BE1018323A5 - Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen. - Google Patents

Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen. Download PDF

Info

Publication number
BE1018323A5
BE1018323A5 BE2008/0580A BE200800580A BE1018323A5 BE 1018323 A5 BE1018323 A5 BE 1018323A5 BE 2008/0580 A BE2008/0580 A BE 2008/0580A BE 200800580 A BE200800580 A BE 200800580A BE 1018323 A5 BE1018323 A5 BE 1018323A5
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
upright
opening
post
coupling means
openings
Prior art date
Application number
BE2008/0580A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Keersmaekers Marc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Keersmaekers Marc filed Critical Keersmaekers Marc
Priority to BE2008/0580A priority Critical patent/BE1018323A5/nl
Priority to EP09821449A priority patent/EP2350406A2/en
Priority to PCT/BE2009/000055 priority patent/WO2010045693A2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1018323A5 publication Critical patent/BE1018323A5/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G7/00Connections between parts of the scaffold
    • E04G7/30Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements
    • E04G7/302Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members
    • E04G7/303Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members the added coupling elements are only fixed at one of the bars or members to connect
    • E04G7/304Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members the added coupling elements are only fixed at one of the bars or members to connect with tying means for connecting the bars or members
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G1/00Scaffolds primarily resting on the ground
    • E04G1/02Scaffolds primarily resting on the ground composed essentially of members elongated in one dimension only, e.g. poles, lattice masts, with or without end portions of special form, connected together by any means
    • E04G1/04Scaffolds primarily resting on the ground composed essentially of members elongated in one dimension only, e.g. poles, lattice masts, with or without end portions of special form, connected together by any means the members being exclusively poles, rods, beams, or other members of similar form and simple cross-section
    • E04G1/08Scaffolds primarily resting on the ground composed essentially of members elongated in one dimension only, e.g. poles, lattice masts, with or without end portions of special form, connected together by any means the members being exclusively poles, rods, beams, or other members of similar form and simple cross-section secured together by bolts or the like penetrating the members
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G1/00Scaffolds primarily resting on the ground
    • E04G1/02Scaffolds primarily resting on the ground composed essentially of members elongated in one dimension only, e.g. poles, lattice masts, with or without end portions of special form, connected together by any means
    • E04G1/12Scaffolds primarily resting on the ground composed essentially of members elongated in one dimension only, e.g. poles, lattice masts, with or without end portions of special form, connected together by any means comprising members of special, e.g. composite, cross-section or with lugs or the like or lateral apertures for supporting or attaching other members
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G7/00Connections between parts of the scaffold
    • E04G7/02Connections between parts of the scaffold with separate coupling elements
    • E04G7/06Stiff scaffolding clamps for connecting scaffold members of common shape
    • E04G7/20Stiff scaffolding clamps for connecting scaffold members of common shape for ends of members only, e.g. for connecting members in end-to-end relation

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Composite Materials (AREA)
  • Mutual Connection Of Rods And Tubes (AREA)
  • Ladders (AREA)

Abstract

Een steiger wordt beschreven, omvattende ten minste één staander en één verbindingselement, de staander en het verbindingselement elk in hoofdzaak de vorm hebbende van het buis-type waarin de staander ten minste één opening vertoont en een uiteinde van het verbindingselement een eerste koppelingsmiddel omvat dat aangrijpt in deze opening. Verder worden ook staanders, liggers, diagonalen, voetvijzels, pinnen en andere elementen die aangepast zijn om samen te werken met de steiger beschreven.

Description

EEN STEIGER, STAANDER EN VERBINDINGSELEMENT VOOR EEN STEIGER ALSOOK ANDERE STEIGERELEMENTEN
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het vakgebied van steigers.
Verschillende soorten steigers en overeenkomende staanders, liggers, diagonalen en verdere Steigerelementen bestaan vandaag. Een veelvoorkomende steiger is de steiger van het zogenaamde "Layher"-type zoals beschreven is in bijvoorbeeld EP 0389933 BI. Deze steiger omvat in staanders die in hoofdzaak ronde buizen omvatten en die bovenaan een rozet omvatten die gefixeerd is rondom de ronde, buisvormige staander door hier te zijn aan vast gelast. Deze rozet steekt zijwaarts uit van de staander en is voorzien van gaten, waarin liggers en diagonalen kunnen aangrijpen. Deze liggers of diagonalen worden typisch verder geborgd door de ligger of diagonaal met een spie in het overeenkomstig gat van de rozet te blokkeren. Deze rozetten worden typisch aangebracht met tussenafstanden van 50 cm langs een staander. Voor steigerconstructies is de ruimte tussen twee boven elkaar liggende vloeren in hoofdzaak vast. Deze afstand bedraagt typisch 2 meter. Deze vaste afstand wordt typisch gedefinieerd in de industrie, maar kan variëren naar gelang de geografische locatie en de gemiddelde grootte van de hiermee overeenkomende inwoner. Zo is er bijvoorbeeld in Nederland een tendens om deze afstand op ongeveer 2,16 meter te plaatsen. De staanders van het "Layher"-type en vele andere bestaande steigertypes hebben dus geen flexibiliteit in die zin dat kleinere afstanden dan de vooraf gedefinieerde afstand (van typisch bijvoorbeeld 2 meter) tussen twee boven elkaar liggende vloeren kunnen geconstrueerd worden.
De gaten in de rozet van de hierboven vermelde staander van het "Layher"-type zijn ook beperkt in aantal. Typisch worden er acht gaten aangebracht in de rozet die op gelijk verdeelde hoekafstand (45 graden) rondom de staander worden aangebracht. Vier van deze gaten dienen dan om de liggers in te haken, 'terwijl de vier andere gaten, tussen de vier eerste gaten liggende, dienen om diagonalen of andere liggers in vast te haken. Dit betekent dat er voor steigers die uit ten minste twee naast elkaar aangrenzende steigervakken bestaan, en waarbij het nodig is dat beide vakken onder bepaalde hoek worden geplaatst, slechts pregedefinieerde hoeken mogelijk zijn die overeenstemmen met de gaten in de rozetten van de "Layher"-staander (richtingen van 45 graden den opzichte van de liggers volgens de dwarsrichting van de staander). Soms zijn lichte variaties in deze hoeken toch mogelijk, maar telkens is het spectrum van bereikbare hoeken discontinu en/of onvolledig.
Aangezien de "Layher"-staanders verder uitwendige delen of uitsteeksels omvatten, nemen deze relatief veel ruimte in en hebben ze dus relatief veel stapelruimte nodig. Dit betekent onder andere een hoge transportkost voor dit soort steigers.
Verder worden in een steiger van het "Layher"-type de liggers en/of diagonalen en/of andere elementen die gekoppeld dienen te worden aan de staander verder geborgd door middel van een spie, die typisch door middel van een hamer verder in de opening dient aangebracht of geslagen te worden. Dit houdt het risico in dat de noodzakelijke hamer naar beneden kan vallen tijdens het opstellen van de steiger.
Wanneer een rozet beschadigd is, is er bovendien een beschadiging van een hele staander, aangezien de rozet vast geïntegreerd is met de staander in het geval van een "Layher"-staander. Verder kan men het borgen van bijvoorbeeld een ligger in de "Layher"-staander ook gewoon vergeten wat verdere veiligheidsrisico's inhoudt.
In GB 1 068 971 wordt een steigerconstructie beschreven.
Het is een object van de onderhavige uitvinding om een steiger, staander, verbindingselementen en andere hiermee te koppelen Steigerelementen te voorzien die ten minste één van de voorgenoemde problemen oplost.
In deze beschrijving worden de termen "vertikaal" en "horizontaal" gebruikt, alsook de uitdrukking ”op dezelfde hoogte". Deze termen dienen geïnterpreteerd te worden als volgt; de richting die in hoofdzaak evenwijdig loopt met de zwaartekracht is de verticale richting, terwijl de richting die loodrecht op deze richting staat de horizontale richting uitmaakt. De hoogte kan gezien worden als de hoogte ten opzichte van het aardoppervlak voor een oppervlak dat in hoofdzaak vlak wordt beschouwd. Voor een niet vlak oppervlak kan de hoogte bepaald worden als de hoogte ten opzichte van het massamiddelpunt van de aarde. Wanneer deze terminologie wordt gebruikt in de context van een staander op zich, refereert de hoogte naar de. afstand ten opzichte van het uiteinde van de staander dat aangepast is om in gebruik naar beneden te zijn gericht.
Wanneer een eerste element en een tweede element, bijvoorbeeld "oppervlakte" of "doorsnede", "hoofdzakelijk" of "in hoofdzaak" dezelfde grootte hebben, kan dit inhouden dat ze dezelfde grootte hebben, of dat ze dezelfde grootte hebben binnen de nauwkeurigheid van de productieprocessen van de corresponderende objecten. De term kan ook duiden op een systematisch, klein, maar in zijn context betekenisvol verschil in grootte tussen het eerste en het tweede element. De vakman zal de juiste betekenis van deze verwoording erkennen uit zijn context. Zo zal bijvoorbeeld de doorsnede van een pen, die in "hoofdzaak" even groot is als het gat waarin deze pen moet aangebracht worden steeds toch net iets kleiner moeten zijn dan de doorsnede van het gat.
Het vastzetten met een pin of het blokkeren met een pin [in het Frans "caler"] zijn specifieke vormen van borging. Afhankelijk van de context kan daar waar de terminologie wordt gebruikt, kan ook de bredere term "borgen" gebruikt worden, zoals zal ingezien worden door een vakman.
De term "koppelingsmiddel" refereert naar een middel om te koppelen. Dergelijk middel kan een bek zijn. Een "vorktand" is één bek uit twee of meerdere bekken. Een klauw is een bek die ten minste 1 uitsparing omvat die aangepast is om te koppelen over de rand van de buis.
Een eerste aspect van de onderhavige uitvinding omvat een steiger, omvattende ten minste één staander en één (bvb in hoofdzaak niet verticaal geplaatst) verbindingselement, de staanders en verbindingselementen de vorm hebbende van het buis-type waarin de staander ten minste één opening vertoont en waarin deze een uiteinde van het verbindingselement een eerste koppelingsmiddel omvat dat aangrijpt in deze opening.
Het (bvb in hoofdzaak niet verticaal geplaatst) verbindingselement, kan bijvoorbeeld een ligger of diagonaal zijn.
Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat de staander verder ten minste een tweede opening waarin één verbindingselement een koppelingsmiddel omvat dat aangrijpt in deze 2 openingen.
Volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding bevinden de eerste en de tweede opening zich aan tegenoverliggende zijden van de staander.
Deze eerste en tweede opening kunnen zich in voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding op hoofdzakelijk dezelfde hoogte bevinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat de steiger een staander die verder ten minste een derde en een vierde opening omvat waarbij de derde en de vierde opening in het verlengde liggen, volgens de lengterichting van de staander, van de eerste en de tweede opening respectievelijk, waarin de derde en de vierde opening zich verder hoofdzakelijk op dezelfde hoogte bevinden en waarin het koppelingsmiddel van het verbindingselement ten minste 2 vorktanden omvat die aangrijpen aan de 4 openingen, waarbij de eerste vorktand aangrijpt aan de eerste en de tweede opening en de tweede vorktand aangrijpt aan de derde en de vierde opening.
Volgens verdere voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding bevinden de eerste en de tweede opening zich in eikaars verlengde volgens een richting die in hoofdzaak parallel is met de lengterichting van de staander.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel van het verbindingselement ten minste 2 klauwen.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel van het verbindingselement ten minste 1 klauw.
In voorkeursuitvoeringsvormen zijn de eerste en de tweede opening gelijkvormig.
In voorkeursuitvoeringsvormen kan de staander een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede bezitten.
In andere voorkeursuitvoeringsvormen kunnen de één of meerdere staanders in hoofdzaak rechthoekig zijn in dwarsdoorsnede en bijgevolg in hoofdzaak 4 longitudinale zijvlakken omvatten, waarbij ten minste twee van deze zijvlakken voorzien zijn van ten minste twee gaten en gericht zijn in de richting van naburige staanders.
Bij voorkeur bevat een steiger meer dan één ligger en meer dan één diagonaal. Een typische steiger bevat een veelvoud van twee staanders die naast elkaar en boven elkaar worden gestapeld en die met elkaar worden verbonden met behulp van liggers en diagonalen die verbonden worden met de respectievelijke staanders.
Voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvatten ten minste in eikaars verlengde geplaatste en gekoppelde staanders, waarin de staanders verbonden zijn door een verbindingspen die langs een eerste van zijn uiteinden gefixeerd is in één van de uiteinden van de ene staander, en waarvan het tweede van zijn uiteinden in een.....
uiteinde van de tweede staander is aangebracht. Het respectievelijke eerste en tweede van de uiteinden van de pen kunnen bij voorkeur respectievelijk een eerste helft en een tweede helft van de pen zijn.
Deze verbindingspen kan ten minste één opening omvatten ter hoogte van een overeenkomstige opening in de staander.
Volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is de opening in de verbindingspen groter dan de opening van de overeenkomstige opening in de staander, bij voorkeur volgens de lengterichting van de staander, zodanig dat de ruimte rondom en nabij de interne rand van de overeenkomstige opening in de buis of staander vrij wordt gehouden.
In uitvoeringsvormen omvat de steiger 2 identieke staanders volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding die met elkaar verbonden kunnen zijn, doordat deze aangrenzend met en naast elkaar geplaatst zijn en gekoppeld worden, bijvoorbeeld door een blokkeermiddel doorheen overeenkomstige gaten van de eerste en aangrenzende tweede steiger te steken. Dit laat toe van ie steigerconstructie algemeen, of op zijn minst lokaal te verstevigen en aldus de draagcapaciteit van de steiger be verhogen.
Volgens een tweede aspect van de onderhavige uitvinding wordt er een staander getoond van het huistype die aangepast is om deel uit te maken van een steiger, waarin de staander ten minste één opening omvat die aangepast is om een koppelingsmiddel van een (bvb in hoofdzaak niet verticaal te plaatsen) verbindingselement te ontvangen.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat de staander ten minste twee openingen die aangepast en aangebracht zijn om een koppelingsmiddel van een verbindingselement te ontvangen.
Deze eerste en tweede opening kunnen zich aan tegenoverliggende zijden van de staander bevinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen bevinden de eerste en de tweede opening zich in eikaars verlengde volgens een richting die in hoofdzaak parallel is met de lengte richting van de staander.
In voorkeursuitvoeringsvormen zijn de openingen in hoofdzaak van het ellips-type of ei-type en loopt de lengteas van de opening in hoofdzaak evenwijdig met de lengterichting van de staander. De ronding van de ellipsof eivormige gaten of openingen kan de fixatie van een verbindingselement zoals bijvoorbeeld een ligger of diagonaal in de opening verbeteren. In andere uitvoeringsvormen zijn de openingen rechthoekig of vierkant of hebben ze een andere geschikte vorm.
In voorkeursuitvoeringsvormen zijn de staanders in hoofdzaak cirkelvormig in dwarsdoorsnede.
In meer de voorkeur genietende uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn de staanders in hoofdzaak rechthoekig of vierkant in dwarsdoorsnede en omvatten ze bijgevolg (of zijn in hoofdzaak opgebouwd uit) in hoofdzaak 4 longitudinale zijvlakken. Dergelijke staanders zijn in het algemeen sterker (ze kunnen meer last dragen zonder te plooien of beschadigd te worden), wegens onder andere hun specifieke vorm en de relatief grotere aanwezigheid van metaal in de staander wanneer vergeleken met bijvoorbeeld een corresponderende ronde staander.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat de staander ten minste 2 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen volgens de lengte richting van de staander, in ten minste 2 verschillende van 4 orthogonaal op elkaar staand gekozen richtingen volgens de dwarsdoorsnede van de staander. In het geval van staanders met vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede komen de ten minste 2 verschillende richtingen bij voorkeur overeen met de richtingen die orthogonaal staan op 2 van de 4 longitudinale zijvlakken van de staander. Anders bekeken omvat de staander ten minste 2 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen volgens de lengterichting van de staander, die ten opzichte van elkaar gescheiden zijn door een rotatie hoek rondom de lengteas van de staander die een veelvoud van 90 graden bedraagt. In voorkeursuitvoeringsvormen bedraagt deze hoek 180 graden.
In verdere uitvoeringsvormen omvat de staander 3 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen volgens de lengterichting van de staander, waarvan de kolommen van elk paar van kolommen telkens ten opzichte van elkaar gescheiden zijn door een rotatie hoek rondom de lengteas van de staander die een veelvoud van 90 graden bedraagt. In het geval van staanders met vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede komen de 3 verschillende richtingen bij voorkeur overeen met de richtingen die orthogonaal staan op 3 van de 4 longitudinale zijvlakken van de staander.
In voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat de staander 4 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen volgens de lengte richting van de staander, in 4 orthogonaal op elkaar staand gekozen richtingen volgens de dwarsdoorsnede van de staander. In het geval van staanders met vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede komen de 4 verschillende richtingen bij voorkeur, overeen met de richtingen die orthogonaal staan op de 4 longitudinale zijvlakken van de staander. Anders bekeken omvat de staander 4 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen volgens de lengterichting van de staander, die ten opzichte van elkaar gescheiden zijn door constante rotatie hoek rondom de lengteas van de staander die 90 graden bedraagt.
In het geval dat de staanders met vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede, zijn de aanwezige kolommen van gaten bij voorkeur gecentreerd op de longitudinale zijvlakken waar ze in omvat zijn. Deze staanders hebben bij voorkeur een breedte van bijvoorbeeld ongeveer 3 cm, ongeveer 4cm, ongeveer 5 cm, ongeveer 6 cm, ongeveer 7 cm, maar grotere en kleinere breedtes zijn niet uitgesloten.
In voorkeursuitvoeringsvormen bevinden de aangrenzende gelijkvormige openingen in een zelfde kolom zich telkens op een constante afstand van elkaar. De afstand tussen 2 opeenvolgende gaten in eenzelfde kolom bedraagt bij voorkeur meer dan 2, meer bij voorkeur meer dan 3, of meer dan 5 of meer dan 10 cm. Deze afstand bedraagt bij voorkeur minder dan 30 cm , minder dan 50 cm, minder dan 54 cm, minder dan 1 m, minder dan 2 m, minder dan 2,16 m.
Deze afstand kan bijvoorbeeld 3, 3.2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 20, 30 cm bedragen.
Nabij de uiteinden van de staander zijn de laatste openingen bij voorkeur op een afstand van het uiteinde geplaatst die in hoofdzaak gelijk is aan de helft van de constante afstand tussen de gaten. Dit zorgt voor ook een constante afstand tussen de gaten bij de overgang tussen bijvoorbeeld 2 boven elkaar staande en gekoppelde staanders (tussen het laatste gat van de ene staander en het eerste van de volgende staander).
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat de staander verder een verbindingspen die langs een eerste van zijn uiteinden gefixeerd is in een van de uiteinden van de staander.
Deze verbindingspen omvat ten minste één opening ter hoogte van een overeenkomstige opening in de staander. Deze opening in de verbindingspen is bij voorkeur groter dan de opening van de overeenkomstige opening in de staander, bij voorkeur volgens de lengte richting van de staander, zodanig dat de ruimte nabij de interne rand van de overeenkomstige opening in de buis vrij wordt gehouden. Zodoende verhindert de aanwezigheid van de pen in een van de uiteinden van de staanders niet dat de staander ter hoogte van de pen niet compatibel zou zijn met de koppelingsmiddelen van bijvoorbeeld liggers volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Inderdaad, de wanddikte van de staander zou, rondom de opening, ondanks de aanwezigheid van de pen, even groot zijn dan de wanddikte van de staander op een hoogte waar geen pen aanwezig is. Het valt op te merken dat het naargelang de uitvoeringsvorm van het inhaaksysteem (dus koppelingsmiddel), voldoende kan zijn van deze vrij9ehouden ruimte zich enkel onderaan de rand van de opening bevindt, of enkel onderaan en bovenaan de opening. In andere uitvoeringsvormen zou het voldoende kunnen zijn dat deze vrijgehouden ruimten zich aan de zijkanten (lateraal) aan de openingen bevinden.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan de pen voorzien zijn van gaten ter hoogte van elk aanwezig gat of opening in het overeenkomstig uiteinde van de staander.
Het valt op te merken dan 2 identieke staanders volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding met elkaar kunnen gekoppeld worden in een steigerconstructie, door deze naast elkaar te plaatsen en te koppelen, bijvoorbeeld door een blokkeermiddel doorheen overeenkomstige gaten van de eerste en aangrenzende tweede steiger te steken. Dit laat toe van de steigerconstructie algemeen, of op zijn minst lokaal te verstevigen en aldus de draagcapaciteit van.de steiger te verhogen.
Verder valt het op te merken dat de staanders volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding bij voorkeur een glad buitenoppervlak hebben, dat geen uitsteeksels omvat. Dit reduceert bijvoorbeeld het noodzakelijke volume voor opslag en transport. De staanders hebben bij voorkeur een constante dwarsdoorsnede loodrecht op de lengterichting van de staander. De staanders zijn bij voorkeur hol.
Een derde aspect van de onderhavige uitvinding omvat een (bvb in hoofdzaak niet verticaal te plaatsen)verbindingselement voor een steiger dat een koppelingsmiddel omvat dat aangepast is om te koppelen met een in hoofdzaak buisvormige staander waarin het koppelingsmiddel aangepast is om aan te grijpen aan ten minste één opening in de staander.
In voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat het koppelingsmiddel ten minste 1 klauw die aangepast is om in de opening aangebracht te worden, en om vast te haken in de staander achter de opening.
In voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is het koppelingsmiddel aangepast om aan te grijpen aan ten minste twee openingen in de staander. Dit brengt in het algemeen een verbeterde fixatie dan wanneer het aangrijpen aan slechts 1 opening gebeurt.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel twee klauwen die aangepast zijn om aan te grijpen aan de twee openingen die zich aan dezelfde kant van de staander bevinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel twee vast ten opzichte van elkaar gepositioneerde klauwen die na het inhaken aangrijpen achter de onderkant van de respectievelijke openingen.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel twee klauwen die aangepast zijn om na het aanbrengen in de respectievelijke openingen, uit elkaar geduwd te worden zodat de twee klauwen aangrijpen aan de onderkant van de onderste en de bovenkant van de bovenste opening respectievelijk.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het koppelingsmiddel twee klauwen die aangepast zijn om na het aanbrengen in de respectievelijke openingen, naar elkaar getrokken te worden zodat de twee klauwen aangrijpen aan de onderkant van de bovenste en de bovenkant van de onderste opening respectievelijk.
In voorkeursuitvoeringsvormen is het koppelingsmiddel aangepast om een doorsteekverbinding te vormen doorheen de eerste en de tweede opening van een staander, die zich aan tegenoverliggende zijden van de staander bevinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het verbindingselement verder ten minste één scharnier of kruisscharnier of middel met gelijkaardige functionaliteit. Dit kan het inhaken van het verbindingselement vergemakkelijken, zeker wanneer het verbindingselement, dat typisch aan elk van zijn twee uiteinden een koppelingsmiddel omvat, reeds gekoppeld is aan een eerste staander en verder dient gekoppeld te worden met een tweede staander. Verder laat de aanwezigheid van een scharnier of kruisscharnier of ander scharnier middel met gelijkaardige functionaliteit het oriënteren toe van een eerste deel van het verbindingselement ten opzichte van een tweede deel van het verbindingselement in elke willekeurige horizontale, verticale of ruimtehoek, waarbij beide delen zich aan verschillende zijden van het scharnier element bevinden. Deze ruimtehoek kan door de vakman gedefinieerd worden in de bolcoördinaten (rho, teta): in een orthogonaal assenstelsel (Χ,Υ,Ζ), waarin het eerste deel van het verbindingselement volgens de X-as loopt en het scharniermiddel zich in de oorsprong bevindt, refereert teta naar de hoek van het tweede deel met de X as in het X-Y vlak en rho naar de hoek van het tweede deel met de Z-as. Het eerste en het tweede deel van het verbindingselement omvatten typisch 2, of de 2, buisdelen die in de staander zijn omvat. Dit laat toe dat een continu, en in bepaalde uitvoeringsvormen volledig, horizontaal, vertikaal of ruimte spectrum van hoeken mogelijk wordt tussen 2 naburige, verbonden steigervakken. Dit laat bijgevolg toe van steigers of stellingen aan te bouwen nabij een niet plat(te) en/of gekromd(e) oppervlak of façade (bijvoorbeeld van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een kerk, of opslagvat van het cilindervormige type). Dit kan bijvoorbeeld ook toelaten van bepaalde hoogteverschillen van de ondergrond op te vangen.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het element een ligger of diagonaal voor een steiger. De ligger kan in voorkeursuitvoeringsvormen een versterkte ligger zijn in die zin dat de 2 koppelingsmiddelen van de ligger bevestigd kunnen zijn aan meer dan een buis element, zoals bijvoorbeeld 2 buiselementen, die de koppelingsmiddelen met elkaar verbinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het verbindingselement verder een geïntegreerd borgmiddel om het verbindingselement te borgen. Dit borgmiddel kan bij voorkeur geactiveerd worden door een geïntegreerd activatiemiddel. In voorkeursuitvoeringsvormen kunnen de twee borgingsmiddelen die typisch in een verbindingselement omvat zijn geactiveerd worden door één enkel activatiemiddel dat gekoppeld is met beide borgingsmiddelen.
De ligger, diagonaal of andere kunnen of automatisch of handmatig geborgd worden bij het inhaken. Bij de automatische borging kan er een blokkering worden voorzien in de ligger, diagonaal e.a. die automatisch vast klikt wanneer de verbinding in het verbindingsgat aangebracht wordt. De ontborging zal manueel gebeuren door middel van een asje met hendel, haakje of draaiknop waarmee de blokkering kan worden verwijderd.
Een andere mogelijkheid is het manueel borgen. Hiervoor kan dan een hendel, klepje, haakje, draaiknop of andere voorzien zijn.
Deze automatisch borging heeft als grote voordeel dat men nooit kan vergeten om een onderdeel te borgen wat leidt tot een verhoging van de veiligheid. Borging kan gebeuren op: 1 of meer zijkanten van de opening; 1 of meer aan de opening aangrenzende oppervlakken aan de binnenkant van de opening; 1 of meer aan de opening aangrenzende oppervlakken aan de buitenkant van de opening;
Het valt op te merken dat ook andere elementen denkbaar zijn die in combinatie met een steiger of staander volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kunnen gebruikt worden, die een koppelingsmiddel omvatten dat aangepast is om aan te grijpen aan een of meerdere gaten of openingen van een staander volgens de onderhavige uitvinding. Dergelijke elementen zijn bijvoorbeeld maar niet alleen consoles, tralie liggers (omvattende traliewerk gebaseerd op liggers en verbindingselementen tussen dergelijke liggers) kantplanken, en leuningen
In een vierde aspect van de onderhavige uitvinding is verder een voetvijzel voorzien, die aangepast is om samen te werken met een staander volgens de uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Deze voetvijzel is bij voorkeur ook aangepast om samen te werken met een verbindingselement volgens de uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
Het valt. op te merken dat verschillende koppelingsmiddelen gecombineerd kunnen worden in een steiger, of in een vak van een steiger, of voor een verbindingselement. Zo kunnen er, wanneer een steiger met horizontale rechthoekige vakken wordt beschouwd, verschillende koppelingsmiddelen gebruikt worden in de breedterichting (typisch zijkant, loodrecht op een muur). van de vakken dan deze die gebruikt worden in de lengterichting (typisch voorkant, parallel met een muur bijvoorbeeld) van de vakken.
Liggers kunnen dezelfde koppelingsmiddelen omvatten aan de beide uiteinden maar deze kunnen ook verschillen, naargelang de beweging die nodig is om de koppelingsmiddelen te doen aangrijpen met een tweede staander, nadat het aangrijpen met een eerste staander al is verwezenlijkt.
Hetzelfde geldt voor de diagonalen.
Verder kunnen bepaalde koppelingsmiddelen, die hierna nog in detail zullen beschreven worden, meer aangepast zijn voor gebruik in diagonalen, terwijl andere meer aangepast kunnen voor gebruik in liggers.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan een verbindingselement slechts aan één van zijn uiteinden een koppelingsmiddel omvatten, dat aangepast is om aan te grijpen aan één of meerdere openingen in de staander. Het......
andere, vrijstaande uiteinde van het verbindingselement ( in sommige uitvoeringsvormen het vrijstaande uiteinde van de buis die met het koppelingsmiddel is verbonden) kan aangepast zijn om te koppelen met een verdere buis, die op haar beurt eventueel opnieuw kan gekoppeld worden met een daarop volgende buis, etc... Door uiteindelijk aan het andere uiteinde van de aan elkaar verbonden reeks van buizen een tweede koppelingsmiddel te voorzien (door bijvoorbeeld opnieuw een verbindingselement te voorzien met slechts 1 koppelingsmiddel) kunnen relatief grote afstanden overbrugt worden tussen 2 niet aangrenzende naast elkaar staande steigervakken, zonder dat er onder de overbrugging staanders dienen te worden aangebracht.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kunnen de buizen die gebruikt worden voor de overbrugging staanders zijn. In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding worden er koppelingsmiddelen voorzien volgens uitvoeringsmiddelen van de onderhavige uitvinding die aangepast zijn om te koppelen in een uiteinde van een staander volgens de onderhavige uitvinding (door bijvoorbeeld in of over een uiteinde van de staander te schuiven en verder geborgd te worden door middel van bijvoorbeeld een pin)_en die verder aangepast zijn om aan te grijpen aan een opening in de zijkant van de staander.
Wanneer er verschillende verbindingselementen dienen aan te grijpen op een zelfde hoogte van een staander, dient er rekening gehouden te worden met de betreffende koppelingsmiddelen. In het voorbeeld van een rechthoekige staander die 4 vlakken omvat die elk voorzien zijn van gaten: sommige koppelingsmiddelen haken in aan 1 kant van de staander, en laten toe dat er achteraf ook in de andere vrije openingen op dezelfde hoogte van de staander gelijkaardige koppelingsmiddelen aangrijpen, omdat er intern in de staander de nodige ruimte vrij blijft. Ze laten bijvoorbeeld ook toe dat er op dezelfde hoogte ook nog een koppelingsmiddel van het type "doorsteekverbinding" wordt gevormd. Wanneer er bijvoorbeeld 2 koppelingsmiddelen van het type "doorsteekverbinding" gebruikt worden kunnen deze niet op dezelfde hoogte gekoppeld worden met de steiger.
De uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding laten echter eenvoudig toe van de verschillende verbindingsmiddelen aan te brengen op niveaus die weinig verschillen (bijvoorbeeld ongeveer 3 cm), zonder de stabiliteit en stevigheid van de steiger betekenisvol te verzwakken.
In uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding zijn er ook geknikte liggers voorzien van het buis-type, die aan elke kant nabij het koppelingsmiddel verder een (telkens neerwaartse of opwaartse) knik vertonen, zodat de buis van de geknikte ligger hoofdzakelijk toch op een hoger of lager niveau uitkomt dan dat waar de koppelingsmiddelen van de geknikte buis gekoppeld zijn aan de staander, dat bijvoorbeeld overeenkomt met het niveau van een andere ligger in een richting die loodrecht staat op de richting van de geknikte ligger.
In verdere uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, van het type "geschrankte ligger", kunnen de koppelingsmiddelen van het type "doorsteekverbinding", in het bijzonder de bekken of vorktanden ervan, een dwarsdoorsnede omvatten die in hoofdzaak overeenkomt met een van de 2 gelijke zijdelingse helften van de openingen in de staander (bijvoorbeeld verticale of horizontale helften). Dit zou toelaten van 2 koppelingsmiddelen van het type doorsteekverbinding toch te koppelen met de staander op dezelfde hoogte, meer nog, in hetzelfde paar van tegenoverliggende gaten.
Het valt op te merken dat de steigers, staanders, verbindingselementen en vijzels volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding ook bruikbaar kunnen zijn voor het ondersteunen en schoren, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij betonwerken. Hiervoor kan het voordelig zijn dat verschillende staanders in eikaars verlengde of naast elkaar aan elkaar gekoppeld kunnen worden.
De blokkeringsmiddelen zoals bijvoorbeeld enkelvoudige pinnen die gebruikt kunnen worden in combinatie met uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, zijn bij voorkeur van het langwerpige type, en hebben bij voorkeur een constante dwarsdoorsnede die in hoofdzaak gelijk is aan (typisch licht kleiner, e.g. 0.5 mm spatie openlatend) de openingen in de staanders. Een van de uiteinden van de enkelvoudige pinnen kan aangepast zijn om er op eenvoudige wijze een kracht op uit te kunnen oefenen om zodoende de verwijdering van het blokkeringsmiddel uit bijvoorbeeld een staander te vergemakkelijken. Het kan bijvoorbeeld een ringstructuur omvatten die met de rest van de pin is verbonden.
Andere blokkeringsmiddelen van het type "dubbele pinnen" of "multipele pinnen" of meervoudige pinnen kunnen meer dan een pin omvatten die samen een vorkstructuur vormen en waarbij elke pin bij voorkeur overeenstemt met de enkelvoudige pin volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. De verschillende pinnen omvat in dergelijke blokkeringsmiddelen kunnen verbonden zijn met elkaar via een verbindingsstuk. Ze kunnen bijvoorbeeld één geheel vormen met het verbindingsstuk. Het verbindingsstuk kan verder aangepast zijn om er op eenvoudige wijze een kracht op uit te oefenen om zodoende de verwijdering van het blokkeringsmiddel uit bijvoorbeeld een staander te vergemakkelijken. Het kan bijvoorbeeld een ringstructuur of handvat-achtige structuur omvatten.
Verder valt op te merken dat telkens wanneer de terminologie "middel" wordt gebruikt, dit kan refereren naar "inrichting" of "apparaat"; zo kan het "koppelingsmiddel" bijvoorbeeld evenzeer een koppelingsinrichting of koppelingsapparaat worden genoemd.
De bovenstaande en andere voordelige eigenschappen en doelen van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen worden door de volgende gedetailleerde beschrijving wanneer ze wordt gelezen in combinatie met de respectievelijke tekeningen,
De begeleidende tekeningen worden gebruikt om uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding te illustreren.
Verwijzingssymbolen zijn zodanig gekozen dat ze dezelfde zijn voor vergelijkbare of dezelfde elementen of eigenschappen in verschillende figuren of tekeningen.
De beschrijving van de aspecten van de onderhavige uitvinding wordt volbracht door middel van specifieke uitvoeringsvormen en met verwijzing naar maar niet beperkt tot bepaalde tekeningen. De afgeheelde figuren zijn slechts schematisch en zouden als niet beperkend moeten worden beschouwd. Bijvoorbeeld bepaalde elementen of eigenschappen kunnen buiten proportie of schaal zijn voorgesteld in verhouding tot andere elementen.
In de beschrijving van bepaalde uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding, zijn verschillende eigenschappen soms gegroepeerd in een enkele uitvoeringsvorm, figuur, of beschrijving daarvan met als doel bij te dragen tot het begrip van een of meer van de verschillende inventieve stappen. Dit mag niet geïnterpreteerd worden alsof alle eigenschappen van de groep noodzakelijk aanwezig zijn om een specifiek probleem op te lossen. Inventieve aspecten bevinden zich niet enkel in alle eigenschappen van zulke groep eigenschappen aanwezig in de beschrijving van een specifieke uitvoeringsvorm.
In figuren' 22A, B, C, D worden een steiger (1), staanders (2) en verbindingselementen (31 (311,321 in de lengte van de steigervakken), 32 (322,312 in de breedte van de steigervakken)) afgebeeld volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Figuur 22A toont een vooraanzicht van dergelijke steiger, terwijl figuur 22B een perspectiefzicht van dezelfde steiger afbeeldt, figuur 22C een zijaanzicht van dezelfde steiger afbeeldt en figuur 22D een bovenaanzicht van diezelfde steiger afbeeldt. De steiger is opgebouwd uit meerdere staanders, typisch een veelvoud van twee staanders, die steigervakken vormen die naast elkaar of boven elkaar kunnen worden opgesteld en gekoppeld. De staanders (2) worden door middel van liggers en diagonalen met elkaar verbonden om zodoende de vakken te vervolledigen en stevigheid en stabiliteit te voorzien voor de volledige steiger constructie. De staanders (2) waaruit de steiger is opgebouwd omvatten volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding een reeks van vooraf aangebracht openingen of gaten (7). Deze openingen of gaten hebben bij voorkeur dezelfde vorm en zijn aangebracht op bij voorkeur constante afstanden tussen elkaar. Deze constante afstand kan bijvoorbeeld gekozen worden op ongeveer 3 cm. Om het hoogte niveau van een gat gemakkelijker te kunnen inschatten bijvoorbeeld om het horizontaal plaatsen van de liggers tussen 2 staanders te vereenvoudigen, kunnen de gaten (bijvoorbeeld in een kolom) op een systematische manier gemerkt worden, zoals bijvoorbeeld genummerd of gemerkt worden met een regelmatige herhaling van een opeenvolgende reeks van symbolen (bijvoorbeeld vierkant / bolletje / driehoek / vierkant /...). Bij voorkeur zijn de staanders van de onderhavige uitvinding zoals afgebeeld in figuur 22B zodanig dat ze een vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede hebben. Elk van de vier vlakken die de staander definiëren zijn bij voorkeur voorzien van dergelijke kolommen van gaten. De liggers en diagonalen die aangepast zijn om gebruikt te worden in dergelijke steigers en in combinatie met de staanders volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvatten koppelingsmiddelen 4 (4A, 4B) die aangepast zijn om aan te grijpen aan ten minste één opening van de staander. Deze koppelingsmiddelen kunnen verder ook aangepast zijn om aan te grijpen aan twee openingen, die aan dezelfde kant van de staander liggen, of aan twee openingen die aan tegenovergestelde zijde van de staander liggen.
Verder kunnen de koppelingsmiddelen ook aangepast zijn om aan te grijpen aan meer dan twee openingen, bijvoorbeeld aan vier openingen waarbij de vier openingen bestaan uit twee paren van tegenovergestelde openingen, waarbij de paren opgelijnd zijn volgens de lengterichting van de staanders. De staanders zijn bij voorkeur verder aangepast om gekoppeld te worden met een bovenliggende of onderliggende staander. Onderaan de steiger worden ook voetvijzels (6)voorzien, als het ware de voetstukken van de steiger, die aangepast zijn om samen te werken met de staander en verbindingselementen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
In figuur 23 worden mogelijke uitvoeringsvormen van de gaten, die in elk van de vier zijvlakken van de staander kunnen worden aangebracht, afgebeeld. Deze gaten zijn bij voorkeur van het ellips-type, maar kunnen ook rechthoekig of vierkant zijn. Ze kunnen ook andere vormen hebben, zoals erkend zal worden door de vakman. De openingen (7) afgebeeld in figuur 23 bestaan in hoofdzaak uit vier zijkanten (71,71',72,72') die samen een langwerpige opening definiëren, waarvan de lengterichting in hoofdzaak parallel is met de lengterichting van de staander. De verbinding tussen deze 4 zijkanten kan hoekig zijn of eerder afgerond. De bovenste en onderste zijkant van de opening (71, 71')kunnen bijvoorbeeld recht gekozen worden (en zijn dus zonder kromming), terwijl de zijkanten van de opening (72, 72'), gekromd kunnen zijn waarbij deze kromming bij voorkeur convex is en dus naar buiten is gericht. Het naar buiten toe gekromd zijn van de zijkanten van de opening kan het fixeren van een koppelingsmiddel volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding vergemakkelijken, of verbeteren. Deze vorm kan ook het inbrengen van een klauw, bek of vorktand vergemakkelijken, en de vorm van de opening kan dus in functie van deze karakteristieken gekozen worden.
Ook de bovenkant 71 en onderkant 71' van de opening 7 kan gekromd zijn, waarbij deze kromming bij voorkeur convex is en naar buiten toe gericht is.
De openingen kunnen een hoogte of lengte hebben van ongeveer 15, ongeveer 20, ongeveer 25, ongeveer 30 mm, ongeveer 35mm, ongeveer 40mm of ongeveer 45 mm. Ze kunnen bijvoorbeeld een hoogte hebben van 30.5 mm. De openingen kunnen een breedte hebben die varieert maar bijvoorbeeld gemiddeld ongeveer 15 mm, of ongeveer 20mm, of ongeveer 25 mm.
In Figuren 24A en 24B wordt er een staander (2) volgens uitvoeringvormen van de onderhavige uitvinding afgebeeld. Deze staander is in hoofdzaak vierkant in dwarsdoorsnede en omvat op elk van zijn zijvlakken kolommen van gelijkvormige gaten (7) die op vaste tussenafstand van elkaar geplaatst zijn volgens de lengterichting van de staander en bij voorkeur zodanig dat de lengte-as van elke opening ook opgelijnd is met de lengte-as van de staander. Bovenaan de staander kan deze een verbindingspen omvatten (28) die langs een eerste van zijn uiteinden (282) gefixeerd is in een van de uiteinden van de ene staander, en waarvan het tweede van zijn uiteinden (281) aangepast is om aangebracht te worden in een uiteinde van een andere staander. De twee uiteinden zijn typisch rechtstreeks met elkaar verbonden of verbonden via een verbredingsdeel 29. Het verbindingsdeel kan een schuin ten opzichte van de langsrichting van de staander lopend oppervlak omvatten en aldus een continue overgang tussen de 2 delen voorzien, maar de overgang tussen de 2 delen kan ook via een discontinue stap gebeuren waarin de diameter van de verbindingspen 28 ter hoogte van het verbredingsdeel 29 een stap maakt. De verbindingspen omvat ter hoogte van de openingen in de staander (7) ook openingen (7*) die gecentreerd liggen ten opzichte van de openingen (7). De opening in de verbindingspen is hier dan de opening van de overeenkomstige opening in de staander, in hoofdzaak volgens de lengte richting van de staander, zodanig dat de ruimte rondom en nabij de interne rand van de overeenkomstige opening in de buis vrij wordt gehouden.
De openingen 7 en 7* zijn hier even breed afgebeeld maar dit is niet strikt noodzakelijk. Ook kunnen de openingen.
7 en 7* een verschillende algemene vorm hebben of niet isomorf zijn.
Om de staanders op elkaar te kunnen plaatsen kan er dus een pen voorzien worden die in de staander geperst wordt en door middel van bijvoorbeeld klinknagels (bouten of lassen) geborgd wordt. De pen zal enkele millimeters buiten de staander dezelfde afmetingen hebben als de binnenkant van de buis om een sluitende verbinding te bekomen. De pen kan bij voorkeur voorzien zijn van gaten die overeen komen met de gaten van de staander en de uitsparingen voor de verbinding met de ligger.
In andere uitvoeringsvormen afgebeeld in figuur 28, is de verbindingspen 28 los van de staander, en aangepast om in of over de staander te schuiven, hiervoor een constante, licht kleinere of licht grotere diameter hebbende dan de staander, en verder beschreven zoals in de gefixeerde pen. Deze pen 28 kan dan door middel van bijvoorbeeld één, twee of meerdere pinnen, die doorheen gaten in de pen en staanders aangebracht worden, geplaatst worden in of over de uiteinden van de vast te verbinden staanders. Merk op dat de gaten in de pen, wanneer deze in de staanders aangebracht wordt, gelijkaardig zijn aan de gaten beschreven voor de gefixeerde pen. Wanneer de pen echter over de staanders schuift, zijn de gaten bij voorkeur ook zodanig dat het aangrijpen van de koppelingsmiddelen in de gaten van de staander niet wordt belemmerd ter hoogte van de pen (aangrijpen geschiedt doorheen de pen in dit geval). Deze gaten zijn dan gelijkaardig aan de gaten 7** zoals hieronder beschreven in het kader van de uitvoeringsvormen R voor een voetvijzel. Dergelijke pennen kunnen ook gebruikt worden voor de verbinding van verschillende staanders in een overbruggingsconstructie tussen 2 niet aangrenzende naast elkaar staande steigervakken, zoals bijvoorbeeld hierboven beschreven.
Merk op dat de openingen in de pennen 28, die zich nabij de uiteinden van de pennen bevinden, bijvoorbeeld de eerste en tweede gaten (aan alle kanten van de staander waar gaten zijn voorzien) van dezelfde grootte kunnen zijn als de gaten in de staander 7. Dit laat het vastzetten van de staander en de pen toe met een pin die aangepast is voor gebruik met gaten 7 (in hoofdzaak dezelfde dwarsdoorsnede hebbende en aangepast zijnde om aangebracht te worden in de gaten 7). De anderen aanwezige gaten kunnen dan van het type 7* en 7** zijn. Dit kan gelden voor zowel de gefixeerde als de losse pennen, en in het geval van de losse pennen, voor zowel de uitvoeringsvormen waarin de pen zich intern aan de staanders bevindt als de uitvoeringsvormen waarin de pen zich aan de buitenkant van de staanders bevindt. In de uitvoeringsvormen met een gefixeerde pen in een uiteinde van de staander kunnen enkel de openingen nabij het niet-gefixeerde uiteinde van de gefixeerde pen van het type 7 zijn (bijvoorbeeld het eerste gat of de eerste 2 gaten nabij dit uiteinde), terwijl de andere gaten van het type 7* kunnen zijn.
In figuren 29A, 29B, 29aA en 29aB wordt een pen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding afgebeeld. Deze pen is gelijkaardig aan de pen afgebeeld in figuur 28 en is voorzien om aangebracht te worden aan het uiteinde van een staander, om zodoende een koppeling van een horizontaal aan te brengen staander met een eerste verticaal staande staander mogelijk te maken. Hierdoor kan de pen 28 ofwel inwendig in de horizontaal te plaatsen staander schuiven (figuur 29aA, figuur 29aB) of uitwendig over de horizontaal te plaatsen staander schuiven (figuur 29A, figuur 29B). Zoals ook beschreven voor de losse pen die ook beschreven werd in figuur 28, omvat de pen in deze uitvoeringsvorm ook gaten 7** of 7*. Verder kunnen deze pennen gekoppeld worden met de verticaal staande staander door middel van een bevestigingsmechanisme 531 dat een door een gat in de verticale staander aan te brengen deel 5311 omvat dat kan voorzien zijn van schroefdraad (of een ander geschikt zelf borgend middel)aan een van zijn uiteinden, waarop een moer of gelijkaardig element 5312 kan geschroefd worden om zodoende een bevestiging aan de verticale staander van de pen te verwezenlijken. Het deel 5311 omvat bij voorkeur een dwarsdoorsnede die in hoofdzaak gelijk is aan de oppervlakte van de opening 7. Het deel 5311 is bij voorkeur gefixeerd aan de pen 28 aan zijn andere uiteinde (bijvoorbeeld vastgelast). Merk op dat de openingen nabij het vrijstaande uiteinde van de pen volgens de figuren 29A, 29B, 29aA en 29aB ook kunnen overeenstemmen met openingen 7 in de staander zoals beschreven voor de losstaande pen, maar dat de verdere openingen in deze pen bij voorkeur overeenkomen met de openingen 7* of 7**, zoals beschreven voor de losse verbindingspen. De lengte van het deel 5311 kan in hoofdzaak overeenkomen met de breedte van een staander, of met een veelvoud, bijvoorbeeld het dubbele van, de breedte van een staander. Dit laat het bevestigen aan een of meerdere staanders toe.
De borging van boven elkaar staande staanders kan gebeuren door een pin te steken dwars door de pen en de staander. De borging kan echter ook gebeuren door de liggers, diagonalen of andere verbindingselementen, afhankelijk van de gebruikte koppelingsmiddelen.
De staander kan ook automatisch geborgd worden.
Hierbij kan er in de pen van de staander een haakje ingrijpen. Het haakje kan ingebouwd zijn onderaan de bovenste staander en dit ter hoogte van bijvoorbeeld het bovenste gat van de pen van de onderste staander. Wanneer staander en pen in elkaar worden geschoven zal het haakje dankzij de zwaartekracht of door middel van een veermiddel (zoals bijvoorbeeld een veer) zich automatisch vastklikken achter de pen waardoor de staander zonder een extra handeling uit te voeren automatisch geborgd wordt. Voor de ontborging zal het haakje door het gat moeten worden geduwd.
In figuur 1 wordt een koppelingsmiddel (4) volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding afgebeeld. De koppelingsmiddelen kunnen op verschillende manieren aan de rest van het verbindingselement verbonden worden door middel van een bevestigingsdeel 5. Ze kunnen bij voorkeur gelast, geklonken of vastgeschroefd worden of op andere manieren die gekend zijn door de vakman verenigd worden met de rest van het verbindingselement, zoals bijvoorbeeld met één of meerdere staven of buizen (3IX,31Y,32X,32Y) die de bijvoorbeeld twee koppelingsmiddelen van het verbindingselement met elkaar verbinden. Hiervoor kunnen er in dit verbindingselement gaten 8 voorzien zijn, bijvoorbeeld in het bevestigingsdeel 5. De figuur, en gelijkaardige verdere figuren, tonen aan de linker- en rechterzijde respectievelijk een achteraanzicht en een vooraanzicht van het koppelingselement. Onderaan wordt een bovenaanzicht van het koppelingselement afgebeeld. Centraal staat het zijaanzicht van het koppelingselement. Het koppelingselement omvat twee klauwen 9 en 9' die aangepast zijn om aan twee gaten van dezelfde zijde van de staander aan te grijpen. De klauwen (of in andere uitvoeringsvormen bekken of vorktanden) kunnen verbonden zijn met het bevestigingsdeel 5 via een verbindingslichaam 90. Het lichaam 90 kan geïntegreerd zijn met de klauwen, vorktanden of bekken en/of met het verbindingsmiddel 5. In het bijzonder is het koppelingsmiddel aangepast om aangebracht te worden in twee openingen in de staander en om daarna vast te haken in de rand van deze openingen, in het bijzonder de onderste rand van de betreffende openingen in de staander, door middel van een uitsparing 91 en 91' die de klauw definiëren. Verder is het koppelingsmiddel voorzien van een borgingsmiddel 12, dat manueel kan geactiveerd worden door middel van een staafje 10, dat kan eindigen in een oog, dat doorheen een opening 13 in het lichaam 90 loopt, en dat aan de andere kant verbonden is met het blokje of borgingsmiddel 12. Het blokje wordt geleid in zijn beweging door een geleidingsstructuur of rail 12A waarmee het blokje 12 bij voorkeur verschuifbaar gekoppeld is. Na het inhaken in de gaten 7 van de staander, komt er tussen het bovenoppervlak van de bovenste klauw en de bovenkant van de opening een ruimte vrij die kan opgevuld worden met het blokje of het borgingsmiddel 12. In figuur 1' wordt een perspectiefzicht van dezelfde uitvoeringsvorm afgebeeld.
In figuur IA wordt er een gelijkaardig koppelingsmiddel afgebeeld met dubbele klauw en manuele borging, dat verder voorzien is van een scharnierpunt (11) bovenaan, dat zich situeert nabij de bovenste klauw 9 en tussen de bovenste klauw 9 en het bevestigingsdeel 5. Deze uitvoeringsvormen van het koppelingsmiddel is bij voorkeur bruikbaar voor verbindingselementen van het diagonale type. Het scharnierpunt (11) laat een verticaal scharnieren van de ligger toe. In figuur 1B wordt er een koppelingsmiddel afgebeeld met dubbele klauw en manuele borging, dat verder voorzien is van een scharnierpunt 11 onderaan, dat zich situeert tussen de onderste klauw 9' en het bevestigingsdeel 5. Deze uitvoeringsvorm kan bij voorkeur gebruikt worden voor verbindingselementen van het type diagonaal. In bepaalde uitvoeringsvormen kan een diagonaal een eerste koppelingsmiddel omvatten volgens figuur IA aan zijn eerste uiteinde en een tweede koppelingsmiddel volgens figuur 1B aan zijn tweede uiteinde. Het eerste koppelingsmiddel kan bij voorkeur lager aangrijpen in de steigerconstructie dan het tweede koppelingsdeel. De borging door middel van het borgingsmiddel 12 gebeurt bij voorkeur op de andere klauw, die het verst verwijderd is van het scharnierpunt 11 of scharnier 16V.
In figuren IC, IC',IC'' worden koppelingsmiddelen afgebeeld met een dubbele klauw 9, 9' en automatische borging 12 die bij voorkeur gebruikt kunnen worden voor de verbindingselementen van het type ligger. Deze uitvoeringsvormen komen overeen met de uitvoeringsvormen van figuren 1 en 1' , maar omvatten verder een automatisch borgingsmiddel 12B. Het automatisch borgingsmiddel omvat bijvoorbeeld een veer 14 die gekoppeld is met het blokje 12, en die een automatisch uitschuiven van het blokje 12 toelaat wanneer er hiervoor ruimte vrijkomt of bestaat.
Figuren 1D, 1D' en 1D'' tonen verdere koppelingsmiddelen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding waarbij de borging automatisch gebeurt en ontborging gelijktijdig kan gebeuren aan beide zijden van het verbindingselement door het maken van één enkele beweging. Doorheen de buis 31X loopt een verbinding die de ontborging langs beide zijden gelijktijdig mogelijk maakt. Een centraal geplaatst vergrendelingsmechanisme 10A is hiervoor verbonden met beide koppelingsmiddelen op dergelijke wijze dat beide koppelingsmiddelen samen geborgd en ontborgd kunnen worden. Dit vergrendelingsmechanisme kan intern of aan de buitenkant van de buis 31X voorzien zijn.
Figuren IE, IE', IE'' en IE''' beelden een versterkte ligger af volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding waarin meerdere buizen, bijvoorbeeld twee buizen 3IX en 31Y, de koppelingsmiddelen aan weerszijden van de ligger verbinden. Deze uitvoeringsvormen kunnen een verhoogde draagcapaciteit leveren.
Het valt op te merken dat in uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding de draagcapaciteit van een vloer kan verhoogd worden door onder deze vloer meer dan 1 niveau van liggers aan te brengen die ook rechtstreeks op elkaar steunen. Het steunen kan verwezenlijkt worden door gebruik te maken van een of meerder hiervoor aangepaste hulpstukken. Een dergelijk hulpstuk is beschreven voor gebruik in een steiger volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding die ten minste 2 liggers omvat, een eerste ligger die zich parallel en boven een tweede ligger bevindt op een vooraf bepaalde afstand, met het kenmerk dat het hulpstuk 2 uiteinden omvat, en aan een eerste van zijn uiteinden aangepast is om aan te grijpen aan de eerste ligger en aan een tweede van zijn uiteinden aangepast is om aan te grijpen aan de tweede ligger. De afstand tussen de 2 aangrijppunten van het hulpstuk kan in hoofdzaak gelijk zijn aan de vooraf bepaalde afstand. Het hulpstuk is bij voorkeur symmetrisch van opbouw.
Omdat de afstand tussen 2 opeenvolgende gaten in de staander relatief klein kunnen zijn, kunnen de hulpstukken relatief klein zijn in omvang en kan de versterking van de ligger ook geschieden met beperkte impact op de vrijheidsgraden van de gebruiker. Een voorbeeld van zo een hulpstuk is een zelfklemmend kunststof blokje. Anders gezien creëert gebruik van dergelijke hulpstukken op een eenvoudige manier een versterkte ligger.
In figuur 1F en 1F' wordt een koppelingsmiddel met dubbele klauw en automatische borging afgebeeld dat aangepast is voor manuele ontborging. Bij het inhaken borgt het koppelingsmiddel zich automatisch doordat het kantelelement 15 een zodanige vorm heeft dat het aangepast is om automatisch een kantelbeweging uit te voeren rondom een pivot 14 in zijn streven naar evenwicht zodanig dat het blokje 12 automatisch inhaakt in de ruimte die vrijgekomen is in de opening van de staander nadat de klauwen zijn ingehaakt in de rand van de openingen. De ontborging dient hier manueel te gebeuren door het kantelelement van de staander weg te bewegen door middel van een bij voorkeur pivoterende beweging, rondom een pivot 14. Bij het inhaken borgt het koppelingselement zich automatisch. Het haakje valt door een veer en/of zijn eigen gewicht automatisch dicht en zorgt voor een borging. Deze ontborging kan zowel langs één zijde als gelijktijdig langs beide zijden van de ligger door één beweging gebeuren. Bij een gelijktijdige borging langs beide zijden zal er een verbinding doorheen de buis lopen (dit kan bij voorkeur gebruikt worden voor verbindingselementen van het type ligger).
In figuren 25, 25',25'',25''', 25,,,, wordt er een gelijkaardig koppelingsmiddel afgebeeld, volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
Merk op dat het kantelelement 15 hier intern geplaatst is in het koppelingsmiddel, bijvoorbeeld intern in een behuizing gevormd door klauw 9 en lichaam 90, maar dat dit niet strikt noodzakelijk is. Het kantelelement kan ook extern aangebracht worden, bijvoorbeeld aan de buitenkant van de klauw 9 en/of het lichaam 90.
In figuur 1G en 1G' worden de koppelingsmiddelen zoals afgebeeld in bijvoorbeeld figuur 25 verder voorzien van een scharnier element 16V dat het scharnieren van het verbindingselement toelaat.
In figuur 2 wordt een koppelingsmiddel afgebeeld van het type "dubbele doorsteekverbinding". Twee bekken of vorktanden gaan dwars door de staander waarna ze kunnen zakken in de staander via de uitsparingen (91, 92, 91', 92') die onderaan in de vorktanden aangebracht zijn. Hierdoor wordt er in de horizontale richting reeds een borging bekomen. Om het koppelingsmiddel in zijn geheel te borgen kan er nog een manuele borging worden voorzien, die bijvoorbeeld gelijkaardig kan zijn aan de borgingsmiddelen beschreven in de eerdere uitvoeringsvormen
In figuur 3 wordt een verdere uitvoeringsvorm van het type "doorsteekverbinding". De bek of vorktand gaat dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen (91', 92, 99). Verder is een manuele borging voorzien en is er een scharnierpunt aanwezig dat het scharnieren in verticale richting mogelijk maakt. Het verbindingsdeel 5 voor bijvoorbeeld liggers, diagonalen en consoles omvat hier bijvoorbeeld een orthogonaal op de lengteas van het koppelingsmiddel staand plaatje voorzien van één of meerdere gaten waartegen de buis of buizen kunnen worden bevestigd, zoals bijvoorbeeld vastgeschroefd. Figuur 3' toont een perspectiefzicht van dezelfde uitvoeringsvorm. Het uitsteeksel 92 is een aangrijppunt dat aan de buitenkant van de staander gepositioneerd is boven de tweede opening na inhaken van het koppelingsmiddel doorheen een eerste en dan tweede tegenoverstaande opening.
Het aangrijppunt 91' vervult een gelijkaardige functie als de uitkepingen 91' in andere uitvoeringsvormen die een of meerdere klauwen bevatten. Het aangrijppunt 99 is bij voorkeur voorzien van een geschikte ronding zodanig dàt het inbrengen vaan het koppelingsmiddel in de eerste en/of de tweede opening van de staander wordt mogelijk gemaakt of vergemakkelijkt. Verder kan het aangrijppunt 99 rusten op de onderkant van de tweede opening na het inhaken in de staander. Het aangrijppunt 93 grijpt bij plaatsing van het koppelingsmiddel aan aan de bovenkant van de tweede opening. Verder wordt er een manueel borgingsmiddel voorzien, dat bestaat uit een blokje dat verbonden is met een ring 12C die het blokje verschuifbaar koppelt met het koppelingsmiddel.
Figuur 4 toont een andere uitvoeringsvorm van het type "doorsteekverbinding". De bek of vorktand gaat hier dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen. Verder is een manuele borging voorzien en is een optioneel scharnierpunt aanwezig in horizontale richting dat het scharnieren van het verbindingselement in horizontale richting toelaat. Verder is een draadstang 5 voorzien voor aansluiting van liggers, diagonalen en consoles. Figuur 4' toont een perspectiefzicht van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 5 wordt een verdere uitvoeringsvorm van het type "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek of vorktand gaat hier dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen. Manuele borging is voorzien en verder is er ook een scharnierpunt 11 of horizontaal scharnier 16M om het scharnieren in horizontale richting mogelijk te maken. Verder is er ook een aansluitstuk 5 voor liggers, diagonalen en consoles voorzien. Figuur 5' toont overeenkomstige zijaanzichten van uitvoeringsvormen van figuur 5. Figuur 5'' toont een perspectiefzicht.
In figuur 5A wordt een koppelingsmiddel van het type "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek of vorktand gaat dwars door de staander en de borging gebeurt door middel van een pin in loodrecht daarop staande richting dwars door de staander. In figuur 5B wordt een verdere "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek of vorktand gaat dwars door de staander, waarna ze kan zakken in de staander via de uitsparing die onderaan in de bek of vorktand aangebracht zijn. Hierdoor krijgen we in de horizontale richting reeds een borging. Om het koppelingmiddel in zijn geheel te borgen kan er nog een manuele borging voorzien zijn. Verder is een optioneel scharnierpunt 16H om het scharnieren in horizontale richting afgebeeld.
In figuur 6 gaat de bek of vorktand dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen. Een manuele borging is voorzien en het scharnierpunt laat het scharnieren in horizontale richting toe. Een aansluitstuk of verbindingsdeel 5 voor een bijvoorbeeld een vierkante buis is verder voorzien. Figuur 6' is een perspectiefafbeelding van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 7 wordt een verdere "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek of vorktand gaat dwars door de staander, en grijpt aan op meerdere plaatsen. Figuur 7' is een perspectiefbeeld van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 8 wordt een "doorsteekverbinding" afgebeeld, waarin de bek of vorktand dwars door de staander gaat en aangrijpt op meerdere plaatsen. Manuele borging is voorzien en een optioneel verticaal scharnierpunt 16V is aanwezig om het scharnieren in verticale richting mogelijk te maken. Figuur 8' toont een zijaanzicht van dezelfde uitvoeringsvorm. Figuur 8'' toont een perspectiefzicht van deze uitvoeringsvorm.
Figuur 9 toont een verdere doorsteekverbinding. De bek of vorktand gaat dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen. Manuele borging is voorzien. Ook een scharnierpunt is aanwezig om het scharnieren in de verticale richting toe te laten. Het verbindingsmiddel 5 is hier een rechthoekige buis. Figuur 9' toont een zijaanzicht van uitvoeringsvormen van figuur 9. Figuur 9'' toont een perspectiefzicht van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 9A wordt een verdere doorsteekverbinding afgeheeld. De bek of vorktand gaat dwars door de staander en de borging gebeurt door middel van een pin in de orthogonaal daarop staande richting. Een scharnierpunt voor scharnieren in verticale richting 16V is voorzien en omvat een aansluitstuk 5 voor liggers, diagonalen en consoles.
Figuur 9B toont een verdere doorsteekverbinding volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. De bek of vorktand gaat dwars door de staander waarna ze kan zakken in de staander via de uitsparingen 91' en 92' die onderaan in de bek of vorktand aangebracht zijn. Hierdoor krijgen we in de horizontale richting reeds een borging. Om het koppelingmiddel is zijn geheel te borgen kan er nog een manuele borging 12 voorzien zijn. Er wordt ook een scharnierpunt in de verticale richting voorzien 16V dat verder voorzien is van een aansluitstuk voor liggers 5, diagonalen en consoles.
Figuur 10 toont een verdere uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding van het type "doorsteekverbinding". Figuur 10' toont zijaanzichten van deze uitvoeringsvorm. Figuur 10'' toont een perspectiefbeeld van deze uitvoeringsvorm. Het bevestigingsdeel 5 is aangepast om te koppelen met een vierkante buis. Het koppelingsmiddel omvat verder een vertikaal scharnier 16V.
In figuur 11 wordt een "doorsteekverbinding" afgebeeld.
De bek of vorkstand gaat dwars door de staander en grijpt aan op meerdere plaatsen. Er is een manuele borging voorzien (12, 12C), alsook een aansluitstuk voor een diagonaal. De buis van een diagonaal kan zich langs alle zijden bewegen en draaien tussen de 2 halve bollen 17A en 17B, die het bevestigingsdeel 5 omvat. Figuur 11' toont een perspectiefaanzicht van dezelfde uitvoeringsvorm.
In Figuur 11A wordt er een andere uitvoeringsvorm afgebeeld van het type "doorsteekverbinding". De bek 9 gaat dwars door de staander en de borging kan gebeuren door een pin in de dwarsrichting dwars door de staander en het gat 9G in de bek aan te brengen. De buis van de diagonaal 32 kan zich dan in alle richtingen oriënteren al scharnierend tussen de 2 halve bollen 17 A en 17B die het bevestigingsdeel 5 omvat.
In figuur 11 B wordt er een gelijkaardige uitvoeringsvorm afgebeeld waarin de bek 9 een eerste inkeping 91' en een tweede inkeping 92' omvat aan zijn onderzijde, die aangepast zijn om in te haken over de onderkanten van 2 tegenoverstaande openingen in een staander. De bek is verder bovenaan voorzien van een geleidingsmiddel of rail 12A en een borgingsmiddel of blokje 12 dat aangrijpt op of over de rail en hiermee op een verschuifbare wijze verbonden is.
In figuur 11C wordt er een uitvoeringsvorm afgebeeld zoals bijvoorbeeld in figuur 10, zonder borgingsmiddel 12 en vertikaal Scharnierelement 16V en met een bevestigingsdeel 5 voor een rechthoekige buis 31X.
In figuren 12, 12' en 12'' tonen een verdere uitvoeringsvorm van het type zoals afgebeeld in bijvoorbeeld figuur 10, met een bevestigingsmiddel 5 dat aangepast is om te koppelen met een ronde buis.
In figuren 12A en 12A' zijn er nog verder uitvoeringsvormen afgebeeld van koppelingsmiddelen die een oriëntatie van het verbindingselement in alle ruimte hoeken mogelijk maakt, omvattende een kruisscharnier opgebouwd uit een verticaal scharnier 16V en een horizontaal scharnier 16H.
In figuur 12A'' wordt een deel van een steiger volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding afgebeeld waarin verbindingselementen van het type "doorsteekverbinding" zijn aangebracht. Figuur 12A''' is een detailzicht van het deel A afgebeeld in figuur 12A''. Zowel een horizontaal (16H) als een verticaal (16V) scharnier zijn voorzien om scharnieren zowel horizontaal als verticaal mogelijk te maken.
Figuur 13,13',13'' tonen uitvoeringsvormen zoals bijvoorbeeld beschreven in figuur 12, maar die voorzien zijn van een horizontaal scharnier 16H i.p.v. een verticaal scharnier 16V. Het verbindingsdeel 5 is hier aangepast om te koppelen met een ronde buis.
In figuur 14 wordt een verdere "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek of vorktand gaat dwars door de staander waarna ze kan zakken in de staander via de uitsparingen die onderaan in de bek of vorktand aangebracht zijn. Hierdoor krijgen we in de horizontale richting reeds een borging. Om het koppelingmiddel in zijn geheel te borgen is er nog een manuele borging 12 voorzien die dwars door te staander gaat. In figuur 14' omvat de uitvoeringsvorm verder een begeleidingsmiddel 12A voor een blokje 12 (niet afgebeeld). De combinatie met het blokje 12 wordt afgebeeld in Figuur 14'' en in Figuur 14''' wordt een perspectiefzicht afgebeeld van deze uitvoeringsvorm.
In figuur 14A wordt een koppelingsmiddel 4 afgebeeld dat gekoppeld is met een staander 2, van het type doorsteekverbinding, dat analoog is aan deze beschreven in figuren 14, 14', 14" en 14"'. De afstand d tussen het borgingsmiddel of blokje 12 en de meest nabije zijkant van de staander (in dit geval; meer algemeen de afstand tussen de plaats waar de dwarsdoorsnede van het correct in de staande aangebrachte koppelingsmiddel groter wordt dan de dwarsdoorsnede van de betreffende opening (zodat het verder inschuiven van het koppelingsmiddel in de staander hier niet meer mogelijk zou zijn), en de meest nabije buitenkant van de staander)is hier echter relatief kleiner dan in deze afgebeeld in de vorige figuren. Door de afstand d (bijvoorbeeld D) groter te kiezen, zoals in de vorige uitvoeringsvorm, kan het aanbrengen en verwijderen van de bek in de openingen van de staander vergemakkelijkt of mogelijk worden. De afstand D is bij voorkeur groter dan de dikte van de staander. De afstand D is bij voorkeur groter dan de som van de dikte van de staander en de breedte U van het deel van de bek dat uitsteekt achter de staander. Dit speelt in het bijzonder een rol in het geval van liggers die aan beide kanten van een dergelijk koppelingsmiddel zijn voorzien. De bek 9 omvat twee uitsparingen 91' en 92' die na het aanbrengen van de bek in de opening 7 inhaken in de zijwanden van de staander. Na het inhaken blijft er typisch een opening 7' vrij tussen de bovenkant van de bek 9 en de bovenkant van de opening 7, waarin een borgingsmiddel 12 kan aangebracht worden om zodoende de ligger volledig te blokkeren.
In figuur 15 wordt een verdere uitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding afgebeeld van het type "dubbele doorsteekverbinding". Het koppelingsmiddel is hier voorzien van een eerste bek of vorktand 9 en een tweede bek of vorktand 9', die elk voorzien zijn van inkepingen of aangrijpvlakken 91' en 92', alsook een aangrijpvlak of aangrijppunt 92. Deze aangrijpvlakken zorgen voor een fixatie van het koppelingsmiddel in de overeenkomstige openingen in de staander. In deze uitvoeringsvorm omvat de bovenste bek 9 verder een blokkeringsdeel 92B dat zich na het plaatsen van het koppelingsmiddel in de staander aan de buitenkant van de staander bevindt, en wat hoger uitsteekt dan de bovenrand van de opening, zodat het koppelingsmiddel verder verankerd wordt ten opzichte van de staander.
In figuur 16 wordt een uitvoeringsvorm van het type "doorsteekverbinding" afgebeeld. De bek 9 omvat een opening 9G, en het koppelingsmiddel omvat verder een bevestigingsdeel 5 dat voorzien is van gaten om te koppelen met de buis van de ligger. De bek is aangepast om dwars door de staander te gaan en beslaat in hoofdzaak de volledige grootte van het gat 7 (er kan bijvoorbeeld een spatie van 0.5 mm voorzien worden). De borging kan gebeuren door middel van een pin in de dwarsrichting dwars door de staander en het gat 9G in de bek 9.
In figuur 16' wordt een bovenaanzicht van deze uitvoeringsvorm afgebeeld waarbij de pin 18 is aangebracht dwars door de staander 2 en doorheen opening 9G in de bek 9.
In figuur 16" wordt een zijaanzicht afgebeeld van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 16A wordt een uitvoeringsvorm afgebeeld van hetzelfde type als deze afgebeeld in figuur 16, maar waarbij de lengte van de bek 9 korter is gekozen, of met andere woorden, de afstand d' kleiner is gekozen dan de afstand D afgebeeld in figuur 16". Door de afstand d zoals gedefinieerd in figuur 14 e.v., geschikt te kiezen, bijvoorbeeld groter dan de som van de dikte van de staander en de breedte U van het deel van de bek dat uitsteekt achter de staander, zoals uitgelegd in voor Fig. 14 e.v., kan het verwijderen of aanbrengen van een ligger in de staander vergemakkelijkt worden. Dit is in het bijzonder het geval wanneer de ligger aan beide uiteinden een dergelijk koppelingsmiddel omvat.
In figuur 17 wordt een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding afgebeeld van het type "dubbele doorsteekverbinding". De bekken of vorktanden gaan dwars door de staander en de bekken of vorktanden beslaan bijna de volledige grootte van de gaten. De borging kan gebeuren door middel van één of meerdere pinnen die in de dwarsrichting doorheen de staander en het gat 9G van één der vorktanden is aangebracht. In deze uitvoeringsvorm zijn de bekken bij voorkeur van substantieel dezelfde grootte als de gaten 7 (er kan bijvoorbeeld een spatie van 0,5 mm voorzien worden)
In figuur 17' wordt een zijaanzicht, vooraanzicht en dwarsdoorsnede in de lengterichting van het koppelingsmiddel van figuur 17 afgebeeld.
Figuur 17" toont een perspectiefbeeld van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuur 17A wordt opnieuw een soortgelijke . uitvoeringsvorm van de uitvinding afgebeeld waarbij de afstand tussen de bodem B van de door de twee vorktanden gedefinieerde (bijvoorbeeld hoekige) U-vormen de meest nabije buitenkant van de staander, wanneer het koppelingsmiddel correct is aangebracht in de staander, d, kleiner is gekozen dan in de uitvoeringsvorm van bijvoorbeeld figuur 17. De grote afstand D (groter dan d), die bij voorkeur groter is dan som de dikte van de staander en de breedte U van het deel van de bek dat uitsteekt achter de staander, kan het aanbrengen of het verwijderen van de ligger in de staander vereenvoudigen. Dit is in het bijzonder het geval wanneer de ligger aan beide zijden voorzien is van een dergelijk koppelingsmiddel. Meer algemeen geformuleerd is de afstand tussen de plaats waar de dwarsdoorsnede van het correct in de staander aangebrachte koppelingsmiddel (of de hiermee overeenkomende bek of vorktanden) groter wordt dan de dwarsdoorsnede van de betreffende opening en de meest nabij gelegen buitenkant van de staander bij voorkeur groter dan de dikte van de staander. Deze afstand is bij voorkeur groter dan de som van de dikte van de staander en de breedte U van het deel van het koppelingsmiddel of het bekken dat uitsteekt achter de staander.
In figuur 18 wordt een verdere uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding afgebeeld van het type "dubbele klauw" waarbij beide klauwen zich in de staander haken en dichtklemmen. Deze dubbele klauw omvat een eerste klauw 9 en een tweede klauw 9' die respectievelijk voorzien zijn van uitsparingen 91 en 92' die aangepast zijn om aan te grijpen met respectievelijk de onderkant van een bovenste en de bovenkant van een onderste opening in de staander, waarbij deze bovenste en onderste openingen zich aan dezelfde kant van de staander bevinden en opgelijnd zijn volgens de lengterichting van de staander. De onderste bek 9' is bevestigd aan het koppelingsmiddel door middel van een pivot 19. Een automatische borgings- of ontborgingsknop en aanstuurmechanisme 20 wordt voorzien, bijvoorbeeld aan de zijkant van het koppelingsmiddel 4. Het aanstuurmechanisme is gekoppeld met het borgingsmechanisme van het koppelingsmiddel, en kan bij voorkeur ook gekoppeld zijn met het koppelingsmiddel of het overeenstemmende koppelingsmiddel aan het andere uiteinde van de ligger, door middel van bijvoorbeeld een staafvormige koppeling 10B.
Figuur 18A toont een perspectiefbeeld van dezelfde uitvoeringsvorm.
In figuren 18B en 18 F wordt de plaatsing van het koppelingsmiddel volgens de uitvoeringsvorm van figuur 18 aan een staander afgebeeld, waarbij het aanstuurmechanisme verder wordt gedetailleerd. Het aanstuurmechanisme omvat bij voorkeur een staafje 10 dat doorheen een longitudinale opening in het verbindingsmiddel 5 loopt en aan zijn uiteinde dat gericht is naar het dichtstbijzijnde koppelingsmiddel bevestigd is aan een L-vormig plaatje dat in het koppelingsmiddel het erin gehuisveste uiteinde van de onderste bek 9' kan blokkeren of deblokkeren. Het plaatje kan verder een deelelement omvatten om deze functie te vervullen. Doordat de onderste bek 9' pivoteerbaar gemonteerd is rondom een pivot 19 en het uitwendige deel van bek 9 typisch groter gekozen wordt dan het interne deel valt de bek automatisch open wanneer deze gedeblokkeerd is. Om het koppelingsmiddel aan te brengen aan de staander, wordt de eerste bek 9 typisch eerst in een bovenste opening 7B gestoken, wordt het daarna wat naar beneden gelaten zodanig dat de uitsparing 91 inhaakt in de zijkant van de staander op de onderkant van het gat 7B. Tussen de bovenkant van de bek 9 en de bovenkant van de opening 7 blijft er typisch nog een ruimte 7B' over.
De onderste bek 9' kan dan pivoterend dichtgedraaid worden om zodoende aan te grijpen in een onderste opening ΊΑ. Na het dichtgrijpen kan een automatisch borgingssysteem in werking treden, gebaseerd op de werking van het aanstuurmechanisme 20 dat de elementen 21 en/of 10 kan omvatten, zodanig dat de ligger vast komt te zitten aan de staander. Onderaan, tussen de onderkant van de onderste bek 9' en de bovenkant van de opening 7A blijft een ruimte 7A' achter. In deze uitvoeringsvorm is er geen verdere borging meer nodig door eventueel een element aan te brengen in één van de openingen 7A' of 7B'. Merk op dat de gaten 7A en 7B niet noodzakelijk aangrenzende gaten moeten zijn, en dat er 1 of meerdere gaten kan overgeslagen worden, naargelang de voorgedefinieerde afstand tussen de gaten. Voor een afstand van de orde van 3 cm kan het aanbevolen zijn van één, 2, of meerdere gaten over te slaan, om zodoende de sterkte van de koppeling te verbeteren. In sommige dergelijke uitvoeringsvormen kan het gebruik van diagonalen in de steiger minder of niet nodig zijn.
Deze werking wordt verder afgebeeld in figuur 18C. Bovenaan wordt het koppelingsmiddel afgebeeld wanneer het dichtgeklapt is. In de middelste afbeelding valt de onderste bek 9 open wanneer aanstuurmechanisme deze bek vrijlaat en deze bek bijgevolg ten gevolge van de zwaartekracht pivoteerbaar wegdraait en opent. In de onderste afbeelding wordt de bek dan opnieuw afgebeeld wanneer deze zou aangebracht zijn op een staander en geblokkeerd is door het aanstuurmechanisme 20.
In figuur 18D wordt dezelfde uitvoeringsvorm afgebeeld waarbij echter een ligger wordt getoond die aan beide zijden voorzien is van een koppelingsmechanisme zoals bijvoorbeeld afgebeeld in figuur 18. Het valt op te merken dat deze uitvoeringsvorm bij voorkeur zodanig is dat de bovenkant van de ligger, die de koppelingsmiddelen omvat, geen uitsteeksels omvat, en dat de koppelingsmiddelen bij voorkeur vlak zijn, met hun oppervlak in het verlengde van het bovenoppervlak van de buis die de twee koppelingsmiddelen verbindt om zodoende de ligger te vormen.
In figuur 18E wordt afgebeeld hoe het koppelingsmiddel ontkoppeld kan worden van de staander doordat het aanstuurmechanisme 20 de onderste bek ontgrendelt en deze onderste bek opnieuw vrij komt te staan en wegroteert uit de onderste opening, hierbij de ligger losmakend van de staander nadat ook de bovenste bek of klauw 9, voorzien van uitsparing 91, is verwijderd uit de bovenste opening.
In figuren 18B, 18F en 18G wordt het aansturingsmechanisme dat dient voor het vergrendelen en ontgrendelen van de onderste klauw 9' verder afgebeeld. Een L-vormig plaatje 21 dat bevestigd is aan een verbindingsstaaf 10 die doorheen een opening in het verbindingsdeel 5 loopt, bestaat uit in hoofdzaak een eerste been 211, dat in hoofdzaak parallel loopt met de bovenkant van de behuizing die op haar beurt ook weer parallel loopt met het bovenoppervlak van het koppelingsmiddel, dat bij voorkeur onder rechte hoek verbonden is met een tweede been 212, dat gekoppeld is met de verbindingsstaaf 10. Door het L-vormig plaatje nu naar voren en naar achteren te schuiven, grijpt dit plaatje aan aan het in de behuizing aanwezige uiteinde van de klauw 9'. Zo kan de klauw 9' ofwel vastgezet worden ofwel vrijgelaten worden. Wanneer de klauw 9' wordt vrijgelaten kan deze naar beneden vallen. Een of meerdere deelelementen kunnen ook samenwerken met plaatje 21 om deze functie te verbeteren. Verder kan er een lip 213 aanwezig zijn die gekoppeld is met het plaatje (bijvoorbeeld met het tweede been 212), en die aangepast is om uit een opening 22 te steken, die aanwezig is in de zijkant van het koppelingsmiddel, i.h.b. in de zijkant van de behuizing van het koppelingsmiddel.
In figuur 18H wordt een uitvoeringsvorm van dezelfde familie afgebeeld, waarbij een aanstuurmechanisme 10B wordt voorzien dat de ontgrendeling en vergrendeling van de koppelingsmiddelen aan de staander aan beide uiteinden van de ligger kan mogelijk maken. Dit kan bij voorkeur geschieden door middel van bijvoorbeeld een draaibeweging uit te voeren op een as die gekoppeld is met de staafjes 10 en 10' die in de koppelingsmiddelen zijn voorzien, zodanig dat een draai in één richting het naar voren duwen van de staafjes 10 en 10', of het terugtrekken van de staafjes 10 en 10' gelijktijdig aandrijft.
In de figuren 19A, 19B, 19C wordt een verdere uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding afgebeeld waarin het koppelingsmiddel 4 twee klauwen omvat, en waarbij deze klauwen aangepast zijn om in de staander te haken in twee verschillende openingen aan dezelfde kant van de staander. Zo bevat de eerste klauw 9 een inkeping of uitsparing 91 aan de bovenoppervlak, terwijl de klauw 9' een inkeping of uitsparing 91' omvat aan zijn onderoppervlak. Na het aanbrengen van de klauw 9' in de onderste van de twee openingen waarbij de uitsparing 91' inhaakt over de onderste rand van de onderste opening, kan de bovenste klauw 9 naar boven gebracht worden om zodoende in te haken achter de bovenste rand van de bovenste opening door middel van de inkeping 91. Het naar boven brengen van de bovenste klauw kan op verschillende manieren gebeuren. Het kan bijvoorbeeld gebeuren door de bovenste klauw en het hiermee geassocieerde verbindingslichaam 901 te voorzien van een boring voorzien van schroefdraad. Een van schroefdraad voorziene stang die kan bevestigd zijn aan een van zijn uiteinden aan een draaiknop 190, kan dan aangebracht worden in de opening met schroefdraad van het lichaam 901. Verder is het lichaam 901 bij voorkeur verschuifbaar gemonteerd door middel van een asvormige protrusie 192 in een opening 191 die aanwezig is in het lichaam 901' van de onderste klauw. Deze opening 191 is bij voorkeur langwerpig en heeft een lengteas die bij voorkeur parallel loopt in de richting van de staander. De as van het lichaam 901 kan dan verschuifbaar bewegen en geleid worden in de opening 191 van het onderste lichaam 901'. Door de draaiknop 190 aan te draaien of los te draaien in de van schroefdraad voorziene boring in het onderste lichaam 901' kan de bovenste klauw bijgevolg naar boven en naar beneden bewogen worden ten opzichte van de onderste klauw. Zo kan voor het bevestigen van het koppelingsmiddel aan de staander de klauw 9 naar boven gebracht worden door de schroef 190 aan te draaien, terwijl het losmaken van de klauw uit de staander kan gebeuren door de schroef 190 los te draaien.
In figuren 20A, 20B en 20C worden verdere uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding geïllustreerd, waarbij het koppelingsmiddel is voorzien van twee klauwen 9, 9' die aangepast zijn om aan te grijpen aan een enkele opening in een staander. De klauwen 9 en 9' zijn voorzien van uitsparingen 91 en 91' respectievelijk die aangepast zijn om aan te grijpen aan de bovenste rand en onderste rand respectievelijk van een enkele opening in de staander. De onderste klauw 9' kan bijvoorbeeld gefixeerd zijn aan het verbindingsdeel 5 terwijl de bovenste klauw 9 verplaatsbaar kan zijn in de verticale richting. Hiervoor zijn verschillende mechanismes denkbaar. In een bepaalde uitvoeringsvorm kan de bovenste klauw voorzien zijn van een boring met schroefdraad en kan er een stang met schroefdraad 193 die samenwerkt met een draaiknop 190 in de opening met schroefdraad in de bovenste klauw gedraaid worden zodanig dat de bovenste klauw naar boven en naar beneden kan verplaatst worden door de draaiknop 190 aan te draaien of los te draaien. Het valt op te merken dat dit soort koppelingsmiddelen in het algemeen voor een minder sterke koppeling zorgt dan de koppelingsmiddelen die aangrijpen aan ten minste twee openingen in de staander. Daarom zijn deze koppelingsmiddelen in het bijzonder aangepast voor de bevestiging van Steigerelementen die niet noodzakelijk moeten bijdragen tot de sterkte van de steiger, zoals bijvoorbeeld leuningen, maar de toepassingen zijn hiertoe niet beperkt.
In figuren 26A, 26B, 26C, 26D, 26E, 26F, 26G, 26H en 261 wordt een verdere uitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding afgebeeld. Het koppelingsmiddel omvat een bek 9, die in hoofdzaak is opgebouwd uit drie delen, namelijk een eerste deel 991, een tweede deel 992 en een derde deel 993 die in eikaars verlengde liggen. Het eerste 991 en het derde deel 993 hebben bij voorkeur dezelfde dwarsdoorsnede, die verder bij voorkeur in hoofdzaak gelijk is aan de dwarsdoorsnede van de openingen 7 in de staander, terwijl het tweede deel 992 een kleinere dwarsdoorsnede heeft dan het eerste en het derde deel. De afstand volgens de lengterichting van de bek 9 tussen het eerste deel en het derde deel is bij voorkeur in hoofdzaak gelijk aan de breedte van een overeenstemmende staander. De dwarsdoorsnede van het eerste deel 991 en het derde deel 993 is, wanneer het koppelingsmiddel correct geplaatst is in de staander, bij voorkeur breder dan de horizontale breedte van de opening van de staander zodanig dat het eerste en het derde deel zorgen voor een borging van het koppelingsmiddel ten opzichte van de staander. Het tweede deel, dat een kleinere doorsnede heeft, heeft bij voorkeur een doorsnede waarvan een zij oppervlak in hoofdzaak overeenkomt met een deel van het zij oppervlak van de onderste portie van de de gaten. Bovendien heeft het tweede deel 992 bij voorkeur een maximale diameter die kleiner is dan de horizontale breedte van de openingen in de staander. Dit maakt het mogelijk om, het koppelingsmiddel te laten aangrijpen met een staander, de staander eerst 90 graden te draaien rond zijn as ten opzichte van de uiteindelijke correcte positionering van het koppelingsmiddel in de staander, dan het eerste deel door de eerste opening aan één kant van de staander te steken, de bek 9 verder in de staander te duwen tot ook het tweede deel 992 in de staander is aangebracht en de bek verder doorheen de tweede tegenoverstaande opening in de staander te steken.
Eenmaal dit gebeurd is, kan het koppelingsmiddel terug 90 graden gedraaid worden rond zijn as, zodanig dat het eerste en het derde deel 991 en 993 zorgen voor een borging van het koppelingsmiddel in de richting orthogonaal op de zijvlakken van de staander die de openingen omvatten en zodat het tweede deel 992, dankzij het aan de onderkant van de opening complementair zijn van zijn oppervlak verder het koppelingsmiddel fixeert in die zin dat een rotatie van het koppelingsmiddel in het gat niet meer mogelijk is. Dit wordt in het bijzonder geïllustreerd in figuur 26F. Deze uitvoeringsvorm kan gebruikt worden voor verbindingselementen van het type leuning, maar is niet beperkt tot deze toepassingen.
In figuren 30A, 30B, 30C wordt er de uitvoeringsvorm van het type "geknikte ligger" afgebeeld, waarbij twee verbindingselementen die bij voorkeur van het horizontaal in de steiger aan te brengen type zijn, die aangebracht zijn op twee opeenvolgende niveaus in een staander (bijvoorbeeld niveaus N en N+l), maar waarbij de effectieve hoogte van verbindingselementen (bijvoorbeeld liggers) toch gelijk is en op een niveaus N+l/2 uitkomt. Dit kan geschieden door het lichaam 90 van een knik te voorzien, die het hoogteverschil tussen een niveau N en N+l/2 of het hoogteverschil tussen het niveau N+l en N+l/2 kan overbruggen.
In figuur 27A, 27B en 27C wordt een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding afgebeeld die een pin afbeeldt voor gebruik in combinatie met staanders van de onderhavige uitvinding. Zoals eerder beschreven kunnen staanders volgens de onderhavige uitvinding boven elkaar, maar ook naast elkaar en tegen elkaar geplaatst worden . In sommige uitvoeringsvormen worden er andere verbindingselementen of koppelingsmiddelen vastgezet met een pin..Om dergelijke verbindingen te verwezenlijken kan er een pin 270 voorzien worden, die een langwerpig hoofddeel 272 omvat, omvattende een bij voorkeur massieve staaf, en 2 uiteinden aan beide zijden van het hoofddeel, het eerste uiteinde een schroefdraad 276 omvattende die aangepast is om samen te werken met een corresponderende moer 271 (bijvoorbeeld een vleugelmoer) en het tweede een kop 273 omvattende die aangepast is om de pin te blokkeren wanneer deze doorheen de één of meerdere staanders is gegaan. De kop 273 omvat in voorkeursuitvoeringsvormen een middel om het aanbrengen en/of verwijderen van de pin uit de staander te vereenvoudigen. Zo kan de kop bijvoorbeeld een ring of een andere structuur omvatten die de manuele verwijdering van de pin vereenvoudigt. De pin kan, bijvoorbeeld aan de kop, en al dan niet in combinatie met de ring of een gelijkaardige structuur, koppelingsmiddelen omvatten die aangepast zijn om samen te werken en/of aan te grijpen aan stand der techniek Steigerelementen, zoals bijvoorbeeld maar niet alleen spiekop kruiskoppelingen, kruiskoppelingen, draaikoppelingen of laskoppelingen. De lengte van het hoofddeel komt bij voorkeur in hoofdzaak overeen met de breedte van een staander, of met de breedte van 2 staanders. Het hoofddeel kan bij voorkeur een doorsnede hebben die in hoofdzaak overeenkomt met de doorsnede van de opening 7 in de staanders. Zoals afgebeeld in figuur 27C kunnen op deze wijze twee staanders 2 met standaardopeningen 7 met elkaar verbonden worden door de staanderpen dwars doorheen een eerste staander en daarna dwars doorheen een tweede staander te steken en het moerelement 271 aan het van schroefdraad voorziene eerste uiteinde van de pin aan te draaien.
In Figuur 21 B worden 2 uitvoeringsvormen (R,L) van een voetvijzel 6 afgebeeld die aangepast is om gebruikt te worden in combinatie met een staander en andere verbindingselementen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Een perspectiefbeeld van dezelfde uitvoeringsvormen wordt afgebeeld in Figuur 2IA (L + detail B,R + detail A). In Figuur 21 D wordt de uitvoeringsvorm R verder geïllustreerd door middel van een dwarsdoorsnede. In Figuur 21 E wordt de uitvoeringsvorm L verder geïllustreerd door middel van een dwarsdoorsnede. In Figuur 21 C worden verdere uitvoeringsvormen geïllustreerd.
De voetvijzels dienen om de niveauverschillen van het grondoppervlak op te vangen. De vijzels omvatten een bij voorkeur vierkante buis 61 die met een een basis of voet 27 is gekoppeld door middel van een buismoer 26. De onderkant van de buis 61 is gefixeerd (bijvoorbeeld gelast) aan een stang SI, die van schroefdraad is voorzien en gekoppeld is met de bovenkant van de buismoer 26. De basis is verder ook gekoppeld met een stang S2, die ook van schroefdraad is voorzien en gekoppeld is met de onderkant van de buismoer 26. De koppeling tussen de stang S2 en de voet 27 kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van een koppeling van het kogelgewricht-type, om oneffenheden van het bodemoppervlak op zijn minst gedeeltelijk op te kunnen vangen. Op een bepaalde hoogte , (bijvoorbeeld halverwege de lengte van de buismoer) omdat de buismoer 26 één of meerdere, gaten 28 die aangepast zijn te koppelen met een draaistang. De gaten worden bij voorkeur voorzien in paren van tegenoverliggende gaten, zodat een draaistang volledige doorheen de buis moer 26 kan gestoken worden. Bij voorkeur kunnen er 2 dergelijke paren van gaten voorzien worden, waarvan de lijnen die de gaten van elk paar verbinden loodrecht op elkaar staan.
De vijzel is verder aangepast zodat er ter hoogte van de gaten geen stangen SI of S2 aanwezig zijn.
De vijzel kan discontinu geregeld worden om de bvb 32 millimeter (of elke vooraf bepaalde afstand tussen 2 boven elkaar liggende gaten) door een pin 23 dwars door de voetvijzel te steken in corresponderende openingen.
Verder kan de hoogte van de vijzel continu geregeld worden door, bijvoorbeeld met behulp van een draaistang die koppelt met de buismoer door doorheen de gaten 28 aangebracht te worden, de buismoer te aan of los te draaien. De schoefdraden zijn daarvoor zodanig gekozen dat bij het draaien van de buismoer in een richting, die buis 61 naar boven wordt gestuwd, en de voet 27 naar beneden. In de andere richting gebeurt het omgekeerde.
De staanders kunnen in (R) of rond de buis 61 (L) schuiven.
In de uitvoeringsvorm L van Fig. 21 A,B,E is de pin onderaan voorzien van een verdikking waardoor deze zich gemakkelijk centreert in het midden van de voetvijzel 6. Bovenop de pin 23 is een ronde schijf 24 aangebracht die een centrale opening omvat en die hierdoor over de bij voorkeur vierkante buis 61 van de voetvijzel 6 schuift.
De staander komt bovenop de schijf te staan en schuift dus over de bij voorkeur vierkante buis 61 van de voetvijzel 6 tot wanneer hij steunt op de ring 24.
In de buis van de voetvijzel kunnen speciale gaten 67 aangebracht zijn zodanig dat de staander steeds in alle gaten kan verbonden worden met alle bestaande koppelingsmiddelen. Hiervoor zijn de gaten gelijkaardig aan de gaten van de verbindingspen zoals eerder beschreven voor Figuur 24 (7*) en kunnen ze op gelijkaardige wijze beschreven worden.
In de uitvoeringsvorm R van Figuren 21A,B,D omvat de voetvijzel 6 een bij voorkeur vierkante buis 61 met speciale gaten 7**. In deze buis kan de staander 2 inschuiven. De gaten 7** zijn bij voorkeur gecentreerd op de gaten van een overeenkomstige staander en hebben een vorm die zodanig gekozen is dat het aanbrengen van koppelingsmiddelen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding in de gaten van de staander niet wordt verhinderd. Bij voorkeur zijn de gaten dan ook groter dan de gaten van de staander, bij voorkeur in de lengterichting van de staander. Bovenop de buis van de voetvijzel ligt een speciale schijf 24' die over de buis van de voetvijzel schuift. Deze schijf is bovenaan voorzien van een groef 29, aangepast zodanig dat de pin 23 die dwars door de staander 2 gestoken wordt, zich kan centreren in de groef 29. Verder kan aan beide uiteinden van de groef een opstaande lip voorzien worden die het verschuiven van de pin onmogelijk maakt. Hierdoor wordt de pin eveneens geborgd.
In Figuur 2IC worden alternatieve uitvoeringsvormen van de types L en R geïllustreerd. In deze uitvoeringsvormen kan de staander 2 door middel van één of meerdere pinnen vastgemaakt worden aan de buis 61 van de vijzel. Hiervoor kan bijvoorbeeld een dubbele pin 23 worden gebruikt, die 2 pinnen of vorktanden omvat die aangepast zijn om doorheen de openingen in een staander aangebracht te worden (en in hoofdzaak dezelfde doorsnede hebbende). In deze uitvoeringsvormen kunnen de gaten in de buis 61 gelijkaardig zijn aan de gaten 7* en 7**, naargelang, en zoals besproken voor de eerdere uitvoeringsvormen, maar hebben telkens de eerste, eerste en tweede en/of verdere openingen nabij het vrijstaande uiteinde van de buis 61 (telkens voor elk zijvlak van de buis 61) openingen van het type 7. Dit. maakt het vastzetten van een staander op de buis 61 mogelijk met pinnen die een dwarsdoorsnede hebben overeenkomstig de gaten van het type 7.
Uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kunnen ten minste enkele van de hieronder vermelde voordelen bieden: • De staander heeft geen uitstekende delen en heeft aldus een minimum aan stapelruimte nodig. Plaatsbesparing van 315% t.o.v. bepaalde concurrerende producten op de markt.
• Het systeem heeft geen opgelaste aansluitpunten zodat er geen beschadigingen kunnen opgelopen worden of er zich geen vuil zoals mortel of crepie kan op vastzetten.
• Aansluit of koppelings mogelijkheden zijn er op relatief kleine afstanden, bijvoorbeeld om de ± 30 mm. Bestaande systeemsteigers hebben echter een aansluiting om de 500 mm. Praktisch wil dit zeggen dat bij de bestaande systemen de ruimte tussen de twee vloeren vastligt op 2 meter aangezien 2.50 meter te hoog is voor vele activiteiten in de bouwsector.
• Bij de bestaande systemen dient men bij het overstappen naar een grotere ruimte tussen de vloeren te investeren in staanders en diagonalen. In uitvoeringsvormen van de steiger volgens de uitvinding kan men vrij kiezen voor de juiste hoogte. Liggers, consoles, uitbouwen enz. kunnen op elke gewenste hoogte en desgewenst in 4 richtingen probleemloos aan de staander worden bevestigd en dit om de bijvoorbeeld ± 30 mm.
• Mogelijkheid om alle graden rondom de staander te bereiken door de klauw met kruisscharnier waardoor het maken van bochten in de steiger praktisch realiseerbaar wordt.
• Diagonalen kunnen gemakkelijk op niveau N van de steiger in het gat boven de ligger en op niveau N+l (typisch 2 meter hoger) in het gat onder de ligger geplaatst worden. Daar het verschil slechts 30 mm is heeft dit geen noemenswaardige invloed op stabiliteit en krachtenverdeling. Zo blijven er steeds 4 gaten vrij op niveau N+l om horizontale verbindingen te maken.
• Makkelijke en snelle afscherming van het geheel met zeildoek of krimpfolie aangezien de staanders glad zijn en er geen uitwendige delen of uitsteeksels zijn.
• De borging gebeurt niet met behulp van een (eventueel losse) spie. Er is geen hamer nodig voor de montage. Zo kan men sneller werken en heeft men beide handen vrij zodat er minder kans is op verwondingen. Bovendien is het steeds nemen en terug opbergen van de hamer een tijdrovend element in de opstelling en afbreken van de steiger.
• De liggers kunnen eenvoudig gestapeld worden (afhangend van het type al dan niet geschrankt) waardoor er een plaatsbesparing van 63% bereikt kan worden in vergelijking met concurrerende producten op de markt.
• De beide klauwên van de liggers kunnen geborgd worden door één handeling uit te voeren langs slechts één kant van de ligger. Hierdoor zal de montagetijd en de fysieke belasting voor de monteur dalen.
• De plaatsbesparing levert een substantiële kostenbesparing op ten opzichte van bepaalde stand der techniek steigers: o Daling vervoerskosten aangezien er meer onderdelen op 1 vrachtwagen geladen kunnen worden.
o Gewicht neemt de bovenhand op ruimte. De vrachtwagen moet ook niet meer zo hoog geladen worden wat bij draagt tot een verhoogde veiligheid tijdens het laden en lossen.
o Daling personeelskosten aangezien er minder bakken moeten geladen en gelost worden.
o Minder omvangrijke stapelruimte nodig op de werf .
o Daling van de magazijnkosten: meer opslag op een kleinere ruimte.
• De tijdsbesparing levert een substantiële kostenbesparing op ten opzichte van bepaalde stand der techniek steigers: o Makkelijkere en snellere opstapeling van het product in de transportbakken.
o Minder aantal bakken laden en lossen ten gevolge van de plaatsbesparing.
o Vermindering van het aantal transporten.
o Snelle montage- en demontagetijd door de eenvoudige werkwijze van het product.
• Verhoging van de veiligheid: o Verhoging van de veiligheid aangezien er geen hulpmateriaal (bv. hamer) vereist is om de stelling te monteren en demonteren. De monteur kan steeds de mogelijkheid hebben om 1 hand vrij te houden wat leidt tot een verhoging van de veiligheid.
o Bij het handmatig verplaatsen van het materiaal is het veel makkelijker en veiliger om staanders zonder uitsteeksels te dragen (geen schotels of schijven).
o Verhoging van de veiligheid tijdens het transport en tijdens het laden en lossen aangezien de transportbakken veel minder hoog moeten gestapeld worden tengevolge van de plaatsbesparing.
Uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding verschillen bovendien met stand der techniek systemen in ten minste een van de onderstaande aspecten: 1. Buizen (zowel staanders, liggers als diagonalen) kunnen bij voorkeur vierkant of rechthoekig zijn daar waar deze in de bestaande systemen meestal rond zi jn.
2. inhaaksysteem van de liggers.
3. Aansluitmogelijkheden om de 30 mm in bij voorkeur de 4 richtingen.
4. Geen aangelaste rozetten of kuipen aan de staanders.
5. Geen gereedschappen nodig voor montage.
6. Veel grotere stapelcapaciteit.
Terwijl sommige hierin beschreven uitvoeringsvormen sommige maar geen andere eigenschappen inbegrepen in andere uitvoeringsvormen omvatten, zijn combinaties of eigenschappen van verschillende uitvoeringsvormen bedoeld om zich binnen het bereik van de uitvinding te bevinden, en verschillende uitvoeringsvormen te vormen, zoals begrepen zou worden door vakman. Zo zijn eigenschappen besproken voor een van de aspecten van de onderhavige uitvinding typisch ook toepasbaar in uitvoeringsvormen van de andere aspecten.
Terwijl de beginselen van de uitvinding hierboven beschreven zijn in verband met specifieke uitvoeringsvormen, moet het duidelijk begrepen worden dat deze beschrijving slechts gemaakt is bij wijze van voorbeeld, en niet beperkend is voor het bereik van bescherming die bepaald is door de toegevoegde conclusies.
t

Claims (42)

1. Een steiger, omvattende ten minste één staander en één verbindingselement, de staander en het verbindingselement elk in hoofdzaak de vorm hebbende van het buis-type met het kenmerk, dat de staander ten minste 1 opening vertoont en dat een uiteinde van het verbindingselement een eerste koppelingsmiddel omvat dat aangrijpt in deze opening.
2. Een steiger volgens conclusie 1, waarin de staander verder ten minste een tweede opening omvat en waarin één verbindingselement een koppelingsmiddel omvat dat aangrijpt in deze 2 openingen.
3. Een steiger volgens conclusie 2, waarin de eerste en de tweede opening zich aan tegenoverliggende zijden van de staander bevinden.
4. Een steiger volgens conclusie 3, waarbij de eerste en de tweede opening zich op hoofdzakelijk dezelfde hoogte bevinden.
5. Een steiger volgens conclusie 3 tot 4, waarin de staander verder ten minste een derde en een vierde opening omvat waarbij de derde en de vierde opening in het verlengde liggen, volgens de lengterichting van de staander, van de eerste en de tweede opening respectievelijk, waarin de derde en de vierde opening zich verder hoofdzakelijk op dezelfde hoogte bevinden en waarin het koppelingsmiddel van het verbindingselement ten minste 2 vorktanden omvat die aangrijpen aan de 4 openingen, waarbij de eerste vorktand aangrijpt aan de eerste en de tweede opening en de tweede vorktand aangrijpt aan de derde en de vierde opening.
6. Een steiger volgens conclusie 2, waarin de eerste en de tweede opening zich in eikaars verlengde bevinden volgens een richting die in hoofdzaak parallel is met de lengterichting van de staander.
7. Een steiger volgens een der voorgaande conclusies, waarin het koppelingsmiddel van het verbindingselement ten minste 2 klauwen omvat.
8. Een steiger volgens een der vorige conclusies 2-7, waarbij de eerste en de tweede opening gelijkvormig zijn.
9. Een steiger volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de staanders in hoofdzaak cirkelvormig zijn in dwarsdoorsnede.
10. Een steiger volgens een der voorgaande conclusies 1-8, met het kenmerk dat de staanders in hoofdzaak rechthoekig zijn in dwarsdoorsnede en bijgevolg in hoofdzaak uit 4 longitudinale zijvlakken zijn opgebouwd, waarbij ten minste twee van deze zijvlakken voorzien zijn van ten minste twee gaten en gericht zijn in de richting van naburige staanders.
11. Een steiger volgens een der voorgaande conclusies, die ten minste 2 in eikaars verlengde geplaatste en gekoppelde staanders omvat, waarin de staanders verbonden zijn door een verbindingspen die langs een eerste van zijn uiteinden gefixeerd is in een van de uiteinden van de ene staander, en waarvan het tweede van zijn uiteinden in een uiteinde van de tweede staander is aangebracht.
12. Een steiger volgens conclusie 11, waarin de verbindingspen ten minste één opening omvat ter hoogte van een overeenkomstige opening in de staander.
13. Een steiger volgens conclusie 12, waarin de opening in de verbindingspen groter is dan de opening van de overeenkomstige opening in de staander, bij voorkeur volgens de lengte richting van de staander, zodanig dat de ruimte rondom en nabij de interne rand van de overeenkomstige opening in de buis vrij wordt gehouden.
14. Een staander die aangepast is om deel uit te maken van een steiger volgens één der conclusies 1-13, met het kenmerk, dat de staander van het huistype is en ten minste 1 opening omvat die aangepast en aangebracht is om een koppelingsmiddel van een verbindingselement te ontvangen.
15. Een staander volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de staander ten minste 2 openingen omvat die aangepast en aangebracht zijn om een koppelingsmiddel van een verbindingselement te ontvangen.
16. Een staander volgens conclusie 15, waarin de eerste en de tweede opening zich aan tegenoverliggende zijden van de staander bevinden.
17. Een staander volgens conclusie 15, waarin de eerste en de tweede opening zich in eikaars verlengde bevinden volgens een richting die in hoofdzaak parallel is met de lengte richting van de staander.
18. Een staander volgens een der voorgaande conclusies 14-17, met het kenmerk, dat de openingen in hoofdzaak van het ellips-type of ei-type zijn en waarbij de lengteas van de opening in hoofdzaak evenwijdig loopt met de lengterichting van de staander.
19. Een staander volgens een der voorgaande conclusies 14-18, met het kenmerk, dat de staanders in hoofdzaak cirkelvormig zijn in dwarsdoorsnede.
20. Een staander volgens een der voorgaande conclusies 14-19, met het kenmerk, dat de staanders in hoofdzaak rechthoekig of vierkant zijn in dwarsdoorsnede en bijgevolg in hoofdzaak 4 longitudinale zijvlakken omvatten.
21. Een staander volgens een der conclusies 15-20, waarin de staander ten minste 2 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen omvat volgens de lengte richting van de staander, in ten minste 2 verschillende van 4 orthogonaal op elkaar staand gekozen richtingen volgens de dwarsdoorsnede van de staander.
22. Een staander volgens een der conclusies 15-20, waarin de staander 4 kolommen van gelijkvormig zijnde openingen omvat volgens de lengte richting van de staander, in 4 orthogonaal op elkaar staand gekozen richtingen volgens de dwarsdoorsnede van de staander.
23. Een staander volgens een der vorige conclusies 21-22, waarin aangrenzende gelijkvormige openingen in een zelfde kolom zich telkens op een constante afstand van elkaar bevinden.
24. Een staander volgens een der vorige conclusies 14-23, die verder een verbindingspen omvat die langs een eerste van zijn uiteinden gefixeerd is in een van de uiteinden van de staander.
25. Een staander volgens conclusie 24, waarin de verbindingspen ten minste één opening omvat ter hoogte van een overeenkomstige opening in de staander.
26. Een staander volgens conclusie 25, waarin de opening in de verbindingspen groter is dan de opening van de overeenkomstige opening in de staander, bij voorkeur volgens de lengte richting van de staander, zodanig dat de ruimte nabij de interne rand van de overeenkomstige opening in de buis vrij wordt gehouden.
27. Een verbindingselement voor gebruik in een steiger volgens één der conclusies 1-13, dat een koppelingsmiddel omvat dat aangepast is om te koppelen met een in hoofdzaak buisvormige staander, met het kenmerk, dat het koppelingsmiddel aangepast is om aan te grijpen aan ten minste één opening in de staander.
28. Een verbindingselement volgens conclusie 27, waarin het koppelingsmiddel ten minste 1 klauw omvat die aangepast is om in de opening aangebracht te worden, en om vast te haken in de staander achter de opening.
29. Een verbindingselement volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het koppelingsmiddel aangepast is om aan te grijpen aan ten minste twee openingen in de staander.
30. Een verbindingselement volgens conclusie 29, waarin het koppelingsmiddel twee klauwen omvat die aangepast zijn om aan te grijpen aan de twee openingen die zich aan dezelfde kant van de staander bevinden.
31. Een verbindingselement volgens conclusie 30, waarin het koppelingsmiddel twee vast ten opzichte van elkaar gepositioneerde klauwen omvat die na het aanbrengen in de respectievelijke opening aangrijpen achter de onderkant van de respectievelijke openingen.
32. Een verbindingselement volgens conclusie 30, waarin het koppelingsmiddel twee klauwen omvat die aangepast zijn om na het aanbrengen in de respectievelijke openingen, uit elkaar geduwd te worden zodat de twee klauwen aangrijpen aan de onderkant van de onderste en de bovenkant van de bovenste opening respectievelijk.
33. Een verbindingselement volgens conclusie 30, waarin het koppelingsmiddel twee klauwen omvat die aangepast zijn om na het aanbrengen in de respectievelijke openingen, naar elkaar getrokken te worden zodat de twee klauwen aangrijpen aan de onderkant van de bovenste en de bovenkant van de onderste opening respectievelijk.
34. Een verbindingselement volgens conclusie 29, waarin het koppelingsmiddel aangepast is om een doorsteekverbinding te vormen doorheen de eerste en de tweede opening van een staander, die zich aan tegenoverliggende zijden van de staander bevinden.
35. Een verbindingselement volgens conclusie 34, waarin het koppelingsmiddel ten minste 2 vorktanden omvat die aangepast zijn om aan te grijpen aan 4 openingen in de staander, waarbij de 4 openingen 2 paar van tegenoverstaande openingen omvat die opgelijnd zijn volgens de lengterichting van de staander.
36. Een verbindingselement volgens een der voorgaande conclusies 27 tot 35, met het kenmerk dat het verder ten minste één kruisscharnier of middel met gelijkaardige functionaliteit omvat.
37. Een verbindingselement volgens een der voorgaande conclusies 27 tot 36, waarin het element een ligger of diagonaal voor een steiger betreft.
38. Een verbindingselement volgens een der voorgaande conclusies 27 tot 37, dat verder een geïntegreerd borgmiddel omvat om het verbindingselement te borgen.
39. Een element voor gebruik in een steiger volgens één der conclusies 1-13, samen met een staander volgens een der conclusies 14 tot 26, dat een koppelingsmiddel omvat dat aangepast is om aan te grijpen aan één of meerdere openingen van de staander.
40. Een element volgens conclusie 39, waarin het een tralie ligger, console, leuning of kantplank betreft.
41. Een voetvijzel voor gebruik in een steiger volgens één der conclusies 1-13, die aangepast is om samen te werken met een staander volgens een der conclusies 14 tot 26.
42. Een voetvijzel volgens conclusie 41, die verder aangepast is om samen te werken met een verbindingselement volgens een der conclusies 27 tot 38.
BE2008/0580A 2008-10-21 2008-10-21 Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen. BE1018323A5 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2008/0580A BE1018323A5 (nl) 2008-10-21 2008-10-21 Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen.
EP09821449A EP2350406A2 (en) 2008-10-21 2009-10-21 A scaffold, upright and connecting element for a scaffold, and other scaffolding elements
PCT/BE2009/000055 WO2010045693A2 (en) 2008-10-21 2009-10-21 A scaffold, upright and connecting element for a scaffold, and other scaffolding elements

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200800580 2008-10-21
BE2008/0580A BE1018323A5 (nl) 2008-10-21 2008-10-21 Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018323A5 true BE1018323A5 (nl) 2010-09-07

Family

ID=40589680

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2008/0580A BE1018323A5 (nl) 2008-10-21 2008-10-21 Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2350406A2 (nl)
BE (1) BE1018323A5 (nl)
WO (1) WO2010045693A2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2435643A1 (en) * 2009-05-27 2012-04-04 Ryberg Lonardi Holding APS A scaffolding element

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
PL2593391T3 (pl) 2010-07-16 2017-10-31 Marc Keersmaekers Moduł podnośnikowy do podnoszenia i opuszczania rusztowania
WO2012006694A1 (en) 2010-07-16 2012-01-19 Marc Keersmaekers Lift system for use in a scaffold
CN115726602B (zh) * 2022-09-09 2024-06-14 中建八局第二建设有限公司 一种高稳定性管桁架整体拼装胎架及施工方法

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1068971A (en) * 1962-08-02 1967-05-17 Leslie Raymond Jones Scaffolding connectors
DE1901879A1 (de) * 1968-01-16 1969-09-11 Speedrack Inc Tragendes Bauteil
FR2266036A1 (nl) * 1974-03-29 1975-10-24 Dustmann Dula Werk
FR2661208A1 (fr) * 1990-04-23 1991-10-25 Arnault Francis Raccord a clavette pour echafaudage.

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1058971A (en) 1963-05-13 1967-02-15 Shipton Electronics Ltd A selective electrical connecting device
FR1447363A (fr) * 1965-06-16 1966-07-29 Anciens Etablissements Vivez Perfectionnement aux montants pour casiers ou rayonnages démontables
CA1178076A (en) * 1982-02-25 1984-11-20 Henry J. Manderla Shoring system
SE443601B (sv) * 1982-04-22 1986-03-03 Bo Allan Hjelm Stellningssystem med inskjutbara skarvstycken och spiror med invendiga styrflensar for skarvstyckena
DE3909809A1 (de) 1989-03-24 1990-09-27 Langer Ruth Geb Layher Lochscheibe fuer verbindungsvorrichtungen fuer geruestelemente
KR20020025073A (ko) * 1999-06-09 2002-04-03 존 클레멘트 프레스톤 다목적 구조체용 구성 부재

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1068971A (en) * 1962-08-02 1967-05-17 Leslie Raymond Jones Scaffolding connectors
DE1901879A1 (de) * 1968-01-16 1969-09-11 Speedrack Inc Tragendes Bauteil
FR2266036A1 (nl) * 1974-03-29 1975-10-24 Dustmann Dula Werk
FR2661208A1 (fr) * 1990-04-23 1991-10-25 Arnault Francis Raccord a clavette pour echafaudage.

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2435643A1 (en) * 2009-05-27 2012-04-04 Ryberg Lonardi Holding APS A scaffolding element

Also Published As

Publication number Publication date
EP2350406A2 (en) 2011-08-03
WO2010045693A3 (en) 2010-11-25
WO2010045693A2 (en) 2010-04-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2450165C (en) Building construction shores
US7837414B2 (en) Gabions
BE1018323A5 (nl) Een steiger, staander en verbindingselement voor een steiger alsook andere steigerelementen.
US10711471B2 (en) Support device for supporting beams of formwork for floor slabs
ES2596504T3 (es) Andamio de fachada
JP6592449B2 (ja) フレームワーク要素のためのコンテナ
CA2912837A1 (en) Work platform system including suspended paneled portion and method of implementing same
EP3585944B1 (en) Crowd control and management barriers
US8794381B2 (en) Fittings for builders' trestles
WO2007049236A2 (en) Adjustable telescopic lever apparatus for lifting plane elements, preferably wall and/or cover panels and arrangement for fixing two slidable elements of polygonal cross-section
BE1018693A3 (nl) Systeem en werkwijze voor het vervaardigen van betonnen houders.
US11657738B2 (en) Foldable spaceframe and method of setting up spaceframe structure
WO2011108982A1 (en) Storage cage intended for temporary protection of domestic animal or other objects
RU2140505C1 (ru) Рамный элемент
JP3564411B2 (ja) Pc階段からなる傾斜構造物の設置工法
JP5276624B2 (ja) テントフレーム
CZ297567B6 (cs) Regál
ES2211921T3 (es) Elemento de construccion mural.
JP2990372B2 (ja) 足場ユニット及びそれを使用した連続足場組立て方法
JP7221516B2 (ja) 折り畳み式ストッカーの組立て構造
BE1019884A5 (nl) Ligger voor gebruik in een steiger.
SK12010U1 (en) Modular shelf assembly
NL1015615C1 (nl) Multifunctioneel toepasbaar universeel snelbouw constructie systeem.
JP3304316B2 (ja) 上筋用スペーサ
BE1019882A4 (nl) Stabiliserend element voor een steiger.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20231031