BE1006630A3

BE1006630A3 - Betonnivelleermachine.

Info

Publication number: BE1006630A3
Application number: BE9300039A
Authority: BE
Original assignee: Casters Francois
Priority date: 1993-01-18
Filing date: 1993-01-18
Publication date: 1994-11-03

Abstract

Betonnivelleermachine, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat uit een baanvoertuig (4) dat is uitgerust met middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van een op de ondergrond (6) aangebrachte betonmassa (7), waarbij deze middelen (5) minstens gedeeltelijk achter de achterste wielen (8) van het voertuig (4) zijn gelegen.

Description

Betonnivelleermachine.

Deze uitvinding heeft betrekking op een betonnivelleermachine, met andere woorden een machine voor het gelijkstrijken van beton, teneinde hieruit een vloer, plaat of baan te vormen.

Het is bekend dat een vloer, een plaat of een baan uit beton kunnen gevormd worden door het beton tussen twee of meer geleidingen te storten en vervolgens het overtollige beton af te strijken door middel van een element of een inrichting die over de geleidingen wordt verplaatst. Deze bekende uitvoering heeft als nadeel dat geleidingen dienen te worden aangebracht, welke bovendien moeten worden uitgelijnd. Nog een nadeel van deze techniek bestaat erin dat zij niet geschikt is voor het leggen van een betonnen vloer met een aanzienlijke breedte, daar de opeenvolgende betonbanen door de aanwezigheid van de geleidingen niet tegen elkaar kunnen aansluiten.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een betonnivelleermachine die de voornoemde nadelen niet vertoont.

Hiertoe heeft de uitvinding betrekking op een betonnivelleermachine, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat uit een baanvoertuig dat is uitgerust met middelen voor het trillen en gelijkstrijken van een op de ondergrond aangebrachte betonmassa, waarbij deze middelen minstens gedeeltelijk achter de achterste wielen van het voertuig zijn gelegen. Doordat de voornoemde middelen gedeeltelijk achter de wielen van het voertuig zijn gelegen, kan het voertuig door het beton rijden zonder sporen in het

genivelleerde beton na te laten, met andere woorden kan het zieh voortbewegen zonder dat geleidingen noodzakelijk zijn.

Onder het voornoemde baanvoertuig wordt elk type van voertuig verstaan dat zieh vrij, dus niet op een spoor of dergelijke, over een ondergrond kan bewegen.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevinden de middelen voor het trillen en gelijkstrijken van het beton zieh volledig achter de achterste wielen.

Deze middelen kunnen voorafgegaan worden door een verdeelmechanisme, zoals een horizontaal opgestelde schroef van Archimedes die zieh in de breedte uitstrekt. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt dat beton voor het voertuig kan worden gestort zonder dat dit vooraf reeds dient te worden uiteengestreken.

In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de betonnivelleermachine uitgerust met een hoogteregeling die minstens ervoor zorgt dat de voornoemde middelen voor het trillen en gelijkstrijken van het beton op de gewenste hoogte worden gehouden. Bij voorkeur wordt een voertuig aangewend dat op drie punten steunt en wordt in deze drie steunpunten in een hoogteregeling voorzien, bijvoorbeeld door middel van een laser en op het voertuig aangebrachte sensors.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
Figuur 1 een betonnivelleermachine volgens de uitvinding in zijaanzicht weergeeft :

Figuur 2 de betonnivelleermachine uit figuur 1 in bovenaanzicht weergeeft.

Zoals weergegeven in figuren 1 en 2 heeft de uitvinding betrekking op een betonnivelleermachine 1, met andere woorden een machine om een vloer, baan of plaat 2 of dergelijke uit beton 3 te vervaardigen.

Volgens de uitvinding vertoont deze machine 1 het kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een baanvoertuig 4 dat is uitgerust met middelen 5 voor het trillen en gelijkstrijken van een op een ondergrond 6 aangebrachte betonmassa 7, waarbij deze middelen 5 minstens gedeeltelijk achter de achterste wielen 8 van het baanvoertuig 4 zijn gelegen.

Zoals weergegeven in de figuren vinden deze middelen 5 zieh bij voorkeur zelfs volledig achter de achterste wielen 8.

De voornoemde middelen 5 zijn bij voorkeur samengesteld één of meer trilplaten 9 en een strijkplaat 10.

De trilplaten worden aangedreven door middel van trilmechanismen 11. Zulk trilmechanisme 11 kan bijvoorbeeld bestaan in een elastische ophanging van de betreffende trilplaat 9 en een aangedreven excentriek dat op de trilplaat 9 inwerkt.

Zoals weergegeven in figuur 2 wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van twee naast elkaar aangebrachte trilplaten 9 met elk een trilmechanisme 11. Door gebruik te maken van twee of meer trilplaten 9 kan de energie die nodig is om elk van de trilplaten 9 te laten trillen beperkt worden gehouden, waardoor het mogelijk is hiervoor elektrische motoren van beperkte omvang en van beperkt vermogen aan te wenden.

De strijkplaat 10 maakt bij voorkeur deel uit een profiel 12, bijvoorbeeld met een holle driehoekige doorsnede, zulks om te voorkomen dat de strijkplaat 10 verbuigt.

De strijkplaat 10 maakt normalerwijze een kleine hoek met het vlak van de ondergrond 6. deze hoek is in figuur 1 overdreven weergegeven en met A aangeduid. De helling van deze hoek A is bij voorkeur gelegen tussen 0 en 5/80. In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bedraagt de helling ervan 1/80. Het is duidelijk dat de voorste rand van de strijkplaat 10 zieh hierbij hoger bevindt dan de achterste rand.

Volgens de uitvinding kunnen de middelen 5 nog worden voorafgegaan door een verdeelmechanisme 13. Bij voorkeur bestaat dit verdeelmechanisme 13 uit een schroef van Archimedes 14 of een schraper 15, of beter nog, zoals zichtbaar in de figuren in de kombinatie van een schroef 14 en een hierachter geplaatste schraper 15, welke zieh beide dwars op de bewegingsrichting van het voertuig 4 uitstrekken.

De schroef van Archimedes 14 kan worden aangedreven door middel van een motor 16 of dergelijke en is bij voorkeur zodanig opgevat dat zij het beton naar één zijde drukt, bijvoorbeeld zoals met pijl V in figuur 2 is aangeduid. Het is duidelijk dat de schroef 14 ook op een andere wijze kan worden aangedreven, bijvoorbeeld doordat zij gekoppeld is met de wielen van het voertuig 4 of met de hierna nog besproken aandrijving om het voertuig 4 voort te bewegen.

Zoals is weergegeven in de figuren is de betonnivelleermachine 1 bij voorkeur ook voorzien van middelen 17 die toelaten dat minstens de voornoemde middelen 5, dus de trilplaten 9 en de strijkplaat 10, en bij voorkeur ook het

verdeelmechanisme 13 in de dwarsrichting van het voertuig 4 verplaatsbaar zijn. Deze middelen 17 kunnen bestaan uit een gestel 18 dat verplaatsbaar bevestigd is in het frame 19 van het voertuig 4 en bijvoorbeeld verrolbaar is over rollen 20 of dergelijke. De verplaatsing, respektievelijk instelling, van het gestel 18 kan gebeuren door middel van een aandrijfelement 21, zoals een drukcilinder.

De betonnivelleermachine 1 bezit bij voorkeur een werkbreedte van 3 ä 6 meter, bijvoorbeeld 4 meter. De werkbreedte wordt hierbij bepaald door de trilplaten 9. De plaats waar de betonnivelleermachine 1 werkzaam is, kan worden ingesteld door het gestel 18 te verschuiven. Bij voorkeur is het geheel hierbij zodanig opgevat dat dit gestel 18 minstens over 0, 5 à 1 meter verplaatsbaar is.

Zoals weergegeven in de figuren wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een baanvoertuig 4 met drie steunpunten 22, 23 en 24. Twee steunpunten, respektievelijk 22 en 23, zijn bij voorkeur achteraan gesitueerd en worden in dit geval gevormd door de voornoemde wielen 8, welke zieh aan weerszijden van het voertuig bevinden. Het derde steunpunt 24 bevindt zieh in het midden aan de voorzijde van het voertuig. Het steunpunt 24 kan bestaan uit twee op een korte afstand van elkaar geplaatste wielen 25 die verdraaibaar zijn rond een vertikale spil 26.

Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van wielen 8 en 25 met een groot draagoppervlak. Hierdoor wordt vermeden dat het baanvoertuig 4, in het geval dat dit door de betonmassa 7 rijdt, hier volledig in wegzinkt.

De aandrijving van het baanvoertuig 4 gebeurt bij voorkeur hydraulisch. In het in de figuren weergegeven voorbeeld wordt hiertoe gebruik gemaakt van een door middel van een

dieselmotor 27 aangedreven hydraulische pomp 28 en hydraulische motoren 29 die in de aandrijving van de wielen 8 en/of 25 voorzien. In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden elk van beide achterste wielen 8 door een hydraulische motor 29, of eventueel een andere motor, aangedreven, waarbij deze motors 29 toelaten dat de wielen 8 onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangedreven in de gewenste richting, respektievelijk, kunnen worden geblokkeerd. Zulke afzonderlijke aandrijving laat toe dat het baanvoertuig 4 zeer kort kan wenden, waarbij de voorste wielen 25 zijdelings over de bodem 6 verschuiven.

De aandrijving, met andere woorden de bekrachtiging van de motors 29, wordt bevolen door middel van een stuureenheid 30 die op zieh dan weer bevolen wordt door middel van een stuurpaneel 31 en/of een stuurwiel 31 en/of andere stuurelementen, zoals bedieningshefbomen, pedalen, enz.

De voorste wielen 25 kunnen rond de spil 26 worden gewenteld door middel van een drukcilinder 36, welke ook via de stuureenheid 30 wordt bevolen.

Volgens een belangrijk kenmerk van de huidige uitvinding is de betonnivelleermachine 1 bij voorkeur ook voorzien van een hoogteregeling, meer speciaal een hoogteregeling die toelaat de voornoemde middelen 5, of althans toch minstens de achterste rand 34 hiervan, die bepalend is voor de uiteindelijke afwerking en het uitzicht van het genivelleerde beton, in een gewenst vlak wordt bewogen.

Bij voorkeur wordt hierbij eveneens in een hoekregeling voorzien, zodanig dat de strijkplaat 10 steeds onder dezelfde hoek is ingesteld ten opzichte van het genivelleerde vlak. Bij voorkeur gebeurt zowel de

hoogteregeling als de hoekregeling door de instelling van het frame 19 van het baanvoertuig 4.

De hoogteregeling gebeurt in het weergegeven voorbeeld door middel van een laserstraal 35 en een aantal op het voertuig 4 geplaatste sensors 36,37 en 38. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van minstens drie sensors 36, 37 en 38 die zieh op de hoekpunten van een driehoek bevinden. Om eventuele afwijkingen optimaal te beperken zijn twee sensors hiervan, respektievelijk 36 en 37, ter hoogte van de uiteinden van de strijkplaat 10 gepositioneerd.

De voornoemde hoogteregeling gebeurt bij voorkeur door de hoogteinstelling tussen het frame 19 en de wielen 8-25 van het voertuig 4, bijvoorbeeld door middel van drukcilinders 39, 40 en 41 die bijvoorbeeld via de stuureenheid 30 worden bevolen in funktie van de door de sensors 36, 37 en 38 afgeleverde signalen.

Het voornoemde aandrijfelement 21 kan ook via de voornoemde steuneenheid 30 worden bevolen.

De werking en het gebruik van de betonnivelleermachine 1 kan eenvoudig uit de voorgaande beschrijving en de tekeningen worden afgeleid en wordt hierna bondig uiteengezet.

Om een betonnen plaat 2 te vormen wordt voor de betonnivelleermachine 1 een betonmassa 7 op de ondergrond 6 aangebracht, waarna met de betonnivelleermachine 1 hierover wordt gereden. Het beton 3 van de betonmassa 7 wordt dan door het verdeelmechanisme 13 opengespreid, waarbij het overtollige beton door de schroef 14 zijdelings wordt afgevoerd, zoals in figuur 2 met pijl V is aangeduid. Het beton dat door het verdeelmechanisme 13 is opengespreid

wordt vervolgens getrild door de trilplaten 9 om uiteindelijk gelijk te worden gestreken door de strijkplaat 10.

Tijdens het betonneren kan het voertuig doorheen de vooraf gestorte betonmassa 7 rijden, vermits de voornoemde middelen 5 op een konstante hoogte worden gehouden door middel van de voornoemde hoogteregeling die erin voorziet dat het frame 9 zieh steeds op dezelfde hoogte bevindt.

De overtollige betonmassa 42 wordt, zoals weergegeven in figuur 2, bij het nivelleren van de volgende strook automatisch door het verdeelmechanisme 13 verdeeld en samen met het beton dat afkomstig is van de aldan voor het voertuig gestorte betonmassa 7 genivelleerd.

Het is duidelijk dat de hoogteregeling niet noodzakelijk in de regeling van het frame 19 hoeft te voorzien, doch eventueel uitsluitend op de middelen 5, bijvoorbeeld het gestel 18, kan inwerken.

Het is eveneens duidelijk dat de voornoemde middelen 5 ook uitsluitend uit een trilmechanisme kunnen bestaan, waarbij de trilplaten van het trilmechanisme tevens als strijkplaat funtioneren.

Eventueel kan de betonnivelleermachine 1 nog met middelen voor de toevoer van beton worden voorzien, zoals een trechtervormige silo of dergelijke, waarin het beton kan worden gestort en van waaruit het beton op de ondergrond 6 kan worden gestort.

Het is duidelijk dat de achterste wielen die wielen zijn die zieh bij het betonneren achteraan bevinden.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke betonnivelleermachine kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding, zoals hierna gedefinieerd in de konklusies, te treden.

Claims

Konklusies. l.-Betonnivelleermachine, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat uit een baanvoertuig (4) dat is uitgerust met middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van een op de ondergrond (6) aangebrachte betonmassa (7), waarbij deze middelen (5) minstens gedeeltelijk achter de achterste wielen (8) van het voertuig (4) zijn gelegen.

2.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton zich volledig achter de achterste wielen (8) bevinden.

3.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton bestaan uit minstens één door middel van een trilmechanisme (11) aangedreven trilplaat (9).

4.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 1, 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton zijn voorzien van een strijkplaat (10) die het uiteindelijke oppervlak van het genivelleerde beton bepaalt.

5.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 4, daardoor gekenmerkt dat de strijkplaat (10) onder hoek staat.

6.-Betonnivelleermachine volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat voor de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton een <Desc/Clms Page number 11> verdeelmechanisme (13) voor het verdelen van het beton is aangebracht.

7.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat het verdeelmechanisme (13) minstens uit een zieh dwars uitstrekkende en op een hoogte boven de ondergrond (6) bevindende schroef van Archimedes (14) bestaat.

8.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat het verdeelmechanisme (13) tevens een schraper (15) bevat, waarbij deze schraper (15) achter de voornoemde schroef van Archimedes (14) is gemonteerd.

9.-Betonnivelleermachine volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van middelen (17) die toelaten dat minstens de voornoemde middelen (5) voor trillen en gelijkstrijken van het beton in dwarsrichting over een bepaalde afstand kunnen worden verplaatst.

10.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton samen met een hiervoor gemonteerd verdeelmechanisme (13) aan een gestel (18) zijn gemonteerd dat in de dwarsrichting van het voertuig (4) kan worden verplaatst door middel van een aandrijfelement (21).

11.-Betonnivelleermachine volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het voertuig (4) hoofdzakelijk op drie steunpunten rust, respektievelijk twee uit elkaar geplaatste steunpunten (22, 23) aan de achterzijde en een centraal steunpunt (24) aan de voorzijde. <Desc/Clms Page number 12> 12.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 11, daardoor gekenmerkt dat de twee achterste wielen (8) van het voertuig (4) onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangedreven, hetzij in de ene of andere richting, of EMI12.1 respektievelijk kunnen worden geblokkeerd.

13.-Betonnivelleermachine volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de voortbeweging van het voertuig (4) gebeurt door middel van een hydraulische aandrijving.

14.-Betonnivelleermachine volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een hoogteregeling die toelaat dat de middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton, of althans minstens de achterste rand (34) hiervan die bepalend is voor het oppervlak van het genivelleerde beton in een gewenst vlak bewogen wordt.

15.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 14, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een hoekregeling, zodanig dat de voornoemde middelen (5) voor het trillen en gelijkstrijken van het beton zieh steeds onder dezelfde hoek bevinden.

16.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 14 of 15, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van sensors (36, 37, 38) die een hoogteregeling door middel van een laserstraal (35) toelaten.

17.-Betonnivelleermachine volgens konklusie 16, daardoor gekenmerkt dat gebruik wordt gemaakt van drie sensors (36, 37, 38) die in driehoek staan opgesteld. <Desc/Clms Page number 13>

18.-Betonnivelleermachine volgens één der konklusies 14 tot 17, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van drukcilinders (39, 40, 41) waarmee de onderlinge hoogte tussen het frame (19) van het voertuig en de wielen (8, 25) kan worden geregeld, teneinde de instelling in de hoogte te realiseren.