NL1020202C2 - Samenstel van een tapvat met een nek en een aansluitinrichting en delen daarvoor. - Google Patents

Description

Titel: Samenstel van een tapvat met een nek en een aansluitinrichting en delen daarvoor.

De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een tapvat met een nek en een aansluitinrichting.

Tapvaten zoals biervaten worden gebruikelijk met behulp van een handel-tapkop aangesloten op een tapinrichting. De handel-tapkop is 5 daartoe voorzien van een toevoerleiding voor koolzuurgas onder druk, een afvoerleiding voor bier uit het tapvat en een aansluitelement voor koppeling van de handel-tapkop aan de tapstang. De handel-tapkop is in de tapstang vastgezet onder zich binnenwaarts uitstrekkende nokken, gebruikelijk aangeduid als lugs. In een andere uitvoeringsvorm is de tapstang voorzien 10 van een zich buitenwaarts uitstrekkende flens, terwijl de handel-tapkop is voorzien van een aansluitelement dat is voorzien van een groef, welke zich aan de binnenzijde daarvan uitstrekt en waarmee het aansluitelement over de flens kan worden geschoven. Vervolgens kan een druklichaam dat een integraal deel vormt van de handel-tapkop met behulp van een handel 15 worden neergedrukt, tegen een klepsamenstel dat in de tapstang is voorzien, voor het openen daarvan. Daarbij wordt de handel-tapkop enigszins omhoog geduwd en tegen de flens geklemd. Door het druklichaam wordt C02-gas aangevoerd aan en drank afgevoerd uit de binnenruimte van het tapvat.

20 Bij dit bekende samenstel kunnen verschillende tapvaten en verschillende tapkoppen worden gecombineerd. Het druklichaam dicht tijdens gebruik af tegen de verschillende kleppen van het klepsamenstel. Als gevolg van de ruimte die bij deze bekende samenstellen bestaat tussen de wanden van de groef en de flens van de tapstang kan de aansluitinrichting 25 eenvoudig enigszins scheef worden gemonteerd, althans niet nauwkeurig worden gepositioneerd, waardoor het gevaar optreedt dat de aansluitinrichting kan beschadigen en zelfs onbedoeld kan loskomen. Met 102 · ' 2 name omdat als gevolg van de configuratie van de tapstang, flens en groef slechts een relatief klein contactoppervlak bestaat tussen het aansluitelement en de tapstang, tijdens gebruik met neergedrukt druklichaam.

5 Bij alle bekende samenstellen bestaat het nadeel dat de tapstang tezamen met de aansluitinrichting los kan komen uit het tapvat, hetgeen tot gevaarlijke situaties kan leiden.

De uitvinding beoogt een samenstel van een tapvat en een aansluitinrichting, waarbij de genoemde nadelen althans gedeeltelijk zijn 10 vermeden, met behoud van de voordelen daarvan.

In het bijzonder beoogt de uitvinding een samenstel van een tapvat en een aansluitinrichting waarbij een relatief eenvoudige en nauwkeurige plaatsing mogelijk is van de aansluitinrichting op het tapvat, zonder beschadiging en waarbij nagenoeg automatisch een optimale positionering 15 worden verkregen.

De uitvinding beoogt voorts een samenstel van een tapvat en een aansluitinrichting waarbij in gekoppelde toestand een relatief groot contactvlak bestaat tussen het aansluitelement en een flens waarop deze wordt vastgezet.

20 Deze en andere voordelen worden bereikt met een samenstel volgens de uitvinding, gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie l.

Bij een tapvat volgens de uitvinding is de flens zodanig uitgevoerd dat het contactvlak tussen de aansluitinrichting en de flens, ten minste tijdens gebruik en bij geopende klep, relatief groot is, terwijl de optredende 25 krachten als gevolg van de hellende contactvlakken op geschikte wijze worden opgevangen en doorgeleid. Doordat de hellende vlakken tegen elkaar liggen wordt bovendien een goede aansluiting en centrering verkregen van de aansluitinrichting ten opzichte van de nek en daarmee ten opzichte van de of elke klep. De aansluitinrichting zal, voor zover nodig, 30 zelfzoekend zijn. Door het hellende vlak aan de onderzijde van de flens te 3 voorzien, dat wil zeggen aan de van het bovenvlak van de nek afgekeerde zijde, wordt bovendien het voordeel bereikt dat het tapvat bij standaard vulkoppen toepasbaar is.

De nek van een tapvat volgens de uitvinding is, althans voor wat 5 betreft de flens, bij voorkeur zodanig gedimensioneerd dat een longitudinale doorsnede, omvattende de lengteas van de nek, past binnen een vergelijkbare longitudinale doorsnede van een bestaande, standaard nek. Een nek voor een tapvat volgens de uitvinding kan bij voorkeur worden verkregen door verspanend bewerken van een bestaande, standaard nek, 10 althans tapvat, een en ander zodanig dat aangepaste aansluitinrichtingen volgens de uitvinding op een nek volgens de uitvinding passen, standaard vulinrichtingen en wasinrichtingen kunnen worden gebruikt voor reinigen en vullen van de tapvaten en bovendien standaard tapstangen kunnen worden toegepast. Bovendien wordt verspilling verhinderd omdat de aldus 15 aangepaste tapvaten nog in bestaande tapinrichtingen gebruikt kunnen worden.

Bij een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm is direct onder de flens, aan de buitenzijde van de nek, een groef aangebracht, waarin in gekoppelde toestand een deel van het aansluitelement zich uitstrekt.

20 Hierdoor kan nog beter worden verhinderd dat een onjuiste aansluitinrichting wordt gebruikt bij een tapvat, althans nek volgens de uitvinding. Bovendien wordt hierdoor het contactoppervlak nog verder vergroot.

De doorsnede van de nek ter hoogte van de groef is, wanneer de 25 nek ongeveer cilindervormig is, bij voorkeur gelegen tussen 52 en 56 mm, gemeten ter hoogte van de bodem van de groef, waarbij de groef bij voorkeur een diepte heeft, gemeten in een richting haaks op de longitudinale as van de nek, van minimaal 5 mm. De bodem dient daarbij te worden gezien als het zich evenwijdig aan de longitudinale as van de nek uitstrekkende 30 omtreksvlak dat een wand van de groef vormt. Juist bij dergelijke 4 afmetingen wordt het voordeel bereikt dat een normaal gebruikelijke vulinrichting bruikbaar is, dat bovendien een normaal gebruikelijke tapstang, dat wil zeggen stijgbuis met klepsamenstel kan worden toegepast in de nek en dat bovendien een geschikte vergroting van het contactvlak 5 tussen het aansluitelement en de nek, in het bijzonder de flens wordt verkregen om tot een optimale krachtendoorleiding te komen. De hellingshoek van het hellende vlak is daarbij bij voorkeur tussen 45 en 10 graden gelegen en is in het bijzonder ongeveer 25 graden. Juist bij een dergelijke hoek, welke relatief scherp is, wordt een goede centrering 10 verkregen. Door bovendien het hellende vlak, althans het vlakke middendeel daarvan zich te laten uitstrekken tot in de groef, zodanig dat dit daarvan een wanddeel vormt, wordt een nog groter contactvlak verkregen terwijl de buitenmaten van de nek geschikt blijven voor toepassing bij genoemde vulinrichting en tapstang.

15 De sleuf van een aansluitinrichting volgens de uitvinding omvat de flens, althans de nek bij voorkeur met relatief kleine speling, bijvoorbeeld tussen 0 en 0,9 mm tussen de hellende vlakken en tussen 0 en 2 mm tussen de bodem van de groef en de naastgelegen rand van het aansluitelement, gemeten bij op het bovenvlak van de nek rustend aansluitelement. In een 20 voorkeursuitvoeringsvorm zijn deze tolerantiematen bij voorkeur respectievelijk rond de 0,4 tot 0,5 mm en rond de 0,6 mm. Een dergelijke nauwe passing zorgt voor een nog betere aansluiting.

Bij voorkeur is in een samenstel volgens de uitvinding een tussenlichaam voorzien, opneembaar tussen de aansluitinrichting en de of 25 elke klep. In het bijzonder geschikt is daartoe een inrichting als beschreven in Nederlandse octrooiaanvrage "Tapstang", welke wordt geacht hierin door referentie te zijn opgenomen. Met een dergelijk tussenlichaam kan ervoor worden zorggedragen dat de aansluitinrichting schoon wordt gehouden, vrij van contact met de af te geven drank of ander medium uit het tapvat.

. ' Η Λ i: i 5

De uitvinding heeft voorts betrekking op een tapvat en aansluitinrichting voor een dergelijk tapvat, gekenmerkt door respectievelijk conclusies 12 en 16.

In de volgconclusies zijn nadere voordelige uitvoeringsvormen 5 gegeven van een samenstel, tapvat en aansluitinrichting volgens de uitvinding.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen uitvoeringsvormen worden beschreven aan de hand van de tekening. Daarin toont:

Figuur 1 en 2 in doorgesneden zijaanzicht een relevant gedeelte 10 van een samenstel volgens de uitvinding in respectievelijk geopende en gesloten stand; figuur 3 en 4 in respectievelijk doorgesneden voor- en zijaanzicht een nek van een tapvat volgens de uitvinding met daarop de voet van een aansluitinrichting; 15 figuur 5 en 6 in doorgesneden zijaanzicht een relevant gedeelte van een tweede uitvoeringsvorm van een samenstel van een tapvat en aansluitinrichting volgens de uitvinding, in geopende, respectievelijk gesloten toestand; figuur 7 in doorgesneden zijaanzicht een nek van een tapvat 20 volgens de uitvinding; figuur 8 een gedeelte van de nek volgens figuur 7 met ingetekend in onderbroken lijnen de contour van een standaard nek van een tapvat; en figuur 9 in doorgesneden zijaanzicht en bovenaanzicht een boveneinde van een tapstang volgens de uitvinding, met weggenomen 25 klepsamenstel en stijgbuis.

In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers. In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden is steeds een in hoofdzaak uit metaal, in het bijzonder staal vervaardigde container getoond met daarin vastgezet een 30 nek, in het bijzonder daarin gelast. In de nek is een tapstang geschroefd.

6

Een dergelijke opbouw van een tapvat is uit de praktijk genoegzaam bekend. Dergelijke tapvaten worden in het bijzonder toegepast voor bier. Het zal evenwel duidelijk zijn dat ook andere bevestigingsmethoden en andere toepassingen mogelijk zijn.

5 Figuur 1 en 2 tonen een relevant gedeelte van een samenstel 1 volgens de uitvinding, omvattende een vat 2 met een stalen mantel 3. In de mantel is een opening 4 voorzien waarin een nek 5 met een eerste einde 6 is vastgezet, in het bijzonder vastgelast. De nek 5 strekt zich buiten de mantel 3 uit over een hoogte H en is in hoofdzaak cilindervormig. Aan het van het 10 eerste einde 6 afgekeerde tweede einde 7 is een buitenwaarts reikende flens 8 voorzien, welke nog nader zal worden beschreven, in het bijzonder aan de hand van de figuren 3, 4, 7 en 8. De flens 8 reikt buitenwaarts en is aan de onderzijde voorzien van een hellend oppervlak 9, hetwelk uitmondt in een rondlopende groef 10. Nabij het eerste einde 6 is in het buitenoppervlak van 15 de nek 5 een tweede groef 11 voorzien met een V-vormige doorsnede. Aan de binnenzijde van de nek 5 is binnenschroefdraad 12 voorzien, waarin een in hoofdzaak op zichzelf bekende tapstang 13 kan worden geschroefd, zodanig dat het bovenvlak van de tapstang 13 onder het door het tweede einde 7 bepalende eindvlak 14 van de nek 5 is gelegen. De binnenschroefdraad 12 20 eindigt op afstand van de tweede groef 11. De tweede groef 11 zorgt voor een barrière in de warmtegeleiding tijdens het vastlassen van de nek 5 ter bescherming van de binnenschroefdraad 12 en de rondheid van het betreffende deel van de nek 5. Overigens kan de tweede groef ook worden weggelaten.

25 Op de nek 5, in het bijzonder over de flens 8 is een aansluitinrichting 15 geschoven met een aansluitelement 16 dat in hoofdzaak hoefijzervormig is met een binnenruimte of sparing 17. Een sleuf 18 is voorzien, open naar de U-vormige binnenruimte 17. De sleuf 18 heeft een ondervlak 19 dat helt ten opzichte van de longitudinale as L van de nek 30 5 bij gekoppelde toestand. De hellingshoeken van het ondervlak 19 en het 7 hellende oppervlak 9 van de flens 8 zijn in hoofdzaak aan elkaar gelijk, zodanig dat bij de getoonde, gekoppelde toestand een relatief groot contactoppervlak wordt verkregen tussen genoemd hellend oppervlak 9 van de flens 8 en het ondervlak 19. De hellingshoek is zodanig gekozen dat 5 hierdoor een centrerende werking wordt verkregen voor de aansluitinrichting 15, in het bijzonder de voet 16 van de aansluitinrichting 15.

In de tapstang 13 zijn een op zichzelf bekende bierklep 20 in een stijgbuis 21 en een gasklep 22 bovenop de stijgbuis 21 voorzien. De gasklep 10 22 is in bovenaanzicht in hoofdzaak cirkelvormig en voorzien van een centrale opening die aan de onderzijde door de bierklep 20 wordt afgesloten. De gasklep 22 ligt met de boven-, buitenzijde in gesloten toestand aan tegen een hellende zitting 23 van de buitenmantel van de tapstang 13 en heeft ten minste gedeeltelijk een elastisch buitenoppervlak voor het verkrijgen van 15 een goede afsluiting. In de in figuur 1 en 2 getoonde uitvoeringsvorm is de aansluitinrichting 15 uitgevoerd als een gasdruk gestuurde aansluitinrichting zoals beschreven in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage NL 1017742, welke hierin door referentie wordt geacht te zijn opgenomen. Getoond zijn de voet 16, een gedeelte van 20 het huis 24 met daarin een bedieningszuiger 25 waardoorheen gas onder druk kan worden toegevoerd, zoals getoond door de pijl G.

Tussen de bedieningszuiger 25 en de kleppen 20, 23 is een tussenlichaam 27 opgenomen, waarmee de kleppen 20, 22 kunnen worden bediend, waardoor genoemd gas G langs de gasklep en de zitting 23 in de 25 container 2 kan worden gebracht terwijl drank vanuit de container via de stijgbuis 21 langs de bierklep 20 door een bierleiding 26 kan worden afgevoerd, zoals aangegeven door de pijl B. Een tussenlichaam 27 is nader beschreven in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage NL 1016687, hierin door referentie opgenomen. Het tussenlichaam 27 omvat in 30 deze uitvoeringsvorm een eerste kanaal 28 dat nabij het ondereinde aan de 1 C O n 9 Γ· O f U L· U C- ^ 8 buitenzijde is voorzien van een flexibele mantel 29 met zodanige doorsnede dat dit ondereinde 30 passend in de opening 31 in de gasklep 22 kan worde opgenomen, onder afsluiting daartegen. Het ondereinde 30 is voorzien van pootjes 32 waarmee de bierklep 20 kan worden verplaatst, weg van de 5 gasklep 22, zodanig dat bier de bierklep 20 kan passeren en in het kanaal 28 kan stromen. Het kanaal 28 wordt omgeven door twee concentrische schorten 33 en 34, waarvan het binnengelegen schort 33 bij neerdrukken van het tussenlichaam 25 tegen de bovenzijde van de gasklep 22 wordt bewogen nadat de mantel 29 de opening 31 afsluit, voor het neerdrukken 10 van de gasklep 22, weg van de zitting 23. Het buitenste schort 34 is voorzien van een flexibele bekleding 35 die zich aan de onderzijde buitenwaarts uitstrekt in de vorm van een rondlopende lip 36, buiten het buitenste schort 34, welke lip 36 bij neergedrukt lichaam 25, zoals getoond in figuur 1, afdicht tegen een bovenvlak 37 van de zitting 23. Alsdan is een vloeistof en 15 gasdichte afdichting verkregen tussen enerzijds het buitenste schort 34 en de tapstang 13 en anderzijds tussen de gasklep 22 en de mantel 29, zodat van elkaar gescheiden een drank, in het bijzonder bierkanaal 28 en gasdoorlaatkanaal tussen de aansluitinrichting 15 en de binnenruimte 38 van de container 2 zijn verkregen. Het kanaal 28 en de beide mantels 33, 34 20 zijn cilindervormig en concentrisch opgesteld rond de longitudinale as L en hebben van binnen naar buiten afnemende axiale lengten, afgestemd op het (bij neerdrukken van het tussenlichaam 25) eerst opendrukken van de bierklep, onder afsluiting van het kanaal 28 tegen de gasklep 22 en vervolgens opendrukken van de gasklep 22 bij afdichtende werking van de 25 lippen 36 tegen het zittingvlak 37. Op het buitenste schort 34 is een buitenwaarts reikende flens 39 voorzien, welke beweegbaar is opgesloten tussen enerzijds een schouder 40 boven het zittingvlak 37 en anderzijds de onderzijde van in de mond van de tapstang 13 binnenwaarts reikende lugs 41, waaronder bij uit de stand van de techniek bekende handel-tapkoppen 30 de handel-tapkop wordt vastgezet. Door de afstand tussen genoemde 9 schouder 40 en de onderzijde van de lugs 41 en de dikte van genoemde flens 39 wordt de maximale slag van het tussenlichaam 25 begrensd, terwijl het tussenlichaam daardoor bovendien wordt opgesloten.

In figuur 3 en 4 zijn een nek 5 en een voet 16 van een 5 aansluitinrichting 15 getoond, in doorgesneden voor-, respectievelijk zijaanzicht, met weggelaten tapstang en tussenlichaam. Duidelijk zichtbaar is de schroefdraad 12 waarin de tapstang 13 kan worden geschroefd totdat deze aanligt tegen een binnenwaarts reikende rand 42. De nek is in hoofdzaak cilindervormig en is nabij het eerste einde 6 voorzien van een 10 rondlopende inkeping 43 voor het vereenvoudigen van plaatsen en lassen daarvan in de container 2. Direct boven genoemd tweede einde 6 is de tweede groef 11 voorzien, welke voor een plaatse lijk gereduceerde wanddikte zorgt waardoor warmte geleiding tijdens lassen wordt tegengegaan, althans verminderd, waardoor de rondheid van de nek en de 15 schroefdraad worden beschermd. Deze tweede sleuf heeft een insloten hoek van bijvoorbeeld ongeveer 120°, zoals getoond in figuur 7, waardoor deze bijzonder eenvoudig te reinigen is. Het bovenste tweede einde 7 wordt gevormd door de buitenwaarts reikende flens 8, die aan de bovenzijde op op zichzelf bekende wijze afgerond is uitgevoerd, zodanig dat deze kan 20 aansluiten op bekende vulinrichtingen, reinigingsinrichtingen en dergelijke. Aan de onderzijde is de flens voorzien van een hellend oppervlak 9 met ten minste een vlak middendeel 9A. De hellingshoek a, gemeten tussen het bovenvlak 14 en het hellende oppervlak 9A is zodanig gekozen dat een centrerende werking wordt verkregen. In de getoonde 25 uitvoeringsvoorbeelden is de hoek gekozen tussen 10 en 45°, meer in het bijzonder tussen 20 en 30°. In de in figuur 7 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is deze hoek ongeveer 25°. Zoals duidelijk blijkt is de sleuf 18 zodanig uitgevoerd dat de voet 16 in de richting K ongeveer haaks op de longitudinale as L van de nek op de flens 8 kan worden 30 geschoven, in figuur 4 van rechts naar links, in figuur 3 haaks op het vlak 10 van tekening. De sleuf 18 heeft in dwarsdoorsnede een zodanige vorm dat deze met relatief weinig speling de flens 8 kan omgeven. Wanneer de voet 16 met het bovenoppervlak 44 van de sleuf 18 rust op het bovenoppervlak 14 van de nek 5 is de speling tussen het hellende oppervlak 9 aan de onderzijde 5 van de flens 8 en het hellende ondervlak 19 van de sleuf 18 bijzonder gering, in het bijzonder enkele tienden van millimeters. Bij de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is deze speling tussen 0,4 en 0,5 mm, waardoor een bijzonder goede schuifpassing wordt verkregen. Hiermee is bijzonder nauwkeurige plaatsing van de voet 16 mogelijk. Dit is met name bij gebruik 10 van een tussenlichaam 25 bijzonder voordelig omdat gas via het tussenlichaam dient te worden ingebracht en het tussenlichaam derhalve bijzonder nauwkeurig door de zuiger 25 dient te worden aangevat en bediend.

Teneinde de voet 16 nog beter te kunnen positioneren is direct 15 onder de flens 8 bij voorkeur een groef 10 voorzien, welke rondloopt rond de nek 5 en naar buiten toe open is. De groef heeft bijvoorbeeld een diepte (haaks op de longitudinale as L) van ten minste 1 a 2 mm en een hoogte van bijvoorbeeld enkele mm, waarbij de sleuf 18 zodanig is gedimensioneerd dat bij geplaatste voet 16, zoals getoond in figuur 3 en 4, de binnenste langsrand 20 45 van de voet 16 in de groef 10 reikt, op bijvoorbeeld ongeveer 0,5 tot 0,7 mm van het bodemvlak 46 daarvan, waardoor het contactoppervlak tussen het hellende oppervlak 9 en het ondervlak 19 is vergroot. Bovendien wordt met een dergelijk samenstel bereikt dat de voet 16 slechts op een nek kan worden geplaatst die is voorzien van een dergelijke groef 10, waardoor wordt 25 verzekerd dat slechts geschikte combinaties van nekken 5 en daarmee containers 2 en aansluitinrichtingen 15 worden verkregen.

In figuur 7 is een voorkeursuitvoeringsvorm van een nek 5 volgens de uitvinding getoond, met een aantal ingeschreven maten. Ter hoogte van het bodemvlak 46 van de groef 10 is de diameter van de nek 5 gelegen 30 tussen 52 en 56 mm, en is bij voorkeur ongeveer 54,5 mm. De 11 binnendiameter van de nek is bij voorkeur de standaard diameter van ongeveer 48,8 mm met daarin getapt de standaard schroefdraad 12. De buitendiameter van de flens 8 is eveneens een standaard maat, ongeveer 63,4 mm, zodanig dat deze bij standaard vulinrichtingen en 5 reinigingsinrichtingen kan worden gebruikt. Het bovenoppervlak 14 is aan de buitenrand afgerond met een radius van ongeveer 2 mm, aan de binnenzijde met een radius van ongeveer 4 mm. Het hellende ondervlak 9 strekt zich uit tot in de groef 10 en vormt daarvan een bovenste wanddeel. De afstand tussen het in de groef 10 gelegen einde van genoemd hellende 10 ondervlak 9 en het bovenvlak 14 van de nek 5 is ongeveer 4,4 mm. Het tegenovergelegen einde is afgerond teneinde beschadiging te verhinderen. Uiteraard kan de groef 10 ook een andere hoogte hebben, in longitudinale richting van de nek, bijvoorbeeld nagenoeg de hele hoogte van de nek 5 onder de flens 8.

15 De hiervoor beschreven maatvoering van de in figuur 7 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm dient geenszins beperkend te worden uitgelegd.

In figuur 5 en 6 is een alternatieve uitvoeringsvorm van een samenstel volgens de uitvinding getoond, althans een relevant gedeelte daarvan, in doorgesneden aanzicht. In deze uitvoeringsvorm is een nek 5 20 voorzien welke in bijvoorbeeld metaal of kunststof kan zijn uitgevoerd en kan zijn vastgezet in een container 2, bijvoorbeeld zoals schematisch weergegeven in figuur 5 ter linker zijde, bijvoorbeeld in gegoten en/of gelast, geklemd of anderszins vastgezet. Bij deze uitvoeringsvorm is de groef 10 onder de flens 8 aangebracht, welke flens wederom is uitgevoerd met een 25 hellend, vlak ondervlak 9. Direct onder de groef 10 is een uitstekende rand 50 voorzien waartegen het materiaal van de container 2 aanligt. Uiteraard kan deze rand 50 ook worden weggelaten. Een tapstang 13, zoals eerder beschreven, is wederom vastgezet met schroefdraad in de nek 5. Een aansluitinrichting 15 in de vorm van een bekende handel-tapkop is voorzien 30 van een aansluitelement 16 zoals eerder beschreven, welk aansluitelement 12 over de flens 8 tot in de groef 10 is geschoven voor koppeling met de nek 5. De flens 8 vorm wederom tweede koppelmiddelen, het aansluitelement 16 met de sleuf 19 eerste koppelmiddelen.

Bij deze uitvoeringsvorm is wederom een tussenlichaam 27 5 opgenomen tussen de kleppen 20, 22 in de tapstang 13 en de aansluitinrichting 15, in het bijzonder een zuiger 25. In deze uitvoeringsvorm is het tussenlichaam 27 tweedelig uitgevoerd, voorzien van een stationair deel 52 en een daarbinnen beweegbaar deel 54, dit laatste voorzien van gasdoorlaatkanalen 56 en een bierdoorlaatkanaal 58 dat 10 uitmondt tussen pootjes 32. In figuur 5 is de aansluitinrichting 15 neergedrukt en vastgezet op op zichzelf bekende wijze, zodanig dat de bieren gasklep 20, 22 zijn geopend. In figuur 6 zijn de kleppen 20, 22 in gesloten stand getoond.

In figuur 8 is een nek 5 gedeeltelijk getoond, in longitudinale 15 doorsnede, waarbij in onderbroken lijnen ten minste ter hoogte van de groef 10 de contour C van een gebruikelijke nek 5 van een tapvat ingetekend. Duidelijk is dat door verspanende bewerking uit de standaard nek een nek volgens de uitvinding, althans als getoond in de figuren kan worden gevormd.

20 In figuur 9 is in bovenaanzicht en in longitudinale doorsnede volgens de lijn A-A getoond een boveneinde van een tapstang 13 volgens de uitvinding, met weggelaten kleppen en stijgbuis. Hierin zijn duidelijk zichtbaar de twee lugs 41, welke zich binnenwaarts uitstrekken vanaf een omtrekswanddeel 60, nabij of in het bovenvlak 14A van de tapstang 13. Op 25 een afstand T onder de onderzijde van de lugs 41 begint een schouder 40, welke rondloopt en in de van de lugs 41 afgekeerde richting is afgerond met een straal van ongeveer 2,5 mm, welke schouder anderzijds aansluit op het zittingvlak 37 boven de zitting 23. De afstand tussen de in figuur 9 naar boven gekeerde bovenzijde 40A van de schouder 40 en het zittingvlak 37, 30 welke afstand is aangeduid met K, is bij uitvoeringsvorm kleiner dan 5 mm 13 en bij voorkeur ongeveer 4 a 4,1 mm, zodanig dat de afstand T enigszins is vergroot ten opzichte van bestaande tapstangen 13. Een tapstang volgens figuur 9 kan eenvoudig worden verkregen door verspanende bewerking van de bekende tapstang. Eventueel zou de afstand T ook kunnen worden 5 vergroot door afdraaien van de lugs 41. Door verkleining van de maat K, althans vergroting van de maat T wordt de mogelijke slag van het tussenlichaam 27 enigszins vergroot, zodanig dat juist de gewenste volgorde van openen van de bierklep 20 en gasklep 22 en afsluiting tegen de tapstang kan worden verkregen. De ruimte tussen de schouder 40 en het buitenste 10 schort 34 is daarbij zodanig gekozen dat de lip 36 daartussen kan worden opgenomen bij neergedrukt tussenlichaam, zoals getoond in figuur 1. De afstand T is bij voorkeur ongeveer 8mm, althans meer dan de gebruikelijke 6,8 mm.

Bij een samenstel volgens de uitvinding wordt de 15 aansluitinrichting bij voorkeur op een flens vastgezet die een integraal onderdeel vormt van het tapvat, in het bijzonder van de nek. Evenwel kan de flens ook onderdeel uitmaken van een tapstang die losneembaar is geplaatst in de nek van het tapvat. Daarbij zijn bij voorkeur conventionele veiligheidsmiddelen voorzien voor het verhinderen van losdraaien van de 20 tapstang uit de nek.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en tekeningen getoonde uitvoeringsvoorbeelden. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding.

In het bijzonder worden alle combinaties van tap vaten, 25 aansluitinrichtingen, nekken, tapstangen en tussenlichaam als beschreven en getoond geacht binnen het raam van de uitvinding te vallen.

In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden is steeds een container getoond waarin direct een drank, vloeistof of ander fluïdum kan zijn opgenomen. Het zal evenwel duidelijk zijn dat een vergelijkbaar samenstel 30 eenvoudig kan worden uitgevoerd met een bag-in-container type tapvat. Ook 1 n 9 : ~ ? 14 kan een tapvat met een nek volgens de uitvinding eenvoudig worden toegepast met andere aansluitinrichtingen, althans anders bedienbare aansluitinrichtingen. Voorts kan een samenstel volgens de uitvinding ook op andere wijze worden voorzien van een klepsamenstel en kan het 5 tussenlichaam worden weggelaten, waarbij de kleppen direct worden bediend door de handel-tapkop, althans de zuiger. Daarbij kan de afgifte leiding ook direct via de handel-tapkop worden aangesloten. In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden is het hellende ondervlak 9 van de flens 8 geheel vlak uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn dat geringe profileringen zoals 10 ondersnijdingen of uitstulpingen ook mogelijk zijn. 1

Claims (16)

1. Samenstel van een tap vat met nek en een aansluitinrichting voor plaatsing op genoemde nek, waarbij in de nek ten minste één klep is voorzien en waarbij de aansluitinrichting is voorzien van drukmiddelen voor open drukken van genoemde ten minste ene klep, waarbij de nek is voorzien 5 van een buitenwaarts reikende flens met een bovenvlak en een ondervlak, waarbij het ondervlak helt ten opzichte van het bovenvlak en ten minste een in hoofdzaak vlak middendeel heeft, waarbij de aansluitinrichting een in hoofdzaak hoefijzervormig aansluitelement heeft, voorzien van een sleuf waarmee het aansluitelement over genoemde flens schuifbaar is, waarbij de 10 tijdens gebruik naar het ondervlak gekeerde zijde van genoemde sleuf een vlak omvat dat helt onder een hoek die althans nagenoeg gelijk is aan de hellingshoek van genoemd ondervlak en bij gekoppelde toestand ten minste aanligt tegen het genoemde vlakke middendeel van genoemd ondervlak.

2. Samenstel volgens conclusie 1, waarbij de nek in hoofdzaak 15 cilindervormig is, waarbij direct onder genoemde flens aan de buitenzijde van de nek een groef is voorzien welke zich langs ten minste een deel van en bij voorkeur de gehele omtrek uitstrekt, waarbij in gekoppelde toestand ten minste een gedeelte van het aansluitelement zich in de groef uitstrekt.

3. Samenstel volgens conclusie 2, waarbij de groef in de longitudinale 20 richting van de nek gezien een hoogte heeft die ten minste overeenkomt met de dikte van het zich in gekoppelde toestand daarin uitstrekkende deel van het aansluitelement.

4. Samenstel volgens conclusie 2 of 3, waarbij de diameter van de nek gemeten ter hoogte van een bodemvlak van de groef minimaal ongeveer 52 25 mm is en maximaal ongeveer 56 mm.

5. Samenstel volgens conclusie 4, waarbij de diepte van de groef ten minste 1,5 mm is. -N ! i V

6. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de hellingshoek van genoemd hellend vlak tussen 45 en 10 graden is, bij voorkeur tussen 20 en 30 graden, in het bijzonder ongeveer 25 graden, gemeten tussen het bovenvlak van de nek en genoemd hellend vlak.

7. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij zich in gekoppelde toestand tussen de drukmiddelen en de ten minste ene klep een tussenlichaam bevindt, binnen de nek, waarmee bij geopende klep een binnenruimte van het tapvat in verbinding kan worden gebracht met een tapinrichting.

8. Samenstel volgens conclusie 7, waarbij in de nek een insert is aangebracht, in welke insert de of elke klep is op genomen, welke insert is voorzien van een bovenvlak, waarbij op het bovenvlak van de insert een ring is op genomen welke voor aanvang van gebruik is bevestigd aan het tussenlichaam, zodanig dat bij bediening van de aansluitinrichting voor het 15 openen van de ten minste ene klep het aansluitelement uit de ring wordt losgemaakt, in het bijzonder losgescheurd.

9. Samenstel volgens een der conclusies 7 of 8, waarbij het tussenlichaam binnen de nek is opgenomen en een zich buitenwaarts uitstrekkende rand omvat, nabij een naar de klep gekeerde zijde daarvan, 20 waarbij binnen de nek een eerste en een tweede schouder zijn voorzien, in het bijzonder in een tapstang, waartegen genoemde rand aanligt bij door het tussenlichaam geopende klep, waarbij de afstand tussen de beide schouders, in axiale richting gemeten, maximaal 5 mm is, bij voorkeur ongeveer 4.

10. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het 25 tussenlichaam in hoofdzaak is uitgevoerd als beschreven in NL 1016687.

11. Samenstel volgens conclusie 10, waarbij aan het tussenlichaam een slang is verbonden voor uit het vat voeren van daarin opgeslagen drank, zonder dat deze drank in aanraking komt met de aansluitinrichting.

12. Tapvat, voorzien van een nek voor opnemen van of voorzien van 30 een klep of klepsamenstel, waarbij de nek nabij een vrij einde is voorzien van een buitenwaarts reikende flens, waarbij onder de flens een groef is voorzien in de buitenzijde van de nek, zodanig dat de nek ten minste gedeeltelijk is verjongd.

13. Tapvat volgens conclusie 12, waarbij genoemde flens aan de van 5 het vrije einde van de nek, althans een bovenvlak van de nek afgekeerde onderzijde is voorzien van een hellend vlak dat een hoek tussen 45 en 10 graden insluit met genoemd bovenvlak, in het bijzonder een hoek van tussen 30 en 20 graden en bij voorkeur ongeveer 25 graden, welk hellend vlak ten minste aansluit op een wanddeel van de groef en bij voorkeur zich uitstrekt 10 tot in genoemde groef, althans een zijwanddeel daarvan vormt.

14. Tapvat volgens conclusie 12 of 13, waarbij de nek in hoofdzaak cilindervormig is en ter hoogte van de groef, gemeten ter hoogte van het bodemvlak daarvan, een diameter heeft die minimaal ongeveer 52 mm is en maximaal ongeveer 56 mm.

15. Tapvat volgens conclusie 14, waarbij de diepte van de groef ten minste 1,5 mm is.

16. Aansluitinrichting voor een tapvat op een tapinrichting, voorzien van middelen voor bediening van een klep in een tapvat, waarbij de aansluitinrichting ten minste een aansluitelement omvat voor koppeling 20 met een tapvat-nek met een buitenwaarts reikende flens, waarbij genoemd aansluitelement in hoofdzaak hoefijzervormig is en is voorzien van een groef, een en ander zodanig dat het aansluitelement vanaf een zijde over genoemde van een flens voorziene nek schuifbaar is, waarbij de groef een onderste langswand heeft die helt, zodanig dat genoemde langswand ten 25 minste een deel van een vlak van een kegelsegment bepaalt.