhaak is bevestigd aan het oor. Dit naar beneden gerichte uiteinde dient voldoende lang te zijn om het uiteinde van de dubbelknievormige buis op te kunnen nemen. Dit resulteert in een relatief grote oorhaak, met alle bijbehorende nadelen, zoals problemen met betrekking tot de pasvorm, oncomfortabel in gebruik, en onesthetisch uiterlijk.

De uitvinding beoogt deze bezwaren op te heffen en heeft hiertoe als kenmerk dat aan het huis een 20 staaforgaan is bevestigd, dat het scheidingsorgaan aan een zijde aansluit op het staaforgaan; dat het scheidingsorgaan aan de van het staaforgaan afgekeerde zijde een uitsparing heeft, waarin een uitsteeksel van de beugel zodanig ingrijpt, dat de beugel om een in hoofdzaak aan het staaforgaan parallelle as scharnierbaar verbonden is met het scheidingsorgaan.

25 Verdere kenmerken en bijzonderheden van de uitvinding zullen worden genoemd en toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin tonen: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van de oortelefoon van het op het oor gedragen type volgens de uitvinding; figuren 2(a), 2(b) en 2(c) aanzichten van respectieve voorbeelden van het oorkussen dat wordt toegepast in 30 de oortelefoon van het op het oor gedragen type volgens de uitvinding; figuur 3 een gedeeltelijk dwarsdoorsnede aanzicht van de glijdende geleiding tussen het staaforgaan en het scheidingsorgaan van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; figuur 4 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van het scheidingsorgaan in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; 35 figuur 5 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van de gekromde bevestigingsbeugel in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; figuur 6 een perspectivisch aanzicht van onderaf van het scheidingsorgaan van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 5; figuur 7 een perspectivisch aanzicht van de pen in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; 40 figuur 8 een dwarsdoorsnede van het rotatiekoppelmechanisme tussen het scheidingsorgaan en de gekromde bevestigingsbeugel van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; figuur 9 een schematische weergave van het rotatiebereik van de gekromde bevestigingsbeugel in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; figuur 10 een weergave van de vorm van de oorschelp ter toelichting van het rotatiebereik van de gekromde 45 bevestigingsbeugel in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 9; figuur 11 een aanzicht ter toelichting van het verband tussen de vorm van de oorschelp en het ideale concentratiepunt van het geluid; figuur 12 een zij-aanzicht van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1; en figuren 13(a) en 13(b) aanzichten ter toelichting van het gebruik van het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 1. 50

Nu volgt aan de hand van de tekening een beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van een transducentorgaan van het met het oor samenwerkende type. Met A wordt een transducent aangeduid, die omvat: een huis 11 waarin een transducentscha-keling is opgenomen; een kussen of bedekking 12 dat over het geluid afstralende oppervlak van het huis is 55 aangebracht; een met de transducent verbonden kabel 13 die uitsteekt uit het onderste einde van het huis 11; alsmede een staaforgaan 14 dat uitsteekt van het boveneinde van het huis 11. Het huis 11 is een integrale eenheid van kunststof of dergelijke, en de rugzijde vertoont een aantal gaten voor doorlating van 193045 2 geluidssignalen in tegenfase. In plaats van het kussen 12 kan een kussen 15 (zie figuur 2(a)) worden toegepast, dat een panvormig dun element van urethaanschuim is, dat met een omslag is bevestigd aan de rand van het geluid afstralende oppervlak van het huis 11, zodanig dat zijn zijkant uitsteekt vanaf het geluid afstralende oppervlak. Ook kan men een kussen als volgens figuur 2(b) toepassen, dat is uitgevoerd als een 5 dun orgaan van urethaan-schuim en is aangebracht in een vorm met een cirkelvormig profiel, waarin een steunorgaan is ingestoken, dan wel een kussen als volgens figuur 2(c), dat is uitgevoerd als dun orgaan van een urethaanschuim met een afzonderlijk, daar binnenin aangebracht vormhoudend orgaan, zodanig dat het in hoofdzaak in konische vorm uitsteekt. De kabel 13 is aangebracht aan het onderste einde van het huis 11 met het oog op het juiste gebruiksgevoel van de transducentsectie en ter voorkoming van het losraken van 10 de sectie van de oorschelp. Het staaforgaan 14 bestaat uit gewapend samengesteld materiaal met een in hoofdzaak halfcirkelvormige dwarsdoorsnede en bevat een metalen draad of een kunststof. Het omtreksop-pervlak is glad en vertoont aan het boveneinde een aanslagorgaan 18 met vergrote diameter ter voorkoming van het losraken van het staaforgaan 14 door in hoofdzaak half-cirkelvormige glijgaten die op later te beschrijven wijze zijn aangebracht in een scheidingssectie.

15 Figuur 1 toont met het verwijzingscijfer B het licht-gewicht scheidingsorgaan, dat bestaat uit kunststof of een samengesteld materiaal en is aangebracht tussen de genoemde transducentsectie A en de later te beschrijven gekromde bevestigingsbeugel C. Zoals is weergegeven in figuur 3 omvat het scheidingsorgaan B aan één eindsectie een in hoofdzaak halfcirkelvormig verticaal gat 19 (of een andere onregelmatige vorm) waardoorheen het bovengenoemde staaforgaan 14 steekt, alsmede een uitsparing 20, die het verticale gat 20 19 snijdt en naar buiten toe sectorsgewijze opent en is voorzien van een bladveer 21 van kunststof of roestvrij staal, die is ingestoken in de uitsparing 20 en voorzien is van een gebogen oppervlak, dat een veer-voorspanning uitoefent op het staaf-orgaan 14. Het andere eindgedeelte van het scheidingsorgaan B vormt een scharniergedeelte met de gekromde bevestigingsbeugel. Zoals in figuur 4 is weergegeven, vertoont dit eindgedeelte een ontvangstgat 22 voor de pen en eveneens een uitsparing 23, die het 25 pen-ontvangstgat 22 kruist en naar buiten toe open is. Verder is een ribbe 24 gevormd langs het midden van het ene eindvlak van de uitsparing 23. Het verticale zijbegrenzingsvlak van de uitsparing 23 steunt het zijvlak van het uitsteeksel 25 van de gekromde bevestigingsbeugel en beperkt de rotatie van de gekromde hefboomsectie tot een vooraf bepaald bereik.

De in de figuren 1 en 5 met C aangeduide gekromde bevestigingsbeugel bestaat uit kunststof en bezit in 30 zijn geheel een boogvormig gebogen vorm. Zoals in figuur 5 is weergegeven, vertoont zijn boveneinde een centraal uitsteeksel 25 dat zich uitstrekt in de bovengenoemde uitsparing 23. Zoals figuur 6 toont, is het uitsteeksel 25 voorzien van een verticaal pen-ontvangstgat 26 en eveneens van een verticaal rechthoekig gat 27. Ook vertoont het onderoppervlak van het uitsteeksel 25 twee uitsteeksels 28. Het is mogelijk, de kabel te voeren door de gekromde bevestigingsbeugel C.

35 Het uitsteeksel 25 is opgenomen in de uitsparing 23 in het scheidingsorgaan B, en een pen 29 volgens figuur 7 is zodanig ingestoken in de pen-ontvangstgaten 26 en 22, dat de gekromde bevestigingsbeugel C kan worden geroteerd ten opzichte van het scheidingsorgaan B rond pen 29, zoals in de figuren 8 en 1 is weergegeven. De gekromde bevestigingsbeugel kan vrij roteren over een bereik, waarbij de ribbe 24 zich bevindt tussen de wederzijdse uitsteeksels 28. Wanneer een van beide uitsteeksels 28 in samenwerking 40 wordt gebracht met de ribbe 24, werkt de gekromde bevestigingsbeugel C samen met de oorschelp onder een voldoende hoek. Wanneer de ribbe 24 zich schrijlings boven het uitsteeksel 28 bevindt, bevindt het zijvlak van de gekromde C zich in hoofdzaak in hetzelfde vlak als het geluid afstralend oppervlak van de transducent 8. De pen 29 heeft een tussengedeette 29a van verkleinde diameter, waarmee een in de rechthoekige opening 27 aanwezige bladveer samenwerkt ter verkrijging van een veerkrachtige nauwe 45 passing van de pen 29 in het pen-ontvangstgat 26.

Zoals in figuur 9 is weergegeven, werkt de ribbe 24 in de uitsparing 23 van het scheidingsorgaan B samen met de uitsteeksels 28 op het uitsteeksel 25 van de gekromde bevestigingsbeugel C, wanneer de beugel C zich onder een positie corresponderend met een hoek van ongeveer 30° rond de pen 29 bevindt, hetzij links of rechts, ten opzichte van het geluid afstralende oppervlak 11 van de transducent A. De 50 gekromde bevestigingsbeugel C wordt aldus tijdelijk in de positie van een hoek van 30° ten opzichte van de transducent A gehouden.

De gekromde bevestigingsbeugel C kan vrij roteren over een eerste bereik P ter grote van een hoek van 120° en met uitsluiting van de genoemde contactposities, en eveneens over een tweede bereik Q corresponderend met een hoek van 180°. Door sterk aandrukken van de gekromde hefboomsectie C na rotatie 55 over het eerste bereik P, vindt een aanslagwerking plaats als gevolg van de aanwezigheid van de ribbe 24 en het uitsteeksel 28, waarna rotatie kan plaatsvinden over het tweede bereik Q. Wanneer de gekromde bevestigingsbeugel C wordt geroteerd over het eerste bereik P tot de positie waarbij de ribbe 24 in o 193045 aangrijping raakt met het uitsteeksel 28, maakt hij een hoek van 30° met het genoemde geluid afstralende oppervlak L. Dat betekent dat in deze toestand de hoek in hoofdzaak gelijk is aan de gemiddelde hoek d (30°) van de oorschelp ten opzichte van de zijde van het menselijke hoofd 30, zoals blijkt uit figuur 10. “ Wanneer de gekromde bevestigingsbeugel C in de tegengestelde richting roteert, kan hij zodanig worden 5 ingesteld dat hij is aangepast aan de rechter oorschelp volgens figuur 10. Het tweede bereik Q van de rotatie is er een, waarover de gekromde bevestigingsbeugel C kan worden geroteerd, totdat één van beide zijvlakken van het uitsteeksel 25 in contact wordt gebracht met het zijvlak van de in figuur 1 getoonde uitsparing 23. Bij de positie in de buurt van de grens tussen het eerste bereik P en het tweede bereik Q van de rotatie van de gekromde bevestigingsbeugel C kan met deze rangschikking een vergrendeling plaatsvin-10 den, waardoor de hoek met het geluid afstralende oppervlak L nagenoeg 30° bedraagt. Wanneer de hoek wordt bijgesteld tussen de gekromde bevestigingsbeugel C en het geluid afstralende oppervlak L na het aanbrengen op het oor van de oortelefoon en bij instelling van de oortelefoon op de oorschelp na het instellen van de hoek tussen de gekromde bevestigingsbeugel C en het geluid afstralend oppervlak L, is het aldus mogelijk te voorkomen, dat de gekromde bevestigingsbeugel C of de transducentsectie A een 15 buitensporig grote kracht uitoefent op de oorschelp 31. Ook is het mogelijk het geluid afstralende oppervlak L in hoofdzaak evenwijdig aan de oorschelp 31 te plaatsen, waardoor het mogelijk is een natuurlijke geluidopvang te bereiken.

De menselijke oorschelp 31 vertoont gewoonlijk een in hoofdzaak gebogen vorm ter plaatse van z’n aanhechtband zoals met een onderbroken kromme 31A in figuur 11 is weergegeven. Indien het middelpunt 20 O van de cirkel 31 van de band van de oorschelp 31 is uitgevoerd als een ideaal geluid concentratiepunt, is de straal van deze cirkel van de band van de oorschelp 31 27mm, althans volgens het Japanse gemiddelde. Met de oortelefoon van het met het oor samenwerkende type kan de geluidsbron in het geval van het open type worden geacht zich in hoofdzaak aan het einde van de transducentsectie te bevinden, wanneer de spreiding van het geluid en de buiging daarvan in beschouwing wordt genomen. Indien wordt gezorgd, 25 dat dit denkbeeldige geluidsconcentratiepunt G in hoofdzaak samenvalt met het genoemde ideale geluids-concentratiepunt, kan een zeer natuurlijk geluid met een hoge mate van presentie in de omgeving van de geluidsbron worden bereikt. Daarom is de gekromde bevestigingsbeugel C gebogen uitgevoerd, terwijl het middelpunt ervan correspondeert met het denkbeeldige geluidsconcentratiepunt G van de transducent A, terwijl de straal is gekozen op ongeveer 30 mm. De gekromde C is uitgevoerd door het opnemen van een 30 kern 32, bijvoorbeeld een draad, in kunststof en bezit een cirkelvormige of ovale dwarsdoorsnede. Zonodig kan hij worden bedekt met een elastisch materiaal, bijvoorbeeld een sponsmateriaal of een rubber. Aangezien verder de hoogte van de gehooringang in de oorschelp 31 niet vast is maar van gebruiker tot gebruiker varieert, is het staaforgaan 14, zoals boven is vermeld, verplaatsbaar uitgevoerd via het gat 19 in het scheidingsorgaan B, waardoor het denkbeeldige geluidsconcentratiepunt G kan worden ingesteld op een 35 optimaal punt, waarop de beste geluidskwaliteit kan worden verkregen.

Figuur 13(a) toont een monorale weergave toestand, waarbij de oortelefoon van de bovenbeschreven opbouw op één enkel oor is geplaatst. Figuur 13(b) toont een stereofonische weergave-toestand, waarin twee oortelefoons van dezelfde, bovenbeschreven constructie worden toegepast en op beide oren zijn geplaatst. In het geval van figuur 13(b) kan een symmetrisch oortelefoonpaar worden toegepast, dat op 40 beide oren wordt aangebracht.

Zoals in het voorafgaande al is besproken, kan, met de oortelefoon volgens de uitvinding, de transducentsectie in een bedrijfspositie worden gehouden zonder inklemming van de oorschelp tussen de gekromde bevestigingsbeugel en de transducentsectie, maar kan de gekromde bevestigingsbeugel in contact met de oorschelp worden gehouden, zodat het juiste gebruiksgevoel voor de oortelefoon wordt 45 gestimuleerd. Aangezien de oorschelp niet wordt gedeformeerd, kan tevens een meer natuurlijke geluidskwaliteit worden verkregen. Aangezien verder de gekromde bevestigingsbeugel roteerbaar is aangebracht op de transducentsectie en is ingericht om tijdelijk te worden vergrendeld na rotatie over een bereik van ongeveer 25 tot 35° ten opzichte van het geluid afstralende oppervlak van de transducentsectie, bestaat er geen risico op het buitensporig sterk aandrukken van de oorschelp. Verder kan het geluid afstralende 50 oppervlak in een in hoofdzaak met de oorschelp evenwijdige positie worden gehouden, waardoor een natuurlijk geluid wordt waargenomen. Verder kan door het positioneren van het middelpunt van rotatie van de gekromde hefboomsectie, in hoofdzaak in hetzelfde vlak als het genoemde geluid afstralende oppervlak, dit oppervlak evenwijdig met de oorschelp worden gehouden, zelfs bij rotatie van de gekromde bevestigingsbeugel, zodat diverse effecten kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld het voorkomen van wijzigingen in de 55 transducent-eigenschappen. Indien verder de straal van de gekromde bevestigingsbeugel ongeveer 25 tot 35 mm wordt gekozen, waarbij het denkbeeldige geluidsconcentratiepunt van de transducentsectie met de transducent in hoofdzaak samenvalt met het ideale geluidsconcentratiepunt van het oor, waarbij de

Claims

193045 4 transducentsectie is ingericht om zich op de oorschelp te bevinden zonder vervorming daarvan, kan de geluidskwaliteit worden verbeterd en vermoeiing van het oor worden verlicht.

1. Oortelefoon omvattende een huis voor het opnemen van een transducent; een gekromde bevestigings-beugel die met een deel dat is gelegen aan zijn vrije eind achter het oor kan worden bevestigd; en een scheidingsorgaan dat is opgenomen tussen de beugel en het huis ter verkrijging van een vooraf bepaalde 10 afstand tussen de beugel en de transducent, waarbij de beugel schamierbaar is verbonden met het scheidingsorgaan, met het kenmerk, dat aan het huis een staaforgaan is bevestigd; dat het scheidingsorgaan aan een zijde aansluit op het staaforgaan; dat het scheidingsorgaan aan de van het staaforgaan afgekeerde zijde een uitsparing heeft, waarin een uitsteeksel van de beugel zodanig ingrijpt, dat de beugel om een in hoofdzaak aan het staaforgaan parallelle as schamierbaar verbonden is met het scheidings-15 orgaan.

2. Oortelefoon volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitsteeksel van de beugel een convex gekromd oppervlak heeft en de uitsparing van het scheidingsorgaan eveneens een convex gekromd oppervlak heeft; en dat een daaraan in hoofdzaak loodrecht verlopende pen via het uitsteeksel en de uitsparing de beugel schamierbaar met het scheidingsorgaan verbindt.

3. Oortelefoon volgens conclusie 1 of 2, waarbij middelen aanwezig zijn voor het beperken van de rotatiehoek van de beugel, met het kenmerk, dat de genoemde middelen omvatten aanslagorganen aan het uitsteeksel van de beugel en een ribbe in de uitsparing van het scheidingsorgaan voor het vastleggen van een eerste vooraf bepaald schamierbereik en een tweede vooraf bepaald scharnierbereik dat na het overwinnen van een weerstand gepasseerd kan worden.

4. Oortelefoon volgens conclusie 1 t/m 3, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde schamierbereiken een hoek van 25° tot 35° tussen het door de beugel en de scharnieras daarvan gaande vlak en het door het geluid uitstralende vlak van de transducent gedefinieerde vlak insluiten.

5. Oortelefoon volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het scheidingsorgaan met wrijving glijdbaar wordt gedragen op het staaforgaan en op dat staaforgaan wordt gehouden door een aanslagorgaan, dat is 30 aangebracht aan het vrije einde van het staaforgaan.

5 Conclusies

6. Oortelefoon volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het staaforgaan begrenzingsmiddelen vertoont voor het voorkomen van rotatie van het scheidingsorgaan ten opzichte van het staaforgaan.

7. Oortelefoon volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde afstand tussen de transducent en de beugel correspondeert met het stralingsmiddelpunt van de transducent en het kromte-middelpunt van 35 de beugel.

8. Oortelefoon volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kromtestraal van de beugel zich tussen omstreeks 25 en 35 mm bevindt. Hierbij 4 bladen tekening