NL1040519C2 - Kettingspanner. - Google Patents

Kettingspanner. Download PDF

Info

Publication number
NL1040519C2
NL1040519C2 NL1040519A NL1040519A NL1040519C2 NL 1040519 C2 NL1040519 C2 NL 1040519C2 NL 1040519 A NL1040519 A NL 1040519A NL 1040519 A NL1040519 A NL 1040519A NL 1040519 C2 NL1040519 C2 NL 1040519C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
chain
carrier
rotation
axis
guide wheels
Prior art date
Application number
NL1040519A
Other languages
English (en)
Inventor
Gijsbertus Cornelis Fransiscus Roovers
Original Assignee
Idbike Sys B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Idbike Sys B V filed Critical Idbike Sys B V
Priority to NL1040519A priority Critical patent/NL1040519C2/nl
Priority to EP14810006.8A priority patent/EP3074661B1/en
Priority to CN201480065433.3A priority patent/CN106062420B/zh
Priority to PCT/NL2014/000045 priority patent/WO2015080570A1/en
Priority to JP2016556239A priority patent/JP6541681B2/ja
Priority to DK14810006.8T priority patent/DK3074661T3/da
Application granted granted Critical
Publication of NL1040519C2 publication Critical patent/NL1040519C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62MRIDER PROPULSION OF WHEELED VEHICLES OR SLEDGES; POWERED PROPULSION OF SLEDGES OR SINGLE-TRACK CYCLES; TRANSMISSIONS SPECIALLY ADAPTED FOR SUCH VEHICLES
    • B62M9/00Transmissions characterised by use of an endless chain, belt, or the like
    • B62M9/16Tensioning or adjusting equipment for chains, belts or the like

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Devices For Conveying Motion By Means Of Endless Flexible Members (AREA)

Description

Titel: Kettingspanner GEBIED VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een kettingspanner, in het bijzonder een kettingspanner voor fietsen.
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Fietsen zijn algemeen bekend, en een algemene beschrijving daarvan kan kort blijven. Een fiets omvat een frame met een roteerbaar in het frame gemonteerd achterwiel en een roteerbaar in het frame gemonteerd trapstel, dat een trapas en twee aan de uiteinden van de trapas bevestigde pedalen omvat. De fietser trapt op de pedalen om de fiets aan te drijven. Om de roterende beweging van het trapstel over te brengen naar een roterende beweging van het achterwiel, is het trapstel voorzien van ten minste één tandwiel, is het achterwiel voorzien van ten minste één tandwiel, en zijn deze tandwielen met elkaar gekoppeld door een ketting.
Een algemeen probleem bij kettingen is dat zij kunnen slijten. Een belangrijke vorm van slijtage is verlenging oftewel rek als gevolg van de in de ketting optredende slijtage van de lagerpennen en bussen. Tijdens gebruik zal het bovenste deel van de ketting strak worden getrokken, en alle eventuele rek komt terecht in het slap hangende onderste deel van de ketting. Als de tandwielen op de assen niet nauwkeurig zijn gefabriceerd en daardoor excentrische afwijking hebben, kan bij het gebruik van deze onderdelen een extra hoge trekkracht in de ketting ontstaan, hetgeen slijtage en aldus rek alleen maar verergert. Een grote rek heeft op zich geen invloed op de aandrijving. Echter, naarmate de rek groter wordt, neemt de kans toe dat de ketting van de tandwielen afloopt.
Het aandrijfsysteem van een fiets kan, afhankelijk van ontwerp, verder zijn voorzien van diverse componenten, zoals bijvoorbeeld terugtraprem, freewheel, derailleur en naafversnellingssystemen. Voor de bouwvorm van een fiets zijn daardoor in hoofdzaak twee verschillende varianten ontstaan: fietsen met gesloten aandrijving in een kettingkast en de fietsen met een aandrijving zonder kettingkast en met een derailleur.
In het bijzonder bij fietsen met een kettingkast ontstaat lawaai doordat de slappe kettinghelft tegen de kettingkast gaat rammelen. Zeker indien de aandrijving in een nauwe kettingkast is gemonteerd, is een grote doorhang niet toelaatbaar.
De derailleur-aandrijving maakt vaak gebruik van een vaste positie van het achterwiel; dit is mogelijk omdat een derailleur een ingebouwde kettingspanner heeft die de slijtage van de ketting opneemt, waardoor de verlenging van de ketting geen nadelige invloed heeft op de werking van het systeem. Deze vaste positie kan worden gerealiseerd door het frame te voorzien van een verticaal uitvaleind, of door het frame te voorzien van ronde gaten ten behoeve van een steek-as.
De fiets met gesloten aandrijving en kettingkast is traditioneel uitgerust met een verplaatsbaar achterwiel, waarvan de as gemonteerd is in ongeveer horizontale, open sleuven in het frame. De verlenging van de ketting wordt dan gecompenseerd door het achterwiel naar achter te verplaatsen tot de ketting weer de juiste afstelling heeft. Als de ketting uiteindelijk, na langer gebruik, door slijtage teveel verlenging heeft en het verstellen van het achterwiel niet meer mogelijk is, moet men enkele schakels verwijderen of een nieuwe ketting monteren.
Om de genoemde problemen op te lossen of althans te verminderen, zijn er verschillende soorten verende kettingspanners ontwikkeld voor gebruik in kettingkasten. Deze hebben in elk geval tot doel om het risico van een aflopende ketting te verminderen, om het klapperen van de ketting tegen de kettingkast te voorkomen, en om grote trekkrachten ten gevolge van excentrische tandwielen te voorkomen, speciaal wanneer een kettingkrachtsensor wordt gebruikt voor aansturing van een trapkracht-ondersteunende elektromotor. De bestaande ontwerpen zijn in de praktijk echter geen groot succes geweest. In de eerste plaats is de capaciteit voor het opnemen van lengteveranderingen beperkt gebleken: een relatief geringe mate van rek kon worden opgenomen, maar bij grotere rek deden zich toch weer de hiervoor genoemde problemen voor, en was het alsnog nodig om de hiervoor genoemde maatregelen te nemen. Bovendien introduceerden de bestaande ontwerpen weer nieuwe problemen, zoals ontoereikende mechanische sterkte, geluidsproductie, inwendige wrijving.
Sommige van de bestaande ontwerpen zijn gebaseerd op het op een enkel punt tegen de ketting aandrukken. Het aandrukken wordt doorgaans gedaan met een veerbelaste glijschoen, of met een aandrukrol, waarbij de verplaatsing van de glijschoen of aandrukrol lineair is dan wel via een scharnierbeweging. De spanconstructie kan zijn bevestigd aan de liggende achtervork, bij een positie ongeveer halverwege de trapas en het achterwiel (figuur 1A). De spanconstructie kan zijn bevestigd aan het frame nabij de achteras, waarbij de glijschoen scharnier-baar is gemonteerd (figuur 1B). Ook kan de spanconstructie dichter bij de trappers zijn geplaatst. Het is ook bekend om de spanconstructie te bevestigen aan de kettingkast zelf (figuur 1C). Een nadeel is dan dat kettinggeruis via de spanner naar de kettingkast wordt overgedragen, die daardoor als een klankkast gaat werken. Ook is de kettingkast een vrij zwak onderdeel dat niet de krachten kan weerstaan die optreden bij het gebruik van een terugtraprem, omdat deze kettingkrachten op de spanner en dus ook op de plastic kettingkast worden uitgeoefend. Al deze systemen hebben met elkaar gemeen, dat hun capaciteit onvoldoende om gedurende de levensduur van de fiets de kettingslijtage van de fiets op te nemen. In de figuren duiden: 11 een tandwiel van een trapstel, 12 een tandwiel van een achteras, 13 een ketting, 14 een frame, 15 een glijschoen, 16 een kettingkast.
Sommige van de bestaande ontwerpen zijn gebaseerd op het op twee punten in tegengestelde richting tegen de ketting aandrukken. Het aandrukken wordt dan gedaan met twee kleine kettingwieltjes 21, 22, die roteerbaar gemonteerd zijn op twee in eikaars verlengde gelegen armen van een drager, welke drager roteerbaar is gemonteerd ten opzichte van het frame, waarbij het draaipunt midden tussen de kettingwieltjes 21,22 ligt. Figuur 2 illustreert schematisch een bekend voorbeeld, waarbij de drager gemonteerd is in de nabijheid van het trapastandwiel 11; daarbij zijn de kettingwieltjes 21,22 ter wille van de duidelijkheid niet in de juiste verhouding getekend. Op zich biedt een dergelijk ontwerp een grotere capaciteit dan de ontwerpen van de figuren 1A, 1B, 1C, maar biedt toch onvoldoende capaciteit vanwege de geometrische beperkingen van kettingkast en chain stay. Ook is de drager roteerbaar gemonteerd aan de kettingkast 23, hetgeen weer de nadelen heeft van ongewenste geluidsproductie en geringe mechanische sterkte. Bovendien is deze kettingspanner niet bruikbaar in combinatie met een terugtraprem, omdat de dode slag van de pedalen te groot wordt om een betrouwbare werking van de rem te garanderen, en omdat de krachten die de ketting op de spanner uitoefent bij het remmen zo groot zijn dat de integriteit van de kettingkast bedreigd wordt.
Figuur 2 geeft niet alleen een zijaanzicht maar ook een schematisch bovenaanzicht van de fietsketting. In het bovenaanzicht zijn enkele onderdelen van het frame 14 weergegeven. De figuur toont het trapashuis 31, waarin de trapas 32 draait. 33 duidt de achteras aan. De achtervork omvat twee framebuizen die zich vanaf het trapashuis 31 naar achteren uitstrekken, aan weerszijden van het achterwiel 36 (figuur 4), en waarvan de respectieve uiteinden de uiteinden van de achteras 33 dragen. De framebuis die zich bevindt aan de zijde van de ketting 13, hetgeen doorgaans de rechterzijde is, wordt aangeduid als "chain stay" en is te zien bij verwijzingscijfer 34. In het bovenaanzicht van figuur 2 is zichtbaar, dat de chain stay 34 het vlak van de ketting 13 doorkruist. Het tandwiel 12 van het achterwiel bevindt zich namelijk aan de binnenzijde van de chain stay 34, terwijl het tandwiel 11 van de trappers zich aan de buitenzijde van de chain stay 34bevindt. In deze context betekent "binnenzijde" en "buitenzijde": in horizontale richting dichter bij danwel verder af van het verticale middenvlak van de fiets. Het kruispunt van de chain stay 34 met het vlak van de ketting 13 bevindt zich dichter bij de achteras 33 dan bij de trapas 32. Daarenboven is de diameter van het tandwiel 12 van het achterwiel kleiner dan de diameter van het tandwiel 11 van de trappers. Dit alles betekent, dat er binnen de omspanning van de ketting 13 in het achterste deel, nabij het tandwiel 12 van het achterwiel 36, relatief weinig plaats is voor het plaatsen van de roterende kettingspanner, en dit is de reden dat deze in de stand der techniek geplaatst is in het voorste deel van de omspanning van de ketting 13: daar is de verticale afstand tussen de bovenste helft van de ketting en de onderste helft van de ketting relatief groot, en daar is de horizontale afstand tussen het tandwiel 11 van de trappers en het kruispunt met de chain stay 34 relatief groot. Een probleem is echter, dat de capaciteit van de kettingspanner nog steeds wordt beperkt, terwijl een slanke, strak passende kettingkast gewenst is. Wanneer de ketting 13 rekt, zal in figuur 2 de kettingspanner linksom draaien. De opneemcapaciteit van de kettingspanner wordt bepaald door de maximale hoekverdraaiing van de kettingspanner. In de neutrale stand zijn genoemde armen ongeveer horizontaal gericht. Indien de kettingspanner relatief laag is geplaatst, zal het linkerwiel 21 bij een rotatie linksom naar beneden bewegen en de ketting naar buiten drukken, waardoor deze de onderkant van de kettingkast zal raken. Dit is op te lossen door de kettingkast groter te maken aan de onderzijde, maar het is gewenst om gebruik te kunnen maken van standaard kettingkasten. Anderzijds, indien de kettingspanner hoger is geplaatst, wordt de maximale hoekverdraaiing van de kettingspanner beperkt doordat het door het rechtse wieltje 22 opgetilde rechterdeel van de ketting de chain stay 34 gaat raken.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Een algemeen doel van de uitvinding is het elimineren of althans vergaand verminderen van de genoemde nadelen. In het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding om een kettingspanner te verschaffen die een grote lengte-capaciteit heeft, dat wil zeggen een grote capaciteit voor het opvangen van rek van de ketting. Voorts beoogt de onderhavige uitvinding om een kettingspanner te verschaffen die weinig geluid produceert.
Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding om een kettingspanner te verschaffen die een dusdanig grote lengte-capaciteit heeft (kettinglengte die opgeslagen kan worden), dat de tijdens de gehele levensduur van de ketting te verwachten rek kan worden opgevangen. Nog meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding om ook de overmaat aan lengte te kunnen opvangen die ontstaat bij wijziging van tandwiel-combinatie. Als alle eventueel te verwachten lengte-variaties kunnen worden opgevangen door de kettingspanner, is het niet meer nodig om de ketting handmatig te spannen door het naar achteren verplaatsen van het achterwiel. Het achterwiel kan dan op een vaste positie worden gemonteerd, en het fietsframe hoeft niet voorzien te zijn van middelen om een horizontale verstelling van het achterwiel te faciliteren. Dit biedt diverse voordelen in de constructie van de fiets: de positie van de achterrem, het achterspatbord en de kettingkast zijn vast en bij het ontwerpen van deze onderdelen hoeft geen rekening gehouden te worden met de verstelling van het achterwiel. Voorts wordt het voordeel bereikt dat, indien het om welke reden ook nodig is geweest om het wiel te demonteren, bijvoorbeeld voor reparatie van het versnellingsmechanisme of het vervangen van de achterband, het wiel weer eenvoudig, snel en correct met de juiste uitlijning teruggeplaatst kan worden. Voorts wordt het voordeel bereikt dat een fietsontwerper vrijelijk kiezén uit willekeurige tandwielcombinaties, zonder rekening te moeten houden met de daarbij bijbehorende hartafstand van de achteras ten opzichte van de trapas. Voorts wordt het voordeel bereikt van een gelijkmatige lage kracht in de ketting, waardoor een eventuele grote excentriciteit van kettingwiel en/of achtertandwiel geen belemmering meer vormt voor het toepassen van een krachtopnemer in de aandrijflijn, en de productieprijs van de fiets verlaagd kan worden door toepassing van goedkopere componenten.
De montagesteek van een fietsketting, corresponderend met twee opeenvolgende schakels, bedraagt 25.4 mm. Als variaties in de geometrie van het fiets-ontwerp (hartafstand van de assen, keuze van de tandwieldiameters) leiden tot een variatie in de kettinglengte van meer dan 25.4 mm, kan dit worden gecompenseerd door het toevoegen of wegnemen van twee (of veelvouden daarvan) schakels uit de ketting, maar kleinere lengtevariaties moeten worden opgevangen in de ketting-spanner. Alleen voor het opvangen van ontwerpvariaties moet een kettingspanner dus reeds een capaciteit hebben van minimaal 25.4 mm. Daarbovenop komt de kettingrek. De typisch toelaatbare rek van een ketting voor gebruik in kettingkasten is ca 2%; bij een typische kettinglengte van ca 1300 mm vertaalt zich dit naar een normaal toelaatbare kettingrek van 26 mm. Echter, in de praktijk worden de fietsen lang gebruikt zonder deugdelijk onderhoud en kan de slijtage oplopen tot meer dan 4%, dus tot meer dan 52 mm. De onderhavige uitvinding beoogt derhalve een kettingspanner te verschaffen met een capaciteit van minimaal 80 mm. Dan wordt het voordeel bereikt dat in alle gevallen voorkomen wordt dat de ketting los komt te hangen en van de tandwielen gaat lopen, waardoor verder fietsen onmogelijk zou worden. Voorts wordt dan het voordeel bereikt dat een fiets met een dergelijke kettingspanner beschouwd wordt als een zeer betrouwbare fiets die, ondanks hoge leeftijd en dus grote slijtage van de ketting, toch betrouwbaar blijft rijden.
In een verdere uitwerking beoogt de onderhavige uitvinding om een kettingspanner te verschaffen die geschikt is voor toepassing in combinatie met een terugtraprem.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de volgende beschrijving van één of meerdere uitvoeringsvoorbeelden onder verwijzing naarde tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, waarin aanduidingen "onder/boven", "hoger/lager", "links/rechts" etc uitsluitend betrekking hebben op de in de figuren weergegeven oriëntatie, en waarin: de figuren 1A-C schematisch enkele bekende ontwerpen van een kettingspanner illustreren; figuur 2 schematisch een ander bekend ontwerp van een kettingspanner illustreert; figuur 3 schematisch enkele onderdelen van een fiets in zijaanzicht toont; figuur 4 schematisch een bovenaanzicht toont van een fiets; figuur 5 schematisch een bovenaanzicht toont van een fiets volgens de onderhavige uitvinding; figuur 6 een aanzicht is van een uitvoeringsvoorbeeld van een kettingspanner volgens de onderhavige uitvinding; de figuren 7A en 7B zijaanzichten zijn van een kettingspanner volgens de onderhavige uitvinding in twee verschillende standen; figuur 8 een perspectiefaanzicht is van het achterste segment van een chain stay; figuur 9 een perspectiefaanzicht is van een kettingspanner volgens de onderhavige uitvinding; de figuren 10A en 10B schematische doorsneden tonen van een geleidewiel met opsluitflenzen; figuur 11 is een schematisch zijaanzicht vergelijkbaar met het aanzicht van figuur 7B, dat een blokkeermechanisme toont.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING
Figuur 3 toont schematisch enkele onderdelen van een fiets 1 in zijaanzicht.
In het bijzonder toont figuur 3, op vergelijkbare wijze als figuur 1A-1C, een eerste kettingwiel 11 dat gemonteerd is op een trapas, een tweede kettingwiel 12 dat gemonteerd op een achterwiel, een ketting 13, een liggend framedeel 14 dat gericht is van achteras naar trapas, en een kettingkast 16.
Indien de ketting 13 volledig strak zou staan, zoals in de tekening, zou de ketting gericht zijn volgens twee raaklijnen aan de beide kettingwielen 11, 12. Deze vorm van de ketting zal worden aangeduid als strakke kettingcontour. De door de kettingcontour omspannen ruimte zal worden aangeduid als kettingvlak. Getoond is dat de contour van de kettingkast 16 slechts in geringe mate speling heeft ten opzichte van de strakke kettingcontour. In het kader van de onderhavige uitvinding is vooral de onderste raaklijn 17 aan de beide kettingwielen 11,12 van belang. In de praktijk is het natuurlijk niet mogelijk dat het onderste deel van de ketting zo strak zal staan dat de ketting de onderste raaklijn 17 volgt. Zelfs een goed gespannen ketting, in nieuwtoestand, heeft altijd een gebogen vorm met de convexe zijde naar onderen. De maximale verticale afstand tussen de ketting en de onderste raaklijn 17, die ongeveer in het midden van de ketting optreedt, zal worden aangeduid als "doorhang". Dit is uiteraard getolereerd. Naarmate de ketting slijt en dus rekt, zal -zonder kettingspanner- de doorhang groter worden, en kan de ketting al snel in contact komen met de kettingkast. De doorhang die de ketting heeft in zijn nieuwtoestand zal worden aangeduid als initiële doorhang, en de contour die de onderste kettinghelft in die situatie heeft, zal worden aangeduid als initiële onderste kettingcontour.
Figuur 4 toont schematisch een bovenaanzicht van een doorsnede van een fiets met een horizontaal snijvlak. De figuur toont het traphuis 31, de trapas 32 en de trappers 35 met het eerste tandwiel 11. De figuur toont het achterwiel 36 met de achternaaf 37, de achteras 33 en het tweede tandwiel 12. De figuur toont de ketting 13 en de kettingkast 16. En de figuur toont de liggende achtervork 40. Opgemerkt wordt dat lengte en breedte ter wille van de duidelijkheid niet in de correcte verhouding zijn weergegeven.
De liggende achtervork 40 omvat twee in hoofdzaak horizontale, langwerpige en typisch buisvormige achtervorkpoten 34, 41 aan weerszijden van een centraal fietsvlak en aan weerszijden van het achterwiel 36, welke achtervorkpoten bij hun voorste uiteinden zijn vastgemaakt aan het traphuis 31 en welke achtervorkpoten bij hun achterste uiteinden de uiteinden dragen van de achteras 33. Zoals gebruikelijk in de stand der techniek, zijn deze achtervorkpoten getoond als rechte lijnen. Het tweede tandwiel 12 bevindt zich rechts van de achternaaf 37, tussen de achternaaf 37 en de rechter achtervorkpoot 34. Dit betekent met name voor de rechter achtervorkpoot 34, dat deze in horizontale richting schuin is gericht, en het kettingvlak kruist op relatief korte afstand voor het tweede tandwiel 12.
Figuur 5 toont schematisch een zelfde aanzicht als figuur 4, maar nu van een fiets die is aangepast volgens een aspect van de onderhavige uitvinding. Het essentiële verschil ten opzichte van het standaard frame van figuur 4 is dat de rechter achtervorkpoot 34, oftewel de chain stay, niet meer in een rechte lijn verloopt van het traphuis 31 naar het rechteruiteinde van de achteras 33, maar een geknikte vorkpoot is die ten minste twee segmenten 42, 43 omvat die een hoek met elkaar maken. Meer in het bijzonder omvat de rechter achtervorkpoot 34 een voorste pootsegment 42 dat is vastgemaakt aan het traphuis 31 en een achterste pootsegment 43 dat het bevestigingspunt voor de achteras 33 omvat, waarbij dat achterste pootsegment 43 in hoofdzaak evenwijdig aan de lengterichting van de fiets en in hoofdzaak evenwijdig aan het kettingvlak is gericht. De geknikte chain stay 34 kan uit een geheel zijn gemaakt, maar het is ook mogelijk dat de chain stay 34 is opgebouwd uit twee of meer segmenten die aan elkaar zijn gelast. In elk geval is door deze constructie het snijpunt van de chain stay 34 met het kettingvlak naar voren verplaatst ten opzichte van de klassieke situatie van figuur 4. Aldus is er achter dit snijpunt ruimte gecreëerd voor het plaatsen van de kettingspanner volgens de onderhavige uitvinding.
Volgens een verder aspect van de onderhavige uitvinding is de kettingspanner bevestigd aan het achterste pootsegment 43 van de rechter achtervorkpoot 34. Er worden dus geen reactiekrachten uitgeoefend op de kettingkast 16, en de kettingkast 16 werkt niet als klankkast.
Figuur 6 is een aanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van een kettingspanner 100 volgens de onderhavige uitvinding.
De figuren 7A en 7B zijn aanzichten van de kettingspanner 100 in twee verschillende standen. De kettingspanner 100 omvat twee getande geleidewielen 110,120, roteerbaar gemonteerd op een drager 130. De drager kan bestaan uit een enkel plaatdeel waarop de wielassen bij één uiteinde zijn bevestigd, of uit twee plaatdelen aan weerszijden van de tandwielen, zodat de wielassen aan beide uiteinden ondersteund worden. De rotatieassen van de tandwielen 110,120, die loodrecht op het vlak van tekening staan, zijn aangeduid met de verwijzingscijfers 111, 121. De drager 130 op zijn beurt is roteerbaar gemonteerd op het achterste pootsegment 43 van de chain stay 34. De rotatieas van de drager 130, die eveneens loodrecht op het vlak van tekening staat, is aangeduid met het verwijzingscijfer 131.
In de weergegeven uitvoeringsvorm heeft de drager 130 de vorm van een omgekeerde T, waarbij de drager 130 is gemonteerd bij het bovenuiteinde van een lijf 132 van de drager, en waarbij de tandwielen 110,120 zijn gemonteerd bij uiteinden van respectieve dwarsbalken 133, 134 van de drager. De dwarsbalken 133, 134 wijzen van elkaar af en zijn gemonteerd bij het onderuiteinde van het lijf 132, zodat de rotatieas 131 van de drager 130 zich, in de in figuur 7A getoonde toestand, op een hoger niveau bevindt dan de rotatieassen 111, 121 van de tandwielen 110, 120. Deze situatie is een eerste uiterste stand, die optreedt bij een nieuwe ketting. Te zien is dat de rotatieassen 111, 121 van de tandwielen 110, 120 zich ongeveer op hetzelfde niveau bevinden, lager dan de chain stay 34 en boven de genoemde onderste raaklijn 17. Het tandwiel 120 dat zich in deze situatie het dichtst bij het tandwiel 12 van het achterwiel bevindt, zal worden aangeduid als "achterste tandwiel", terwijl het andere tandwiel 110 zal worden aangeduid als "voorste tandwiel".
De verbindingslijn van de rotatieas 131 van de drager 130 naar de rotatieas 111 van het voorste tandwiel 110, loodrecht op deze assen, wordt aangeduid als voorste arm 112. De verbindingslijn van de rotatieas 131 van de drager 130 naar de rotatieas 121 van het achterste tandwiel 120, loodrecht op deze assen, wordt aangeduid als achterste arm 122. Deze armen maken een hoek met elkaar in het gebied van 80° -100° en bij voorkeur ongeveer 90°. De kettingspanner 100 kan symmetrisch zijn, maar dat is geen essentie. In de weergegeven uitvoeringsvorm is de voorste arm 112 langer dan de achterste arm 122.
De ketting 13 loopt onder het voorste tandwiel 110 en over het achterste tandwiel 120. In een uitvoeringsvorm zou het mogelijk zijn dat de drager 130 in de eerste uiterste stand verder rechtsom is geroteerd, waarbij dan het achterste tandwiel 120 naar voren is verplaatst en het voorste tandwiel 110 omhoog is verplaatst; de ketting is dan nog meer gestrekt. Om te voorkomen dat het voorste tandwiel 110 dan in aanraking zou kunnen komen met de chain stay 34, moet het achterste pootsegment 43 van de chain stay 34 dan relatief ver naar voren doorlopen, waardoor de hak van de rechtervoet van de gebruiker bij het fietsen in aanraking zou kunnen komen met dat achterste pootsegment 43. Om dit te vermijden, is het achterste pootsegment 43 van de chain stay 34 niet langer dan nodig, en is het draaipunt 131 (bevestigingspunt) van de drager 130 gelegen bij het voorste uiteinde van dat achterste pootsegment 43. Een (ter wille van de eenvoud niet getoonde) aanslag voorkomt dat de drager 130 verder naar rechts kan roteren.
De drager 130 is voorzien van een (ter wille van de eenvoud niet in deze figuur getoond) voorspanorgaan, bijvoorbeeld een torsieveer, die op de drager 130 ten opzichte van de chain stay 34 een koppel uitoefent (linksom in de figuur).
Hierdoor wordt het onderste deel van de ketting strak gehouden. Naarmate de ketting meer speling heeft, dus naarmate de ketting meer slijt, draait de drager 130 verder linksom alvorens door de ketting te worden tegengehouden. Daarbij wordt dan het voorste tandwiel 110 naar achteren en omlaag verplaatst, en vervolgens bij verder roteren wordt het voorste tandwiel 110 weer omhoog verplaatst; de positie van het draaipunt 131 van de drager 130 is, in relatie met de lengte van de voorste arm 112, zodanig gekozen dat, in de laagste stand van het voorste tandwiel 110, of beter gezegd wanneer de voorste arm 112 ongeveer loodrecht op de genoemde onderste raaklijn 17 staat, de ketting onder het voorste tandwiel 110 niet verder naar onderen wordt verplaatst dan tot de initiële onderste kettingcontour, of hooguit slechts in geringe mate voorbij die initiële ondërste kettingcontour, om te voorkomen dat de ketting de kettingkast 16 kan raken. Het achterste tandwiel 120 wordt bij deze rotatie linksom naar voren en omhoog verplaatst; de positie van het draaipunt 131 van de drager 130 is, in relatie met de lengte van de achterste arm 122, zodanig gekozen dat, wanneer de rotatieas 121 van het achterste tandwiel 120 zich bevindt in het door de rotatieas 131 van de drager 130 en de rotatieas 33 van het achterwiel opgespannen vlak, het achterste tandwiel 120 nog vrij loopt van het tandwiel 12 van het achterwiel.
Bij een verder gaande slijtage zal de drager 130 steeds verder linksom willen roteren, en uiteindelijk zou het om het voorste tandwiel 110 lopende kettinggedeelte worden aangedrukt tegen het kettinggedeelte tussen het achterste tandwiel 120 en het tandwiel 12 van het achterwiel. Afhankelijk van de preciese dimensionering zou het om het achterste tandwiel 120 lopende kettinggedeelte al het bovenste horizontale deel van de ketting 13 kunnen raken. Beide aanrakingen zijn uiteraard ongewenst, en daarom is de kettingspanner 100 voorzien van een tweede, eveneens ter wille van de eenvoud niet getoonde aanslag die verdere rotatie van de drager linksom tegenhoudt voor dat genoemde aanrakingen optreden. Deze tweede aanslag definieert dus een tweede uiterste rotatiestand van de drager 130, die in figuur 7B geïllustreerd is. Opgemerkt wordt, dat in deze tweede uiterste rotatiestand de rotatieas 121 van het achterste tandwiel 120 zich bevindt op een hoger niveau dan de chain stay 34, of in elk geval boven het door de rotatieas 131 van de drager 130 en de rotatieas 33 van het achterwiel opgespannen vlak. De ketting zal evenwel niet het het kettingvlak kruisende deel van de chain stay 34 kunnen raken, omdat het voorste tandwiel 110, dat zich bevindt tussen het rotatiepunt 131 van de drager en het het kettingvlak kruisende deel van de chain stay 34, het door de rotatieas 131 van de drager 130 en de rotatieas 33 van het achterwiel opgespannen vlak nooit zal passeren. De hoek tussen beide uiterste standen, in samenhang met de diameter van de voorste en achterste tandwielen 110, 120, bepaalt de opneemcapaciteit van de kettingspanner 100.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat de dimensionering en positionering van de kettingspanner 100 belangrijk is. Een belangrijke parameter daarbij is de diameter van de tandwielen 110, 120, die samenhangt met het aantal tanden. Dat aantal kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan negen, maar in een voorkeursuitvoeringsvorm is het aantal tanden gelijk aan 10. De steekcirkel heeft dan een diameter van ongeveer 40,4 mm, en de radius van de buitenraakcirkel is dan ongeveer 25 mm.
Een geschikte afmeting voor de lengte van de voorste arm 112 is ongeveer 37 mm, en een geschikte afmeting voorde lengte van de achterste arm 122 is ongeveer 32 mm. De rotatieas 131 van de drager 130 bevindt zich bij voorkeur in het vlak dat is opgespannen door de rotatieas 33 van het achterwiel en de rotatieas 32 van de trappers 35. De in dit vlak gemeten afstand tussen de rotatieas 131 van de drager 130 en de rotatieas 33 van het achterwiel bevindt zich in het gebied van 50- 150 mm; bij het prototype uit het voorbeeld bedroeg die afstand 100 mm. Enige afstand tussen de rotatieas 131 van de drager 130 en het door de rotatieas 33 van het achterwiel en de rotatieas 32 van de trappers 35 opgespannen vlak is echter toegestaan.
Het is ook mogelijk dat de voorste arm 112 een kleinere lengte krijgt, hoewel dit tot gevolg heeft dat de opneemcapaciteit vermindert. Het is zelfs mogelijk dat de lengte nul is, oftewel dat de rotatieas 131 van de drager 130 samenvalt met de rotatieas 111 van de voorste arm 112. In dat geval zal deze rotatieas 131/111 bij voorkeur gelegen zijn onder het door de rotatieas 33 van het achterwiel en de rotatieas 32 van de trappers 35 opgespannen vlak, op een positie waarbij het onder het voorste tandwiel 110 lopende deel van de ketting samenvalt met de genoemde initiële onderste kettingcontour, of hoger. Een voordeel van een dergelijke configuratie kan zijn, dat het uitnemen van het achterwiel makkelijker kan gaan.
Figuur 8 is een perspectiefaanzicht van het achterste segment 43 van de chain stay 34, gezien van rechtsboven. Dit segment bevat in deze uitvoeringsvorm een kettingkrachtsensor die benut kan worden om een elektromotor van een elektrisch ondersteunde fiets aan te sturen, of het trapvermogen van de fietser te meten om dit op een display weer te geven. In de figuur heeft de drager 130 bijna zijn tweede uiterste stand bereikt, en bevindt het tweede tandwiel 120 zich op een relatief hoog niveau. Te zien valt dat er enige horizontale afstand is tussen dat achterste segment 43 en het kettingvlak, en dus horizontale afstand tussen dat achterste segment 43 en de tandwielen 110,120. Die horizontale afstand biedt ruimte voor een bedieningskabel 38 voor een in de naaf 37 van het achterwiel opgenomen versnellingsmechamsme. Deze bedieningskabel 38 reikt, in ongeveer horizontale richting, naast de ketting 13, via genoemde ruimte naar een in deze figuur niet zichtbare bedieningshefboom van het versnellingsmechanisme. Aan het versnellingsmechamsme is een kabelstop gemonteerd, waaraan de bedieningskabel is bevestigd. Het achterste segment 43 is voorzien van een geleider 39 voor de bedieningskabel 38.
Voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van de beschikbare ruimte is het gewenst dat de tandwielen 110, 120 zo dicht mogelijk bij elkaar geplaatst staan. Zo dicht, dat de tanden van deze tandwielen 110, 120 elkaar bijna raken; de minimale afstand is gelijk aan de steekcirkeldiameter van de twee geleidewielen. Het is dan moeilijk om de ketting 13 in de kettingspanner 100 aan te brengen of daaruit te verwijderen. Een mogelijkheid is dan om de ketting open te maken. Figuur 9 is een perspectiefaanzicht van de kettingspanner, en toont een constructiedetail volgens de onderhavige uitvinding, dat het mogelijk maakt om de ketting in te brengen zonder de noodzaak om de ketting open te maken. Volgens de uitvinding zijn van elk tandwiel 110, 120 steeds twee naastgelegen tanden 113, 123 verlaagd, over een dusdanige afstand dat, wanneer de tandwielen 110, 120 handmatig zo gedraaid worden dat de verlaagde tanden naar elkaar toe zijn gericht, de onderlinge afstand tussen de verlaagde tanden juist groot genoeg is om de ketting te laten passeren.
In het getoonde voorbeeld zijn de genoemde tanden geheel verwijderd, oftewel verlaagd over 100%, maar afhankelijk van de hoogte van de tanden in relatie tot de kettinghoogte is dat niet nodig.
Opgemerkt wordt overigens, dat de kettingspanner 100 in plaats van getande geleidewielen 110, 120 ook niet-getande geleidewielen kan hebben. De tanden dienen om te voorkomen dat de ketting van de geleidewielen losraakt, maar dat kan ook worden bereikt door gebruik te maken van opsluitflenzen als zijgeleiding aan weerszijden van een geleidewiel, zoals schematisch getoond in de dwarsdoorsnede van figuur 10A. Figuur 10B is een schematische doorsnede van een dergelijk wiel 140, die laat zien dat het ook dan mogelijk is om, door een segmentvormig deel 142 van een opsluitflens 141 weg te nemen, de ketting van opzij in te brengen, op vergelijkbare wijze als beschreven voor de getande wielen onder verwijzing naar figuur 9.
In het voorgaande is het gebruik van de ketting beschreven onder normale aandrijfomstandigheden, namelijk de fietser trapt vooruit om de fiets in beweging te brengen of te houden. In dat geval heerst er in het bovenste deel van de ketting 13 een grote trekspanning, en is het onderste deel van de ketting bij afwezigheid van een kettingspanner zo goed als spanningsloos. Dat geldt echter niet bij gebruik van een terugtraprem: in dat geval trapt de fietser achteruit om de rem te bekrachtigen, en dan heerst de trekspanning juist in het onderste deel van de ketting en is het bovenste deel van de ketting zo goed als spanningsloos. Indien de ketting te lang is, bijvoorbeeld door de opgetreden rek, moet de overtollige lengte eerst worden overgebracht van het onderste kettingdeel naar het bovenste kettingdeel, hetgeen betekent dat de fietser eerst de pedalen over een bepaalde hoekafstand (dode slag) moet terugroteren alvorens hij de remkracht kan uitoefenen. Wanneer de overtollige lengte vrij klein is (zoals bij een nieuwe ketting), is die dode slag nog vrij klein.
Echter, zoals gezegd, maakt de kettingspanner volgens de onderhavige uitvinding het nu juist mogelijk om vrij veel overtollige kettinglengte (rek) op te nemen, maar een gevolg kan dan zijn dat de dode slag vrij groot wordt. Dit kan ongewenst zijn, omdat het de reactiesnelheid van de fietser nadelig kan beïnvloeden, en omdat het kan betekenen dat de pedalen in een ongunstige stand komen te staan voor het uitoefenen van adequate remkracht. In een verdere uitwerking van de onderhavige uitvinding wordt dit nadeel ondervangen door de kettingspanner 100 te voorzien van een terugstel-blokkeermechanisme 200.
Figuur 11 is een schematisch zijaanzicht vergelijkbaar met het aanzicht van figuur 7B, waarbij alleen de kettingspanner 100 en het blokkeermechanisme 200 zijn weergegeven en de ketting, het frame en het achterwiel ter wille van de overzichtelijkheid zijn weggelaten. De drager 130 heeft bijna zijn tweede uiterste stand bereikt, en de rotatieas 121 van het achterste tandwiel 120 ligt hoger dan de rotatieas 131 van de drager 130. Opgemerkt wordt, dat in deze figuur de tandwielen 110 en 120 elk twee verlaagde tanden hebben, waarbij de verlaging minder is dan 100%.
De pijlen P geven de op de tandwielen 110 en 120 werkende remkrachten aan, wanneer de fietser de pedalen terug draait om de terugtraprem te bedienen. Als gevolg van deze remkrachten zou de drager 130 rechtsom willen roteren, terug naar zijn eerste uiterste stand (zie figuur 7B). Het blokkeermechanisme 200 voorkomt dat.
Het blokkeermechanisme 200 is een éénwegblokkering, die rotatie van de drager van zijn eerste uiterste stand naar zijn tweede uiterste stand toelaat, teneinde de optredende rek te kunnen opvangen, maar die rotatie van de drager van zijn tweede uiterste stand naar zijn eerste uiterste stand blokkeert. In de weergegeven uitvoeringsvorm omvat het blokkeermechanisme 200 twee telescopisch langs of in elkaar schuivende veerpoten 210, 220. Het vrije uiteinde van de ene veerpoot 210 is scharnierbaar bevestigd aan de drager 130, en het vrije uiteinde van de tweede veerpoot 220 is scharnierbaar bevestigd aan de chain stay 34 (of aan een ander deel van het frame).
Op de tweede veerpoot 220 is een ratelbaan 240 gevormd met zaagtandvormige uitsteeksels 241, en op de eerste veerpoot 210 is een ratelpal 242 aangebracht, die veerbelast ingrijpt in de zaagtand vormige uitsteeksels 241.
Wanneer de drager 130 linksom draait, laat het blokkeermechanisme 200 dit toe: de twee veerpoten 210, 220 bewegen uit elkaar, en de ratelpal 242 passeert langs de zaagtandvormige uitsteeksels 241. Wanneer de drager 130 rechtsom draait, laat het blokkeermechanisme 200 dit slechts over een kleine afstand toe: de twee veerpoten 210, 220 bewegen in elkaar tot dat de ratelpal 242 ingrijpt in het eerstvolgende zaagtandvormige uitsteeksel 241. Het blokkeermechanisme 200 blokkeert dan, en de fietser kan de remkracht uitoefenen. De dode slag van de pedalen is slechts over een kleine hoek, die in het slechtste geval correspondeert met de steek van de zaagtandvormige uitsteeksels 241.
Zoals reeds eerder vermeld, is de kettingspanner 100 voorzien van een voorspanorgaan dat op de drager 130 ten opzichte van de chain stay 34 een linksom gericht koppel uitoefent. Dit voorspanorgaan zorgt er dus voor, dat de kettingspanner 100 de langer wordende ketting strak gespannen houdt. Dat voorspanorgaan kan bijvoorbeeld een torsieveer omvatten, die gemonteerd is bij het draaipunt van de drager 130. Het voorspanorgaan kan ook zijn uitgevoerd als een op de veerpoten 210, 220 aangrijpende veer 230, bijvoorbeeld een helix-vormige schroefveer, die de twee veerpoten 210, 220 uit elkaar drukt.
Het is mogelijk dat het op de trapas gemonteerde kettingwiel 11, of het op het achterwiel gemonteerde kettingwiel 12, of beide, enige mate van excentriciteit heeft. Dit zal leiden tot enige schommeling in de lengte van de onderste kettinghelft, en dus enige schommeling van de kettingspanner 100. Vanwege de éénweg-werking van het blokkeermechanisme 200 is het dan mogelijk, dat de drager 130 een rotatie linksom kan maken over een kleine hoek, dat de ratelpal 242 dan ingrijpt in een volgend zaagtandvormige uitsteeksel 241, en dat dan de weg terug -rotatie rechtsom- wordt geblokkeerd. Dit leidt tot ongewenst hoge kettingkrachten.
Om dit te voorkomen, is het blokkeermechanisme 200 bij voorkeur, en zoals getoond, voorzien van een veerbelaste speling. De ratelpal 242 is met speling opgenomen in een aan de eerste veerpoot 210 bevestigde houder 243, zodat de ratelpal ten opzichte van de eerste veerpoot 210 een bewegingsvrijheid heeft in een richting evenwijdig aan de onderlinge verplaatsingsrichting van de twee veerpoten 210, 220. De grootte van deze bewegingsvrijheid wordt gekozen in relatie tot de te verwachten excentriciteit, en bedraagt typisch in de orde van enkele millimeters. Een ratelvoorspanveer 244 drukt de ratelpal 242 tegen een zaagtandvormig uitsteeksel 241.
Bij het remmen wordt een grote kracht uitgeoefend op de ketting. Bij het opbouwen van de remkracht worden de twee veerpoten 210, 220 in elkaar gedrukt, tot dat de ratelpal 242 aangrijpt op een zaagtandvormig uitsteeksel 241. Vervolgens wordt de ratelpal 242 in zijn houder 243 naar achteren gedrukt door het zaagtandvormig uitsteeksel 241, waarbij de ratelvoorspanveer 244 wordt ingedrukt, tot dat de ratelpal 242 een aanslag bereikt en de speling bij de ratelpal 242 geëlimineerd is. Het blokkeermechanisme 200 blokkeert nu, en de remkracht kan volledig worden ontwikkeld. Omgekeerd, bij het ontspannen van de remkracht wordt de ratelpal 242 door de ratelvoorspanveer 244 terug naar voren gedrukt, naar de meest ontspannen stand van de ratelvoorspanveer 244.
Bij voorkeur heeft de ratelvoorspanveer 244 een grotere voorspankracht dan het voorspanorgaan 230.
Aldus verschaft de onderhavige uitvinding een fiets met ketting-aandrijving voorzien van een op een onderste kettingdeel aangrijpende kettingspanner, voor het op spanning houden van het onderste kettingdeel. De kettingspanner omvat een drager, alsmede twee roteerbaar aan de drager gemonteerde geleidewielen. De rotatieassen van de drager en van de geleidewielen staan in hoofdzaak loodrecht op een door de ketting opgespannen kettingvlak. Het onderste kettingdeel, komende vanaf de trappers, grijpt aan op de onderzijde van een voorste van genoemde geleidewielen, loopt dan om over de bovenzijde van de achterste van genoemde geleidewielen, en grijpt dan aan op de onderzijde van het kettingwiel van het achterwiel. De drager is voorzien van voorspanmiddeien die op de drager een voorspankracht uitoefenen om de achterste van genoemde geleidewielen omhoog te bewegen. De kettingspanner is gemonteerd in de ruimte tussen het achterste kettingwiel en de liggende achtervork. Met een prototype van deze kettingspanner is een maximale capaciteit van 150 mm bereikt binnen een typische standaard kettingkast.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies. Bij voorbeeld is de achtervork enkelzijdig uitgevoerd. Voorts kunnen twee of meerdere functies worden vervuld door een enkele entiteit. Zelfs indien bepaalde kenmerken zijn vermeld in verschillende afhankelijke conclusies, heeft de onderhavige uitvinding ook betrekking op een uitvoeringsvorm die deze kenmerken gezamenlijk heeft. Kenmerken die niet uitdrukkelijk zijn beschreven als zijnde essentieel, mogen ook worden weggelaten. Eventuele in een conclusie gebruikte verwijzingscijfers dienen niet te worden uitgelegd als beperkend voor de omvang van die conclusie.

Claims (28)

1. Fiets (1) met ketting-aandrijving, omvattende: een frame (14); een roteerbaar in het frame gemonteerd achterwiel (36) dat is voorzien van een achterste kettingwiel (12), welk achterwiel een achteras (33) omvat die is bevestigd aan het frame; een roteerbaar in een traphuis (31) van het frame gemonteerd trapstel (35) voorzien van een voorste kettingwiel (11); een liggende achtervork (40) met ten minste één naast het achterwiel gelegen vorkpoot (34), waarvan het voorste uiteinde is verbonden met het traphuis (31) en waarvan het achterste uiteinde is voorzien van een asmonteerdeel waaraan een uiteinde van de achteras (33) is bevestigd; een om het voorste en achterste kettingwiel omlopende, in zichzelf gesloten ketting (13); een op een onderste kettingdeel aangrijpende kettingspanner (100), voor het op spanning houden van het onderste kettingdeel; waarbij de kettingspanner (100) een roteerbaar aan het frame gemonteerde drager (130) omvat, alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110, 120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110,120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn en in hoofdzaak loodrecht staan op een door de ketting opgespannen kettingvlak; waarbij het onderste kettingdeel, komende vanaf het voorste kettingwiel (11), aangrijpt op de onderzijde van een voorste van genoemde geleidewielen (110), dan omloopt over de bovenzijde van de achterste van genoemde geleidewielen (120), en dan aangrijpt op de onderzijde van het achterste kettingwiel (12); waarbij de drager (130) is voorzien van voorspanmiddelen die op de drager (130) een voorspankracht uitoefenen om de achterste van genoemde geleidewielen (120) omhoog te bewegen; en waarbij de kettingspanner (100) is gemonteerd in de ruimte tussen het achterste kettingwiel (12) en de aan de zijde van het achterste kettingwiel gelegen vorkpoot (34).
2. Fiets volgens conclusie 1, waarbij de rotatieas (131) van de drager (130) zich ^ bevindt in het vlak dat is opgespannen door de rotatieas (33) van het achterwiel en de rotatieas (32) van de trappers (35), en waarbij de in dit vlak gemeten afstand tussen de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (33) van het achterwiel zich bevindt in het gebied van 50- 150 mm.
3. Fiets volgens conclusie 1 of 2, waarbij de rotatieas (131) van de drager (130) samenvalt met de rotatieas (111) van de voorste van genoemde geleidewielen (110).
4. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de drager (130) kan roteren tussen een eerste uiterste rotatiestand waarbij de rotatieas (121) van de achterste van genoemde geleidewielen (110) zich bevindt onder het vlak dat is opgespannen door de rotatieas (33) van het achterwiel en de rotatieas (32) van de trappers (35), en een tweede uiterste rotatiestand waarbij de rotatieas (121) van de achterste van genoemde geleidewielen (110) zich bevindt boven het genoemde vlak.
5. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de fiets is voorzien van een de ketting (13) omsluitende kettingkast (16), en waarbij de ketting (13) in alle standen van de drager (130) vrij blijft van de kettingkast (16).
6. Fiets volgens conclusie 4 of 5, waarbij bij elke stand van de drager (130) tussen genoemde eerste en tweede uiterste rotatiestanden, de onderzijde van de ketting hoger ligt dan of maximaal gelijk ligt met de initiële onderste kettingcontour van een nieuwe ketting.
7. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de genoemde vorkpoot (34) een achterste pootsegment (43) heeft dat in hoofdzaak evenwijdig is gericht aan het door de ketting opgespannen kettingvlak, waarbij de drager (130) is gemonteerd aan dat achterste pootsegment.
8. Fiets volgens conclusie 7, waarbij de drager (130) zich op enige afstand bevindt van het genoemde achterste pootsegment, en waarbij de geleidewielen (110, 120) zich bevinden aan de naar het achterste pootsegment gerichte zijnde van de drager (130).
9. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de geleidewielen (110, 120) tandwielen zijn en waarbij bij elk der tandwielen (110, 120) steeds ten minste één en bij voorkeur twee naburige tanden (113; 123) zijn verlaagd of verwijderd.
10. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij elk der geleidewielen (140) is voorzien van opsluitflenzen (141) aan weerszijden, en waarbij bij elk der geleidewielen steeds een segmentvormig deel (142) van een opsluitflens is verwijderd.
11. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de ketting-spanner (100) is voorzien van een éénwegblokkering (200) die rotatie van de drager (130) in een richting tegen de genoemde voorspan kracht in, blokkeert.
12. Fiets volgens conclusie 11, waarbij de éénwegblokkering (200) is geplaatst bij de rotatieas (131) van de drager (130).
13 Fiets volgens conclusie 11, waarbij de éénwegblokkering (200) twee tussen de drager (130) en het frame gekoppelde, telescopisch met elkaar samenwerkende veerpoten (210, 220) omvat.
14. Fiets volgens conclusie 13, waarbij de éénwegblokkering (200) is voorzien van veermiddelen (230) die tevens geheel of gedeeltelijk de functie vervullen van de genoemde voorspanmiddelen.
15. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies 11-14, waarbij de éénwegblokkering (200) is voorzien van een veerbelaste speling voor het opvangen van een eventuele excentriciteit van een kettingwiel.
16. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de onderlinge afstand tussen de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (111) van het voorste geleidewiel (110) is gelegen in het gebied van 0-40 mm, en waarbij de onderlinge afstand tussen de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (121) van het achterste geleidewiel (120) is gelegen in het gebied van 30-40 mm.
17. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij het door de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (111) van het voorste geleidewiel (110) opgespannen vlak en het door de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (121) van het achterste geleidewiel (120) opgespannen vlak een hoek met elkaar maken van ongeveer 90°.
18. Fiets volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de voorspanmiddelen een torsieveer en/of een trekveer en/of een drukveer omvatten.
19. Kettingspanner (100), omvattende een roteerbaar aan een fietsframe monteerbare drager (130), alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110, 120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110, 120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn; waarbij de geleidewielen (110, 120) tandwielen zijn en waarbij bij elk der tandwielen (110, 120) steeds ten minste één en bij voorkeur twee naburige tanden (113; 123) zijn verlaagd of verwijderd.
20. Kettingspanner (100), omvattende een roteerbaar aan een fietsframe monteerbare drager (130), alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110, 120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110, 120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn; waarbij elk der geleidewielen (140) is voorzien van opsluitflenzen (141) aan weerszijden, en waarbij bij elk der geleidewielen steeds een segmentvormig deel (142) van een opsluitflens is verwijderd.
21. Kettingspanner (100), omvattende een roteerbaar aan een fietsframe monteerbare drager (130), alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110,120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110, 120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn; waarbij de rotatieas (131) van de drager (130) samenvalt met de rotatieas (111) van de voorste van genoemde geleidewielen (110).
22. Kettingspanner (100), omvattende een roteerbaar aan een fietsframe monteerbare drager (130), alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110,120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110,120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn; waarbij de onderlinge afstand tussen de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (111) van een eerste geleidewiel (110) is gelegen in het gebied van 0-40 mm, en waarbij de onderlinge afstand tussen de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (121) van het andere geleidewiel (120) is gelegen in het gebied van 30-40 mm.
23. Kettingspanner (100), omvattende een roteerbaar aan een fietsframe monteerbare drager (130), alsmede twee roteerbaar aan de drager (130) gemonteerde geleidewielen (110, 120), waarbij de rotatieassen van de drager en van de geleidewielen (110, 120) onderling in hoofdzaak evenwijdig zijn; waarbij het door de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (111) van het voorste geleidewiel (110) opgespannen vlak en het door de rotatieas (131) van de drager (130) en de rotatieas (121) van het achterste geleidewiel (120) opgespannen vlak een hoek met elkaar maken van ongeveer 90°.
24. Kettingspanner volgens een willekeurige der voorgaande conclusies 19-23, waarbij de kettingspanner (100) is voorzien van een éénwegblokkering (200) die rotatie van de drager (130) in één richting blokkeert.
25. Kettingspanner volgens conclusie 24, waarbij de éénwegblokkering (200) is geplaatst bij de rotatieas (131) van de drager (130).
26 Kettingspanner volgens conclusie 24, waarbij de éénwegblokkering (200) twee tussen de drager (130) en het frame gekoppelde, telescopisch met elkaar samenwerkende veerpoten (210, 220) omvat.
27. Kettingspanner volgens conclusie 26, waarbij de éénwegblokkering (200) is voorzien van veermiddelen (230) die tevens geheel of gedeeltelijk zijn ingericht om de drager (130) te laten roteren ten opzichte van het fietsframe.
28. Kettingspanner volgens een willekeurige der voorgaande conclusies 19-27, waarbij de éénwegblokkering (200) is voorzien van een veerbelaste speling voor het opvangen van een eventuele excentriciteit van een kettingwiel.
NL1040519A 2013-11-29 2013-11-29 Kettingspanner. NL1040519C2 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1040519A NL1040519C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Kettingspanner.
EP14810006.8A EP3074661B1 (en) 2013-11-29 2014-11-28 Chain tensioner
CN201480065433.3A CN106062420B (zh) 2013-11-29 2014-11-28 链张紧装置
PCT/NL2014/000045 WO2015080570A1 (en) 2013-11-29 2014-11-28 Chain tensioner
JP2016556239A JP6541681B2 (ja) 2013-11-29 2014-11-28 チェーンテンショナ
DK14810006.8T DK3074661T3 (da) 2013-11-29 2014-11-28 Kædestrammer

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1040519A NL1040519C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Kettingspanner.
NL1040519 2013-11-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1040519C2 true NL1040519C2 (nl) 2015-06-01

Family

ID=50288218

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1040519A NL1040519C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Kettingspanner.

Country Status (6)

Country Link
EP (1) EP3074661B1 (nl)
JP (1) JP6541681B2 (nl)
CN (1) CN106062420B (nl)
DK (1) DK3074661T3 (nl)
NL (1) NL1040519C2 (nl)
WO (1) WO2015080570A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2026848B1 (en) * 2020-11-06 2022-06-27 Hesling B V Bicycle with a chain or belt tensioner
CN112664628B (zh) * 2020-12-01 2022-03-08 机械工业第九设计研究院股份有限公司 一种链条张紧控制结构
NL2031299B1 (nl) * 2021-10-07 2023-04-17 Vanmoof Bv Kettingafschermsamenstel voor een rijwiel.
WO2023059197A1 (en) * 2021-10-07 2023-04-13 Vanmoof B.V. Chain protection assembly for a bicycle, and bicycle

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9420206U1 (de) * 1994-12-16 1995-02-09 Hild, Tobias, 82064 Straßlach-Dingharting Kettenspannvorrichtung
JPH082473A (ja) * 1994-06-21 1996-01-09 S R Santsuaa:Kk 歯付ベルト駆動自転車の弛み調整装置
US5632699A (en) * 1994-09-09 1997-05-27 Shimano, Inc. Bicycle chainwheel
JP3076990U (ja) * 2000-10-13 2001-04-27 ファン ジーン−ネン 折り畳み自転車の後輪開閉構造
JP2007276603A (ja) * 2006-04-06 2007-10-25 Matsushita Electric Ind Co Ltd 自転車のテンショナ装置および自転車
CN202320708U (zh) * 2011-11-14 2012-07-11 慈溪市羚翔车业有限公司 一种简易车链张紧装置

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR994334A (fr) * 1945-01-17 1951-11-15 Applic Des Brevets Saussard So Dérailleur automatique
DE2118208A1 (en) * 1971-04-15 1972-11-02 Vereinigte Seidenwebereien AG, 4150Krefeld Drive tensioner - in chain return path by two idler wheels to give an s course
CA1062505A (en) * 1977-08-15 1979-09-18 Bruce W. Browning Sprocket shift assembly
US4237744A (en) * 1978-11-20 1980-12-09 Jolly James D Chain tensioning system for vehicles
FR2750668B1 (fr) * 1996-07-03 1998-11-20 Savard Franck Dispositif de tension et de guidage d'une chaine pour un changement de vitesses de velo
JP2006298159A (ja) * 2005-04-20 2006-11-02 Shimano Inc チェーン張力付与装置
JP2007225038A (ja) * 2006-02-23 2007-09-06 Tokachi Noki Kk ラチェット式無端伝動体用テンショナ
NL1031405C1 (nl) * 2006-03-20 2007-09-21 Renato Filippo Calzone Ontwerp voor een compact derailleur-schakel systeem.
DE102012204452B4 (de) * 2012-03-20 2022-12-29 Sram Deutschland Gmbh Hintere Kettenführung und Antriebsanordnung für ein Fahrrad mit hoher Zähnezahldifferenz zwischen größtem und kleinstem hinteren Ritzel

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPH082473A (ja) * 1994-06-21 1996-01-09 S R Santsuaa:Kk 歯付ベルト駆動自転車の弛み調整装置
US5632699A (en) * 1994-09-09 1997-05-27 Shimano, Inc. Bicycle chainwheel
DE9420206U1 (de) * 1994-12-16 1995-02-09 Hild, Tobias, 82064 Straßlach-Dingharting Kettenspannvorrichtung
JP3076990U (ja) * 2000-10-13 2001-04-27 ファン ジーン−ネン 折り畳み自転車の後輪開閉構造
JP2007276603A (ja) * 2006-04-06 2007-10-25 Matsushita Electric Ind Co Ltd 自転車のテンショナ装置および自転車
CN202320708U (zh) * 2011-11-14 2012-07-11 慈溪市羚翔车业有限公司 一种简易车链张紧装置

Also Published As

Publication number Publication date
JP6541681B2 (ja) 2019-07-10
JP2016539859A (ja) 2016-12-22
EP3074661A1 (en) 2016-10-05
EP3074661B1 (en) 2019-05-22
WO2015080570A1 (en) 2015-06-04
CN106062420A (zh) 2016-10-26
CN106062420B (zh) 2019-04-12
DK3074661T3 (da) 2019-07-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1040519C2 (nl) Kettingspanner.
US7862062B2 (en) Non-motorized vehicle
TWI353948B (en) Tension device of bicycle derailleur
US7722488B2 (en) Bicycle rear derailleur
US20160214680A1 (en) In Line Derailleur
CA3080960C (en) Bicycle drivetrain
US4146101A (en) Snow cycle vehicle
US9005060B2 (en) Derailleur
US4960402A (en) Anti-chain wrap device for bicycles
TW200410866A (en) Bicycle derailleur with protective support
US7361110B2 (en) Bicycle derailleur
EP0060797A1 (fr) Changement de vitesse au pédalier des cycles et véhicules similaires
US20130252772A1 (en) Derailleur
US7318784B2 (en) Bicycle derailleur
US20060030440A1 (en) Bicycle chain guide assembly allowing use of multiple chainrings for indirect chain drives of suspension bicycles
EP2609003B1 (fr) Dispositif pour un vélo équipé de plateaux et de pignons
EP2679480B1 (en) Vehicle
TW202108441A (zh) 後變速器之導鏈器
ITMI20110526A1 (it) Monopattino
PL168920B1 (pl) Uklad stabilizujacy do pojazdów jednosladowych, zwlaszcza napedzanych przez jadacego PL
JPH0224714B2 (nl)
NL2016932B1 (nl) Rijwiel voorzien van een mechanisme voor het verkrijgen van een gelijkmatig aandrijfkoppel
EP1144243A1 (fr) Dispositif de changement de vitesse pour cycle
US20090280938A1 (en) Apparatus for positioning a derailleur on a bicycle frame
JPS593023Y2 (ja) 自転車用デイレ−ラ−

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: IDBIKE B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: IDBIKE SYS B.V.

Effective date: 20170724

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20211201