NL9301534A - Voertuig. - Google Patents

Description

Voertuig.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een voertuig omvattende een cabine, welke verplaatsbaar daarop aan de voorzijde aangebracht is met behulp van een stangenconstructie, enerzijds verbonden met de bovenzijde van het chassis van het voertuig op afstand van de voorzijde daarvan en anderzijds verbonden met de cabine.

Een dergelijk voertuig is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3.721.077* Daarbij bestaat de stangenconstructie uit een parallellogram-constructie zodat gewaarborgd wordt dat de cabine steeds horizontaal blijft bij beweging vanuit de positie op het chassis en de naar buiten gebrachte positie. Bij de inrichting volgens dit Amerikaanse octrooischrift wordt de verbinding van het stangenstelsel met het chassis gevormd door een verhoudingsgewijs hoog boven het chassis uitstekende staander. De verbinding van het stangenstelsel met de cabine is aan de onderzijde van de cabine verwezenlijkt. Daardoor wordt door beweging van het stangenstelsel de cabine vanuit de positie op het chassis naar boven en naar voren bewogen.

Een dergelijke constructie bemoeilijkt het instappen aanzienlijk. Bovendien is het op deze wijze niet goed mogelijk de cabine als "balansgewicht" te gebruiken. Immers door het verplaatsen van het stangenstelsel wordt het gewicht van de cabine weliswaar naar buiten bewogen maar tegelijkertijd vindt een beweging naar boven plaats zodat het zwaartepunt eveneens naar boven verplaatst wordt waardoor het gevaar van kantelen van de inrichting toeneemt.

Dergelijke verplaatsbare cabines worden in allerlei soorten landbouwvoertuigen zoals sproeivoertuigen toegepast. Daarbij wordt in een positie de cabine op het chassis geplaatst in welke positie het voertuig over de weg verrijdbaar is. In een tweede verplaatste positie van de cabine kan de feitelijke bewerking aan het gewas plaatsvinden. In deze tweede verplaatste positie heeft de bestuurder beter overzicht over het voor hem liggende gewas. Hoewel de uitvinding hier beschreven wordt aan de hand van het in voorwaartse richting verplaatsen van de cabine moet begrepen worden dat indien het voertuig in een andere richting beweegt de bewegingsrichting van de cabine eveneens mee verandert en dat dergelijke wijzigingen binnen het bereik van de onderhavige uitvinding liggen.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding de uit het Amerikaanse octrooischrift 3*721.077 bekende constructie zodanig te wijzigen dat instappen voor de bedienende persoon vergemakkelijkt wordt, de cabine zich in werkpositie dichter bij de bodem bevindt, en in een betere balancering van het voertuig voorzien wordt.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven voertuig verwezenlijkt doordat de stangconstructie aan de achterzijde van de cabine scharnierend bevestigd is, welke stangenconstructie verplaatsbaar is tussen een in hoofdzaak vertikale stand waarin de cabine zich binnen de begrenzing van het chassis bevindt en een in hoofdzaak horizontale stand waarin de cabine zich voorbij de voorzijde van het chassis bevindt. Door het aan de achterzijde scharnierbaar bevestigen van de stangconstructie is het mogelijk de cabine tot voorbij de voorzijde van het voertuig langs het kopse einde van het chassis naar beneden te bewegen. Daardoor wordt in de werkpositie instappen vergemakkelijkt. Bovendien bevindt het zwaartepunt van de cabine zich niet alleen verwijderd van het chassis waardoor druk van het achterwiel naar het voorwiel verplaatst wordt, maar eveneens ligt dit verhoudingsgewijs laag waardoor het gevaar van kantelen weggenomen wordt. Door de hier voorgestelde constructie is het mogelijk tussen het scharnierpunt van de stangconstructie op het chassis en het einde daarvan hulpmiddelen voor het voertuig zoals pompen en/of motoren en dergelijke aan te brengen. Immers door het passend bemeten van de stangconstructie bevindt de cabine zich in de vertikale positie boven deze hulpmiddelen en in de neergelaten positie vóór deze hulpmiddelen. Dit in tegenstelling tot de constructie volgens het Amerikaanse octrooischrift 3*721.077 waarbij de cabine zich in de positie boven het chassis zeer dicht bij het chassis moet bevinden omdat uitsluitend in die positie instappen mogelijk is.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding omvat de stangconstructie een parallellogramconstructie. Daarmee is het op bijzonder eenvoudige wijze mogelijk de cabine steeds horizontaal te houden.

Door deze parallellogramconstructie of de stangconstructie aan de achter-bovenzijde van de cabine te bevestigen kan de onderzijde van de cabine over een wezenlijke afstand onder de bovenzijde van het chassis verplaatst worden in de naar buiten gebrachte toestand van de cabine.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering is de stangconstructie aan een lepelvormig deel bevestigd welk lepelvormig deel voorzien is van opnamemiddelen voor de cabine. Op deze wijze kan de cabine eenvoudig vervangen worden.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 een sproeivoertuig volgens de uitvinding in zijaanzicht;

Fig. 2 een detail van het sproeivoertuig volgens fig. 1 met de cabine volgens de uitvinding in verschillende standen getoond; en

Fig. 3 een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 2.

In de figuren is met 1 een voertuig aangegeven. In dit voorbeeld is gekozen voor een sproeivoertuig dat voorzien is van een uitklapbare sproeiboom 15. Omdat de sproeiboom en sproeitank 18 geen deel uitmaken van de uitvinding zullen deze niet nader besproken worden. Wel is het duidelijk, dat deze tot instabiliteit leiden en een ongunstige gewichtsverdeling over de assen. Voertuig 1 is voorzien van een chassis 2 waarop op verplaatsbare wijze een cabine 3 aangebracht is. Cabine 3 is met het chassis verbonden via een parallellogramconstructie bestaande uit een bovenste draagarm 11, een onderste draagarm 12 welke armen enerzijds aangrijpen op een draagplaat 10 bevestigd aan het chassis en anderzijds aangrijpen op een bevestigingsplaat 13 die deel uitmaakt van een lepel 9· Aan de onderzijde van L-vormige lepel 9 is cabine 3 aangebracht. Toegang tot de cabine wordt via deur 16 verwezenlijkt. De scharnierpunten van bovenste draagarm 11 en onderste draagarm 12 aan de bevestigingsplaat 13 bevinden zich ter plaatse van de boven-achterzijde van de cabine. Daardoor is het mogelijk cabine 3 vanuit de met doorgetrokken lijnen weergegeven positie getoond in fig. 1 en 2 te bewegen naar de gestippeld getoonde positie in fig. 2. Dat wil zeggen dat de cabine zich op geringe afstand van de bodem bevindt. De beweging van de cabine wordt gestuurd door een hydraulische zuigercilindereenheid 19 welke enerzijds verbonden is met de draagplaat 10 en anderzijds verbonden is met bevestigingsplaat 13 in het scharnierpunt met bovenste draagarm 11. Tussen de twee parallellogramconstructies die links en rechts aangebracht zijn zoals blijkt uit het bovenaanzicht van fig. 3 is aan de achterzijde een aan-drijfmotor 5 geplaatst terwijl er bij de voorzijde van het chassis een hulpmotor 14 aangebracht is. De draagarmen 11 en 12 kunnen langs deze motoren bewegen. Zoals blijkt uit fig. 2 en 3 wordt in een goede toegankelijkheid van de aandrijfmotor 5 en de hulpmotor 14 voorzien en wordt geen hinder ondervonden door de aanwezigheid van de cabine 3· Het voertuig 1 wordt gedragen op wielen 4 die via een wielas 7 bevestigd zijn aan een plaat 20 die enerzijds verbonden is met een cilinder 8 en anderzijds scharnierend verbonden is met fusee-arm 6. Via scharnier 17 kan fusee-arm 6 draaien om het voertuig te sturen terwijl met behulp van cilinder 8 de hoogte van het wiel ten opzichte van het voertuig geregeld kan worden.

Het blijkt dat het met de constructie volgens de uitvinding mogelijk is de cabine zonder problemen in de in fig. 2 gestippeld getoonde positie te bewegen. Daardoor wordt het zwaartepunt van het voertuig naar buiten verplaatst hetgeen de wieldlruk op het voorwiel vergroot en op het achterwiel waarop de verhoudingsgewijze zware tank en sproeiboom rusten, verkleint. Eveneens wordt het zwaartepunt naar beneden gebracht wat verder aan de stabiliteit van het voertuig bijdraagt. In de gestippeld getoonde positie kan het voertuig bewogen worden bij het uitvoeren van de bewerking waarvoor het voertuig geschikt is. Het is echter eveneens mogelijk dit te doen met de cabine geplaatst in de positie die met doorgetrokken lijnen getoond is.

Begrepen dient te worden dat de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering weergegeven is en dat daaraan talrijke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder buiten het bereik van de onderhavige aanvrage te geraken zoals uiteengezet in bijgevoegde conclusies. Zo is het mogelijk het voertuig op andere wijze dan als sproeivoertuig uit te voeren. Eveneens is het mogelijk de bevestiging van de parallellogramcon-structie op een punt lager dan dat getoond in de tekening maar nog steeds aan de achterzijde van de cabine te verwezenlijken.

Claims (3)

1. Voertuig (1) omvattende een cabine (3). welke verplaatsbaar daarop aan de voorzijde aangebracht is met behulp van een stangenconstructie, enerzijds verbonden met de bovenzijde van het chassis (2) van het voertuig op afstand van de voorzijde daarvan en anderzijds verbonden met de cabine, met het kenmerk, dat de stangconstructie aan de achterzijde van de cabine scharnierend bevestigd is, welke stangenconstructie verplaatsbaar is tussen een in hoofdzaak vertikale stand waarin de cabine zich binnen de begrenzing van het chassis bevindt en een in hoofdzaak horizontale stand waarin de cabine zich voorbij de voorzijde van het chassis bevindt.

2. Voertuig volgens conclusie 1, waarbij de stangconstructie een parallellogramconstructie omvat.

3. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de parallellogramconstructie aan de achter-bovenzijde van de cabine bevestigd is.

4. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stangconstructie aan een lepelvormig deel (9) bevestigd is, welk lepelvormig deel voorzien is van opnamemiddelen voor de cabine.

3. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij tussen de bevestiging van de stangconstructie en de voorzijde van het chassis hulpmiddelen (14) voor het voertuig zijn aangebracht. ********