BE1021416B1

BE1021416B1 - Element voor het opslaan, behandelen en transporteren van hoofdzakelijk plaatvormige voorwerpen

Info

Publication number: BE1021416B1
Application number: BE2013/0209A
Authority: BE
Original assignee: Parnass, Besloten Vennootschap Met Beperkte Aansprakelijkheid
Priority date: 2013-03-26
Filing date: 2013-03-26
Publication date: 2015-11-18
Also published as: EP2783998A1; US20140291187A1

Abstract

Element (1) voor het transporteren van voorwerpen, dat ribben (2) heeft op een afstand van elkaar en twee zijkanten (8,9) met elk een verbindingslat (3A, 3B) voor de ribben, waarbij een verbindingslat (3A, 3B) een bovenrand (10) op een eerste hoogte (H1) en een verbindingslat (3A, 3B) een onderrand (11) heeft op een tweede hoogte (H²) , waarbij het element (1) aan een zijkant (8,9) voorzien is van een uitsteeksel (12, 15) dat zijdelings buiten de verbindingslat (3A, 3B) aan die zijkant (8,9) steekt en dat een onderrand (14) heeft op een derde hoogte (H³) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (H1) of een bovenrand (16) heeft op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H²) .

Description

Element voor het opslaan, behandelen en transporteren van hoofdzakelijk plaatvormige voorwerpen.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een element voor het opslaan, behandelen en transporteren van voorwerpen.

De uitvinding heeft meer in het bijzonder betrekking op een element voor het opslaan, behandelen en transporteren van breekbare of gemakkelijk te beschadigen hoofdzakelijk vlakke voorwerpen, zoals glaspanelen, platen, tabletten, tegels en dergelijke in om het even welke materialen, zoals natuursteen, keramiek, glas enz.

Beschadiging, of dit nu een breuk betreft of een beschadiging van een oppervlak met decoratieve afwerkingslaag, dient natuurlijk vermeden te worden.

Wanneer zulke voorwerpen vlak worden gestapeld voor opslag, behandeling of transport, zijn zij betrekkelijk kwetsbaar voor schokken die tijdens het transport of tijdens het behandelen kunnen optreden en ook voor krassen die door het over elkaar schuiven van de voorwerpen kunnen voorkomen.

Ook wanneer tussen de voorwerpen harde deeltjes aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld zandkorrels of deeltjes die van de voorwerpen zelf afgebroken zijn, is het schaderisico bijzonder groot.

Bij elementen voor het opslaan, behandelen en transporteren van voorwerpen is het tevens van belang dat deze zo goedkoop mogelijk worden uitgevoerd, omdat ze vaak maar voor eenmalig gebruik bestemd zijn.

Om kostenredenen worden de elementen dus zo klein mogelijk gekozen voor de last waarvoor zij bedoeld zijn.

Tevens zijn de elementen, als ze klein worden uitgevoerd, relatief licht, waardoor ze goedkoper vervoerd kunnen worden en waardoor hun eigen gewicht vergeleken met het erop geplaatste gewicht, dat typisch varieert van circa 500 tot circa 1500 kg, geminimaliseerd wordt.

Toch dienen vanzelfsprekend dergelijke elementen te voldoen aan de eisen met betrekking tot veiligheid, en mogen zij dus niet bezwijken of omvallen bij plotselinge bewegingen, die bijvoorbeeld kunnen voorkomen tijdens noodmanoeuvres van een voertuig waarin de elementen vervoerd worden.

Vandaar dat normaal gesproken de voorwerpen met spanbanden of anderszins vastgezet worden op de elementen.

Tevens worden de elementen met hun voorwerpen vastgezet aan een voertuig of aan een container. Omdat de voorwerpen meestal niet sterk genoeg zijn, dient hierbij vermeden to worden spanbanden of dergelijke over de voorwerpen aan te brengen, maar dienen deze over een deel van de elementen te lopen waar zich geen voorwerpen bevinden.

In WO 2012/031340 zijn dergelijke elementen beschreven, die aan alle vereisten voldoen: ze zijn licht maar toch sterk, en goedkoop te vervaardigen.

Deze elementen hebben echter een nadeel als er een aantal naast elkaar gebruikt worden. Hierbij wordt bij voorkeur één of enkele spanband gebruikt om een aantal elementen in één keer vast te zetten.

De spanbanden oefenen daarbij slecht een zeer beperkte neerwaartse kracht uit op elementen die zich tussen twee elementen bevinden, waardoor deze elementen nog relatief gemakkelijk kunnen bewegen.

Dit kan op zichzelf al schade aan de voorwerpen veroorzaken, wanneer deze elementen verschuiven of kantelen. Eerder nog kan een element echter bezwijken doordat de krachten bij heftige externe bewegingen in een richting werken die niet overeenstemt met de richting waarin het element de maximale krachten kan weerstaan, normaal gesproken de verticale richting, of niet gelijkmatig over de gehele elementen verdeeld zijn.

De uitvinding heeft daarom tot doel om aan minimaal één van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een element voor het opslaan, behandelen en transporteren van voorwerpen, dat twee of meer ribben bevat die zich op een onderlinge afstand van elkaar in breedte en hoogterichting uitstrekken, waarbij het element twee tegenover elkaar gelegen zijkanten heeft die beide voorzien zijn van een zijdelingse verbindingslat die zich uitstrekt in de lengterichting van het element, waarbij minimaal één zijdelingse verbindingslat een bovenrand heeft die zich op een eerste hoogte bevindt en minimaal één zijdelingse verbindingslat een onderrand heeft die zich op een tweede hoogte bevindt, waarbij de ribben door middel van de verbindingslatten aan elkaar verbonden zijn, waarbij het element aan één of beide zijkanten voorzien is van één of meer uitsteeksels die zijdelings buiten de zijdelingse verbindingslat aan die zijkant steekt of steken en die een onderrand heeft of hebben op een derde hoogte die groter of gelijk is aan de eerste hoogte of een bovenrand heeft of hebben op een vierde hoogte die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte, zodat, wanneer het element zijdelings tegen een identiek element wordt geplaatst, een uitsteeksel of uitsteeksels zich boven of onder een zijdelingse verbindingslat van het identieke element bevindt of bevinden.

Wanneer dergelijke elementen zij-aan-zij gebruikt worden, zullen bij een eerste lichte vervorming of kanteling de uitsteeksels van een eerste element en een zijdelingse verbindingslat van een ander element verticale krachten overdragen op elkaar, waardoor verdere beweging van de elementen, die uiteindelijk tot bezwijken van een element of kanteling kan leiden, voorkomen wordt.

Hierdoor wordt kortom de weerstand van de elementen tegen allerlei heftige bewegingen die zich tijdens een transport kunnen voordoen, vergroot, waardoor bij een gelijkblijvende constructie van het element het gewicht van lading verhoogd kan worden of bij een gelijke lading een lichtere en/of kleiner element gebruikt kan worden.

Bij voorkeur is hierbij het verschil tussen de derde en de eerste hoogte en/of het verschil tussen de tweede en de vierde hoogte kleiner dan 5 mm, bij grotere voorkeur kleiner dan 2 mm en bij nog grotere voorkeur kleiner dan 1 mm.

Hierdoor vindt reeds bij een zeer geringe vervorming of beweging een krachtoverdracht plaats, die bovendien niet schoksgewijs tot stand komt.

In nog een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevinden de genoemde één of meer uitsteeksels zich aan één of meer ribben.

Omdat de ribben de verticale krachten dragen, geeft dit als voordeel dat de werking van de uitsteeksels het meest direct is, omdat de krachten niet eerst van de ribben op andere elementen dienen te worden overgedragen.

In een nog verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn hierbij de uitsteeksels integraal met een rib gevormd. Hierdoor wordt een element met uitsteeksels niet of nauwelijks duurder dan een traditioneel element.

In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het element aan beide zijkanten voorzien van één of meer van de genoemde uitsteeksels, waarbij de genoemde uitsteeksels aan een eerste zijkant een onderrand hebben op een derde hoogte die groter of gelijk is aan de eerste hoogte van de bovenrand van de verbindingslat aan een tweede, tegenovergelegen zijkant en waarbij de genoemde uitsteeksels aan de tweede zijkant een bovenrand hebben op een vierde hoogte die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte van de onderrand van de verbindingslat aan de eerste zij kant.

Dit heeft als voordeel dat beladen elementen door middel van een palletwagen gemakkelijk en nauwkeurig juist ten opzichte van elkaar geplaatst kunnen worden, door elementen op de palletwagen te plaatsen en te rijden met de eerste zijkant gericht in de rijrichting.

Hierbij is het element op de palletwagen hoger dan reeds geplaatste elementen, waardoor de uitsteeksels aan de elementen niet kunnen botsen met de andere elementen en de elementen netjes met hun zijkanten tegen elkaar geplaatst kunnen worden, waarna het element op de palletwagen wordt neergelaten zodat de uitsteeksels en de zijdelingse verbindingslatten krachtoverdragend op elkaar kunnen werken.

In een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft het element aan iedere zijkant minimaal twee van dergelijke uitsteeksels en heeft aan iedere zijkant minimaal één van de uitsteeksels een onderrand op een derde hoogte die groter of gelijk is aan de eerste hoogte en heeft minimaal één van de uitsteeksels een bovenrand op een vierde hoogte die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte.

Hierdoor worden zowel naar boven gerichte, als naar beneden gerichte vervormingen overgedragen op naastliggende elementen, waardoor de element in twee richtingen elkaar ondersteunen, en dus een stabielere plaatsing verkregen wordt.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een element volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :

Figuur 1 schematisch en in perspectief een element volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een zijaanzicht volgens pijl F2 van het element van figuur 1 weergeeft; figuur 3 een zijaanzicht volgens pijl F3 weergeeft van het element van figuur 1; figuren 4 en 5 het gebruik van elementen volgens figuur 1 weergegeven; figuur 6 een weergave op grotere schaal en met meer details is van het met F6 aangeduide deel van figuur 5; figuur 7 een bovenaanzicht is van elementen zoals in figuur 5 met F6 weergegeven; figuur 8 een weergave op grotere schaal en met meer details is van het met F8 aangeduide deel van figuur 7;

Figuur 9 schematisch en in perspectief een alternatief element volgens de uitvinding weergeeft; en Figuren 10 respectievelijk 11 weergaven zijn die overeenkomen met de weergaven in figuren 6 respectievelijk 8 en die het gebruik van het element van figuur 9 betreffen.

Het in figuren 1 tot 3 weergegeven element 1 voor het erop plaatsen van plaatvormige voorwerpen is gemaakt van hout, bijvoorbeeld meerlagige houtplaat zoals multiplex en heeft een lengte L van 1800 mm en een breedte B van 600 mm.

Het element 1 bestaat voornamelijk uit drie plaatvormige ribben 2 die zich in hoogterichting en breedterichting uitstrekken en die elk uit één enkel stuk hout bestaan en uit vier verbindingslatten 3 die de ribben 2 parallel met elkaar en in lengterichting gezien op een afstand van elkaar verbinden.

De verbindingslatten 3 zijn aangebracht in uitsparingen in de ribben 2. Ze strekken zich in lengterichting van het element 1 uit en steken uit buiten de ribben 2.

De ribben 2 en verbindingslatten 3 zijn door middel van gecombineerde pen-/schroefverbindingen aan elkaar bevestigd, maar andere bevestigingswijzen zijn vanzelfsprekend ook mogelijk.

De ribben 2 hebben elk twee draagranden 4 die zich hoofdzakelijk horizontaal uitstrekken maar onder een kleine hoek α van 5° met een horizontale lijn staan, zodanig dat zij een naar boven gerichte hoek met elkaar maken van 170°

De draagranden 4 van iedere rib 2 lopen parallel met draagranden 4 van de andere ribben 2.

De ribben 2 hebben tevens twee steunranden 5, die elk haaks op een draagrand 4 staan. De steunranden 5 van een rib 2 definiëren gezamenlijk een rugdeel 6. Omdat de ribben 2 identiek zijn lopen de steunranden 5 van iedere rib 2 parallel met steunranden 5 van de andere ribben 2.

De draagranden 4 zijn niet even lang, zodat het midden van het rugdeel 6 zich ongeveer 15 mm naast het midden van het element 1 bevindt.

De ribben 2 hebben voeten 7 waarop het element 1 steunt, en die ervoor zorgen dat er vrije ruimtes onder het element 1 zijn waarin de vorken van standaard transporthulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld een vorkheftruck of een palletwagen passen.

Twee van de verbindingslatten, 3A, 3B bevinden zich aan de zijkanten 8, 9 van het element, te weten één verbindingslat 3A, 3B aan elke zijkant 8,9. Deze zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B hebben een dikte Dv van 18 mm en een hoogte Hv van 92 mm. De bovenrand 10 ervan bevindt zich op een eerste hoogte Hi van 186 mm en de onderrand 11 ervan op een tweede hoogte H2 van 94 mm boven de onderkant van het element 1.

Een derde verbindingslat 3C bevindt zich midden tussen de twee zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B, onder de rugdelen 6 van de ribben 2, en is op een zodanige hoogte aangebracht dat de onderkant hiervan zich ook op de tweede hoogte H2 van 94 mm bevindt.

Een vierde verbindingslat 3D bevindt zich in een uitsparing in één van de draagranden 4 van elk van de ribben 2.

De ribben 2 zijn aan een eerste zijkant 8 van het element 1 elk voorzien van een uitsteeksel 12, dat integraal met de rib 2 is gevormd, dus uit dezelfde plaat hout, en dat zich bevindt boven de uitsparing 13 voor de zijdelingse verbindingslat 3A aan de eerste zijkant, en aansluitend aan deze uitsparing 13.

De onderrand 14 van elk van de uitsteeksels 12 aan de eerste zijkant 8 bevindt zich op een derde hoogte H3 van 187.5 mm, dus 0,5 mm boven de eerste hoogte Hi. Dit verschil is zodanig klein dat het in de figuren niet zichtbaar is.

Aan de tweede, tegenoverliggende zijkant 9 zijn de ribben 2 elk voorzien van een uitsteeksel 15, dat ook integraal met de rib 2 gevormd is en dat zich bevindt onder de uitsparing 13 voor de zijdelingse verbindingslat 3B aan de tweede zijkant 9, en aansluitend aan deze uitsparing 13.

De bovenrand 16 van elk van de uitsteeksels 15 aan de tweede zijkant 9 bevindt zich op een vierde hoogte H4 van 93.5 mm, dus 0,5 mm onder de tweede hoogte H2. Dit verschil is zodanig klein dat het in de figuren niet zichtbaar is.

De uitsteeksels 12, 15 steken over een afstand A van 15 mm uit buiten de zijdelingse verbindingslat 3A, 3B aan dezelfde zijde.

Het gebruik van het bovenbeschreven element 1 wordt hierna beschreven, verwijzend naar figuren 4 tot 8. Dit gebruik betreft het plaatsen van een aantal elementen 1, zoals bijvoorbeeld gebeurt in een vrachtwagen voorafgaand aan een transport.

Hierbij zijn voor de duidelijkheid geen op de elementen 1 geplaatste voorwerpen weergegeven. In de praktijk zijn tijdens het gebruik echter te transporteren voorwerpen geplaatst op de elementen 1, bijvoorbeeld glasplaten die zij aan zij elk met een rand op de draagranden 4 geplaatst zijn en daardoor verticaal ondersteund worden, en die met een vlakke zijde tegen de steunranden 5 rusten, rechtstreeks of via dichter bij de steunranden 5 geplaatste glasplaten en daardoor zijdelings ondersteund worden.

Een eerste element IA wordt eerst geplaatst, bijvoorbeeld met behulp van een palletwagen 17, waarbij de plaatsingsrichting in de richting van de tweede zijkant 9 naar de eerste zijkant 8 is en overeenkomt met de rijrichting van de vrachtwagen. Deze richting is aangeduid met de pijl P.

Vervolgens wordt een tweede, identiek, element 1B geplaatst, in dezelfde plaatsingsrichting, ook met behulp van een palletwagen 17.

Dankzij het feit dat er slechts aan één zijde van de rugdelen 6 een vierde verbindingslat 3D aanwezig is, kan de belader gemakkelijk de juiste oriëntatie kiezen voor ieder element 1.

De palletwagen 17 tilt het element IB op via de zijdelingse verbindingslat 3B aan de tweede zijkant 9 en de derde verbindingslat 3C. Hierdoor steekt er geen deel van de palletwagen 17 buiten de eerste zijkant 8, zodat het tweede element 1B precies tegen het eerste element IA geplaatst kan worden.

Deze situatie is weergegeven in figuur 4. Het tweede element 1B is hierbij enigszins hoger dan het eerste element IA, doordat het tweede element 1B zich op de palletwagen 17 bevindt.

Het tweede element 1B wordt met zijn eerste zijkant 8 tegen de tweede zijkant 9 van het eerste element IA gereden. Dit gebeurt in een licht verschoven positie vergeleken met het eerste element IA, zodat de ribben 2 van de beide elementen IA, 1B niet met elkaar in lijn staan. Dit wordt vooral duidelijk uit figuur 6.

Door de iets verhoogde positie van het tweede element 1B, zijn de uitsteeksels 12 aan de eerste zijkant 8 van het tweede element 1B aanmerkelijk hoger dan de zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B van het eerste element IA, en zijn de zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B van het tweede element 1B aanmerkelijk hoger dan de uitsteeksels 15 aan de tweede zijkant 9 van het eerste element IA, zodat de genoemde uitsteeksels 12, 15 niet hinderen bij het nauwkeurig plaatsen van het tweede element 1B tegen het eerste element IA met hun zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B tegen elkaar.

Vervolgens kan het element 1B neergelaten worden en de palletwagen 17 verwijderd.

De uitsteeksels 15 aan de tweede zijkant 9 van het eerste element IA bevinden zich nu onder de zijdelingse verbindingslat 3A aan de eerste zijkant 8 van het tweede element 1B, en de uitsteeksels 12 aan de eerste zijkant 8 van het tweede element 1B bevinden zich boven de zijdelingse verbindingslat 3B aan de tweede zijkant 9 van het eerste element IA, met in beide gevallen een tussenruimte van slechts 0,5 mm.

Op gelijkaardige wijze wordt nu een derde element IC geplaatst, waarbij dit derde element IA wederom lichtjes in lengterichting L verschoven is ten opzichte van het tweede element 1B, en wel zodanig dat de ribben 2 van het derde element IC in lijn staan met de ribben 2 van het eerste element IA.

De nu verkregen situatie wordt weergegeven in figuren 5 tot 8. Het is duidelijk dat er nog meer elementen 1 op gelijkaardige wijze geplaatst kunnen worden, maar voor de duidelijkheid wordt in dit voorbeeld slechts van drie elementen 1 uitgegaan.

Vervolgens kunnen de elementen IA, 1B, IC worden vastgezet, bijvoorbeeld door middel van banden of riemen over de uitstekende delen van de zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B, waarbij er echter weinig neerwaartse kracht wordt uitgeoefend op het tweede element 1B.

Als het voertuig waar de elementen IA, 1B, IC inzitten nu hard moet remmen zullen er grote neerwaartse krachten worden uitgeoefend op de voeten 7 aan de eerste zijkant 8 van elk van de elementen IA, 1B, IC, die als gevolg hiervan zouden kunnen bezwijken. Alternatief zouden elementen IA, 1B, IC met hun lading kunnen omvallen.

De voeten 7 aan de tweede zijkant 9 van alle elementen IA, IB, IC zullen hierbij aanvullend opwaartse krachten ondervinden, dus ontlast worden en bijgevolg de neiging hebben omhoog te komen.

Deze krachten zullen in eerste instantie gepaard gaan met lichte vervormingen of bewegingen van de elementen IA, 1B, IC, die tot gevolg hebben dat de uitsteeksels 12, 15 van de elementen IA, 1B, IC en de zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B van ernaast geplaatste elementen IA, 1B, IC tegen elkaar komen en de opwaartse en neerwaartse krachten aan elkaar kunnen overdragen.

Meer specifiek worden hierbij neerwaartse krachten van de eerste zijkant 8 van de elementen IA, 1B, IC overgedragen op de tweede zijkant 9 van een ander element IA, 1B, IC, dus juist daar waar door het remmen aanvullende opwaartse krachten optreden en omgekeerd. Hierdoor worden deze krachten verdeeld over alle elementen IA, 1B, IC, zodat de elementen IA, 1B, IC elkaar stabiliseren, en de kans op omvallen en/of bezwijken van de elementen IA, 1B, IC verminderd wordt.

Het alternatieve element 1 van figuur 9 verschilt van het bovenbeschreven element 1 doordat alle ribben 2 aan beide zijkanten 8,9 voorzien zijn van, zowel eerste uitsteeksels 12, als tweede uitsteeksels 15.

Het gebruik van dit alternatieve element 1 is gelijkaardig aan het bovenbeschreven element 1, met het verschil dat elementen 1 niet aansluitend naast elkaar geplaatst kunnen worden met een palletwagen 17, omdat dan uitsteeksels 12, 15 tegen een zijdelingse verbindingslat 3A,3B botsen.

Dit betekent dat twee elementen 1 eerst vlak bij elkaar worden gebracht met een palletwagen 17 en daarna tegen elkaar geschoven moeten worden zodra zij zich op dezelfde hoogte bevinden. Dit blijkt in de praktijk geen probleem te zijn. Om dit te vergemakkelijken, zijn de hoeken 18 van de uitsteeksels enigszins afgerond.

Zoals vooral duidelijk wordt uit figuur 10, bevinden de uitsteeksels 12, 15 aan een zijkant 8,9 zich nu, zowel boven, als onder een zijdelingse verbindingslat 3A,3B van een naastgelegen element, waardoor een betere koppeling en stabilisatie verkregen wordt.

Verschillende verdere alternatieve uitvoeringsvormen van het bovenstaande beschreven element zijn mogelijk.

Zo kunnen de uitsteeksels 12, 15 zich aan beide zijkanten 8, 9 boven of aan beide zijkanten 8, 9 onder de verbindingslatten 3A, 3B bevinden.

Voor de stabiliteit die verkregen wordt bij zij-aan-zij plaatsing heeft dit niet direct gevolgen, maar de plaatsing door middel van een palletwagen 17 wordt wel moeilijker.

Ook zouden de uitsteeksels 12, 15 zich niet aan de ribben 2, maar aan een ander onderdeel van het element 1 kunnen bevinden en staat het aantal uitsteeksels 12,15 niet vast. Ook een enkel uitsteeksel zal al een effect geven.

Ook dienen de zijdelingse verbindingslatten 3A, 3B, en daarmee ook de uitsteeksels 12, 15, zich niet noodzakelijk aan beide zijkanten 8, 9 op dezelfde hoogte te bevinden.

Ook een uitvoeringsvorm waarin slechts aan één zijkant 8, 9 één of meer uitsteeksels 12, 15 aanwezig zijn, is mogelijk.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch een element volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Conclusies .

1.- Element (1) voor het opslaan, behandelen en transporteren van voorwerpen, dat twee of meer ribben (2) bevat die zich op een onderlinge afstand van elkaar in breedterichting en hoogterichting uitstrekken, waarbij het element (1) twee tegenover elkaar gelegen zijkanten (8,9) heeft die beide voorzien zijn van een zijdelingse verbindingslat (3A, 3B) die zich uitstrekt in de lengterichting (L) van het element (1), waarbij minimaal één zijdelingse verbindingslat (3A, 3B) een bovenrand (10) heeft die zich op een eerste hoogte (Hi) bevindt en minimaal één zijdelingse verbindingslat (3A, 3B) een onderrand (11) heeft die zich op een tweede hoogte (H2) bevindt, waarbij de ribben (2) door middel van de verbindingslatten (3A, 3B) aan elkaar verbonden zijn, daardoor gekenmerkt dat het element (1) aan één of beide zijkanten (8,9) voorzien is van één of meer uitsteeksels (12, 15) die zijdelings buiten de zijdelingse verbindingslat (3A, 3B) aan die zijkant (8,9) steekt of steken en die een onderrand (14) heeft of hebben op een derde hoogte (H3) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (Hi) of een bovenrand (16) heeft of hebben op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H2) , zodat, wanneer het element (1) zijdelings tegen een identiek element (1) wordt geplaatst, een uitsteeksel of uitsteeksels (12, 15) zich boven of onder een zijdelingse verbindingslat (3A,3B) van het identieke element (1) bevindt of bevinden.
2. Element (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het verschil tussen de derde hoogte (H3) en de eerste hoogte (Hi) en/of het verschil tussen de tweede hoogte (H2) en de vierde hoogte (H4) kleiner is dan 5 mm.
3. Element (1) volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de genoemde één of meer uitsteeksels (12, 15) zich aan één of meer ribben (2) bevindt of bevinden.
4. - Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de genoemde één of meer uitsteeksels (12, 15) integraal met een rib of ribben (2) gevormd is of zijn.
5. Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de genoemde één of meer uitsteeksels (12, 15) zijdelings buiten de zijdelingse verbindingslat (3A, 3B) steekt of steken over een afstand (A) die kleiner of gelijk is aan tweemaal de dikte (Dv) van de verbindingslatten (3A, 3B) maar groter is dan de helft van de dikte (Dv) van de verbindingslatten (3A, 3B).
6. Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het aan beide zijkanten (8, 9) voorzien is van één of meer van de genoemde uitsteeksels (12, 15) .
7. Element (1) volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat de zijdelingse verbindingslatten (3A, 3B) aan beide zijkanten (8, 9) op een gelijke hoogte zijn geplaatst en gelijk van formaat, gezien in verticale doorsnede, zijn.
8. - Element (1) volgens conclusies 6 of 7, daardoor gekenmerkt dat alle genoemde uitsteeksels (12, 15) een onderrand (14) hebben op een derde hoogte (H3) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (Hi) oftewel alle genoemde uitsteeksels (12, 15) een bovenrand (16) hebben op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H2) .
9. - Element (1) volgens conclusies 6 of 7, daardoor gekenmerkt dat de genoemde uitsteeksels (12) aan een eerste zijkant (8) een onderrand (14) hebben op een derde hoogte (H3) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (Ηχ) van de bovenrand (10) van de verbindingslat (3B) aan een tweede, tegenovergelegen zijkant (9) en dat de genoemde uitsteeksels (15) aan de tweede zijkant (9) een bovenrand (16) hebben op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H2) van de onderrand (11) van de verbindingslat (3A) aan de eerste zijkant (8).
10. Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het element (1) aan iedere zijkant (8, 9) minimaal twee van dergelijke uitsteeksels (12, 15) heeft en dat aan iedere zijkant (8,9) minimaal één van de uitsteeksels (12, 15) een onderrand (14) heeft op een derde hoogte (H3) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (Ηχ) en minimaal één van de uitsteeksels (12, 15) een bovenrand (16) heeft op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H2) .
11. Element (1) volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat het element (1) aan iedere zijkant (8, 9) waar het de genoemde één of meer uitsteeksels (12, 15) heeft minimaal twee van dergelijke uitsteeksels (12, 15) heeft en dat de uitsteeksels (12, 15) aan een bepaalde zijkant (8,9) alle een onderrand (14) hebben op een derde hoogte (H3) die groter of gelijk is aan de eerste hoogte (Hi) of alle een bovenrand (16) hebben op een vierde hoogte (H4) die kleiner of gelijk is aan de tweede hoogte (H2) .
12. - Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voorzien is van een derde verbindingslat (3C) die de ribben (2) met elkaar verbindt, die zich tussen de beide zijdelingse verbindingslatten (3A, 3B) bevindt en zich parallel daarmee uitstrekt, waarbij de onderzijde van de beide zijdelingse verbindingslatten (3A, 3B) en van de derde verbindingslat (3C) zich op een gelijke hoogte (H2) bevinden.
13. - Element (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de ribben (2) elk een draagrand (4) hebben voor het neerwaarts ondersteunen van de voorwerpen, waarbij de draagranden (4) zich in hetzelfde vlak bevinden.
14. - Element (1) volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de ribben (2) elk een steunrand (5) hebben voor het zijdelings ondersteunen van de voorwerpen, waarbij de steunranden (15) zich in hetzelfde vlak bevinden en haaks op de draagranden (4) staan.
15. - Element (1) volgens conclusies 13 en 14, daardoor gekenmerkt dat de ribben (2) elk twee draagranden (4) hebben die elk een helling hebben, waarbij de hellingen van deze beide draagranden (4) zodanig zijn dat deze een naar boven gerichte hoek met elkaar maken die kleiner is dan 180°, en dat de ribben (2) een rugdeel (6) hebben waaraan zich twee steunranden (5) bevinden die elk haaks staan op een draagrand (4) van dezelfde rib (2).
16. - Element (1) volgens conclusies 11 en 15, daardoor gekenmerkt dat het element voorzien is van een vierde verbindingslat (3D) die de ribben (2) met elkaar verbindt, waarbij deze vierde verbindingslat (3D) zich bevindt in uitsparingen in de steunranden (5).