NL9300607A - Neerleginrichting voor wasgoed. - Google Patents

Description

Neerleainrichtina voor wasgoed

De uitvinding heeft betrekking op een neerlegin-richting voor het neerleggen van een stuk wasgoed, naspreiden of strekken daarvan, op een eindeloze transport¬band, die het neergelegde stuk wasgoed aan een daar achtergeplaatste inrichting toe kan voeren.

Een dergelijke inrichting is bekend uit hetEuropese octrooischrift 161.716 van aanvraagster. In ditdocument wordt een neerleginrichting getoond, waarbij eenstuk wasgoed met behulp van een beweegbare ophaalstangopgehaald wordt, en vervolgens met behulp van een omlopen¬de uitrolstang, die om de ophaalstang kan bewegen op detransportband gelegd wordt. Het stuk wasgoed wordt aange¬voerd met twee hoekpunten ieder in een klem, waarbij hetstuk wasgoed voor de transportband gespreid of gestrektwordt.

Deze bekende inrichting heeft het nadeel, datveel bewegende en aangedreven onderdelen nodig zijn om hetwasgoed neer te leggen. Dit maakt de inrichting ingewik¬keld en duur.

Het is daarom een doel van de uitvinding, eenneerleginrichting te verschaffen, die eenvoudiger en dusgoedkoper te vervaardigen is.

Dit wordt volgens de uitvinding bereikt met demaatregelen, dat de transportband een aantal doorlaatope-ningen omvat, en dat onder het bovenvlak van de transport¬ band aanzuigmiddelen zijn aangebracht, voor het aanzuigenvan lucht door het bovenvlak van de transportband, om hetstuk wasgoed tegen de transportband aan te zuigen, welkeaanzuigmiddelen tenminste één kamerruimte met een openbovenzijde en een afvoerzijde omvatten, waarbij tenminstetwee tegenover elkaar liggende zijden van de kamerruimteeen venturi bepalen.

Hierdoor zal het aangevoerde en uitgespreidestuk wasgoed tegen de transportband gezogen worden, zonderdat bewegende en aangedreven middelen nodig zijn om hetstuk wasgoed neer te leggen.

Door de werking van de venturi zullen de aan¬zuigmiddelen het stuk wasgoed effectief aanzuigen.

Met voordeel omvatten de aanzuigmiddelen ten¬minste één blaaspijp met openingen, die is opgesteld voorsamenwerking met de venturi.

Doordat de blaaspijp de lucht door de afvoerzij¬de van de kamerruimte blaast, wordt lucht uit de kamer¬ruimte weggezogen en het stuk wasgoed tegen de transport¬band gezogen.

Op voordelige wijze is de blaaspijp in of bovenhet zich vernauwende bovengedeelte van de venturi ge¬plaatst.

Hierdoor wordt een effectievere aanzuiging verkregen.

Om een voldoende aanzuiging te krijgen maken dezijden van het zich vernauwende deel van de venturi eenhoek van tussen de 20° en 70°, en bij voorkeur 40°, metelkaar, en maken de zijden van het zich verbredende deelvan de venturi een hoek van tussen de 6° en 30°, en bijvoorkeur 12 °, met elkaar, en is de vernauwing van deventuri tussen de 10 en 25 mm, en bij voorkeur 15 mm wijd.De voorkeurswaarden geven in deze uitvoering de besteaanzuiging.

Om een goede wegzuiging van de lucht te verkrij¬gen is de blaaspijp midden tussen de wanden van het boven¬deel van de kamerruimte geplaatst, op een afstand van tussen de 40 mm en 150 mm, en bij voorkeur 90 mm, boven devernauwing van de venturi, en zijn de openingen in deblaaspijp rond en bezitten zij een diameter van 1 mm, enzijn zij op een afstand van minder dan 35 mm, en bijvoorkeur 18 mm, van elkaar aangebracht. De voorkeurswaar¬den geven in deze uitvoering de beste wegzuigwerking.

De inrichting vormt met behulp van de kamerruim¬te een wand voor het opvangen van losse textieldeeltjes envoor het geleiden van deze deeltjes naar de afvoerzijdevan de venturi, die een open onderzijde van de kamerruimtebepaalt.

Hierdoor is de inrichting zelfreinigend en kaner geen verstopping van aanzuigmiddelen ontstaan.

Met voordeel zijn in een of meer wanden van hetzich vernauwende bovendeel van de kamerruimte gaten aange¬bracht, om bij het uitschakelen van de pers luchttoevoerlucht geleidelijker in de kamerruimte te laten stromen,zodat het neergelegde stuk wasgoed vlak blijft.

Zonder deze gaten zou bij het uitschakelen vande persluchttoevoer namelijk lucht door de open onderzijdevan de kamerruimte toestromen, waardoor het stuk wasgoedop zal bollen boven de transportband.

Voor een goede aanzuiging omvat de transportbandbandstroken die geperforeerd zijn.

Op voordelige wijze zijn aan de voorzijde van detransportband, boven het vlak door het bovenvlak van detransportband, blaasmiddelen aangebracht om het stukwasgoed tegen de transportband te blazen.

Hierdoor hoeven de klemmen de bovenrand van hetstuk wasgoed niet boven de transportband te brengen, voorzij het stuk wasgoed loslaten, maar kan het stuk wasgoedvoor de transportband blijven hangen tot de blaasmiddelende rand op de transportband blazen.

In een uitvoering omvatten de blaasmiddelentenminste één blaaspijp met openingen.

Met voordeel is de blaaspijp in hoofdzaak even¬wijdig met de voorrand van de transportband geplaatst, en zijn de openingen in de blaaspijp rond en bezitten zij eendiameter van 1 mm, en zijn zij op een afstand van minderdan 70 mm, en bij voorkeur 36,5 mm, van elkaar aange¬bracht. Bij een afstand van meer dan 70 mm tussen de gatenzullen plooien in het stuk wasgoed geblazen worden.

Op voordelige wijze omvat de inrichting aandruk-middelen die achter de plaats van de aanzuigmiddelen op detransportband drukken, om het stuk wasgoed tegen de trans¬portband te drukken.

Hierdoor hoeven de aanzuigmiddelen niet continuaan te zuigen en wordt de achterkant van een stuk wasgoedniet omhoog geblazen wanneer de blaasmiddelen de voorrandvan het volgende stuk wasgoed tegen de transportbandblazen.

In een uitvoering omvatten de aandrukmiddeleneen op en neer beweegbare pletrol, en is aan de tegenover¬liggende zijde van het bovenvlak van de transportband eensteunplaat aangebracht.

Met voordeel is een trekveer aangebracht omslechts een gedeelte van het gewicht van de pletrol op hetstuk wasgoed te laten drukken.

Hierdoor zal de drukrol door het stuk wasgoedtot rollen gebracht worden, zonder dat de drukrol plooienin het stuk wasgoed doet ontstaan.

De uitvinding zal verder beschreven worden aande hand van een geprefereerde uitvoeringsvorm, zoalsaangegeven in de bijgevoegde tekeningen, waarbij dezeuitvoeringsvorm slechts als voorbeeld dienst doet.

Fig. 1 toont een dwarsdoorsnede van de neerleg-inrichting, waar een uitgespreid stuk wasgoed voorgehangenis.

Fig. 2 toont het neerleggen van het stuk wasgoedop de inrichting van fig. 1.

Fig. 3 toont het transporteren van het neerge¬legde stuk wasgoed, door de inrichting van fig. 1.

Fig. 4 toont in meer detail verschillende onder¬delen van de neerleginrichting van fig. l.

Fig. 5 toont een schematisch vooraanzicht van deinrichting van fig. 1.

De geprefereerde uitvoering van de uitvindingkan het best beschreven worden aan de hand van fig. 4.Hierin wordt een transportband 11 getoond, die aan zijnvoorzijde om een transportrol 5 loopt, welke transportrolaangedreven wordt door een motor 12 via een aandrijving 10. Onder de transportband is een venturibak geplaatst,die zich over de gehele breedte van de transportbanduitstrekt, en waarvan de wanden 6, 7 en 8 de venturi bepalen. Om door het bovenvlak van de transportband luchtaan te zuigen, doorsnijdt het ondervlak van de transport¬band een zijwand van de venturibak en verdeelt deze in eenbovendeel 6 en een onderdeel 7. De venturibak dicht metbehulp van niet weergegeven veermiddelen af op de trans¬portband .

In het bovenste deel van de venturibak is eenblaaspijp 9 geplaatst, waarin gaten geboord zijn om luchtneerwaarts door de open onderzijde van de venturibak teblazen. Een aanvoerleiding 16, 17 voert perslucht onder een druk van 5 bar toe aan de blaaspijp 9.

De wanden van het zich vernauwende deel van deventuribak staan onder een hoek van 40° met elkaar, en dewanden van het zich verwijdende deel van de venturibakstaan onder een hoek van 12° met elkaar. De vernauwing vande venturibak, die zich over de hele lengte van de ventu¬ribak uitstrekt, heeft een wijdte van 15 mm. De gaten inde blaaspijp 9 hebben een diameter van 1 mm en een onder¬linge afstand van 18 mm. De blaaspijp 9 heeft een binnen-diameter van 12 mm, en is midden tussen de wanden van hetbovendeel van de venturibak geplaatst, op een afstand vanongeveer 90 mm boven de vernauwing van de venturi.

Om het ondervlak van de transportband niet doorde venturibak te laten lopen, is het eveneens mogelijk eenextra transportrol onder de venturibak te plaatsen, waarde eindeloze transportband dan eveneens omheen loopt.

De transportband bestaat uit een aantal band- stroken die geperforeerd zijn om een goede aanzuigwerkingte verkrijgen.

Boven het bovenvlak van de transportband wordende klemmen 3 die het stuk wasgoed aanvoeren en spreidengeplaatst, en achter deze klemmen is een blaaspijp 4geplaatst, om de bovenrand van het stuk wasgoed met behulpvan een luchtstoot op de transportband te blazen. Dezeblaaspijp bezit een aantal gaten met een diameter van 1 mmen een onderlinge afstand van 36,5 mm, en werkt eveneensmet perslucht onder een druk van 5 bar.

Een drukrol 2 is net achter de venturibak ge¬plaatst en drukt op de transportband 11, om bij het verdertransporteren van het stuk wasgoed het stuk wasgoed tegende transportband gedrukt te houden. Ter ondersteuning vande drukrol is aan de onderzijde van het bovenvlak van detransportband een steunplaat 14 aangebracht. Met behulpvan een trekveer 1 wordt ervoor gezorgd dat de drukrolniet met zijn volle gewicht op het stuk wasgoed drukt,zodat het stuk wasgoed de drukrol zal doen rollen zonderplooien in het stuk wasgoed te veroorzaken.

Fig. 5 toont in vooraanzicht de blaaspijp in deventuribak. Tevens is in fig. 5 te zien, dat in het boven¬ste gedeelte van de wanden van het zich vernauwende boven¬deel van de venturibak gaten 18 zijn aangebracht, om bijhet uitschakelen van de persluchttoevoer lucht geleidelij-ker in de venturibak te laten stromen, waarmee voorkomenwordt dat toestromende lucht via de onderzijde van deventuribak het stuk wasgoed op de transportband op doetbollen.

In fig. 1 is te zien dat onder de neerleginrich-ting een orgaan 15 is aangebracht, om het stuk wasgoedover zijn volle breedte uit te spreiden.

De werking van de neerleginrichting zal nuworden toegelicht aan de hand van de figuren 1 tot en met 3.

Fig. 1 toont dat het stuk wasgoed 13 met behulpvan de klemmen 3 is toegevoerd aan de neerleginrichting.

De klemmen 3 hebben de bovenrand van het stuk wasgoedgespreid. Op dit moment wordt alleen de transportrol 5 endus de transportband 11 aangedreven.

Fig. 2 toont dat dan de blaaspijp 4 een lucht¬stoot (pijl A) geeft, terwijl tezelfdertijd of kort daarnade klemmen 3 het stuk wasgoed loslaten. Gelijktijdigbegint de luchtpijp 9 te blazen (pijl B in fig. 4) zodatde venturibak gaat zuigen. De bovenrand van het stukwasgoed wordt hierdoor op de voorzijde van de transport¬band geblazen en tegelijkertijd aangezogen door de ventu¬ribak. Eventueel geeft de blaaspijp 4 een extra luchtstootom de bovenrand van het stuk wasgoed goed, dat wil zeggenzonder dubbelgevouwen te zijn, op de transportband teblazen.

Fig. 3 toont dat de transportband de bovenrandvan het stuk wasgoed onder de drukrol 2 gevoerd heeft.Wanneer het stuk wasgoed eenmaal onder de drukrol 2 ge¬voerd is, kan de persluchtstroom door de blaaspijp 9 in deventuribak weer uitgeschakeld worden.

Direct nadat een stuk wasgoed door de transport¬band doorgevoerd is, kan een tweede stuk wasgoed neerge-legd worden. De drukrol 23 zorgt er dan tevens voor, datde achterzijde van het eerste stuk wasgoed niet opgelichten omgeslagen wordt door de luchtstoot uit luchtpijp 4.

Indien de inrichting ontworpen is voor hetneerleggen van lakens, zal de transportband een breedtevan ongeveer 330 cm hebben. De lakens kunnen na het neer¬leggen dan bijvoorbeeld toegevoerd worden aan een mangel-inrichting.

De inrichting kan ook doeken, zoals theedoekenen handdoeken behandelen.

Claims (14)

1. Neerleginrichting voor het neerleggen van eenstuk wasgoed (13), na spreiden of strekken daarvan, op eeneindeloze transportband (11), die het neergelegde stukwasgoed aan een daar achter geplaatste inrichting toe kanvoeren, waarbij de transportband een aantal luchtdoorlaat-openingen omvat, en waarbij onder het bovenvlak van detransportband aanzuigmiddelen zijn aangebracht, voor hetaanzuigen van lucht door het bovenvlak van de transport¬band, om het stuk wasgoed tegen de transportband te zui¬gen, welke aanzuigmiddelen tenminste één kamerruimte meteen open bovenzijde en een afvoerzijde omvatten, waarbijtenminste twee tegenover elkaar liggende zijden van dekamerruimte een venturi bepalen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij deaanzuigmiddelen tenminste één blaaspijp (9) met openingenomvatten, die opgesteld is voor samenwerking met de ventu¬ri.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij deblaaspijp (9) in of boven het zich vernauwende bovendeelvan de venturi geplaatst is.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij dezijden van het zich vernauwende deel van de venturi eenhoek van tussen de 20° en 70°, en bij voorkeur 40°, metelkaar maken, waarbij de zijden van het zich verbredendedeel van de venturi een hoek van tussen de 6° en 30°, enbij voorkeur 12°, met elkaar maken, en waarbij de vernau¬wing van de venturi tussen de 10 en 25 mm, en bij voorkeur15 mm wijd is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij deblaaspijp (9) midden tussen de wanden van het bovendeelvan de kamerruimte geplaatst is, op een afstand van tussen de 40 mm en 150 mm, en bij voorkeur 90 mm, boven de ver¬nauwing van de venturi, en waarbij de openingen in deblaaspijp (9) rond zijn en een diameter van 1 mm bezitten,en op een afstand van minder dan 35 mm , en bij voorkeur18 mm, van elkaar aangebracht zijn.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclu¬sies, waarbij de kamerruimte een wand vormt voor hetopvangen van losse textieldeeltjes en voor het geleidenvan deze deeltjes naar de afvoerzijde van de venturi, dieeen open onderzijde van de kamerruimte bepaalt.

7. Inrichting volgens één der conclusies 2 toten met 6, waarbij in tenminste één wand van het zichvernauwende bovendeel van de kamerruimte gaten (18) zijnaangebracht, om bij het uitschakelen van de persluchttoe¬voer lucht geleidelijker in de kamerruimten te latenstromen, zodat het neergelegde stuk wasgoed vlak blijft.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclu¬sies, waarbij de transportband bandstroken omvat diegeperforeerd zijn.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclu¬sies, waarbij aan de voorzijde van de transportband, bovenhet vlak door het bovenvlak van de transportband, blaas-middelen zijn aangebracht om het stuk wasgoed tegen detransportband te blazen.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij deblaasmiddelen tenminste één blaaspijp (4) met openingenomvatten.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij deblaaspijp (4) in hoofdzaak evenwijdig met de voorrand vande transportband geplaatst is, en waarbij de openingen inde blaaspijp (4) rond zijn en een diameter van 1 mm bezit¬ten, en op een afstand van minder dan 70 mm, en bij voor¬keur 36,5 mm, van elkaar aangebracht zijn.

12. Inrichting volgens één der voorgaande con¬clusies, waarbij de inrichting aandrukmiddelen omvat dieachter de plaats van de aanzuigmiddelen op de transport¬band (11) drukken, om het stuk wasgoed tegen de transport- band te drukken.

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij deaandrukmiddelen een op en neer beweegbare pletrol (2)omvatten, en waarbij aan de tegenoverliggende zijde vanhet bovenvlak van de transportband (11) een steunplaat(14) is aangebracht.

14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij eentrekveer (1) is aangebracht om slechts een gedeelte vanhet gewicht van de pletrol (2) op het stuk wasgoed telaten drukken.