NL1008427C2

NL1008427C2 - Wiel- en stoeleenheid voor een traplift.

Info

Publication number: NL1008427C2
Application number: NL1008427A
Authority: NL
Inventors: Martinus Cornelis Scheppingen
Original assignee: Ooms Otto Bv
Priority date: 1998-02-26
Filing date: 1998-02-26
Publication date: 1999-08-30
Also published as: WO1999043594A1; EP1056677A1

Description

WIEL- EN STOELEENHEID VOOR EEN TRAPLIFT

De uitvinding heeft betrekking op een traplift voorzien van een stoeleenheid en een railsysteem, waarbij het 5 railsysteem een ronde buis omvat waartegen het loopvlak van een wiel van de stoeleenheid kan rollen, welk wiel een radiaal gericht middenvlak heeft waarin het loopvlak een kleinere diameter heeft dan op afstand van het middenvlak, waarbij het loopvlak in langsdoorsnede door 10 de hartlijn van het wiel een concave, in hoofdzaak cirkelboogvormig deel heeft.

Een dergelijke traplift is bekend uit WO 96/20125, waarin bijvoorbeeld in figuur 4 met verwijzingscijfer 27 15 een dergelijk diaboolvormig wiel is aangegeven dat over een ronde buis rolt. Een dergelijk wiel vormt een zeer goede geleiding bij het verplaatsen van een stoeleenheid waaraan het wiel is bevestigd, zolang de buisvormige geleidingsrail zich in een rechte baan uitstrekt.

20 Wanneer de geleidingsrail zich niet in een rechte baan uitstrekt, maar voorzien is van een gekromd gedeelte dat een bocht vormt, moet ervoor gezorgd worden dat de draaiingsas (hartlijn) van het diaboolvormige wiel loodrecht blijft staan op de plaatselijke langsrichting 25 van de buisvormige rail. Vooral als de stoeleenheid met twee, op afstand van elkaar aangebrachte diaboolvormige wielen over de buisvormige rail rijdt, zullen deze wielen zodanig afzonderlijk gestuurd moeten worden dat hun juiste positie, met de hartlijn loodrecht op de 30 plaatselijke langsrichting van de rail, gehandhaafd blijft. Een mechanisme dat voor een dergelijke sturing zorg draagt is op zichzelf bekend.

De uitvinding beoogt een traplift waarvan de stoeleen-35 heid met tenminste één diaboolvormig wiel over een rail in de vorm van een ronde buis wordt geleid, waarbij het diaboolvormige wiel een zodanige vorm heeft dat een goede geleiding van de stoeleenheid plaats vindt, ook 1008427 2 wanneer de hartlijn van het diaboolvormige wiel een scherpe hoek maakt met de plaatselijke langsrichting van de geleidingsrail.

5 Hiertoe heeft volgens de uitvinding, in de axiale langsdoorsnede van het wiel, het loopvlak in hoofdzaak de vorm van een cirkelboog met een grotere straal dan de halve buitendiameter van de buis.

10 Terwijl het gebruikelijk is om de straal van genoemde cirkelboog gelijk te houden aan de halve buitendiameter van de buis, is het in de praktijk verrassenderwijs gebleken dat reeds een kleine vergroting van genoemde straal, bijvoorbeeld tussen 0,05 mm en 0,5 mm, meer bij 15 voorkeur tussen 0,1 mm en 0,3 mm, bij een buis met een gebruikelijke diameter (bijvoorbeeld 75 mm) reeds een verdraaiing mogelijk maakt van de hartlijn van het wiel over een hoek van meer dan 20° of zelfs 30°, terwijl het verschil in straal van de cirkelboog enerzijds en halve 20 diameter van de buis anderzijds zodanig klein is dat steeds een voldoende geleiding plaats vindt.

De kwaliteit van de geleiding van een stoeleenheid over de rail is in grote mate afhankelijk van de mate waarin 25 de stoel stabiel aanvoelt. Ook als op zichzelf een goede en veilige geleiding plaats vindt voldoet deze geleiding niet aan de eisen wanneer de stoel in het gevoel van de gebruiker niet volledig stabiel is. Dit is de oorzaak van het vooroordeel dat de straal van genoemde cirkel-30 boog exact gelijk moet zijn aan de halve diameter van de geleidingsbuis, en niet groter gekozen kan worden.

In de praktijk is gebleken dat reeds een aanzienlijke hoekverdraaiing van de hartlijn van het diaboolvormige 35 wiel ten opzichte van de langsrichting van de geleidingsrail mogelijk is bij een betrekkelijk kleine vergroting van de straal van de cirkelboog, en wel een 1008427 3 vergroting die een nauwelijks voelbare verkleining van de stabiliteit van de stoeleenheid veroorzaakt.

In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft het loopvlak in 5 een coaxiaal vlak (langsdoorsnede) een vorm waarbij de straal in genoemd middenvlak groter is dan de straal van die vorm op afstand van dat middenvlak. Daarbij heeft de vorm, die in hoofdzaak een cirkelboogvorm is, bijvoorbeeld enigszins de vorm van een ellips.

10

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm heeft het loopvlak twee concave, in hoofdzaak cirkelboogvormige delen die symmetrisch liggen ten opzichte van genoemd middenvlak en waarvan de naar elkaar gerichte uiteinden 15 in hoofdzaak in eikaars verlengde liggen op afstand van elkaar. Daarbij kunnen de twee cirkelboogvormige delen een straal hebben die gelijk is aan de halve buitendiameter van de buis, terwijl genoemde uiteinden onderling verbonden zijn door een in hoofdzaak recht deel, zodat 20 het wiel in genoemd middenvlak een in hoofdzaak cilindervormig loopvlak heeft. Dit cilindervormige loopvlak kan een geringe lengte hebben tussen 0,1 mm en 1 mm, bij voorkeur tussen 0,2 mm en 0,5 mm, welke geringe lengte reeds een aanzienlijke verdraaiingsmoge-25 lijkheid van de hartlijn van het wiel tot gevolg heeft.

Bij deze laatste uitvoeringsvorm, waarbij twee cirkelboogvormige delen van het loopvlak een straal hebben die gelijk is aan de halve buitendiameter van de geleidings-30 rail, wordt in de rechte delen van de rail een goede geleiding verkregen waarbij een cirkelboog, zonder dat enige vervorming in het materiaal optreedt, aanligt tegen de ronde geleidingsbuis.

35 De uitvinding heeft voorts betrekking op een stoeleenheid voor een traplift, voorzien van het eerder beschreven, diaboolvormige wiel, en heeft betrekking op 1008427 4 een wiel met de beschreven diaboolvorm.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een wiel en op een werkwijze 5 voor het geleiden van een object langs een rail, zoals nader omschreven in de conclusies.

Verdere kenmerken zullen worden beschreven aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, schematisch weergegeven in 10 de figuur, en zijn genoemd in de conclusies.

De figuur toont een ronde buis 1 in dwarsdoorsnede, welke buis de geleidingsrail vormt of onderdeel is van de geleidingsrail voor een traplift. Over de buis 1 rolt 15 een wiel 2 dat roteerbaar om hartlijn 3 en is bevestigd aan de stoeleenheid van een traplift (niet weergegeven). Wiel 2 is in aanzicht weergegeven en bestaat uit 2 cilindrische delen 4 en een in hoofdzaak concaaf gebogen ’ loopvlak 5 dat in een langsdoorsnede door hartlijn 3 van 20 wiel 5 in hoofdzaak de vorm van een cirkelboog heeft. De vorm wijkt echter in geringe mate af van een cirkelboog, doordat de gebogen vorm in feite bestaat uit twee cirkelboogvormige gedeelten 6, elk met een straal r en in het midden een recht gedeelte met een lengte d.

25

Uit de figuur blijkt dat het wiel 2, waarvan de hartlijn 3 loodrecht staat op de langsrichting van buis 1, in een cirkelboog 7 die aan één zijde van het radiale middenvlak van wiel 2 ligt, nauwkeurig aanligt tegen de ronde 30 buis 1. Aan de andere zijde (rechterkant in de figuur) van het genoemde middenvlak sluit het loopvlak van wiel 2 niet aan tegen het buitenoppervlak van buis 1.

Het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is zodanig 35 uitgevoerd dat wanneer er een zijdelingse kracht op het wiel wordt uitgeoefend (in de figuur naar rechts) hetgeen een situatie is waarbij de geleiding zwaar 1008427 5 belast wordt, een optimaal contact tussen het wiel 2 en de buis 1 aanwezig is, omdat die twee onderdelen tegen elkaar aanliggen met exact corresponderende vormen.

5 Een diaboolvormig wiel zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld weergegeven blijkt ook aanzienlijk beter te functioneren wanneer de geleidingsrail bestaat uit een buis die niet steeds een exact ronde buitendiameter heeft. Bij een dergelijke buis zal een kleine vergroting van de 10 diameter gemeten in verticale richting nauwelijks merkbaar zijn, terwijl bij toepassing van de beschreven diaboolvormige wiel een geringe vergroting van de diameter in horizontale richting eveneens geen nadelige effecten heeft. Bij het gebruikelijke wiel, waarbij het 15 loopvlak in langsrichting van het wiel nauwkeurig een cirkelboog beschrijft waarvan de straal gelijk is aan de halve diameter van de geleidingsbuis, veroorzaakt een geringe vergroting van de diameter in horizontale richting van de geleidingsbuis een aanzienlijke 20 vergroting van de wrijving van het geleidingssysteem terwijl ook het diaboolvormige wiel daarbij zwaar wordt belast.

1008427

Claims

1. Traplift voorzien van een stoeleenheid en een railsysteem, waarbij het railsysteem een ronde buis 5 omvat waartegen het loopvlak van een wiel van de stoeleenheid kan rollen, welk wiel een radiaal gericht middenvlak heeft waarin het loopvlak een kleinere diameter heeft dan op afstand van het middenvlak, waarbij het loopvlak in langsdoorsnede 10 door de hartlijn van het wiel een concave, in hoofdzaak cirkelboogvormig deel heeft, met het kenmerk, dat, in genoemde langsdoorsnede, het loopvlak in hoofdzaak de vorm heeft van een cirkelboog met een grotere straal dan de halve 15 buitendiameter van de buis.

2. Traplift volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de straal tussen 0,05 mm en 0,5 mm, bij voorkeur tussen 0,1 mm en 0,3 mm, groter is dan genoemde 20 halve buitendiameter.

3. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de in hoofdzaak cirkelboog-vorm in genoemd middenvlak een grotere straal heeft dan op 25 afstand van het middenvlak.

4. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het loopvlak twee concave, in hoofdzaak cirkelboogvormige delen heeft die 30 symmetrisch liggen ten opzichte van genoemd middenvlak en waarvan de naar elkaar gerichte uiteinden in hoofdzaak in eikaars verlengde liggen op afstand van elkaar.

5. Traplift volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de twee cirkelboogvormige delen een straal hebben die in hoofdzaak gelijk is aan de halve buitendia- I 1008427 meter van de buis.

6. Traplift volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de uiteinden onderling verbonden zijn door een 5 in hoofdzaak recht deel, zodat het wiel in genoemd middenvlak een in hoofdzaak cilindervormig loopvlak heeft.

7. Traplift volgens een der conclusie 4-5, met het 10 kenmerk, dat de afstand een grootte heeft tussen 0,1 mm en 1 mm, bij voorkeur tussen 0,2 mm en 0,5 mm.

8. Stoeleenheid voor een traplift, voorzien van een 15 wiel zoals omschreven in een der voorgaande conclusies.

9. Wiel dat kan afrollen over een rail met een ronde dwarsdoorsnede, welk wiel voorzien is van een 20 loopvlak zoals omschreven in een der conclusies 1- 7.

10. Werkwijze voor het vervaardigen van een wiel volgens conclusie 9, waarbij aan een kunststof wiel 25 door middel van een verspanende draaibewerking een diaboolvorm wordt gegeven met, althans in het centrale gedeelte een deel met een grotere straal dan op afstand van het centrale deel.

11. Werkwijze voor het geleiden van een object langs een rail met een ronde dwarsdoorsnede, waarbij een aan het object bevestigd wiel volgens conclusie 9 tegen de rail rolt. 1008427