BE1017184A3 - Schep/kantelbak. - Google Patents

Schep/kantelbak. Download PDF

Info

Publication number
BE1017184A3
BE1017184A3 BE200600326A BE200600326A BE1017184A3 BE 1017184 A3 BE1017184 A3 BE 1017184A3 BE 200600326 A BE200600326 A BE 200600326A BE 200600326 A BE200600326 A BE 200600326A BE 1017184 A3 BE1017184 A3 BE 1017184A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
subframe
guide rail
tilting
guide
rear wall
Prior art date
Application number
BE200600326A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Overbeek Jan Willem Josef
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Overbeek Jan Willem Josef filed Critical Overbeek Jan Willem Josef
Application granted granted Critical
Publication of BE1017184A3 publication Critical patent/BE1017184A3/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/28Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with digging tools mounted on a dipper- or bucket-arm, i.e. there is either one arm or a pair of arms, e.g. dippers, buckets
    • E02F3/34Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with digging tools mounted on a dipper- or bucket-arm, i.e. there is either one arm or a pair of arms, e.g. dippers, buckets with bucket-arms, i.e. a pair of arms, e.g. manufacturing processes, form, geometry, material of bucket-arms directly pivoted on the frames of tractors or self-propelled machines
    • E02F3/352Buckets movable along a fixed guide

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Load-Engaging Elements For Cranes (AREA)

Abstract

Beschreven is een kantelbak (50) met een achterwand (51) en een bodem (52), geschikt om te worden bevestigd aan een schovel (1) of dergelijke, waarbij is voorzien in bevestigingsorganen (3; 4) voor bevestiging aan een hefarm (2) van een dergelijke shovel (1), en waarbij is voorzien in op de achterwand (51) aangrijpende kantelmiddelen om de bak te kantelen van een eerste stand waar de bodem (52) in hoofdzaak horizontaal is gericht naa een tweede stand waar de bodem schuin is gericht en een voorrand (53) van de bak (50) is voorzien van een subframe (80) dat de genoemde bevestigingsorganen (3; 4) draagt, en de genoemde kantelmiddelen (71, 81;72, 82; 90) zijn ingericht om de bak (50) bij het kantelen van de eerste stand naar de tweede stand ten opzichte van het subframe (80) op te tillen.

Description

Titel: Schep/kantelbak
De onderhavige uitvinding heeft in zijn algemeenheid betrekking op een schep/kantelbak voor een shovel of dergelijk voertuig. Een voorbeeld van een dergelijke schep/kantelbak is bijvoorbeeld beschreven in het Nederlands octrooi 1025212.
Voor het laden van stortgoed, zoals bijvoorbeeld zand, in een open container is het bekend om gebruik te maken van een voertuig zoals een shovel, dat is voorzien van een scharnierbare hefarm, die aan zijn vrije uiteinde is voorzien van een schep/kantelbak. Een schep/kantelbak heeft in zijn algemeenheid een bodem, doorgaans een vlakke bodem, een achterwand, en twee zijwanden. De vrije voorrand van de bodem wordt ook aangeduid als "mes". Het gebruik is bij voorbeeld als volgt. De hefarm van de shovel wordt omlaag gescharnierd naar een lage werkstand, waarbij de bodem van de schep/kantelbak in hoofdzaak horizontaal is en op de grond rust: deze stand zal worden aangeduid als "schepstand". De shovel rijdt naar voren, naar een berg zand, waarbij de bodem van de schep/kantelbak in de berg wordt gedrukt: de schep/kantelbak vult zich met zand. Vervolgens wordt de hefarm opgetild naar een hoge werkstand, waarbij de bodem van de schep/kantelbak in de horizontale stand kan blijven staan, maar het is ook mogelijk dat de schep/kantelbak enigszins achterover wordt gekanteld om morsen te voorkomen; deze stand zal worden aangeduid als "hefstand". De shovel rijdt naar de te laden container, waarbij de schep/kantelbak boven de container wordt gebracht. Dan wordt de schep/kantelbak naar voren gekanteld, naar een stand waarbij de bodem van de schep/kantelbak naar beneden helt, dat wil zeggen dat de voorrand van de bodem het laagste punt van de bodem wordt; deze stand zal worden aangeduid als "stortstand". Het zand glijdt nu uit de schep/kantelbak de container in.
Bij dit soort werkzaamheden is het van belang, dat men de schep/kantelbak zo hoog mogelijk kan optillen, om in staat te zijn zo hoog mogelijke containers te laden. Er bestaat een tendens om de hoogte van de containers zo groot mogelijk te laten zijn, om zo efficiënt mogelijk te kunnen transporteren. Bij een bepaalde shovel is de lengte van de hefarm een gegeven, en die lengte bepaalt in feite het verticale werkbereik van de shovel. Voor hogere containers zijn dan grotere shovels nodig, met een langere hefarm en dus een hoger werkbereik, maar dat betekent ook hogere kosten. In theorie zou men de shovel kunnen voorzien van een langere hefarm, of men kan aan de hefarm een verlengstuk bevestigen, zoals genoemd octrooi beschrijft, maar de lengte van de hefarm moet in een goede verhouding staan tot de afmetingen, in het bijzonder het gewicht, van de shovel zelf. Hoe dan ook, bij elke lengte van een hefarm bestaat de wens dat het werkbereik van die hefarm zo hoog mogelijk is.
Een eerste aspect van het verticale werkbereik is de maximale hoogte van de bodem van de schep/kantelbak in de hefstand: dit bepaalt namelijk de maximaal toelaatbare hoogte van de bovenrand van een te beladen container. Een tweede aspect van het verticale werkbereik is de maximale hoogte van de voorrand van de schep/kantelbak in de stortstand: dit bepaalt namelijk de te bereiken vulhoogte in de container.
Bij een bepaalde uitvoering van een schep/kantelbak is deze aan zijn achterwand voorzien van twee boven elkaar geplaatste koppelpunten. Het onderste koppelpunt is uitgevoerd als draaipunt, voor de bevestiging aan de hefarm. Aan het bovenste koppelpunt is een bedieningsorgaan bevestigd, typisch een hydraulische cilinder, dat met zijn andere uiteinde is gekoppeld met de hefarm. Wanneer deze cilinder wordt bediend, kantelt de schep/kantelbak ten opzichte van de hefarm om een horizontale as, gedefinieerd door het onderste koppelpunt.
Figuur 1 toont schematisch een shovel 1 voorzien van een dergelijke schep/kantelbak 10 in de schepstand (bij A) en in de stortstand (bij B); een zijwand van een container C is met een stippellijn geschetst. Te zien valt in deze figuren, dat bij het kantelen vanuit de hefstand naar de stortstand de voorrand 11 van de schep/kantelbak 10 zich omlaag verplaatst, zoals aangeduid met pijl P. In de stortstand kan die voorrand 11 zich wel 60 cm lager bevinden dan in de hefstand. Dit heeft verschillende consequenties.
De positie van de voorrand 11 bepaalt de maximale hoogte H van het zand in de container C. In de gegeven omstandigheden is het moeilijk om de bovenste 60 cm van de container C te beladen.
Vanwege de schuine stand van de schep/kantelbak moet het hoogste punt van de container, dat wil zeggen de bovenrand van de zijwand, zich bevinden onder het scharnierpunt 13 van de schep/kantelbak 10, dat zich bevindt aan de achterwand 14 van de bak. Het is dus niet voldoende om de voorrand 11 van de bak boven de rand van de container C te rijden, maar de shovel 1 moet dichter naar de container toe rijden. Dit kan echter maar tot een bepaald punt, waarbij de shovel 1 zelf bijna tegen de container C aan staat, zoals getoond. Aldus wordt een maximale hefhoek van de hefarm 2 gedefinieerd, waarbij het scharnierpunt 13 van de bak zich bevindt boven het voorste uiterste punt van de shovel. De hefarm zelf zou wel hoger geheven kunnen worden, en de bak zou dus wel hoger getild kunnen worden, maar dan moet de bak minder schuin gekanteld worden omdat anders de bodem van de bak tegen de container aan komt.
Om deze problemen te verminderen, bestaan er ook schep/kantelbakken waarbij het scharnierpunt is verplaatst naar de omgeving van de voorrand van de bak. Vanaf de hefarm reiken dan twee horizontale scharnierarmen naar voren, onder de bodem van de bak, waarbij de bak scharniert aan scharnierpunten bij de voorste uiteinden van die scharnierarmen. Een probleem daarbij is echter, dat dit niet gecombineerd kan worden met een vlakke bodem, omdat dan de bodem van de bak nooit tot op de grond kan worden neergelaten. In dergelijke gevallen is daarom steeds de bodem van de bak plaatselijk verhoogd om aan de onderzijde kamers te definiëren waar de scharnierarmen in reiken.
De onderhavige uitvinding beoogt te voorzien in een constructie waarbij de bevestigingspunten voor bevestiging van de schep/kantelbak aan een hefarm zich bevinden aan achterzijde van bak, en waarbij het verticaal dalen van de voorrand bij het kantelen is opgeheven of althans verminderd.
Volgens een eerste aspect van de onderhavige uitvinding is een schep/kantelbak voorzien van een subframe, dat geschikt is voor bevestiging aan het uiteinde van een hefarm. Hoewel het subframe vast bevestigd kan zijn aan de hefarm, is het subframe bij voorkeur voorzien van een standaard snelkoppelsysteem voor een losmaakbare bevestiging aan de hefarm.
Volgens een tweede aspect van de onderhavige uitvinding is het subframe voorzien van ten minste één, maar bij voorkeur twee geleiderails, waarbij elke geleiderail een onderuiteinde heeft dat in hoofdzaak verticaal is gericht en een bovenuiteinde heeft waarvan de richting ten minste een naar voren gerichte component heeft. De schep/kantelbak is aan zijn achterwand voorzien van geleidewielen, bij voorkeur twee boven elkaar geplaatste geleidewielen per geleiderail, die in de geleiderails geleid worden.
De schep/kantelbak is voorts voorzien van kantelbedieningsorganen, bij voorkeur minimaal één hydraulische cylinder of dergelijke, die enerzijds verbonden is met de schep/kantelbak en die anderzijds verbonden is met het subframe.
In een eerste stand van de kantelbedieningsorganen bevinden de geleidewielen zich in een dusdanige positie met betrekking tot de corresponderende geleiderails, dat de bodem van de schep/kantelbak in hoofdzaak horizontaal is. Door bekrachtiging van de kantelbedieningsorganen wordt de achterwand van de schep/kantelbak omhoog gedrukt. De geleidewielen lopen daarbij omhoog in hun corresponderende rails, waarbij het bovenste wiel naar voren wordt geleid. Effectief komt de schep/kantelbak daardoor in een kantelstand waarbij de bodem van de bak schuin staat, zonder dat er een daadwerkelijke scharnierconstructie is. De vorm van de geleiderails kan zodanig zijn, dat de beweging van de schep/kantelbak een rotatiebeweging om een virtuele horizontale rotatieas benadert, dat wil zeggen dat een bepaald punt op zijn plaats blijft, maar dat is niet nodig.
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: figuur 1 schematisch een shovel toont met een schep/kantelbak in verschillende standen; figuur 2A schematisch een perspectiefaanzicht toont van een uitvoeringsvorm van een schep/kantelbak volgens de onderhavige uitvinding, waarbij de bak in een vlakke stand staat ;
figuur 2B schematisch een perspectiefaanzicht toont van de schep/kantelbak figuur 2A in een kantelstand; de figuren 3A en 3B zijaanzichten tonen van de schep/kantelbak in de situaties van figuur 2A
respectievelijk 2B; figuur 4 schematisch een zijaanzicht toont van een subframe volgens de onderhavige uitvinding.
De figuren 2A en 2B tonen perspectiefaanzichten van een uitvoeringsvorm van een schep/kantelbak 50 volgens de onderhavige uitvinding, respectievelijk in een vlakke stand en een kantelstand, en de figuren 3A en 3B tonen zijaanzichten van deze schep/kantelbak 50 in de genoemde standen. De schep/kantelbak 50 is voorzien van een subframe 80, dat bestemd is voor bevestiging aan een hefarm van een shovel (niet weergegeven ter wille van de eenvoud), en daartoe is voorzien van koppelorganen 3, 4. De precieze vorm van die koppelorganen is aangepast aan de beschikbare koppel-constructie van de betreffende hefarm; in het weergegeven voorbeeld omvatten de koppelorganen 3, 4 een koppelflens 5 met een bovenste koppelhaak 4 en een onderste koppelgat 3.
De schep/kantelbak 50 heeft een achterwand 51, een bodem 52 met een voorrand 53, en zijwanden 54. Aan de achterwand 51 zijn, op verschillende hoogten, geleidewielen 71, 72 bevestigd, die roteerbaar zijn om respectieve horizontale assen. Meer in het bijzonder is aan de achterwand 51 een in hoofdzaak verticaal gerichte eerste montageflens 61 bevestigd, die een eerste geleidewiel 71 draagt, en op een hoger niveau is aan de achterwand 51 een eveneens in hoofdzaak verticaal gerichte tweede montageflens 62 bevestigd, die een tweede geleidewiel 72 draagt. De twee bevestigingsflenzen 61, 62 mogen in horizontale richting ten opzichte van verplaatst zijn, maar bij voorkeur zijn zij verticaal uitgelijnd. De twee bevestigingsflenzen 61, 62 mogen individuele flenzen zijn, maar bij voorkeur zijn zij gecombineerd tot een enkele gemeenschappelijke flens 63, zoals getoond.
Het subframe 80 omvat een eerste geleiderail 81 voor het eerste geleidewiel 71 en een tweede geleiderail 82 voor het tweede geleidewiel 72. In het weergegeven voorbeeld zijn de rails rechte rails, maar zij zouden ook gebogen rails mogen zijn. De horizontale positie van de geleiderails zal zijn aangepast aan die van de geleidewielen 71, 72; in het weergegeven voorbeeld bevinden de twee geleiderails 81, 82 zich in een gemeenschappelijk verticaal vlak. In het weergegeven voorbeeld zijn de twee geleiderails 81, 82 uitgevoerd als individuele rails, maar het is ook mogelijk dat de twee geleiderails 81, 82 zijn uitgevoerd als verschillende railgedeelten van een enkele rail.
Bij voorkeur, en zoals weergegeven, is de schep/kantelbak 50 voorzien van een tweede stel geleidewielen 171, 172 bevestigd aan een tweede gemeenschappelijke flens 163. De twee flenzen 63, 163 met de respectieve geleidewielen 71, 72 en 171, 172 zijn symmetrisch ten opzichte van een verticaal middenvlak van de schep/kantelbak 50 bevestigd aan de achterwand 51, waarbij de respectieve geleidewielen 71, 72 en 171, 172 naar elkaar toe zijn gericht; in een alternatieve constructie zouden die respectieve geleidewielen 71, 72 en 171, 172 van elkaar af gericht kunnen zijn.
Het subframe 80 omvat voor het tweede stel geleidewielen 171, 172 een tweede stel geleiderails 181, 182, dat symmetrisch is aan het eerste stel geleiderails 81, 82 en daarom niet apart zal worden beschreven.
Desgewenst is het mogelijk, dat de schep/kantelbak 50 is voorzien van meerdere stellen geleidewielen, en dat het subframe 80 is voorzien van corresponderende additionele geleiderails.
Het subframe 80 is in dit voorbeeld uitgevoerd als een ladderframe, en omvat een onderste dwarsbalk 83 tussen de twee onderste geleiderails 81, 181 en een bovenste dwarsbalk 84 tussen de twee bovenste geleiderails 82, 182.
Het subframe 80 is voorts voorzien van instelorganen 90 die de stand van de schep/kantelbak 50 ten opzichte van het subframe 80 instellen. Die instelorganen 90 hebben daartoe een eerste koppelpunt dat gekoppeld is met de schep/kantelbak 50 en een tweede koppelpunt gekoppeld is met het subframe 80, en zijn ingericht om de onderlinge afstand tussen die twee koppelpunten te variëren. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de instelorganen 90 uitgevoerd als een hydraulische cylinder/zuiger-combinatie, waarbij de cylinder 91 scharnierbaar is vastgemaakt aan de bovenste dwarsbalk 84 van het subframe 80, en waarbij de zuiger 92 scharnierbaar is vastgemaakt aan de achterwand 51 van de schep/kantelbak 50. Voor het bedienen van de hydraulische cylinder/zuiger-combinatie 90 zijn hydraulische leidingen aanwezig, maar die zijn ter wille van de eenvoud niet weergegeven. Opgemerkt wordt, dat hydraulische cylinder/zuiger-combinaties op zich bekend zijn, om welke reden een nadere beschrijving daarvan achterwege wordt gelaten.
In principe kunnen de instelorganen 90 een enkele cylinder/zuiger-combinatie omvatten. Ter verhoging van de stabiliteit omvatten de instelorganen 90 in het weergegeven voorbeeld twee parallel werkende cylinder/zuiger-combinaties, die symmetrisch ten opzichte van het genoemde middenvlak zijn opgesteld. Het is ook mogelijk dat de instelorganen 90 meerdere cylinder/zuiger-combinaties omvatten.
De werking is als volgt. Wanneer de hydraulische cylinder/zuiger-combinatie 90 wordt aangestuurd om zijn zuiger 92 uit de cylinder 91 te drukken, bewegen de geleidewielen 71, 72 in de respectieve geleiderails 81, 82 omlaag. Een onderste uiterste stand wordt hier gedefinieerd door een bij het onderuiteinde van de eerste geleiderail 81 aangebrachte aanslag 85, maar andere begrenzers zijn ook mogelijk. De onderste uiterste stand correspondeert in dit voorbeeld met een horizontale stand van de bodem 52, dat wil zeggen de schepstand, maar het is ook mogelijk dat die onderste uiterste stand correspondeert met een enigszins achterover gekantelde stand van de bodem 52, in welk geval de schepstand wordt gedefinieerd door een tussenstand van de cylinder/zuiger-combinatie 90.
Wanneer de hydraulische cylinder/zuiger-combinatie 90 wordt aangestuurd om zijn zuiger 92 in de cylinder 91 te trekken, bewegen de geleidewielen 71, 72 in de respectieve geleiderails 81, 82 omhoog. Volgens een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding doorlopen de geleidewielen 71, 72 door de geleiderails 81, 82 gedefinieerde trajecten die zodanig zijn, dat het onderste geleidewiel 71 zich naar een hoger niveau verplaatst, en dat het bovenste geleidewiel 72 ten opzichte van het onderste geleidewiel 71 zich verplaatst naar een positie die verder van de koppelorganen 3, 4 af ligt.
Doordat het bovenste geleidewiel 72 zich in horizontale richting verplaatst ten opzichte van het onderste geleidewiel 71, kantelt de bak 50 naar voren, dat wil zeggen dat de voorrand 53 het laagste punt van de bodem 52 wordt. Doordat tevens het onderste geleidewiel 71 naar boven wordt verplaatst, wordt de daling van de voorrand 53 verminderd ten opzichte van een situatie met een vast scharnierpunt aan de achterkant van de bak.
In het weergegeven voorbeeld is de onderste geleiderail 81 verticaal gericht, en maakt de bovenste geleiderail 82 een hoek van 45° met de verticaal. Er zijn echter diverse varianten mogelijk.
Bij voorbeeld is het mogelijk, dat de onderste geleiderail 81 een hoek groter dan nul maakt met de verticaal. In dat geval verplaatst de bak als geheel zich in horizontale richting van de shovel weg.
Voorts is het mogelijk, dat de bovenste geleiderail 82 een onderste railgedeelte heeft dat verticaal is gericht of slechts een kleine hoek maakt met de verticaal. In dat geval verplaatst de bak als geheel zich in verticale richting en kan de bak over een hogere wand worden getild.
Voorts is het mogelijk, dat de geleiderails gebogen zijn volgens een cirkeltrajeet. In dat geval is het mogelijk dat de bak 50 is voorzien van meerdere wielen die in dezelfde rail lopen. Voorts is het mogelijk om de kromtestraal van die rails zodanig te kiezen, dat het middelpunt van het cirkeltrajeet samenvalt met de voorrand 53 van de bodem 52, zodat de bak 50 een effectieve rotatieas heeft die in hoofdzaak samenvalt met de voorrand 53 van de bodem 52.
Hoe dan ook, steeds wordt het voordeel bereikt dat de gekantelde bak een hogere storthoogte H (gedefinieerd als de hoogte van de voorrand 53 van de bodem 52) heeft dan kantel-bakken volgens de stand der techniek.
Opgemerkt wordt, dat de gewichtskrachten in hoofdzaak via de hydraulische cylinder/zuiger-combinatie(s) worden overgedragen op het subframe 80 en via dat subframe naar de hefarm van de shovel.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies. Bij voorbeeld is het mogelijk dat van een hydraulische cylinder/zuiger-combinatie de zuiger is bevestigd aan het subframe terwijl de cylinder is bevestigd aan de schep/kantelbak. Omdat de hydraulische leidingen zijn aangesloten op de cylinder heeft het echter voordelen als de cylinder is bevestigd aan het subframe.
Voorts is het mogelijk, dat geleiderails zijn vastgemaakt aan de bak terwijl geleidewielen zijn vastgemaakt aan het subframe.
Voorts wordt opgemerkt, dat in het voorgaande de uitvinding is uitgelegd aan de hand van een bak 50 waar de flenzen 63, 163 met de wielen 71, 72 en 171, 172 aan bevestigd zijn, bijvoorbeeld vastgelast, terwijl ook bevestigingspunten 93 voor de zuigers 92 aan de bak zijn vastgelast. De uitvinding voorziet echter ook dat willekeurige bakken worden aangepast, en verschaft daartoe een separaat subframe zoals besproken, dat wil zeggen los van een bak.
In het weergegeven voorbeeld is er een barrière die voorkomt dat het eerste geleidewiel 71 vanuit de eerste geleiderail 81 naar de tweede geleiderail 82 gaat, en die voorkomt dat het tweede geleidewiel 72 vanuit de tweede geleiderail 82 naar de eerste geleiderail 81 gaat. Dit is echter niet essentieel, en het kan zelfs voordelig zijn als een dergelijke barrière ontbreekt.
Opgemerkt wordt, dat in het voorgaande gebruikte aanduidingen als "verticaal", "horizontaal", "hoger", "lager", betrekking hebben op de situatie bij montage aan een shovel in de normale werkstand.

Claims (14)

1. Kantelbak (50) met een achterwand (51) en een bodem (52), geschikt om te worden bevestigd aan een shovel (1) of dergelijke, waarbij is voorzien in bevestigingsorganen (3; 4. voor bevestiging aan een hefarm (2) van een dergelijke shovel (1), en waarbij is voorzien in op de achterwand (51) aangrijpende kantelmiddelen om de bak te kantelen van een eerste stand waar de bodem (52) in hoofdzaak horizontaal is gericht (figuur 2A) naar een tweede stand waar de bodem (52) schuin is gericht en een voorrand (53) van de bak (50) het laagste punt van die bodem is (figuur 2B); met het kenmerk: dat de bak (50) is voorzien van een subframe (80) dat de genoemde bevestigingsorganen (3; 4) draagt; en waarbij genoemde kantelmiddelen (71, 81; 72, 82; 90) zijn ingericht om de bak (50) bij het kantelen van de eerste stand naar de tweede stand ten opzichte van het subframe (80) op te tillen.
2. Kantelbak volgens conclusie 1, waarbij het subframe (80) is voorzien van ten minste één eerste in een verticaal vlak gelegen geleiderail (81) en van ten minste één tweede in een verticaal vlak gelegen geleiderail (82), waarbij de tweede geleiderail (82) zich op een hoger niveau bevindt dan de eerste geleiderail (81) en een hoek maakt met de eerste geleiderail (81); waarbij aan de achterwand (51) van de bak (50) ten minste één eerste geleidewiel (71) is gemonteerd, dat is opgenomen in de eerste geleiderail (81), en waarbij op een hoger niveau aan de achterwand (51) van de bak (50) ten minste één tweede geleidewiel (72) is gemonteerd, dat is opgenomen in de tweede geleiderail (82).
3. Kantelbak volgens conclusie 2, waarbij de eerste geleiderail (81) en de tweede geleiderail (82) zijn gelegen in een gemeenschappelijk verticaal vlak.
4. Kantelbak volgens een willekeurige der conclusies 2-3, waarbij de eerste geleiderail (81) een rechte rail is die in hoofdzaak verticaal is gericht en waarbij de tweede geleiderail (82) een rechte rail is die een hoek maakt met de verticaal, welke hoek bij voorkeur ongeveer 45° is.
5. Kantelbak volgens een willekeurige der conclusies 2-4, waarbij het subframe (80) is voorzien van een tweede stel geleiderails (181, 182), symmetrisch ten opzichte van het eerste stel geleiderails (81, 82).
6. Kantelbak volgens conclusie 5, waarbij het subframe (80) dwarsbalken (83, 84) omvat die de twee stellen geleiderails (81, 82; 181, 182) met elkaar verbinden.
7. Kantelbak volgens een willekeurige der conclusies 2-6, waarbij genoemde kantelmiddelen (90) ten minste één cylinder/zuiger-combinatie (91, 92) omvatten, die enerzijds is gekoppeld met het subframe (80) en anderzijds is gekoppeld met de achterwand (51) van de bak (50).
8. Shovel (1), voorzien van een kantelbak (50) volgens een willekeurige der conclusies 1-7.
9. Subframe (80) voor een kantelbak (50) volgens een willekeurige der conclusies 1-7, welk subframe (80) is voorzien van bevestigingsorganen (3; 4) voor bevestiging aan een hefarm (2) van een shovel (1); waarbij het subframe (80) is voorzien van ten minste één eerste in een verticaal vlak gelegen geleiderail (81) en van ten minste één tweede in een verticaal vlak gelegen geleiderail (82), waarbij de tweede geleiderail (82) zich op een hoger niveau bevindt dan de eerste geleiderail (81) en een hoek maakt met de eerste geleiderail (81); waarbij het subframe (80) is voorzien van ten minste twee geleidewielen (71, 72) die kunnen worden opgenomen in respectievelijke de eerste geleiderail (81) en de tweede geleiderail (82); en waarbij het subframe (80) is voorzien van middelen (61, 62; 63) voor het dragen van de geleidewielen en voor bevestiging aan een achterwand (51) van een kantelbak (50).
10. Subframe volgens conclusie 9, waarbij de eerste geleiderail (81) en de tweede geleiderail (82) zijn gelegen in een gemeenschappelijk verticaal vlak.
11. Subframe volgens een willekeurige der conclusies 9-10, waarbij de eerste geleiderail (81) een rechte rail is die in hoofdzaak verticaal is gericht en waarbij de tweede geleiderail (82) een rechte rail is die een hoek maakt met de verticaal, welke hoek bij voorkeur ongeveer 45° is.
12. Subframe volgens een willekeurige der conclusies 9-11, waarbij het subframe (80) is voorzien van een tweede stel geleiderails (181, 182), symmetrisch ten opzichte van het eerste stel geleiderails (81, 82).
13. Subframe volgens conclusie 12, waarbij het subframe (80) dwarsbalken (83, 84) omvat die de twee stellen geleiderails (81, 82; 181, 182) met elkaar verbinden.
14. Subframe volgens een willekeurige der conclusies 9-13, waarbij het subframe (80) ten minste één cylinder/zuiger-combinatie (91, 92) omvat, waarvan één uiteinde (91) is gekoppeld met het subframe (80) en waarvan het andere uiteinde (92) is voorzien van bevestigingsorganen (93) voor bevestiging aan de achterwand (51) van de genoemde kantelbak (50) .
BE200600326A 2006-02-27 2006-06-14 Schep/kantelbak. BE1017184A3 (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1031244 2006-02-27
NL1031244A NL1031244C2 (nl) 2006-02-27 2006-02-27 Schep/kantelbak.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017184A3 true BE1017184A3 (nl) 2008-04-01

Family

ID=37027646

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE200600326A BE1017184A3 (nl) 2006-02-27 2006-06-14 Schep/kantelbak.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1017184A3 (nl)
NL (1) NL1031244C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102015001458B4 (de) * 2015-02-05 2016-08-18 Fliegl Agro-Center GmbH Kippeinrichtung für Arbeitsgeräte

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1086272A (fr) * 1952-02-21 1955-02-10 Dispositif adaptable à toute espèce de véhicules pour le déblai, le transport etle chargement de matériaux tels que terre, gravier et similaires
US4778330A (en) * 1986-03-26 1988-10-18 Mailleux Louis M J Elevator device for an agricultural tractor loader
ITBO20020040U1 (it) * 2002-04-24 2003-10-24 Hinowa S P A Macchina movimento terra
DE102004015489B3 (de) * 2004-03-26 2005-05-25 Kurz, Andreas, Dipl.-Ing. Schaufelkippvorrichtung

Also Published As

Publication number Publication date
NL1031244C2 (nl) 2007-08-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4699557A (en) Refuse collection vehicle
NL1019918C2 (nl) Mobiele inrichting voor grondverzet en andere werkzaamheden, zoals het heffen en verplaatsen van lasten.
US20170240086A1 (en) Lift gate system with extension plate and a lift gate platform
US5839212A (en) Ejector apparatus for an earth moving scraper bowl
BE1017184A3 (nl) Schep/kantelbak.
US5779430A (en) Material handling system
US4408946A (en) Dumping hopper
US2305148A (en) Transporting and dumping device
US8857080B1 (en) Transfer bucket and ejector assembly for a front end loader vehicle
US3348715A (en) Vehicle with bucket
US4286913A (en) Dumpable crop bar container
NL7908506A (nl) Hefgestel van een door een motor gedreven vrachtwagen.
US4027808A (en) Receptacle transporting vehicle
NL2008876C2 (nl) Landbouwwerktuig.
NL8700778A (nl) Voertuigkraan met in drie hydraulische trappen in de ruimte beweegbare geledekraanarm.
CN209536899U (zh) 一种倾翻器
GB2500764A (en) A platform with a levelling function for loading and unloading vehicles
NO880234L (no) Plog for loeftevogn.
NL1013724C2 (nl) Laadbak en aanhangwagen omvattende een dergelijke laadbak.
NL1036727C2 (nl) Inrichting voor het manipuleren van een container.
NL1010738C2 (nl) Transporteur en opslagsysteem voor zijdelings verplaatsbare lasten.
US8647045B1 (en) Extendo bucket attachment
NL2020597B1 (nl) Inklapbaar werkplatform en werkwijze voor het in- of uitklappen daarvan
BE1019294A4 (nl) Vlakstelmechanisme en machine omvattende een dergelijk mechanisme.
NL1002284C1 (nl) Samenstel voor het inzamelen van afval en werkwijzen daarvoor.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170630