BE1022661B1 - Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers - Google Patents

Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers Download PDF

Info

Publication number
BE1022661B1
BE1022661B1 BE2015/5201A BE201505201A BE1022661B1 BE 1022661 B1 BE1022661 B1 BE 1022661B1 BE 2015/5201 A BE2015/5201 A BE 2015/5201A BE 201505201 A BE201505201 A BE 201505201A BE 1022661 B1 BE1022661 B1 BE 1022661B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
grain
plate
shoe
cleaner
ears
Prior art date
Application number
BE2015/5201A
Other languages
English (en)
Inventor
Smet Raf De
Original Assignee
Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cnh Industrial Belgium Nv filed Critical Cnh Industrial Belgium Nv
Priority to BE2015/5201A priority Critical patent/BE1022661B1/nl
Priority to EP16162884.7A priority patent/EP3075227B1/en
Priority to US15/085,807 priority patent/US10238039B2/en
Priority to BR102016006991-2A priority patent/BR102016006991B1/pt
Application granted granted Critical
Publication of BE1022661B1 publication Critical patent/BE1022661B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F12/00Parts or details of threshing apparatus
    • A01F12/44Grain cleaners; Grain separators
    • A01F12/446Sieving means
    • A01F12/448Sieve adjusting means
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F12/00Parts or details of threshing apparatus
    • A01F12/44Grain cleaners; Grain separators
    • A01F12/446Sieving means
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F12/00Parts or details of threshing apparatus
    • A01F12/46Mechanical grain conveyors

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Threshing Machine Elements (AREA)

Abstract

Een graanreiniger (43) van een maaidorser (10) bevat tijdens het gebruik een bovenste, relatief beweegbaar geraamte dat één of meer graanzeven draagt (17,18,19); en een tijdens het gebruik onderste, relatief vast geraamte (56, 57) dat één of meer graanplaten en/of platen voor niet-gedorste aren (23, 46, 47) draagt, waarbij de of eike schoongraanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren (23, 46, 47) kan trillen (57, 58) en verbonden is met een trilapparaat (57, 58) (58, 59) dat beweging van graankorrels erop in een vooraf bepaalde richting veroorzaakt.

Description

VERBETERINGEN VAN OF BETREFFENDE GRAAN REINIGERS VOOR
MAAIDORSERS
De uitvinding betreft verbeteringen van of m.b.t. graanreinigers voor maaidorsers.
De graanreiniger is een heel belangrijk onderdeel van een maaidorser en bevindt zich binnen in het voertuig van de oogstmachine. Verschillende constructies van graanreinigers zijn bekend. Gewoonlijk bevat een graanreiniger een bovenste sectie waarin een ventilator stro blaast tot op een reeks naburige stroschudders. De korrels gaan over op de (meestal) bovenste van twee of meer zeven, waarvan de beweging, samen met de instellingen van positioneerbare vingers van de zeven, de korrels scheidt van diverse waardeloze bestanddelen zoals vliezen en stof.
Dikwijls zijn er twee of drie zeven onder elkaar aangebracht om een sequentieel zeefproces uit te voeren. De vingers van de onderste zeef van een paar zeven zijn om die reden gewoonlijk dichter bij elkaar geplaatst dan de vingers van de bovenste zeef. Als gevolg daarvan verwijdert de bovenste zeef grove verontreinigingen zodat ze niet in staat zijn de vingers van de fijnere zeef eronder te verstoppen.
De stroschudders bewegen stro dat gescheiden is van de rest van het gewas naar de achterkant van de maaidorser om het aan de achterkant van de maaidorser uit te stoten tijdens de verplaatsing ervan over een veld.
Een andere ventilator blaast vliezen, stof en andere lichtgewicht deeltjes weg van de gereinigde korrels.
De korrels die verwerkt worden in de zeef/zeven vallen uiteindelijk door de onderste zeef op een schoongraanplaat die ze naar het huis van de vijzel doet bewegen. De vijzel beweegt het graan voortdurend verder naar een graanelevator die het graan naar een graantank transporteert. Daar brengt een lospijp de korrels over naar een wagen die achter een tractor wordt gesleept die daartoe langs de maaidorser beweegt.
Figuur 1 illustreert in een vereenvoudigde vorm een deel van de inwendige constructie van een conventionele maaidorser 10.
In Figuur 1 worden delen van de geoogste planten die aan de voorkant de vooruit bewegende maaidorser werden ingeslikt, gedorst in een dorssectie 11 waar de actie van een dorstrommel 12a en separator 12b korrels van stengels scheidt.
De stengels worden over het algemeen tot op een reeks naburige langwerpige stroschudders 13 getransporteerd, zoals hierboven uitgelegd, door middel waarvan ze naar de achterkant van de maaidorser getransporteerd worden om ze op een consistente lengte af te snijden en uitgestoten te worden op de grond achter de maaidorser (of na ze tot balen te hebben geperst). Het gedorste gewas valt uit de dorskorven 14 van de dorssectie 11 op een graanschaal 16 en wordt daarna op een reeks van zeven bewogen die hieronder meer in detail worden beschreven. De zeven dienen om het graan te reinigen en het voor te bereiden op de opslag in het graantank van de maaidorser.
De zeven in het voorbeeld dat geïllustreerd is in Figuur 1 bevatten een voorzeef 17, een bovenste zeef 18 en een onderste zeef 19 en zijn vereist doordat de actie van de dorssectie 11 niet alle waardeloze delen van de planten, zoals vliezen, van de korrels verwijdert; en ook doordat een zeker percentage van de aren die door de dorssectie heen toegevoerd worden onvolledig gedorst wordt.
De werking van de zeven wordt hieronder beschreven. Ruwweg gesproken vallen korrels die gescheiden worden van stengels in de dorssectie door de dorskorven 14 op de graanschaal 16 die heen en weer beweegt om ze opeenvolgend tot op de zeven 17,18 en 19 te verplaatsen.
Korrels die vrij zijn van onbruikbaar materiaal, zoals vliezen en andere delen van de plant, zijn klein genoeg om door de onderste zeef 19 te vallen op een schoongraanschaal of -plaat 21 die onder de onderste zeef 19 is geplaatst. Vanaf de schoongraanplaat 21 gaan zulke korrels naar het vijzelhuis van de maaidorser. Een schoongraanvijzel die voorgesteld wordt door nummer 22 voert het schone graan voortdurend af naar een graanelevator die het graan naar de graantank van de maaidorser transporteert.
Zoals vermeld, worden niet alle geoogste korrels volledig gedorst en gereinigd door de dorsende en zevende onderdelen van de maaidorser. Zulke onvolledig gedorste korrels vallen van het achterste uiteinde 19a van de onderste zeef 19 of, als de onvolledig gedorste korrels te groot zijn om door de bovenste zeef 18 te passeren, van het achterste uiteinde 18a van de bovenste zeef 18, tot op een plaat voor niet-gedorste aren of een plaat 23 om ze terug te voeren.
De plaat 23 voor niet-gedorste aren is vergelijkbaar met de schoongraanplaat 21, behalve dat hij onvolledig gedorste korrels naar het dorsgebied 24a, terugvoert in plaats van schoon graan naar de schoongraanvijzel 22.
De voorzeef 17, de bovenste zeef 18 en de onderste zeef 19 bevatten omhoog wijzende vingers die een netwerk van openingen definiëren. De posities van de vingers van minstens de bovenste zeef 18 en de onderste zeef 19 zijn verstelbaar zodat de fijnheid van elke zeef ingesteld kan worden. Onder bijna alle omstandigheden is de bovenste zeef 18 bedoeld om fijner te zeven dan de voorzeef 17 en minder fijn dan de onderste zeef 19. Aangezien de korrels van de voorzeef 17 naar de bovenste zeef 18 bewegen en daarna naar de onderste zeef 19, vindt een minder grove zeefbewerking plaats tot gereinigde korrels van voldoende kleine grootte door het netwerk passeren dät door de onderste, en dus minst grove zeef 19 gedefinieerd wordt, .
Een ventilator 26 is vóór de zeven 17, 18,19 aangebracht en blaast ongewenst materiaal weg, zoals stof, vliezen en delen van planten die gescheiden worden door en zich zodoende ophopen op de zeven tijdens de werking ervan. Zorgvuldige regeling van de zeefinstellingen en de snelheid van de ventilator 26 resulteert in het bovengenoemde effect van korrels die op de schoongraanplaat 21 vallen en onvolledig gedorst gewas dat op de plaat 23 voor niet-gedorste aren valt.
De graanschaal 16, voorzeef 17, bovenste zeef 18, onderste zeef 19, schoongraanplaat 21 en plaat 23 voor niet-gedorste aren van de maaidorser van Figuur 1 volgens de stand van de techniek worden allemaal aangedreven om korrels van één deel van de machine naar een ander deel te bewegen en om een reinigingsactie tot stand te brengen. De bewegingen van de bovengenoemde onderdelen worden het best beschreven met verwijzing naar Figuur 2, die de manier toont waarop ze onderling zijn verbonden.
Een eerste starre verbindingsstang 28 is aan één uiteinde bevestigd via een excentrische aandrijving aan een motor of draaiende aandrijfas 27 en aan het andere uiteinde d.m.v. een scharnier 34 aan een zogenaamde bovenste schoen 29 waar de voorzeef 17 en de bovenste zeef star aan bevestigd zijn. De bovenste schoen wordt gedwongen om onder een hoek te bewegen die bepaald wordt door de neutrale positie van de bovenste delen van verbindingsstangen 42 en 39 (hieronder beschreven) zoals beoordeeld kan worden met verwijzing naar Figuur 2. Het draaien van de motor of aandrijfas 27 veroorzaakt een herhaalde heen-en-weergaande beweging van de bovenste schoen 29.
Aan het meest naar voren gelegen uiteinde van bovenste schoen 29 is een geknikte, starre verbindingsstang 32 bevestigd d.m.v. een ander scharnier 33 en aan zijn uiteinde dat het verste verwijderd is van de bovenste schoen 29 is hij scharnierbaar bevestigd aan een volgende starre verbindingsstang 34 die aan zijn tegenoverliggende uiteinde via een ander scharnierpunt 36 aan de onderkant van de graanschaal 16 bevestigd is . De bewegingen van de starre verbindingsstang 34 wordt beperkt door een scharnierend juk 37, ongeveer in het midden van zijn lengte; en een scharnierende steunstang 38 ondersteunt het achterste uiteinde van de graanschaal 16. In sommige andere constructies volgens de stand van de techniek bewegen de bovenste schoen en de graanschaal in dezelfde richting en met dezelfde beweging, als gevolg van de rechtstreekse verbinding van het scharnier 33 met de graanschaal 16.
Als gevolg van de geïllustreerde opstelling veroorzaakt de heen-en-weergaande beweging van de bovenste schoen 29 een vergelijkbare heen-en-weergaande beweging van de graanschaal 16. De heen-en-weergaande beweging van de graanschaal 16 verloopt echter in tegenfase met die van de bovenste schoen 29. Dus, wanneer de bovenste schoen 29 voorwaarts beweegt, beweegt de graanschaal 16 achterwaarts, en omgekeerd.
Een onderste schoenaandrijfstang 42 strekt zich naar beneden uit vanaf de onderkant van de achterkant van de bovenste schoen 29 en is aan zijn onderste uiteinde verbonden met een onderste schoen 41 die de onderste zeef 19, de schoongraanplaat 21 en de plaat 23 voor niet-gedorste aren onder de bovenste schoen 29 draagt.
De aandrijfstang 42 voor de onderste schoen is star, is scharnierbaar bevestigd aan beide uiteinden en is verder in zijn beweging beperkt door een scharnierend juk 42a in het midden van de lengte, op een vergelijkbare wijze als verbindingsstang 32. Een vrij beweegbare ophangstang 39 is scharnierbaar bevestigd aan beide uiteinden in de buurt van het uiteinde van de bovenste en onderste schoenen 29, 41 dat verder afligt van aandrijfstang 42. Als gevolg van deze opstelling wordt de heen-en-weergaande beweging van de bovenste schoen 29 omgezet in een heen-en-weergaande beweging in tegenfase van de onderste schoen 41 eronder.
De onderste schoen 41 draagt de onderste zeef 19, de schoongraanplaat 21 en de plaat 23 voor niet-gedorste aren. Zodoende veroorzaakt de beweging van de onderste schoen 41 beweging van deze onderdelen op een wijze die in tegenfase is met de beweging van de onderdelen die door de bovenste schoen 29 ondersteund worden.
De frequentie van de heen-en-weergaande beweging van de graanschaal 16, de voorzeef 17, de bovenste zeef 18, de onderste zeef 19, de schoongraanplaat 21 en de plaat 23 voor niet-gedorste aren is dezelfde, wegens de 1:1-overbrengingsverhouding van de verschillende beschreven Stangenwerken.
Als gevolg van deze opstelling worden korrels die op de graanschaal 16 vallen eerst op de voorzeef 17 en daarna op de bovenste zeef 18 geschud. In de geïllustreerde opstelling kunnen ook korrels rechtstreeks van de voorzeef 17 op de onderste zeef 19 vallen.
Over het algemeen echter vallen korrels die door de bovenste zeef 18 gezeefd zijn op de onderste zeef 19. Delen van het gewas (d.w.z. onvolledig gedorste aren enz.) die niet door de bovenste zeef kunnen passeren, worden wegens de heen-en-weergaande beweging ervan naar de achterkant van de bovenste zeef 18 bewogen, vanwaar ze op de plaat 23 voor de niet-gedorste aren vallen en teruggevoerd worden naar de dorssectie 11, zoals beschreven. Lichtgewicht vliezen en stof worden, zoals vermeld, door de ventilator 26 van de zeven weggeblazen.
Een vergelijkbaar proces vindt vervolgens plaats m.b.t. de onderste zeef 19, waarbij de heen-en-weergaande beweging gereinigde korrels door de onderste zeef 19 op de schoongraanplaat 21 doet vallen, en grotere onderdelen van het gewas naar de achterkant van de onderste zeef doet bewegen, van waaruit ze op de plaat 23 voor niet-gedorste aren vallen.
De heen-en-weergaande beweging en de hellingshoeken van de schoongraanplaat 21 en de plaat 23 voor niet-gedorste aren zijn zodanig dat ze korrels of delen van het gewas (naargelang het geval) langs de respectieve platen in de hierboven beschreven richting doen bewegen.
Variaties op de hierboven beschreven opstelling zijn bekend. Het is een kenmerk van de meeste opstellingen, of misschien zelfs van alle opstellingen, dat meerdere zeven en graanplaten, of platen voor niet-gedorste aren ertoe gebracht worden op een heen-en-weergaande wijze te bewegen zoals uitgelegd.
Tijdens het relatief geavanceerde reinigingsproces dat hierboven beschreven is, valt een deel van de korrels en de aren van zijranden van de graanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren. Ze zouden verloren gaan in afwezigheid van maatregelen om ze op te vangen, en daartoe worden soepele dichtingen (bv. van canvas) aangebracht in maaidorsers volgens de stand van de techniek langs de bovenste en de onderste schoen. Deze dichtingen kunnen echter relatief weinig effect hebben en zijn vatbaar voor storingen door slijtage.
In conventionele maaidorsers zijn de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren, zoals uitgelegd, ook bevestigd aan de onderste schoen waar de onderste zeef aan bevestigd is, zodat ze door hetzelfde mechanisme worden aangedreven. De schoongraanplaat en plaat voor niet-gedorste aren vertonen een helling wanneer de maaidorser zich op een horizontale bodem bevindt, met als resultaat dat het schudden van de platen beweging van de korrels veroorzaakt in een richting die bepaald wordt door de hellingsrichting.
Er is veel energie nodig om de zeven, de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren te bewegen. Naast een eis om een grote hoeveelheid energie toe te voeren, kan de levensduur van deze onderdelen laag zijn. Zoals al opgemerkt is, komt, ondanks de pogingen die gedaan werden in de graanreiniger om het verloren gaan van korrels te vermijden, toch een zekere mate van graanverlies aan de zijkanten van de schoenen voor. Dit vermindert de opbrengst en is dus ongewenst.
Het zou wenselijk zijn om ten minste één of meer nadelen van graanreinigers volgens de stand van de techniek te elimineren of op zijn minst te beperken.
Volgens de uitvinding wordt er, vanuit een ruim gezichtspunt, een graanreiniger voor een maaidorser verschaft die bestaat uit een, tijdens het gebruik relatief beweegbaar geraamte dat één of meer graanzeven draagt; één of meer aandrijvingen om de weergaande beweging van de één of meer graanzeven te veroorzaken; en een onderste, relatief vast geraamte dat één of meer graanplaten en/of platen voor niet-gedorste aren draagt, waarbij de of elke graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren tijdens het gebruik trilt en verbonden is met een trilapparaat dat beweging van korrels erop veroorzaakt in een voorafbepaalde richting doordat de graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren trilt met een hogere frequentie dan de frequentie van de heen-en-weergaande beweging van de één of meer graanzeven.
Enerzijds worden het schoon graan en de niet-gedorste aren dus ontkoppeld van de zeven en anderzijds moeten ze met sterk verminderde amplitudes bewegen/trillen dan in een graanreinigeropstelling volgens de stand van de techniek . Als gevolg daarvan is er minder energie nodig tijdens de werking van de maaidorser (mede doordat het niet noodzakelijk is om de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren aan te drijven, die in sommige constructies van maaidorsers misschien wel 45% van de massa van de bewegende onderdelen van de schoenstructuur voor hun rekening nemen, om ze over een groot bewegingstraject heen-en-weer te bewegen ).
Bovendien betekent het verschaffen van een relatief vast geraamte dat de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren draagt dat de zijranden van deze laatste afgedicht kunnen worden bv. ten opzichte van het huis van de vijzel en het hoofdframe van de maaidorser. Dit is gunstig om graanverliezen tijdens de werking van de graanreiniger door korrels die van de platen afvallen te verminderen.
Samengevat zijn de belangrijkste verschillen tussen de uitvinding en de stand van de techniek de volgende:
Stand van de techniek • De onderste schoenstructuur bevat een schoongraanplaat en een plaat voor niet-gedorste aren die met bouten aan de onderste zeef zijn bevestigd.
Uitvinding • De onderste schoenstructuur draagt gewoonlijk (d.m.v. bouten) één of meer zeven. In deze structuur is er geen graanplaat en ook geen plaat voor niet-gedorste aren aanwezig. • De schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren zijn aangebracht in een vaste structuur (die verbonden kan worden met het hoofdframe van de machine) die een verbinding met een trilapparaat bevat.
Bij voorkeur draagt het bovenste geraamte een beweegbare voorzeef en een bovenste zeef. Het is echter mogelijk om uitvoeringsvormen van de uitvinding te overwegen waarin meer of minder dan de twee zeven in de voorkeursuitvoeringsvorm aanwezig zijn.
Ook bevat het bovenste geraamte bij voorkeur een bovenste schoen, die tijdens het gebruik ten minste een bovenste graanzeef draagt, en die tijdens het gebruik verbonden is met een onderste schoen die ten minste een onderste graanzeef draagt, waarbij de bovenste schoen beweegbaar is ten opzichte van het onderste geraamte en de bovenste en onderste schoen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Als gevolg daarvan zijn de zeven onafhankelijk van elkaar beweegbaar, terwijl de beweegbaarheid van het bovenste geraamte ten opzichte van het vaste onderste geraamte wordt behouden.
Het is praktisch als de bovenste schoen, onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen opstaande bovenste schoenwanden bevat en als de bovenste graanzeef de wanden van de bovenste schoen verbindt. Deze constructie is robuust en maakt beweging mogelijk van de bovenste zeef onafhankelijk van de onderste zeef.
Bij voorkeur bevat de onderste schoen, onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen onderste opstaande schoenwanden en verbindt minstens één graanzeef de onderste wanden van de schoen.
Ook bij voorkeur bevat het onderste geraamte, onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen opstaande wanden van het geraamte en verbindt minstens één schoongraanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren de wanden van het onderste geraamte.
Nog meer bij voorkeur worden de verbindingen van de of van elke graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren met de wanden van het onderste geraamte langs de lengten van de verbindingen niet onderbroken. Deze opstelling pakt het probleem aan van het verloren gaan van korrels vanaf de onderste schoen en wordt geacht graanverliezen via deze weg uit te sluiten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de graanreiniger een respectieve schoongraanplaat en plaat voor niet-gedorste aren die de wanden van het onderste geraamte verbinden. Het is echter mogelijk om uitvoeringsvormen van de uitvinding te overwegen waarin meer of minder zulke platen in het onderste geraamte ondersteund worden.
Het is praktisch als elke respectieve wand van het onderste geraamte bevestigd is aan een kant van een huis van een vijzel die deel uitmaakt van een maaidorser. Het voordeel hiervan is dat een stevige bevestiging wordt verschaft voor het onderste geraamte op een wijze die voldoet aan de vereisten ervoor, nl. relatief vast te zijn, maar toch trillend.
In voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding die een bijzondere voorkeur genieten bevat de of elke schoongraanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren een deklaag die beweging van korrels erop bevordert. Dit aspect van de uitvinding heeft als voordeel de hoeveelheid energie die nodig is om trillingen van de plaat of platen te verminderen op een manier die beweging van korrels in een voorkeursrichting bevordert. Daartoe wordt de deklaag bij voorkeur gekozen uit de lijst van polyethyleenverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht en polyurethaanverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht.
Het trilapparaat waar hierboven naar verwezen wordt kan op diverse manieren uitgevoerd worden. In één voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bevat het trilapparaat een heen-en-weer bewegende motor met een stangenwerk dat verbonden is met de graanplaat en/of de plaat voor niet-gedorste aren, en/of het onderste geraamte.
Facultatief kan het stangenwerk een excentrische aandrijving bevatten om een trillende beweging van de of minstens één graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren op te wekken. Bovendien of als alternatief kan het stangenwerk facultatief een hamer bevatten die bij werkende motor herhaaldelijk op de graanplaat slaat, en/of op de plaat voor niet-gedorste aren, en/of op het onderste geraamte, en daarbij als voordeel heeft dat hij de vereiste trillende beweging van de graankorrels op de onderste plaat, het relatief vaste geraamte of minste een van de twee platen, nl. de graanplaat en/of de plaat voor niet-gedorste die erdoor ondersteund worden, overbrengt.
Facultatief kan de motor gescheiden zijn van de rest van de onderdelen van de aandrijving van een maaidorser waarin de graanreiniger is ingebouwd. Als alternatief kan de motor verbonden worden om een subsysteem van een maaidorser aan te drijven.
Dus kan de trillende beweging van het onderste geraamte enz., indien gewenst, opgewekt worden door een aftakastechniek, bv. van een aandrijfmechanisme in de maaidorser.
Verder kan de motor, bij voorkeur één of meerdere van de volgende elementen zijn of bevatten: (i) een verbrandingsmotor van een maaidorser en (ii) een onderdeel van een maaidorser dat oscilleert tijdens de voorwaartse beweging van de maaidorser.
Als niet-beperkend voorbeeld van zo'n opstelling zou men, binnen de reikwijdte van de uitvinding een graanplaat kunnen bouwen die zulke helling vertoont dat de beweging van de machine en/of de resttrillingen van andere onderdelen kunnen volstaan om het graan op de platen naar de vijzels te transporteren.
Het onderste geraamte en de of elke graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren die daarbij ondersteund worden tijdens het gebruik, reageren bij voorkeur door een naar beneden gerichte kracht van minstens 500 N uit te oefenen zonder te vervormen. Zodoende kunnen het onderste geraamte en de onderdelen die het ondersteunt de massa van een menselijke operator die erop staat, weerstaan. Dit is een voordeel ten opzichte opstellingen volgens de stand van de techniek, waarbij de graanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren aan beweegbare onderdelen van de onderste schoen bevestigd zijn, en alleen een veilige voetsteun voor een operator kunnen verschaffen na installatie van een extra structuur in de onderste schoen. Dit aspect van de opstellingen volgens de stand van de techniek deed dus de duurzaamheid van de onderste schoen verder afnemen.
De uitvinding wordt beschouwd verder te berusten in een voertuig, meer bepaald een maaidorser, die een graanreiniger bevat volgens de uitvinding zoals die hier gedefinieerd is.
Nu volgt er een beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding, bij wijze van niet-beperkend voorbeeld, met verwijzing naar de bijbehorende tekeningen waarin:
Figuur 1 in schematische vorm de dors-, stroschud- en graanreinigingssecties weergeeft van een maaidorser volgens de stand van de techniek;
Figuur 2 in detail het stangenwerk illustreert waardoor de hoofdonderdelen van de graanreiniger die zichtbaar zijn in Figuur 1 verbonden zijn;
Figuur 3 in perspectiefaanzicht een deel van een graanreiniger toont volgens de stand van de techniek;
Figuur 4 in perspectiefaanzicht een graanreiniger weergeeft volgens de uitvinding; en
Figuur 5 in schematische vorm één manier toont om een trillende beweging over te brengen volgens de uitvinding vanaf een motor op een graanplaat en een plaat voor niet-gedorste aren zoals die van Figuur 4.
Met verwijzing naar Figuur 3 bevat een graanreinigersectie 43 van een maaidorser volgens de stand van de techniek, die over het algemeen overeenkomt met het soort dat beschreven is m.b.t. de Figuren 1 en 2, een bovenste schoen 29, waarvan een deel zichtbaar is in de figuur. De bovenste schoen 29 bevat een paar opstaande zijwanden respectievelijke aan tegenoverliggende zijden van het inwendige van een maaidorser, binnen de bovenkant van het huis 44 van de vijzels 22, 24 die traditioneel aanwezig zijn om schoon graan omhoog te bewegen naar een graantank die deel uitmaakt van het oogstvoertuig en die delen van het gewas die onvoldoende gedorst werden omhoog te bewegen naar de dorssectie 24a om ze opnieuw te dorsen.
De zijwanden van de bovenste schoen 29 steunen van langs boven en strekken zich uit tussen de bovenste zeef 18 die de onderste zeef 19 bedekt. Op zijn beurt bedekt de onderste zeef 19 de schoongraanplaat 21. De schoongraanplaat 21 bedekt de plaat voor niet-gedorste aren 23 (waarvan het doel, zoals hierboven beschreven, is de korrels die van het achterste uiteinde van de zeven gevallen zijn zonder door de gestript te zijn van delen die geen graan zijn) te recycleren.
De onderste zeef 19 wordt ondersteund door de onderste schoen 41, die ook opgehangen is onder de onderste zeef 19 en de schoongraanplaat 21 en de plaat voor niet-gedorste aren 23 steunt. De onderste schoen 41 bevat op dezelfde manier als de bovenste schoen 29 opstaande zijwanden aan weerskanten van de maaidorser. De onderste zeef 19, de schoongraanplaat 21 en de plaat voor niet-gedorste aren 23 strekken zich uit tussen en langs de zijranden en zijn verbonden met de zijwanden van de onderste schoen 41.
Zoals hierboven beschreven zijn de bovenste en de onderste schoen 29, 41 heen-en-weergaand en onafhankelijk van elkaar beweegbaar. Een reeks aangedreven verbindingsstangen veroorzaakt een onderling in tegenfase heen-en-weergaande beweging van de onderdelen die respectievelijk ondersteund worden door de bovenste schoen 29 en de onderste schoen 41.
Zoals opgemerkt is de massa van de zeven 18, 19, de schoongraanplaat 21 en de plaat voor niet-gedorste aren 23 hoog. Als gevolg daarvan is er volgens de stand van de techniek een aanzienlijke energie vereist om de heen-en-weergaande beweging van de verschillende beweegbare onderdelen van de graanreiniger 43 te veroorzaken. Dit is ongewenst vanwege de algemene behoefte om het energieverbruik van een maaidorser te verminderen, en ook omdat dit de installatie vereist van een grote motor waarvan de kostprijs hoog is. Bovendien kan de beweging van een significant aantal zware onderdelen aanleiding geven tot aanzienlijke trillingen. Naast het feit dat deze als onaangenaam ervaren worden door de operators van een maaidorser, kunnen zware trillingen voortijdige slijtage of het uitvallen van onderdelen van de maaidorser veroorzaken.
Daarnaast betekent het feit dat de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 21,23 samen met de onderste zeef 14 bewegen, dat ze langs hun zijranden niet volledig afgedicht kunnen worden. Als gevolg daarvan kunnen er onaanvaardbaar grote hoeveelheden graankorrels van vallen tijdens de werking van de reiniger.
Figuren 4 en 5 geven een graanreiniger 10’ weer volgens de uitvinding.
In Figuur 4 is de bovenste schoen 29 vergelijkbaar of identiek met het tegenstuk dat getoond wordt in Figuur 3.
De bovenste schoen strekt zich naar beneden uit als respectieve zijwanden 29 aan weerskanten van de maaidorser.
Een bovenste zeef 18 die vergelijkbaar kan zijn met zeef 18 van Figuur 3 of verschillend gebouwd kan zijn, strekt zich uit tussen de zich naar beneden uitstrekkende zijwanden 29 van de bovenste schoen. De zeef 18 bevat extrusieprofielen 53 die zich langs elke zijrand uitstrekken en kanalen definiëren waarin in elkaar passende uitsteeksels van de onderdelen 29 van de schoen ontvangen worden. Als gevolg daarvan hangt de bovenste zeef 18 op aan de onderrand van en kan heen-en-weer bewogen worden, ondersteund door de wanden 29 van de bovenste schoen.
Aan hun bovenrand zijn de zijwanden 29 bevestigd aan zich overlangs uitstrekkende buigzame canvas dichtingen 51 die beletten dat graankorrels op de hierboven beschreven manier verloren gaan.
De onderste schoen 41’ van Figuur 4 verschilt van de onderste schoen 41 van Figuur 3 doordat hij zich slechts over een korte afstand naar beneden uitstrekt, een afstand die echter voldoende is om de onderste zeef 19, te steunen maar niet diep genoeg om ook de schoongraanplaat 46 of de plaat voor niet-gedorste aren 47 die hieronder wordt beschreven te ondersteunen.
De onderste schoen 41’ kan met andere woorden gezien worden ais een in de diepte afgeknotte wijziging van de onderste schoen van Figuur 3 of een kopie van de bovenste schoen. De onderste schoen 41’ maakt een heen-en-weergaande beweging mogelijk van de onderste zeef 19 alleen. Zulke beweging van de onderste zeef 19 is onafhankelijk van die van de bovenste zeef 18.
De bovenste schoen 29 en de onderste schoen 41’ van Figuur 4 vormen tijdens het gebruik een bovenste, relatief beweegbaar geraamte dat een of meer graanzeven draagt. De manier waarop de onderste zeef 19 op de onderste schoen 41’ bevestigd is kan vergelijkbaar zijn met die welke gebruikt wordt om bovenste zeef 18 te bevestigen.
In beide gevallen echter zijn ook andere bevestigingsopstellingen mogelijk.
In een opstelling die merkelijk afwijkt van die van Figuur 1 worden de schoongraanplaat 46 en de plaat voor niet-gedorste aren 47 ondersteund in een relatief vast geraamte, bestaande uit gefabriceerde, starre zijwanden 54, 56 die aan weerskanten van het hoofdframe van de maaidorser en/of het huis 44 van de vijzels van de maaidorser aan elkaar bevestigd zijn. De schoongraanplaat 46 strekt zich uit tussen de respectieve zijwanden 54, 56 boven de plaat voor niet-gedorste aren 47 in een betrekking die vergelijkbaar is met die welke getoond wordt in Figuur 3, maar het geraamte dat gevormd wordt door de zijwand 54, 56 is relatief vast in vergelijking met dat wat de bovenste en onderste zeven 18,19 draagt. Dus, in de opstelling van de uitvinding zijn de platen 46, 47 niet gekoppeld met de onderste zeef 19, met als gevolg dat beweging van de onderste zeef 19 geen beweging veroorzaakt van de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 46, 47.
De schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 46, 47 verschillen verder van de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 21, 23 van Figuren 1 tot 3 doordat ze aan de zijwand 54, 56 langs hun zijrand zijn bevestigd. Als gevolg daarvan worden de zijrand van de platen 46, 47 afgedicht tegen graanverliezen, en beperken ze daarbij het hierboven beschreven probleem van het verloren gaan van korrels en ondervangen de behoefte aan canvas afdichtingen in het onderste deel van de graanreiniger.
De zijwanden 54, 56 en/of de platen 46, 47 zijn zelf gekoppeld aan één of meer trilapparaten 57, 58, die schematisch getoond worden in Figuur 5. De trilapparaten kunnen elk elektromotoren omvatten, maar zijn er niet toe beperkt, zodat de platen 46, 47 aan het trillen gebracht worden onder de invloed van de motoren wanneer deze laatste in werking gesteld worden.
In Figuur 5 wordt een trilapparaat 57 weergegeven dat opgehangen is onder schoongraanplaat 46 en een tweede trilapparaat 58 is weergegeven, opgehangen onder de plaat voor niet-gedorste aren 47. In andere uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn er echter verschillende opstellingen mogelijk. Dus kunnen één of meer trilapparaten bovenop één of meer platen 46,47 liggen; of kunnen één of meer trilapparaten gepositioneerd zijn om op één of meer zijwanden 54, 56 die een deel vormen van het vaste onderste geraamte, in te werken. Tal van andere plaats- en bevestigingsopties voor de trilapparaten zullen mogelijk zijn voor een deskundig persoon die op de hoogte is van de stand van de techniek, en liggen binnen het bestek van de uitvinding zoals gedefinieerd door de bijbehorende conclusies.
Er zijn bovendien verschillende constructies van trilapparaten mogelijk. Dus kan het of elk trilapparaat een specifieke motor bevatten of kan bv. een stangenwerk bevatten dat verbonden is met een conventionele motor die deel uitmaakt van de maaidorser op een manier die trillingsenergie naar de platen 46, 47 overdraagt. Een andere mogelijke opstelling bevat een draaiende motor waarvan de uitgaande as via een excentrische aandrijving gekoppeld is aan een hamer die bij werkende motor op één of meer platen 46, 47 slaat, of op één van de zijwanden 54, 56 op een wijze die in het materiaal van de graanschalen trillingen induceert. Nog een verdere vorm van trilapparaat die mogelijk is binnen de reikwijdte van de uitvinding is een mechanisme dat aan het trillen gebracht wordt bv. door de voorwaartse beweging van een maaidorser waarin de graanreiniger geïnstalleerd is. Zulke trilling d.m.v. één of meer stangenwerken kan gekoppeld worden om de gewenste trillingen van de platen 46, 47 te veroorzaken.
De hellingen van de schoongraanplaat 46 en de plaat voor niet-gedorste aren 47 zijn zo dat trillingen ervan, zoals eerder gezegd, de beweging veroorzaken van korrels in een voorafbepaalde richting (die in geval van de schoongraanplaat 46 naar de schoongraantank is gericht; en in geval van de plaat voor niet-gedorste aren 47 naar de vijzel voor niet-gedorste aren 24).
Het is wenselijk dat de bovenste oppervlakken van de schoongraanplaat 46 en de plaat voor niet-gedorste aren 47 één of meer deklagen bevatten die de glijbeweging van de korrels bevorderen (of andere delen van het gewas in geval van de plaat voor niet-gedorste aren 47). Voorbeelden van geschikte deklagen omvatten, maar zijn er niet toe beperkt, polyethyleenverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht en polyurethaanverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht.
Het relatief beweegbare geraamte en het relatief vaste geraamte die hierboven beschreven werden, kunnen gefabriceerd worden of op een andere wijze gemaakt zijn van metaal, meer bepaald van staal. De opstelling, meer bepaald die van de zijwanden 54, 56 en de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 46, 47, kunnen op een voldoende starre wijze versterkt worden om zonder vervormingen de massa van een menselijke operator te kunnen dragen die een of beide platen 46, 47 kan gebruiken als een voetsteun voor het verkrijgen van toegang tot de binnenkant van de maaidorser om die te reinigen of om er onderhoud te doen.
Tijdens het gebruik gedragen de bovenste en onderste zeven 18, 19 zich in wezen op dezelfde wijze als de zeven volgens de stand van de techniek, maar de energie die daarvoor nodig is, is aanzienlijk kleiner dan in het geval van de opstelling van Figuur 1. Dit komt doordat de massa van de onderdelen die aan de onderste schoen 41 bevestigd zijn en heen-en-weer bewogen moet worden door de motor die daarvoor aangebracht is in Figuur 4 heel wat geringer is in de uitvoeringsvorm van het toestel van de Figuren 1 tot 3.
Daaruit volgt dat het energieverbruik van de maaidorser kleiner is wanneer de graanreiniger uit Figuren 4 en 5 aangebracht is dan wanneer de reiniger uit Figuren 1 tot 3 aanwezig is. Bovendien zijn, zoals eerder opgemerkt, de waarneembare trillingsniveaus lager.
De platen 46, 47 van Figuren 4 en 5 werken verschillend van die in de graanreiniger volgens de stand van de techniek, aangezien ze trillend bewegen en hoewel de frequentie hoger is dan die van de heen-en-weergaande beweging van de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren 21, 23 volgens de stand van de techniek is de amplitude relatief klein. Dit volstaat om beweging van korrels te veroorzaken in de bedoelde richting zonder dat het nodig is om grote onderdelen van de onderste sectie van de graanreiniger over een significante afstand te doen bewegen. Dit heeft als extra voordeel dat de werking van de maaidorser geluidsarmer is dan tot nu toe mogelijk was.
Algemeen gezien biedt de uitvinding een significante verbetering van het rendement van graanreinigers van een maaidorser.
Zoals eerder gemeld, berust de uitvinding bovendien in een maaidorser die een graanreiniger bevat zoals die welke is weergegeven in Figuur 4 of Figuur 5 of zoals anders hier werd beschreven.
Voorkeuren en opties voor een bepaald aspect, een bepaald kenmerk of een bepaalde parameter van de uitvinding zouden, tenzij de context iets anders aangeeft, beschouwd moeten worden als onthuld in combinatie met eender welke voorkeuren en opties voor alle andere aspecten, kenmerken en parameters van de uitvinding.
De opsomming of bespreking in deze specificatie van een blijkbaar eerder gepubliceerd document dient niet noodzakelijk gezien te worden als een erkenning dat het document deel uitmaakt van de stand van de techniek of dat het onder de gebruikelijke algemene kennis valt.

Claims (17)

  1. CONCLUSIES
    1. Regelsysteem voor een graanreinigingssysteem (43) voor een maaidorser (10) bestaande uit: - een tijdens het gebruik bovenste, relatief beweegbaar geraamte dat één of meer graanzeven draagt (17,18, 19); - één of meer aandrijvingen om de weergaande beweging van de één of meer graanzeven (17, 18,19) te veroorzaken; en - een tijdens het gebruik onderste, relatief vast geraamte dat één of meer graanplaten en/of platen voor niet-gedorste aren draagt (21,23), - een trilapparaat (57, 58), verbonden met de schoongraanplaat en de plaat voor niet-gedorste aren (21,23) om een trillende beweging ervan te veroorzaken en om, door de trillende beweging, beweging te veroorzaken van graankorrels erop in een voorafbepaalde richting, waarbij de trillende beweging een hogere frequentie heeft dan een frequentie van de heen-en-weergaande beweging van de één of meer graanzeven (17, 18, 19).
  2. 2. Graanreiniger (43) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het bovenste geraamte een beweegbare voorzeef en een bovenste zeef draagt.
  3. 3. Graanreiniger (43) volgens conclusie 1 of conclusie 2, met het kenmerk dat het bovenste geraamte bij voorkeur ook een bovenste schoen bevat, die tijdens het gebruik ten minste een bovenste graanzeef draagt, en die tijdens het gebruik verbonden is met een onderste schoen die ten minste een onderste graanzeef draagt, waarbij de bovenste schoen beweegbaar is ten opzichte van het onderste geraamte en de bovenste en onderste schoen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn.
  4. 4. Graanreiniger (43) volgens conclusie 3, met het kenmerk dat hij, onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen opstaande bovenste schoenwanden bevat, en waarbij minstens een bovenste graanzeef de wanden van de bovenste schoen verbindt.
  5. 5. Graanreiniger (43) volgens conclusie 3 of conclusie 4, met het kenmerk dat de onderste schoen onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen onderste opstaande schoenwanden bevat, en waarbij minstens één graanzeef de onderste wanden van de schoen verbindt.
  6. 6. Graanreiniger (43) volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat onderste geraamte onderling op een zekere afstand van elkaar gelegen opstaande wanden van het geraamte bevat, en waarbij minstens één schoongraanplaat (2) en/of plaat voor niet-gedorste aren de wanden (23) van het onderste geraamte verbindt.
  7. 7. Graanreiniger(43) volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de verbindingen van de of van elke graanplaat en/of plaat voor niet-gedorste aren (21, 23) met de wanden van het onderste geraamte ononderbroken zijn langs de lengte van de verbindingen.
  8. 8. Graanreiniger (43) volgens conclusie 7, die een respectieve schoongraanplaat (21) en plaat voor niet-gedorste aren (23) bevat die de wanden van het onderste geraamte verbinden.
  9. 9. Graanreiniger (43) volgens conclusie 7 of conclusie 8, met het kenmerk dat elke respectieve wand van het onderste geraamte bevestigd is aan een kant van een huis van een vijzel die deel uitmaakt van een maaidorser.
  10. 10. Graanreiniger (43) volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat de of elke schoongraanplaat (21) en/of plaat voor niet-gedorste aren (23) een deklaag bevat die beweging van korrels erop bevordert.
  11. 11. Graanreiniger (43) volgens conclusie 10, met het kenmerk dat de deklaag bij voorkeur gekozen wordt uit de lijst van polyethyleenverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht en polyurethaanverbindingen met ultrahoog moleculair gewicht.
  12. 12. Graanreiniger (43) volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat het trilapparaat (57, 58) een heen-en-weer bewegende motor bevat met een stangenwerk dat verbinding maakt met de schoongraanplaat (21), en/of de plaat voor niet-gedorste aren (236) en/of het onderste geraamte.
  13. 13. Graanreiniger (43) volgens conclusie 12, met het kenmerk dat het stangenwerk een excentrische aandrijving bevat.
  14. 14. Graanreiniger (43) volgens conclusie 12 of conclusie 13, met het kenmerk dat het stangenwerk een hamer bevat, die bij werkende motor herhaaldelijk op een schoongraanplaat (21), en/of de plaat voor niet-gedorste aren (23) en/of het onderste geraamte slaat.
  15. 15. Graanreiniger (43) volgens conclusie 12 of een van de vorige vervolgconclusies ervan, met het kenmerk dat de motor verbonden is om een verder subsysteem van de maaidorser aan te drijven.
  16. 16. Graanreiniger (43) volgens conclusie 12 of een van de vorige vervolgconclusies ervan, met het kenmerk dat de motor één of meer van de volgende elementen is of bevat: (i) een verbrandingsmotor van een maaidorser en (ii) een onderdeel van een maaidorser dat oscilleert tijdens de voorwaartse beweging van de maaidorser.
  17. 17. Graanreiniger (43) volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat het onderste geraamte en de of elke schoongraanplaat (21) en/of plaat voor niet-gedorste aren (23) die daarbij ondersteund wordt/worden tijdens het gebruik reageert/reageren door een naar beneden gerichte kracht van ten minste 500 N uit te oefenen zonder te vervormen.
BE2015/5201A 2015-03-31 2015-03-31 Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers BE1022661B1 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5201A BE1022661B1 (nl) 2015-03-31 2015-03-31 Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers
EP16162884.7A EP3075227B1 (en) 2015-03-31 2016-03-30 Improvements in or relating to combine harvester grain cleaners
US15/085,807 US10238039B2 (en) 2015-03-31 2016-03-30 Combine harvester grain cleaners
BR102016006991-2A BR102016006991B1 (pt) 2015-03-31 2016-03-30 Limpador de grão para uma colheitadeira combinada

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5201A BE1022661B1 (nl) 2015-03-31 2015-03-31 Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1022661B1 true BE1022661B1 (nl) 2016-06-29

Family

ID=53783520

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2015/5201A BE1022661B1 (nl) 2015-03-31 2015-03-31 Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers

Country Status (4)

Country Link
US (1) US10238039B2 (nl)
EP (1) EP3075227B1 (nl)
BE (1) BE1022661B1 (nl)
BR (1) BR102016006991B1 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10856469B2 (en) * 2017-08-22 2020-12-08 Hcc, Inc. High strength sieve
US10827683B2 (en) 2018-05-02 2020-11-10 Cnh Industrial America Llc Sieve assembly for a crop processing system of an agricultural harvester
CN110366955A (zh) * 2019-08-14 2019-10-25 蒋定强 一种吴茱萸初加工用脱粒机构及其操作方法

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4250897A (en) * 1978-09-30 1981-02-17 Deere & Company Axial flow rotary combine harvester with plenum-like separator housing
US20030186731A1 (en) * 2002-03-28 2003-10-02 Voss Douglas A. Combine harvester cleaning apparatus
US20060229119A1 (en) * 2005-04-12 2006-10-12 Heiner Wamhof Drive system for a crop conveying device

Family Cites Families (18)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1987421U (de) 1968-06-12 Gebr Claas 4834 Harsewinkel Mähdrescher
US2221008A (en) * 1937-12-13 1940-11-12 Edna T Eisenhand Apparatus for separating materials
DE1977623U (de) 1966-05-06 1968-01-25 Deere & Co Foerderbodenanordnung in reinigungsvorrichtungen von dreschmaschinen und maehdreschern.
US3515144A (en) * 1967-07-19 1970-06-02 Deere & Co Device for sensing operating conditions in a harvesting machine
US3913589A (en) * 1973-02-08 1975-10-21 Int Harvester Co Grain pan bottom door
US4344443A (en) 1979-07-04 1982-08-17 Sperry Corporation Cleaning apparatus of combine harvesters
US6003387A (en) * 1997-09-24 1999-12-21 Rockwell International Corporation Flow sensor for use on crop harvesting having two arms and a middle integrated portion extending in the flow path
DE19807145C2 (de) * 1998-02-20 1999-12-09 Claas Selbstfahr Erntemasch Mähdrescher mit Vorrichtung zur automatischen Reinigungseinstellung
DE20101248U1 (de) 2001-01-24 2001-06-28 Koch Josef Schüttlerunterboden für Mähdrescher insbesondere Zwischen- bzw. Unterboden
US20060270473A1 (en) * 2004-08-19 2006-11-30 James Straeter Combine shoe with airflow-control
US7297051B1 (en) * 2006-04-26 2007-11-20 Cnh America Llc Clean grain and tailings conveying system for an agricultural combine
US7934982B2 (en) * 2007-10-31 2011-05-03 Deere & Company Tailings rethresher mechanical delivery to return pan
US7585213B2 (en) * 2008-01-18 2009-09-08 Cnh America Llc Auger trough clean-out door
US7632183B2 (en) * 2008-02-25 2009-12-15 Cnh America Llc Collecting trough construction easily accessible for cleaning
US7927199B2 (en) 2008-07-16 2011-04-19 Deere & Company Grain cleaning assembly support frame movable in two planes
US8651927B1 (en) * 2012-09-13 2014-02-18 Cnh America Llc Combine harvester sieve assembly with an integrated air cleaning system
US8821229B2 (en) * 2012-12-06 2014-09-02 Cnh Industrial America Llc Grain cleaning system for an agricultural combine
BE1021136B1 (nl) 2013-03-12 2016-02-22 Cnh Industrial Belgium Nv Maaidorser met verstelbare reinigingsschoenopstelling

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4250897A (en) * 1978-09-30 1981-02-17 Deere & Company Axial flow rotary combine harvester with plenum-like separator housing
US20030186731A1 (en) * 2002-03-28 2003-10-02 Voss Douglas A. Combine harvester cleaning apparatus
US20060229119A1 (en) * 2005-04-12 2006-10-12 Heiner Wamhof Drive system for a crop conveying device

Also Published As

Publication number Publication date
BR102016006991A2 (pt) 2016-10-04
EP3075227A1 (en) 2016-10-05
BR102016006991A8 (pt) 2021-09-14
BR102016006991B1 (pt) 2021-10-19
US20160286728A1 (en) 2016-10-06
US10238039B2 (en) 2019-03-26
EP3075227B1 (en) 2018-08-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7946908B2 (en) Flexible louver opening adjustment mechanism for a pivoting combine harvester cleaning element
US7306513B2 (en) Leveling by over-compensation
BE1018605A3 (nl) Graanreinigingssysteem voor maaidorser.
AU2014289142B2 (en) Cleaning assembly for a harvester
US20060229119A1 (en) Drive system for a crop conveying device
CN103313593A (zh) 联合收割机谷粒清洁装置
RU2729159C2 (ru) Сельскохозяйственная уборочная машина с движущейся в боковом направлении скатной зерновой доской
US10334781B2 (en) Side shake rate based on machine throughputs
BE1022661B1 (nl) Verbeteringen van of betreffende graanreinigers voor maaidorsers
US10165726B2 (en) Agricultural header with multiple knife drives
BE1021871B1 (nl) Maaidorser.
EP3275304B1 (en) Lateral shake mechanism for agricultural harvester cleaner
US10104839B2 (en) Linkage for agricultural harvester cleaner
US10398085B2 (en) Drive arm for agricultural harvester
JP2006001461A (ja) コンバインのクローラ走行装置
US10820501B2 (en) Arrangement for switching a combine harvester between a swath deposit mode and a wide distribution mode
US235897A (en) Thrashing-machine
RU1805829C (ru) Несуща рама аксиального зерноуборочного комбайна с качающейс ветрорешетной очисткой