NL9300404A - Werkwijze voor het pasteuriseren van in houders opgenomen vloeistof alsmede een tunnelpasteur voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Description

Titel: Werkwijze voor het pasteuriseren van in houders opgenomen vloeistof alsmede een tunnelpasteur voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het in een tunnelpasteur pasteuriseren van in houders opgenomen vloeistof, zoals bier in flessen of blikjes, welke tunnelpasteur is voorzien van ten minste een voorverwarmingszone, een pre-pasteurisatiezone, een pasteurisatiezone en een afkoelingszone, welke zones elk zijn voorzien van een aantal sproeiers, waarbij houders worden opgewarmd en afgekoeld door besproeien met water, dat wordt opgevangen in een aantal gescheiden opvangmiddelen, waarbij de houders in een afkoelingszone worden besproeid met in een voorverwarmingszone opgevangen water. De uitvinding heeft tevens betrekking op een tunnelpasteur voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.

Een werkwijze als omschreven in de voorgaande alinea is bekend uit EP-A2-0 430 907, waarbij in houders opgenomen vloeistof, zoals bier in flessen of blikjes, met constante snelheid door een tunnelpasteuriseur wordt geleid, en daarin gepasteuriseerd door de houders middels besproeien met water op te warmen en weer af te koelen.

Tijdens een normale, continue doorvoer van houders wordt in het voorverwarmingsgebied de vloeistof in de houders eerst opgewarmd tot nabij de pasteurisatie-temperatuur en vervolgens in de pre-pasteurisatiezone verhit tot op de pasteurisatie-temperatuur door de houders te besproeien met in die zone opgevangen water, dat weer wordt opgewarmd tot een temperatuur die hoger ligt dan de pasteurisatie-temperatuur.

In de pasteurisatiezone worden de houders besproeid met in die zone gerecirculeerd water dat op een geschikte pasteurisatie-temperatuur wordt gehouden. Na het doorlopen van de pasteurisatiezone worden de houders in het afkoelingsgebied weer gekoeld, waarbij in de eerste afkoelingszone de houders worden besproeid met water, dat in de laatste voorverwarmingszone is opgevangen. Het in de eerste afkoelingszone opgevangen water, dat als sproeiwater is gebruikt en aldus warmte aan de houders heeft onttrokken, wordt op zijn beurt weer teruggeleid naar de laatste voorverwarmingszone.

De bekende werkwijze heeft als nadeel dat met name bij het opstarten of na een storing herstarten van de pasteurisatie veel energie gevraagd wordt, terwijl daarenboven tijdens een storing in de doorvoer van houders door de pasteur veel energie verloren gaat. Daarnaast vraagt de normale, continue doorvoer van de houders tijdens de pasteurisatie veel energie voor het rondpompen en op temperatuur brengen en houden van het sproeiwater.

Met de uitvinding wordt beoogd bij een werkwijze van de in de aanhef omschreven soort het (koel)water- en energieverbruik te verminderen en wel onder behoud van de goede pasteurisatie-eigenschappen van de bekende werkwijze.

Daartoe wordt volgens de uitvinding voorgesteld, dat tijdens de normale, continue doorvoer van de houders door de pasteur de toevoer van water aan de sproeiers in de pasteurisatiezone wordt verhinderd.

De overeenkomstig de uitvinding voorgestelde maatregel berust primair op het inzicht dat tijdens de normale, continue doorvoer de temperatuur van de houders en de daarin opgenomen vloeistof, na een geschikte verhitting in de pre-pasteurisatiezone, in de pasteurisatiezone voldoende hoog blijft voor pasteurisatie, ook zonder dat er gesproeid wordt met water dat in feite dezelfde temperatuur heeft als de houders en in het bijzonder als de daarin opgenomen vloeistof. Dit als gevolg van de dichte pakking van de houders, de lage warmteoverdracht tussen lucht en glas, blik en dergelijke materialen, en een geschikte luchtvochtigheidsgraad en -temperatuur in de pasteurisatiezone.

Aangezien sproeien in de pasteurisatiezone tijdens normale doorvoer van de houders bij de werkwijze volgens de uitvinding derhalve achterwege kan blijven is minder energie nodig voor het opwarmen van sproeiwater dan bij de bekende werkwijze.

Regeltechnisch heeft deze wijze van werken het verdere voordeel dat de vloeistof met een optimaal in te stellen pasteurisatie-waarde de pre-pasteurisatiezone kan verlaten door beïnvloeding van slechts de temperatuur in de pre-pasteurisatiezone, omdat in de pasteurisatiezone niet meer wordt gesproeid.

De pasteurisatie-waarde van de in de houders opgenomen vloeistof wordt gebruikelijk uitgedrukt in PE's, en is een functie van de pasteurisatie-temperatuur en de verblijftijd van de vloeistof, en dus in het gegeven geval de houders, in de zone(s) met de gegeven temperatuur. Optimalisatie van de pasteurisatie-waarde kan dus in principe worden bereikt door beïnvloeding van enerzijds de temperatuur, en anderzijds de verblijftijd van de houders in de zone(s) waarin die temperatuur heerst.

Gebruikelijk is, dat de snelheid van de doorvoer, en daarmee de verblijftijd van de houders in de verschillende zones, alsmede de in de verschillende zones heersende temperaturen zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat een optimale pasteurisatiewaarde wordt verkregen, waarbij de diverse pasteurisatiewaarden van de vloeistof in verschillende houders binnen een gebied met een relatief kleine bandbreedte zijn gelegen.

Een der grootste voordelen van het niet-sproeien in de pasteurisatiezone tijdens de normale, continue doorvoer is te behalen tijdens een storing en bij het opstarten na een storing in de doorvoer van houders door de pasteur.

Wanneer de doorvoer van de houders wordt verstoord, en de houders vertraagd door de pasteur worden gevoerd, of daarin tot stilstand komen, zal de temperatuur van de houders en de daarin opgenomen vloeistof geleidelijk aan zodanig oplopen dat kans op overpasteurisatie optreedt. Teneinde dit te voorkomen dient derhalve bij de bekende werkwijze na verloop van tijd na optreden van de storing de temperatuur van het sproeiwater in de pre-pasteurisatiezone en de pasteurisatiezone te worden verlaagd. Daartoe wordt aan het sproeiwater koud water toegevoegd. Dit heeft tot gevolg dat veel warmte verloren gaat, doordat de opvangmiddelen zullen overstromen, en doordat warm water wordt afgekoeld, dat, indien de storing in de doorvoer is opgeheven, weer opgewarmd dient te worden. Verder betekent het toevoegen van koud water het op relatief grove wijze ingrijpen in het pasteurisatieproces waardoor de spreiding in pasteurisatiewaarden van de diverse houders, althans de daarin opgenomen vloeistof verhoudingsgewijs groot wordt, terwijl bovendien na het opheffen van de storing extra maatregelen nodig zijn om onderpasteurisatie te voorkomen.

Indien, zoals bovenstaand overeenkomstig de uitvinding is voorgesteld, in de pasteurisatiezone tijdens normale doorvoer niet wordt gesproeid, is tijdens een storing in de doorvoer een eventueel gewenst koelen op aanzienlijk energiebesparende wijze uit te voeren, als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding tijdens vertraagde doorvoer of stilstand van de houders in de pasteurisatiezone wordt gesproeid met in een afkoelingszone opgevangen water.

Door deze maatregelen is op eenvoudige doch effectieve wijze dreigende overpasteurisatie te voorkomen. De temperatuur van het in de genoemde afkoelingszone opgevangen water is immers lager dan de temperatuur van de houders en de daarin opgenomen vloeistof in de pasteurisatiezone, waardoor het niet noodzakelijk is dat van buitenaf koud water wordt toegevoerd. Bovendien zal bij herstart van de normale doorvoer van de houders door het wederom optimaal instellen van de pasteurisatietemperatuur in de pre-pasteurisatiezone, de optimale pasteurisatie-waarde van de vloeistof en houders kunnen worden ingesteld, zonder dat daarvoor de temperatuur van het water in de pasteurisatiezone hoeft te worden opgevoerd. Immers, in de pasteurisatiezone wordt volgens de uitvinding niet gesproeid tijdens normale doorvoer van de houders. Het normale pasteurisatieproces zal zodoende weer snel kunnen worden hervat zonder gevaar voor onderpasteurisatie.

Zoals reeds is aangegeven worden bij de bekende werkwijze de houders met vaste, constante snelheid door de pasteur gevoerd en ligt derhalve de verblijftijd van de houders in de verschillende zones vast. De in de verschillende zones heersende temperaturen zijn daarop zodanig afgestemd, dat een optimale pasteurisatie-waarde wordt verkregen.

Deze koppeling heeft als nadeel dat de capaciteit van de voor en na de pasteur aangesloten inrichtingen, zoals bijvoorbeeld vul- en etiketteer-inrichtingen, op de doorvoersnelheid van de pasteur moet worden afgestemd, of dat de bezettingsgraad van de gehele lijn niet optimaal zal zijn. Wanneer de capaciteit van de pasteur te hoog is, zal de pasteur steeds tijdelijk stilgelegd moeten worden, of leeg draaien. In beide gevallen zal een groot energieverlies optreden. Wanneer de capaciteit van de pasteur daarentegen te klein is zal de verdere inrichting geen optimale bezetting hebben, en wordt de kans op onder-pasteurisatie groot. Bovendien gaat energie verloren door verstoringen in de energiebalans.

Teneinde deze nadelen op te heffen kunnen bij de werkwijze volgens de inrichting de snelheid van doorvoer van de houders door de pasteur en de temperatuur van het sproeiwater in ten minste de pre-pasteurisatiezone middels een temperatuur-tijd-model worden geregeld, één en ander zodanig dat de pasteurisatiewaarde van de vloeistof en de houders bij het verlaten van de pre-pasteurisatiezone optimaal is. Deze bijzondere voordelen biedende maatregelen zijn mede mogelijk doordat als gevolg van het tijdens normale doorvoer niet sproeien in de pasteurisatiezone, het regelen van de pasteurisatiewaarde in hoofdzaak in de pre-pasteurisatiezone plaats heeft, zodat een regeling bij variabele doorvoer in hoofdzaak in slechts de pre-pasteurisatiezone hoeft te worden ingesteld en uitgevoerd.

Bovendien maakt deze regeling het mogelijk bij gestoorde doorvoer van de houders door de pasteur de temperatuur in de pre-pasteurisatiezone relatief snel te verlagen, zonder dat de kans op onderpasteurisatie optreedt, aangezien de uit de voorverwarmingszone naar de pre-pasteurisatiezone gevoerde, relatief koele houders de reeds langer in de pre-pasteurisatiezone aanwezige houders zullen koelen, waardoor de gemiddelde temperatuur van de houders snel onder de pasteurisatie-temperatuur zal worden gebracht.

Het is bijzonder voordelig wanneer tijdens normale doorvoer van houders door de pasteur de temperatuur van het water in de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone ten minste gelijk wordt gehouden aan de temperatuur van het water in de eerste afkoelingszone. Daardoor wordt er op eenvoudige, automatische wijze voor gezorgd dat de luchttemperatuur en -vochtigheid in de pasteurisatiezone op de juiste waarde worden gehandhaafd, waardoor de houders in de pasteurisatiezone met zekerheid op de juiste temperatuur worden gehouden, en onder- of overpasteurisatie wordt voorkomen.

Bovendien wordt op deze wijze een groot reservoir verkregen van water dat een zodanige temperatuur heeft dat daarmee naar wens zowel in de voorverwamingszone houders kunnen worden voorverwarmd als in na de pre-pasteurisatiezone gelegen zones kunnen worden gekoeld, waardoor het mogelijk wordt te koelen zonder koud water toe te voeren, zodat verhoudingsgewijs zeer weinig energie verloren gaat.

Daarbij is het bijzonder voordelig wanneer bij de werkwijze volgens de uitvinding tijdens normale doorvoer van houders door de pasteur het in een afkoelingszone opgevangen water direct via de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone naar de sproeiers in een voorverwarmingszone wordt geleid.

De uitvinding beoogt bovendien een tunnelpasteur voor het doorvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding, welke tunnelpasteur eenvoudig van constructie is, een relatief laag energieverbruik mogelijk maakt en bijvoorbeeld door eenvoudige aanpassing van bestaande tunnelpasteurs kan worden verkregen.

Daartoe wordt een tunnelpasteur, voorzien van ten minste een voorverwarmingszone, een pre-pasteurisatiezone, een pasteurisatiezone en een afkoelingszone, die elk zijn voorzien van een aantal sproeiers, waarbij in elke zone opvangmiddelen zijn aangebracht voor het opvangen van uit de sproeiers afkomstig water, waarbij transportmiddelen zijn aangebracht voor het onder de sproeiers en boven de opvangmiddelen doorvoeren van de met te pasteuriseren vloeistof gevulde houders, en waarbij middelen zijn aangebracht voor het verwarmen van water, gekenmerkt doordat de sproeiers in een voorverwarmingszone middels leidingen zijn verbonden met de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone.

Door deze maatregelen wordt het mogelijk een bestaande, bekende pasteur op eenvoudige wijze en tegen relatief lage kosten aan te passen voor toepassing van een werkwijze volgens de uitvinding, waarbij in een voorverwarmingszone kan worden gesproeid met water dat afkomstig is uit de pasteurisatiezone.

Het is daarbij bijzonder voordelig wanneer volgens de uitvinding schakelmiddelen zijn aangebracht die bij normale doorvoer van houders door de pasteur de opvangmiddelen in afkoelingszone kunnen verbinden met de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone, en tijdens gestoorde doorvoer van houders door de pasteur de opvangmiddelen in een afkoelingszone kunnen verbinden met de sproeiers in de pasteurisatiezone.

Daardoor kan tijdens normale doorvoer van de houders door de pasteur sproeien in de pasteurisatiezone worden verhinderd, waardoor energieverbruik laag wordt gehouden, terwijl tijdens gestoorde doorvoer in de pasteurisatiezone kan worden gesproeid met water uit een afkoelingszone.

Bij een alternatieve uitvoering van de pasteur volgens de uitvinding worden de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone en de opvangmiddelen in de eerste afkoelzone gevormd door één opvangbak.

Bij voorkeur is de pasteur volgens de uitvinding voorzien van registratie- en bedieningsmiddelen voor het registreren van de doorvoer van houders door de tunnelpasteur en ten minste de temperatuur in de tunnelpasteur, en het op basis daarvan bedienen van de schakelmiddelen. Daardoor kan de werking van de tunnelpasteur op eenvoudige en automatische wijze worden gecontroleerd en geregeld.

Het is daarbij bijzonder voordelig wanneer de pasteur volgens de uitvinding is voorzien van een regelinrichting voor het volgens een model regelen van de snelheid van de doorvoer van de houders door de pasteur en de temperatuur van het water in ten minste de pre-pasteurisatiezone, één en ander zodanig dat de houders en de vloeistof bij het verlaten van de pre-pasteurisatiezone een vooraf bepaalde pasteurisatie-waarde hebben.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen uitvoeringsvoorbeelden van de werkwijze volgens de uitvinding en daarbij behorende tunnelpasteurs, onder verwijzing naar de tekening, worden beschreven.

Fig. 1 toont schematisch een bekende pasteur; fig. 2 toont schematisch een tunnelpasteur volgens de uitvinding, bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding, bij normale doorvoer van de houders door de pasteur; fig. 3 toont schematisch een tunnelpasteur volgens de uitvinding, bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding, bij gestoorde of gestaakte doorvoer van de houders door de pasteur; en fig. 4 is een schematische weergave van een alternatieve uitvoering van de pasteur volgens de uitvinding;

Een bekende pasteur, als getoond in fig. 1, omvat ten minste een voorverwarmingszone 1, een pre-pasteurisatiezone 2, een pasteurisatiezone 3 en een afkoelingszone 4. Door de tunnelpasteur strekt zich een transportband 5 uit door de vier zones 1, 2, 3 en 4, voor het door de pasteur voeren van met te pasteuriseren vloeistof gevulde houders 6. Elke zone 1, 2, 3, 4 is voorzien van een onder de transportband 5 opgestelde opvangbak 7, 8, 9, 10. Bovendien is in elke zone 1, 2, 3, 4 een aantal sproeiers 11, 12, 13, 14 boven de transportband 5 aangebracht, zodanig dat de houders 6 onder de sproeiers 11, 12, 13, 14 kunnen worden doorgevoerd, en daarbij met uit de sproeiers 11, 12, 13, 14 afkomstig water kunnen worden besproeid, welk water vervolgens in de opvangbakken wordt verzameld.

De in de tekening weergegeven temperaturen dienen slechts als voorbeeld, en zijn gebruikelijk bij pasteurisatie van bier in houders. Deze temperaturen kunnen echter afhankelijk van bijvoorbeeld de te pasteuriseren vloeistof en houders anders worden ingesteld.

Bij pasteurisatie van met vloeistof gevulde houders met behulp van de bekende pasteur worden de gevulde houders vanaf bijvoorbeeld een niet weergegeven vulinrichting met behulp van de transportband 5 in de voorverwarmingszone 1 gevoerd, en van daaruit verder door de pasteur. In de voorverwarmingszone worden de houders 6 besproeid met water dat een zodanige temperatuur heeft dat de houders in de voorverwarmingszone 1 tot enigszins onder de pasteurisatie-temperatuur worden verwarmd. Het water dat bij het sproeien als gevolg van warmte-uitwisseling met de houders een weinig in temperatuur is verlaagd, wordt opgevangen in de houder 7.

Vanuit de voorverwarmingszone 1 worden de houders 6 in de pre-pasteurisatiezone 2 gevoerd, en besproeid met water dat een zodanige temperatuur heeft, dat de houders 6 en de vloeistof door warmte-uitwisseling met het sproeiwater worden verhit tot op de pasteurisatie-temperatuur. Het sproeiwater wordt in de pre-pasteurisatiezone 2 opgevangen in de opvangbak 8 en met behulp van een stoomverhitte warmtewisselaar 20 weer op de gewenste temperatuur gebracht, waarna het direct middels een pomp 29 weer via de leiding 17 aan de sproeiers 12 in de pre-pasteurisatiezone wordt toegevoerd. Met andere woorden, in de pre-pasteurisatiezone 2 wordt het sproeiwater gerecirculeerd.

Na verhitting van de houders 6 en de vloeistof tot op de pasteurisatie-temperatuur worden de houders in de pasteurisatiezone 3 gevoerd, en worden daar besproeid met water dat een zodanige temperatuur dat de houders de in de pre-pasteurisatiezone 2 verkregen temperatuur behouden.

Daartoe wordt het sproeiwater in de pasteurisatiezone gerecirculeerd middels de opvangbak 9, de leiding 18 met daarin de pomp 28 en de sproeiers 13, waarbij het water continu op dezelfde temperatuur wordt gehouden, eventueel door tussenkomst van een warmtewisselaar 21. Feitelijk vindt derhalve bij de bekende werkwijze in de pasteurisatiezone 3 geen warmte-uitwisseling plaats tussen het sproeiwater en de houders 6.

Vanuit de pasteurisatiezone 3 worden de houders door de afkoelingszone 4 geleid, waarin de houders worden besproeid met water dat middels de pomp 30 via een toevoerleiding 15 vanuit de opvangbak 7 in de voorverwarmingszone 1 naar de sproeiers 14 in de afkoelingszone 4 wordt geleid en zonodig middels een warmtewisselaar 19 op de juiste temperatuur is gebracht. Aangezien het in de voorverwarmingszone 1 opgevangen water een duidelijk lagere temperatuur heeft dan de houders 6 die uit de pasteurisatiezone 3 in de afkoelingszone 4 worden geleid, zullen de houders 6 door warmte-uitwisseling met het koudere sproeiwater worden afgekoeld. Het in de afkoelingszone 4 door de warmte-uitwisseling opgewarmde water wordt in de opvangbak 10 opgevangen, en van daaruit na eventuele verdere opwarming door een warmtewisselaar 22 middels de pomp 27 via de terugvoerleiding 16 naar de sproeiers 11 in de voorverwarmingszone geleid, waarna het in de voorverwarmingszone 1 kan worden gebruikt als sproeiwater.

Wanneer de doorvoer van de houders 6 door de pasteur wordt verstoord zal de temperatuur van de houders en de vloeistof met name in de pre-pasteurisatiezone 2 snel oplopen, waardoor de kans op overpasteurisatie groot wordt. Aangezien het water waarmee in de pasteurisatiezone 3 wordt gesproeid een relatief hoge temperatuur heeft zal de kans op overpasteurisatie nog groter worden.

Teneinde overpasteurisatie te verhinderen wordt daarom bij de bekende werkwijze bij een gestoorde doorvoer na korte tijd in de pre-pasteurisatiezone 2 en de pasteurisatiezone 3 van buiten de pasteur koud water bij het sproeiwater gemengd, ten einde de temperatuur van het sproeiwater te verlagen.

Wanneer de doorvoer van de houders weer normaal wordt zal het met het koude water gemengde sproeiwater in de pre-pasteurisatiezone 2 en pasteurisatiezone 3 weer opgewarmd moeten worden, hetgeen veel extra energie kost, terwijl door de tijd die nodig is om het sproeiwater weer op de gewenste temperatuur te brengen een gevaar voor onderpasteurisatie met zich brengt. Bovendien heeft de bekende werkwijze als nadeel dat door het bijmengen van koud water slechts een zeer grove ingreep mogelijk maakt, waardoor tijdens en enige tijd na het optreden van de storing in de doorvoer van de houders grote verschillen ontstaan in de PE-waarde van de verschillende houders.

Ten einde de genoemde nadelen te vermijden wordt bij de werkwijze volgens de uitvinding, zoals getoond in de figuren 2 en 3, in de pasteurisatiezone niet gesproeid. Deze werkwijze kan worden uitgevoerd met behulp van een pasteur volgens de uitvinding, die op eenvoudige wijze kan worden verkregen door aanpassing van de bovenbeschreven bekende pasteur.

Bij de pasteur volgens de uitvinding is de opvangbak 9 in de pasteurisatiezone 3 middels een leiding 23 verbonden met de sproeiers 11 in de voorverwarmingszone 1. De opvangbak 10 in de afkoelingszone 4 is middels een leiding 16' verbonden met een gestuurde driewegklep 24, die in een eerste stand de leiding 16' middels een leiding 26 verbindt met de opvangbak 9 in de pasteurisatiezone 3 (fig. 2) ofwel in een tweede stand middels een leiding 25 met de sproeiers 13 in de pasteurisatiezone (fig. 3).

Indien de houders 6 middels de transportband 5 met een gewenste, normale, continue doorvoersnelheid continu door de pasteur worden geleid, is de driewegklep 24 in de eerste stand geschakeld, zodat water vanuit de opvangbak 10 in de afkoelingszone 4 door de pomp 21' direct naar de opvangbak 9 in de pasteurisatiezone 3 kan worden gepompt. Daarbij wordt derhalve geen water naar de sproeiers 13 in de pasteurisatiezone 3 geleid.

Indien de houders 6 middels de transportband 5 daarentegen niet met de gewenste, normale doorvoersnelheid door de pasteur worden geleid, bijvoorbeeld doordat de uitvoer van de houders 6 uit de pasteur wordt gestremd, wordt de driewegklep 24 na verloop van een bepaalde tijd in de tweede stand geschakeld, zodat water vanuit de opvangbak 10 in de afkoelingszone 4 door de pomp 21' direct naar de sproeiers 13 in de pasteurisatiezone 3 kan worden gepompt. Daardoor kunnen de houders in de pasteurisatiezone 3 worden besproeid met relatief koud water dat is opgevangen in de afkoelingszone 4.

Doordat de opvangbakken 9 en 10 bij normale doorvoer van de houders door de pasteur onderling zijn verbonden door de leidingen 16' en 26, en het water vanuit de opvangbak 9 middels een pomp 28' naar de sproeiers 11 in de voorverwarmingszone 1 wordt gepompt, en in die zone na het sproeien weer wordt opgevangen, ontstaat in de gezamelijke opvangbakken 7, 9 en 10 in respectievelijk de voorverwarmingszone 1, pasteurisatiezone 3 en afkoelingszone 4 een groot reservoir, gevuld met water dat een temperatuur heeft die lager ligt dan de pasteurisatie-temperatuur.

Daardoor ontstaat de mogelijkheid bij gestoorde doorvoer van de houders door de pasteur zodra gewenst te koelen in ten minste de pasteurisatiezone 3, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid behouden blijft in de voorverwarmingszone 1 de houders te besproeien met ten opzichte van de temperatuur van de in die zone 1 aangevoerde houders 6 relatief warm water.

In fig. 4 is de pasteur volgens de uitvinding schematisch weergegeven in een alternatieve uitvoering, voorzien van een regelinrichting, waarbij middelen zijn opgenomen voor het registreren van de temperatuur en van de doorvoersnelheid van de houders in ten minste de pre-pasteurisatiezone, en het op basis daarvan schakelen van de driewegklep 24, waarbij verder middelen zijn opgenomen voor het meten en regelen van de temperatuur van het water in de verschilende zones.

In een regelunit 37, bijvoorbeeld een computer, is een tijd-temperatuur-model opgenomen, waarin bijvoorbeeld kan worden ingevoerd met welke snelheid de houders 6 middels de transportband 5 door de pasteur dienen te worden gevoerd, ten einde een optimale bezetting van de voor en na de pasteur geschakelde inrichtingen te verkrijgen. De snelheid van de transportband 5 kan middels de snelheidsregeling 34 en de aandrijfeenheid 5' voortdurend worden geregeld. Aan de hand van het tijd-temperatuur-model wordt dan vervolgens bepaald hoe de temperatuur in de verschillende zones dient te zijn, en met name in de pre-pasteurisatiezone 2, ten einde bij de ingestelde snelheid een optimale pasteurisatiewaarde van de houders 6 en de daarin opgenomen vloeistof te verkrijgen.

Middels de temperatuurregelaar 35 kunnen de verschillende verwarmingsinrichtingen 19 - 22 worden bediend, ten einde de watertemperatuur in de verschillende zones 1-4 te regelen. Met name door instelling van de temperatuur van het sproeiwater in de pre-pasteurisatiezone 3, middels de verwarmingsinrichting 20 aan de hand van het tijd-temperatuur-model kan de werking van de pasteur worden geoptimaliseerd bij verschillende doorvoersnelheden.

In geval van een storing in de doorvoer van de houders 6 wordt de verandering door de snelheidsregelaar 34 doorgegeven aan de centrale regeleenheid 37, zodat op basis van het ingevoerde tijd-temperatuur-model de instellingen van de verschillende verwarmingsinrichtingen 19-22 kunnen worden aangepast.

Bovendien wordt, wanneer de gemeten temperaturen van de houders in de pasteur te hoog oplopen, door de schakelmiddelen 36 de driewegklep 24 bekrachtigd, zodat deze in de tweede stand wordt gebracht. Daardoor wordt water vanuit het opvangvat 10 naar de sproeiers 13 in de pasteurisatiezone 3 geleid, zodat in die zone 3 de houders 6 kunnen worden gekoeld. Bovendien kan de temperatuur van het sproeiwater in de pre-pasteurisatiezone 2 eenvoudig worden beïnvloed door het gedeeltelijk of geheel dichtdraaien van de stoomtoevoer in de warmtewisselaar 20.

Indien de doorvoer door de pasteur zodanig lang wordt verstoord dat de temperatuur van het water in de opvangbakken 7, 9 en/of 10 te hoog oploopt zal door de schakelmiddelen 36 de kraan 32 worden bekrachtigd, zodat vanuit een koudwaterleiding 33 een kleine hoeveelheid koud water middels de leiding 31 naar de sproeiers 13 in de pasteurisatiezone 3 en/of de pre-pasteurisatiezone 2 kan worden gevoerd, ten einde voor extra koeling te zorgen.

Wanneer de storing van de doorvoer van de houders door de pasteur wordt opgeheven, zal de regelinrichting de pasteur terugschakelen in de uitgangspositie, hetgeen wil zeggen dat het sproeien in de pasteurisatiezone zal worden gestaakt door het in de eerste stand terugschakelen van de driewegklep 24, en dat de eventueel geopende koudwaterkraan 32 zal worden gesloten. Bovendien zal de sproeiwatertemperatuur in de pre-pasteurisatiezone 2 door de temperatuurregeling 35 aan de hand van het tijd-temperatuur-model zodanig worden verhoogd dat nagenoeg direct de ideale pasteurisatiewaarde wederom wordt bereikt.

Doordat het sproeien in de pasteurisatiezone 3 wordt gestaakt bij herstel van de normale doorvoer van houders door de pasteur wordt onderpasteurisatie na herstarten van de pasteur op eenvoudige wijze verhinderd, aangezien het relatief koele water in de opvangbakken 7, 9 en 10 op temperatuur kan worden gebracht, zonder dat het voor het sproeien in de pasteurisatiezone gebruikt hoeft te worden, zoals bij de bekende werkwijze het geval is.

Opgemerkt wordt dat binnen het raam van de uitvinding ook andere verbindingen tussen de verschillende opvangbakken en sproeiers mogelijk zijn, en dat meer dan de vier genoemde zones in de pasteur kunnen worden opgenomen. Wezenlijk is dat door de werkwijze volgens de uitvinding op optimale wijze gebruik wordt gemaakt van temperatuurverschillen tussen de in de verschillende zones gebruikte en opgevangen hoeveelheden sproeiwater, en dat de pasteurisatiewaarde met name door regeling van de temperatuur van het sproeiwater in de pre-pasteurisatiezone kan worden geoptimaliseerd, zowel bij constante als bij veranderlijke doorvoersnelheid van de houders door de pasteur, doordat in de pasteurisatiezone ten minste bij normale doorvoer van de houders niet wordt gesproeid.

Voorts kunnen bij de pasteur volgens de uitvinding de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone en de eerste afkoelingszone te zamen zijn uitgevoerd als één opvangbak, waarbij een klep op zodanige wijze aangebracht dat naar keuze water vanuit de opvangbak naar de sproeiers in de afkoelingszone, naar de pasteurisatiezone, naar beide genoemde zones of naar geen van de beide zones kan worden gevoerd, al naar gelang de behoefte aan koeling in de respectieve zones.

Daarbij kunnen bovendien middelen zijn voorzien voor het naar wens terugvoeren van het in de voorverwarmingszone opgevangen water naar ofwel de opvangbak in de pasteurisatie-en afkoelingszone ofwel naar de sproeiers in de afkoelingszone.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het in een tunnelpasteur pasteuriseren van in houders opgenomen vloeistof, zoals bier in flessen of blikjes, welke tunnelpasteur is voorzien van ten minste een voorverwarmingszone, een pre-pasteurisatiezone, een pasteurisatiezone en een afkoelingszone, welke zones elk zijn voorzien van een aantal sproeiers, waarbij houders worden opgewarmd en afgekoeld door besproeien met water, dat wordt opgevangen in een aantal gescheiden opvangmiddelen, waarbij de houders in een afkoelingszone worden besproeid met in een voorverwarmingszone opgevangen water, met het kenmerk, dat tijdens de normale, continue doorvoer van de houders door de pasteur de toevoer van water aan de sproeiers in de pasteurisatiezone wordt verhinderd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tijdens vertraagde doorvoer of stilstand van de houders in de pasteurisatiezone wordt gesproeid met in een afkoelingszone opgevangen water.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de snelheid van doorvoer van de houders door de pasteur en de temperatuur van het sproeiwater in ten minste de pre-pasteurisatiezone middels een temperatuur-tijd-model worden geregeld, één en ander zodanig dat de pasteurisatiewaarde van de vloeistof en de houders bij het verlaten van de pre-pasteurisatiezone optimaal is.

4. Werkwijze volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat tijdens normale doorvoer van houders door de pasteur de temperatuur van het water in de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone ten minste gelijk wordt gehouden aan de temperatuur van het water in eën afkoelingszone.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat tijdens normale doorvoer van houders door de pasteur het in een afkoelingszone opgevangen water direct via de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone naar de sproeiers in een voorverwarmingszone wordt geleid.

6. Tunnelpasteur voor het uitvoeren van de werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, welke tunnelpasteur is voorzien van ten minste een voorverwarmingszone, een pre-pasteurisatiezone, een pasteurisatiezone en een afkoelingszone, die elk zijn voorzien van een aantal sproeiers, waarbij in elke zone opvangmiddelen zijn aangebracht voor het opvangen van uit de sproeiers afkomstig water, waarbij transportmiddelen zijn aangebracht voor het onder de sproeiers en boven de opvangmiddelen doorvoeren van de met te pasteuriseren vloeistof gevulde houders, en waarbij middelen zijn aangebracht voor het verwarmen van water, gekenmerkt doordat de sproeiers in een voorverwarmingszone middels leidingen zijn verbonden met de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone.

7. Tunnelpasteur volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat schakelmiddelen zijn aangebracht die bij normale doorvoer van houders door de pasteur de opvangmiddelen in een afkoelingszone kunnen verbinden met de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone, en tijdens gestoorde doorvoer van houders door de pasteur de opvangmiddelen in die afkoelingszone kunnen verbinden met de sproeiers in de pasteurisatiezone.

8. Tunnelpasteur volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat. registratie- en bedieningsmiddelen zijn aangebracht voor het registreren van de doorvoer van houders door de tunnelpasteur en de temperatuur en vochtigheid in de tunnelpasteur, en het op basis daarvan bedienen van de schakelmiddelen.

9. Tunnelpasteur volgens één der conclusies 6-8, met het kenmerk, dat de tunnelpasteur is voorzien van een regelinrichting voor het volgens een model regelen van de snelheid van de doorvoer van de houders door de pasteur en de temperatuur van het water in ten minste de pre-pasteurisatiezone, één en ander zodanig dat de houders en de vloeistof bij het verlaten van de pre-pasteurisatiezone een vooraf bepaalde pasteurisatie-waarde hebben.

10. Tunnelpasteur volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat ten minste de opvangmiddelen in de pasteurisatiezone en in de eerste afkoelingszone worden gevormd door één opvangbak, waarbij middelen zijn voorzien voor het naar wens toevoeren van water vanuit de opvangbak naar de sproeiers in de pasteurisatiezone en/of in de eerste afkoelingszone.