NL1011031C2 - Afvalinzamelvoertuig met zijbeladingsinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Afvalinzamelvoertuigmet zijbeladings- inrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afvalinzamelvoertuig volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijk afvalinzamelvoertuig is bekend. Bij het bekende voertuig, waarbij het grijporgaan wordt gevormd 5 door twee scharnierbaar met het steundeel verbonden grijparmen die beweegbaar zijn tussen een ruststand en een grijpstand waarin een afvalcontainer kan worden vastgegrepen, moet de vastgrijpinrichting handmatig naar de te legen afvalcontainer worden gebracht en moeten de grijparmen 10 handmatig in de grijpstand worden gebracht. Vervolgens kan eveneens handmatig een automatische beweging van de hefarm voor het opnemen, legen en weer terugzetten van de afvalcontainer worden gestart.

De uitvinding heeft tot doel een afvalinzamelvoertuig 15 van het bovengenoemde type te verschaffen waarbij het legen van afvalcontainers efficiënter en sneller kan plaatsvinden .

Dit doel wordt bereikt met een afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 1.

20 Bij het voertuig volgens de uitvinding heeft men de mogelijkheid het bedieningsgemak aanzienlijk te verbeteren en het legen van afvalcontainers op verschillende manieren geheel of gedeeltelijk te automatiseren.

Voorkeursuitvoeringsvormen van het afvalinzamelvoertuig 25 volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de afhankelijke conclusies.

De uitvinding zal’ hierna worden toegelicht aan de hand van een tekening, waarin: fig. 1 zeer schematisch in bovenaanzicht een afvalinza-30 melvoertuig volgens de uitvinding met een zijbeladingsin-richting met een eerste uitvoeringsvorm van een vastgrijp-inrichting weergeeft; fig. 2 schematisch en op vergrote schaal een tweede uitvoeringsvorm van de vastgrijpinrichting in de ruststand 35 weergeeft; 1011031 2 fig. 3 de vastgrijpinrichting van fig. 2 in een tussenstand weergeeft; fig. 4 schematisch en op vergrote schaal een derde uitvoeringsvorm van de vastgrijpinrichting in de ruststand 5 weergeeft; fig. 5 de vastgri jpinrichting van fig. 4 in een tussenstand weergeeft; en fig. 6 schematisch en op vergrote schaal een vierde uitvoeringsvorm van de vastgrijpinrichting in de ruststand 10 weergeeft.

In fig. 1 is een afvalinzamelvoertuig in zijn geheel met verwijzingscijfer 1 aangeduid. Het voertuig 1 omvat een chassis 2 met aan de voorzijde een cabine 3 en aan de achterzijde een laadbak 4. Tussen de cabine 3 en de laadbak 15 4 bevindt zich een persinrichting 5. De persinrichting omvat een persschot 6, dat door middel van hydraulische cilinders 7 in langs richting van het voertuig heen en weer verplaatsbaar is. Met verwijzingscijfer 8 is een schematisch weergegeven zijbeladingsinrichting aangeduid.

20 De zijbeladingsinrichting 8 omvat een op het voertuig gemonteerde beweegbare hefarm 10 die aan zijn uiteinde is voorzien van een vastgrijpinrichting 11 voor het vastgrijpen van een afvalcontainer 9.

De vastgrijpinrichting 11 omvat een steundeel 12 dat 25 bevestigd is aan het uiteinde van de hefarm 10, en twee scharnierbaar met het steundeel 12 verbonden grijparmen 13 en 14, die beweegbaar zijn tussen een ruststand (aangegeven met onderbroken lijnen) en een grijpstand (aangegeven met getrokken lijnen).

30 In de in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm bestaan de grijparmen 13 en 14 elk uit een binnenste armdeel 13a resp. 14a en een buitenste armdeel 13b resp. 14b. Het binnenste armdeel 13a resp. 14a is met zijn binnenste einde scharnierbaar verbonden met het steundeel 12. Het buitenste 35 armdeel 13b resp. 14b is met zijn binnenste einde scharnierbaar verbonden met het buitenste einde van het binnenste armdeel 13a resp. 14a. Tussen het buitenste einde van elk buitenste armdeel 13b resp. 14b en het steundeel 12 strekt zich een flexibele band 15 resp. 16 uit.

1 Π i i n o *» i 3

De grijparmen 13 en 14 zijn ingericht om in de grijp-stand samen een afvalcontainer 9 vast te grijpen, waarbij de flexibele banden 15 en 16 strak tegen de buitenzijde van de afvalcontainer 9 aanliggen teneinde deze vast te houden.

5 Een beladingsinrichting met vastgrijpinrichting van het bovenbeschreven type is op zich bekend.

Het voertuig is verder voorzien van eerste aandrijf-middelen (niet weergegeven) voor het bewegen van de hefarm 10 en tweede aandrijfmiddelen (niet weergegeven) voor het 10 bewegen van de grijparmen 13 en 14 tussen de ruststand en de grijpstand, alsmede besturingsmiddelen voor het besturen van de eerste en tweede aandrijfmiddelen. De eerste en tweede aandrijfmiddelen worden gewoonlijk gevormd door hydraulische of pneumatische cilinders.

15 De besturingsmiddelen omvatten bij voorkeur een televi siecamera 17 die op de persinrichting 5 is opgesteld en zodanig is ingericht, dat deze het gehele werkgebied van de zijbeladingsinrichting opneemt, zoals in de tekening is aangeduid. Het aldus opgenomen beeld wordt via niet 20 weergegeven verbindingslijnen e.d. doorgegeven aan een in de cabine 3 opgestelde monitor 18 in het gezichtsveld van de chauffeur 19 van het voertuig. De chauffeur 19 in de cabine 3 kan aldus op de monitor 18 het gehele werkgebied van de zijbeladingsinrichting 8 overzien. In de cabine is 25 verder een zgn. "joy stick" 20 opgesteld waarmee de chauffeur 19 de zijbeladingsinrichting 8 handmatig kan besturen.

Bij het afvalinzamelvoertuig volgens de uitvinding is de vastgrijpinrichting 11 voorzien van een detectie-orgaan 30 dat verbonden is met de besturingsmiddelen en dat naar het werkgebied 21 van de grijparmen 13 en 14 is gericht. Het detectie-orgaan is ingericht voor het signaleren van de aanwezigheid van een afvalcontainer 9 in dit werkgebied 21.

Bij de uitvoeringvormen van fig. 1, 2 en 3 bestaat het 35 detectie-orgaan uit een op het steundeel 12 aangebrachte sensor 22. ______

Bij de uitvoeringsvorm van fig. 4 en 5 bestaat het detectie-orgaan uit twee sensoren 23 en 24 die elk aan een binnenste armdeel 13a resp. 14a zijn bevestigd, bijvoor- 1011031 4 beeld nabij het buitenste einde ervan. De sensoren 23 en 24 bewegen aldus met de binnenste armdelen 13a en 14a mee.

Bij de uitvoeringsvorm van fig. 6 bestaat het detectie-orgaan uit twee sensoren 25 en 26 die elk zijn gemonteerd 5 op vast met het steundeel 12 verbonden en zich aan weerszijden van het steundeel 12 uitstrekkende L-vormige armen 27 en 28. De beide sensoren 25 en 26 zijn daarbij naar elkaar toe gericht. Het is echter ook mogelijk slechts één sensor 25 of 26 toe te passen. Deze ene sensor 25 of 26 kan 10 eventueel gecombineerd worden met een spiegel die in plaats van de andere sensor is aangebracht.

Afgezien van de plaats van het detectie-orgaan zijn de vastgrijprichtingen van fig. 2 en 3, fig. 4 en 5 en fig. 6 gelijk uitgevoerd. De constructie van deze vastgrijpin-15 richtingen, die enigszins afwijkt van die van fig. 1, zal hierna aan de hand van fig. 2 nader worden toegelicht.

Elk van de beide flexibele banden 15 resp. 16 strekt zich uit tussen het buitenste einde van een buitenste armdeel 13b resp. 14b en het binnenste einde van het 20 bijbehorende binnenste armdeel 13a resp. 14a.

De vastgrijpinrichtingen omvatten twee hydraulische cilinders (in fig. 2 met streep-stippellijnen 31 en 32 aangegeven), die de beide grijparmen 13 en 14 aandrijven. De cilinders 31 en 32 zijn enerzijds in scharnierpunten 33 25 en 34 scharnierbaar verbonden met het steundeel 12 en anderzijds in scharnierpunten 35 en 36 met de binnenste armdelen 13a en 14a. De scharnierpunten 35 en 36 liggen nabij de scharnierpunten 3 7 en 3 8 van de binnenste armdelen 13a en 14a.

30 Verder zijn tussen het steundeel 12 en de buitenste armdelen 13b en 14b scharnierbaar daarmee verbonden koppelstangen 39 en 40 aangebracht. De binnenste armdelen 13a en 14a en de koppelstangen 39 en 40 maken aldus deel uit van twee stangenmechanismen die de stand van de buitenste 35 armdelen 13b en 14b bepalen.

Het aandrijfmechanisme van de grijparmen 13 en 14 met hydraulische cilinders 31 en 32 en koppelstangen 39 en 40 is zodanig dat bij het van de ruststand naar de grijpstand en terug bewegen van de grijparmen 13 en 14 de buitenste 1011031 5 armdelen 13b en 14b zo veel mogelijk in een richting evenwijdig aan de hartlijn van de vastgrijpinrichting bewegen, zodat de grijparmen 13 en 14 ook tussen dicht bij elkaar staande afvalcontainers kunnen komen (zie ook fig.

5 3) .

De besturingsmiddelen kunnen zodanig zijn ingericht dat voor het vastgrijpen, opnemen, in de laadbak 5 legen en weer terugzetten van een afvalcontainer 9, de vastgrijpinrichting 11 eerst door handmatige besturing door de 10 chauffeur 19 naar de te legen afvalcontainer 9 moet worden gebracht en wanneer het detectie-orgaan de betreffende afvalcontainer 9 signaleert, de beweging van de hefarm 10 wordt gestopt, de grijparmen 13 en 14 automatisch naar hun grijpstand worden bewogen en de afvalcontainer 9 vastgrij-15 pen en de verdere bewegingen van de hefarm 10 voor het opnemen, legen en weer terugzetten van de afvalcontainer 9 automatisch verlopen.

De besturingsmiddelen kunnen ook zodanig zijn ingericht dat, nadat de chauffeur 19 de vastgrijpinrichting 11 door 20 handmatige besturing naar de te legen afvalcontainer 9 heeft gebracht en het detectie-orgaan de afvalcontainer 9 heeft gesignaleerd en de beweging van de hefarm 10 is gestopt, de chauffeur 19 door handmatige besturing de grijparmen 13 en 14 naar hun grijpstand moet bewegen, en 25 dat vervolgens het detectie-orgaan controleert of de afvalcontainer 9 op de juiste wijze is vastgegrepen en een signaal geeft voor het verder automatisch afwerken van de beladingscyclus.

Het is ook mogelijk de besturingsmiddelen zodanig in te 30 richten, dat de gehele beladingscyclus handmatig moet worden gestuurd, waarbij het detectie-orgaan alleen een signaal geeft om de beweging van de hefarm te stoppen als het een afvalcontainer 9 signaleert en controleert of de afvalcontainer 9 op de juiste wijze is vastgegrepen.

3 5 Het detectie-orgaan kan deze functies ook hebben als de besturingsmiddelen zodanig zijn ingericht dat de gehele beladingscyclus automatisch verloopt, waarbij het afvalin-zamelvoertuig is uitgerust met een containerherkenningssys- 6 teem, met behulp waarvan de vastgrijpinrichting automatisch naar een te legen afvalcontainer 9 wordt gestuurd.

Het detectie-orgaan kan aldus vier functies hebben: 1. Het geven van een signaal voor het starten van het 5 automatische verlopende deel van de beladingscyclus (overgang van handbesturing naar automatische besturing).

2. Het geven van een signaal voor het stoppen van de beweging van de hefarm om te voorkomen dat de te 10 legen afvalcontainer omver geduwd kan worden.

3. Controleren of de te legen afvalcontainer op de juiste wijze is vastgegrepen door de vastgrijpin-richting.

4. Controleren van de juiste stand van de grijparmen 15 als het detectie-orgaan is uitgevoerd met een zender een ontvanger op de grijparmen (bijvoorbeeld in de uitvoeringsvorm van fig. 4 en 5).

Het detectie-orgaan kan elk voor het doel geschikt detectie-orgaan zijn, maar is bij voorkeur een detectie-20 orgaan dat contactloos werkt, zoals een infrarood of ultrasoon detectie-orgaan of een detectie-orgaan dat een laser bevat. Een contactloos werkend detectie-orgaan heeft als voordeel dat bij het benaderen van een te legen afvalcontainer door de beladingsinrichting wordt voorkomen 2 5 dat de beladingsinrichting in contact komt met de afvalcontainer en deze wegduwt of omduwt, waarbij in het laatste geval de afvalcontainer niet meer opgenomen kan worden en er bovendien afval uit de container kan vallen, hetgeen vervuiling van de omgeving tot gevolg heeft.

30 Het detectie-orgaan is verder zodanig op de vastgrijp- inrichting aangebracht dat bij het signaleren van een te legen afvalcontainer, een goede omarming van de container altijd gewaarborgd is. Tevens is de positie van het detectie-orgaan zodanig dat ook bij een eventuele scheef-35 stand van een te legen afvalcontainer (zie fig. 6) een goede signalering gewaarborgd is.

De besturingsmiddelen omvatten bij voorkeur ook een veiligheidsknop (zgn. "hold-to-run" knop), die door de chauffeur 19 moet worden bediend om een automatische 1011091 i 7 besturing van de zijbeladingsinrichting te kunnen laten werken. Zodra de chauffeur 19 op de monitor 18 een mogelijk gevaarlijke situatie in het door de camera 17 bewaakte werkgebied van de zijbeladingsinrichting of storingen in 5 de werking ervan waarneemt, kan hij onmiddellijk de beladingsinrichting stopzetten door de veiligheidsknop los te laten.

De uitvinding is in het voorgaande beschreven aan de hand van een zijbelandingsinrichting met een bepaald type 10 vastgrijpinrichting.

Een detectie-orgaan voor het signaleren van een afvalcontainer in het werkgebied van een grijporgaan kan uiteraard ook worden toegepast op zijbeladingsinrichtingen met een ander type vastgri jpinrichting, en eventueel op een 15 ander type beladingsinrichting, zoals bijvoorbeeld een kraanarm met vastgrijpinrichting.

1011031

Claims (11)

1. Afvalinzamelvoertuig voorzien van een beladingsinrich-ting voor het vastgrijpen, opnemen, legen en weer terugzet- 5 ten van afvalcontainers, waarbij de beladingsinrichting is ingericht om naar een te legen afvalcontainer te kunnen worden bewogen en een op het voertuig gemonteerde beweegbare hefarm omvat die aan zijn uiteinde is voorzien van een vastgrijpinrichting voor het vastgrijpen van afvalcontai-10 ners, welke vastgrijpinrichting een steundeel omvat dat bevestigd is aan het uiteinde van de hefarm, alsmede een met het steundeel verbonden grijporgaan, en waarbij het voertuig verder is voorzien van besturingsmiddelen voor het besturen van de beladingsinrichting, met het kenmerk, dat 15 de vastgri jpinrichting is voorzien van een met de besturingsmiddelen verbonden detectie-orgaan dat naar het werkgebied van het grijporgaan is gericht en is ingericht voor het signaleren van de aanwezigheid van een afvalcontainer in dit gebied. 20

2. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het detectie-orgaan op het steundeel of een vast met het steundeel verbonden deel van de vastgri jpinrichting is aangebracht. 25

3. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het detectie-orgaan op het grijporgaan van de vastgrijpinrichting is aangebracht.

4. Afvalinzamelvoertuig volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het detectie-orgaan een detectie-orgaan is dat contactloos werkt.

5. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 4, met het ken-35 merk, dat het detectie-orgaan een infrarood detectie-orgaan is. 101 1031

6. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het detectie-orgaan een ultrasoon detectie-orgaan is.

7. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 4, met het ken merk, dat het detectie-orgaan een laser bevat.

8. Afvalinzamelvoertuig volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een veiligheids- 10 knop (zgn. "hold-to-run" knop) omvatten.

9. Afvalinzamelvoertuig volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de beladingsinrichting is uitgevoerd als een zijbeladingsinrichting. 15

10. Afvalinzamelvoertuig volgens een der conclusies 1-9, met het kenmerk, dat het grijporgaan een beweegbaar grijporgaan is dat beweegbaar is tussen een ruststand en een grijpstand en is ingericht om in de grijpstand een 20 afvalcontainer vast te grijpen.

11. Afvalinzamelinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het grijporgaan wordt gevormd door twee scharnierbaar met het steundeel verbonden grijparmen die 25 in de grijpstand om een afvalcontainer kunnen grijpen. 101 1031