NL9301380A - Inrichting voor lichaamsverzorging. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor lichaamsverzorging.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor lichaamsverzorging voorzien van een handstuk op een uiteinde waarvan een bewerk-ingsorgaan is aangebracht, dat met behulp van een met het handstuk verbonden motor aan te drijven is, terwijl op een in het handstuk aangebracht luchtkanaal een leiding voor toevoer van onder druk staande lucht en op een in het handstuk aangebracht vloei stofkanaal een leiding voor toevoer van vloeistof zijn aangesloten, waarbij het luchtkanaal en het vloeistof-kanaal uitmonden nabij het bewerkingsorgaan.

Dergelijke inrichtingen worden bijvoorbeeld gebruikt door tandartsen en/of pedicures, waarbij het bewerkingsorgaan bijvoorbeeld wordt gevormd door een frees, polijstorgaan of dergelijke voor het bewerken van de tanden en/of de huid.

Daarbij wordt ter hoogte van het bewerkingsorgaan een fijne mist of regen van vloeistofdruppels, in het algemeen waterdruppels gevormd, door de tijdens bedrijf ter hoogte van het bewerkingsorgaan uit het vloeistof-kanaal uittredende vloeistofstraal te vermengen met een uit het luchtkanaal uittredende luchtstraal, die de uittredende luchtstraal onder een hoek snijdt.

De uitvoering van dergelijke bekende inrichtingen is daarbij zodanig, dat indien de aandrijving van het bewerkingsorgaan wordt stilgezet ook automatisch de toevoer van vloeistof en lucht wordt onderbroken. Een probleem, dat hierbij optreedt, is gelegen in het feit, dat bij het onderbreken van de toevoer van onder druk staande vloeistof zich nog een zekere hoeveelheid vloeistof in het zich door de inrichting uitstrekkende vloeistof kanaal bevindt. Hierdoor blijft na het stopzetten van de aandrijving van het bewerkingsorgaan nog enige tijd vloeistof nadruppelen, hetgeen niet alleen hinderlijk is, maar ook aanleiding tot infectiegevaar kan geven.

Om aan dit nadeel tegemoet te komen heeft men de inrichting wel voorzien van een terugzuigklep, met behulp waarvan een deel van de in het vloei stofkanaal achterblijvende vloeistof kan worden teruggezogen. Deze teruggezogen vloeistof wordt bij het opnieuw in werking stellen van het bewerkingsorgaan weer versproeid. Dit vormt dan echter een gevaarlijke bron voor infectiegevaar.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij de hierboven geschetste nadelen van de bekende inrichtingen kunnen worden vermeden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat nabij de aansluiting van het vloei stofkanaal en de leiding voor de toevoer van vloeistof een terugslagklep is aangebracht, welke slechts stroming van vloeistof in de richting van het bewerkingsorgaan doorlaat, terwijl een verdere leiding voor toevoer van onder druk staande lucht is aangebracht, die juist benedenstrooms van de terugslagklep in het vloei stofkanaal uitmondt.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan bewerkstelligd worden, dat bij het stopzetten van de aandrijving van het bewerkingsorgaan en daarmede bij het stopzetten van de toevoer van onder druk staande vloeistof de terugslagklep zich sluit en het benedenstrooms van de terugslagklep gelegen deel van het vloeistofkanaal met behulp van de via de verdere leiding toegevoerde onder druk staande lucht geheel wordt schoongeblazen. Hierdoor wordt bij het stopzetten van de aandrijving van het bewerkingsorgaan het vloeistofkanaal direct geheel leeggeblazen, zodat in het vloeistofkanaal geen vloeistof achterblijft. Het zal duidelijk zijn, dat hierbij ook het gevaar van infectie wordt-vermeden.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een aanzicht op een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont op grotere schaal een deel van de in figuur 1 weergegeven inrichting, gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in doorsnede.

Figuue 3 toont op grotere schaal een deel van de vloeistof-doorvoer met terugslagklep en op deze doorvoer aangesloten aanvullende luchtleiding.

Figuur 4 toont een schema van kleppen en dergelijke via welke de toevoer van vloeistof en lucht aan de inrichting volgens de uitvinding wordt geregeld.

De in figuur 1 weergegeven inrichting omvat een eerste door een holle mantel gevormd handgreepgedeelte 1 op een uiteinde waarvan een holle mantel 2 aansluit. In de mantel 2 is een in figuur 2 schematisch weergegeven micro-electromotor 3 opgesteld. Met behulp van de micromotor 3 kan via een schematisch in figuur 2 aangeduide as 4 een buiten het vooreinde van het handstuk 1 uitstekend bewerkingsorgaan 5 worden aangedreven. Dit bewerkingsorgaan kan bijvoorbeeld worden gevormd door een door een tandarts, pedicure of dergelijke gebruikte frees of dergelijke met behulp waarvan tanden of de huid of dergelijke kunnen worden verzorgd.

Op de motor is op gebruikelijke wijze een leiding 6 aangesloten voor de toevoer van koellucht aan de motor.

Verder is een leiding 7 aangebracht voor de toevoer van onder druk staande lucht, welke leiding 7 is aangesloten op een door de mantel 2 en het handstuk 1 verlopende luchtkanaal 8, welke op op zich bekende wijze uitmondt nabij het van de mantel 2 afgekeerde uiteinde van het handstuk 1.

Verder is op de inrichting een leiding 9 aangesloten voor de toevoer van vloeistof, in het bijzonder water onder druk. De leiding 9 mondt uit in een kamer 10 waarin een terugslagklep is gelegen, die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld wordt gevormd door een door een veer 11 belaste kogel 12. Via de deze terugslagklep 12 bevattende kamer 10 staat de vloeistofleiding in verbinding met een zich door de mantel 2 en het handstuk 1 uitstrekkend vloeistofkanaal 13. Dit vloeistofkanaal 13 mondt eveneens uit nabij het van de mantel 2 afgekeerde uiteinde van het handstuk 1.

Zoals verder in het bijzonder uit figuren 2 en 3 blijkt mondt juist benedenstrooms van de terugslagklep 12 in het vloei stofkanaal 13 een verdere leiding 14 voor de toevoer van onder druk staande lucht uit.

Zoals verder in figuur 4 is weergegeven zijn de leidingen 6, 7, 14 voor de toevoer van onder druk staande lucht aangesloten op een compressor 15. Daarbij zijn in de desbetreffende leidingen 6, 7, 14 kleppen 16, 17, 18 opgenomen, die in een eerste stand lucht vanaf de compressor 15 door de desbetreffende leidingen 6, 7 en 14 doorlaten en in een andere stand de doorvoer van lucht door deze leidingen 6, 7 en 14 blokkeren.

De vloei stofleiding 9, waarin een klep 19 is aangebracht, is aangesloten op een vloeistoftank 20.

Behalve de klep 19, met behulp waarvan de doorvoer door de leiding 9, indien gewenst, geheel kan worden afgesloten, is in de leiding 9 op op zich gebruikelijke wijze ook nog een stroomregelklep 21 aangebracht.

Indien de inrichting in bedrijf wordt genomen, worden de kleppen 16, 17 en 19 geopend. De in werking zijnde motor 3 zal dan worden gekoeld door de door de leiding 6 toegevoerde onder druk staande lucht. De vloeistof zal via de leiding 9 en de vloei stof doortocht 13 naar het nabij het bewerkingsorgaan 5 gelegen uiteinde van het handstuk 1 stromen en daar naar buiten uittreden. Deze uittredende waterstraal wordt getroffen door de lucht, die wordt toegevoerd -via de leiding 7 en de doortocht 8, die onder een hoek ten opzichte van de uit de doortocht 13 uitstromende waterstraal nabij het bij het bewerkingsorgaan 5 gelegen uiteinde van het handstuk 1 uitmondt. Daardoor wordt op op zich bekende wijze een fijne regen of mist van vloeistofdruppeltjes gevormd voor het koelen van het bewerkingsorgaan 5 en/of van het door het bewerkingsorgaan bewerkte deel van het lichaam, zoals bijvoorbeeld tanden, huid of dergelijke.

Indien de inrichting wordt stopgezet worden de kleppen 16 en 19 gesloten, zodat zowel de toevoer van vloeistof via de leiding 9 en de waterdoortocht 13 als de toevoer van onder druk staande lucht via de leiding 6 wordt onderbroken. Daarbij zal zich echter in het vloei stofkanaal 13 nog een zekere hoeveelheid vloeistof bevinden. Bij het stopzetten van de inrichting wordt echter de klep 18 geopend, zodat via de verdere lucht-toevoerleiding 14 lucht juist benedenstrooms ^van de terugslagklep 12, die een toestromen van vloeistof vanuit het vat 20 naar het inwendige van de inrichting tegengaat, lucht in de vloei stofdoortocht 13 wordt geblazen. Het zal duidelijk zijn, dat hierdoor alle vloeistof uit de vloeistofdoortocht 13 zal worden uitgeblazen, welke werking nog wordt ondersteund door de ook nog via de luchtleiding 7 en de luchtdoortocht 8 uitstromende lucht. Na ± 1,2 a 1,5 seconde wordt de klep 18 weer gesloten onder het gelijktijdig ook sluiten van de klep 17, waarop ook de toevoer van onder druk staande lucht is onderbroken.

Door het terugslagklepmechanisme in de de motor 3 opnemende mantel 2 te plaatsen wordt een compacte bouw van de inrichting verkregen, terwijl daarbij tevens het volume van het vloeistofkanaal 13, dat na het stopzetten van de inrichting moet worden leeggeblazen, klein is.

Claims (5)

1. Inrichting voor lichaamsverzorging voorzien van een handstuk op een uiteinde waarvan een bewerkingsorgaan is aangebracht, dat met behulp van een met het handstuk verbonden motor aan te drijven is, terwijl op een in het handstuk aangebracht luchtkanaal een leiding voor toevoer van onder druk staande lucht en op een*in het handvat aangebracht vloeistofkanaal een leiding voor toevoer van vloeistof is aangesloten, waarbij het luchtkanaal en het vloeistofkanaal uitmonden nabij het bewerkingsorgaan, met het kenmerk, dat nabij de aansluiting van het vloeistofkanaal en de leiding voor de toevoer van vloeistof een terugslagklep is aangebracht, welke slechts stroming van vloeistof in de richting van het bewerkingsorgaan doorlaat, terwijl een verdere leiding voor toevoer van onder druk staande lucht is aangebracht, die juist benedenstrooms van de terugslagklep in het vloeistofkanaal uitmondt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de terugslagklep nabij de motor in de inrichting is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in de verdere leiding voor toevoer van onder druk staande lucht een klep is opgenomen, die tijdens normaal bedrijf van de inrichting de leiding afsluit en bij het uitschakelen van de motor de doortocht door de verdere leiding kortstondig vrijgeeft.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in de leiding voor toevoer van onder druk staande lucht, die is aangesloten op het nabij het bewerkingsorgaan uitmondende luchtkanaal, een klep is aangebracht, die de doortocht door de desbetreffende luchtleiding vrijgeeft bij het in werking stellen van de inrichting en die na het uitschakelen van de motor de desbetreffende luchtleiding ten minste nagenoeg op hetzelfde tijdstip afsluit als dat de doortocht door de verdere luchtleiding wordt afgesloten.

5. Werkwijze voor het bedrijven van een inrichting voor lichaamsverzorging, die is voorzien van een handstuk op een uiteinde waarvan een bewerkingsorgaan is aangebracht, dat met behulp van een met het handstuk verbonden motor aan te drijven is, terwijl op een in het handstuk aangebracht luchtkanaal een leiding voor toevoer van onder druk staande lucht en op een in het handvat aangebracht vloeistofkanaal een leiding voor toevoer van vloeistof is aangesloten, waarbij het luchtkanaal en het vloeistof-kanaal uitmonden nabij het bewerkingsorgaan, met het kenmerk, dat tijdens bedrijf de vloeistof wordt toegevoerd via een nabij de aansluiting van het vloeistofkanaal en de leiding voor de toevoer van vloeistof aangebrachte terugslagklep, welke slechts stroming van vloeistof in de richting van het bewerkingsorgaan doorlaat, en bij het stopzetten van de inrichting de vloeistoftoevoer wordt onderbroken en via een verdere leiding onder druk staande lucht juist benedenstrooms van de terugslagklep in het vloeistofkanaal wordt toegevoerd.