NL9202123A - Inrichting voor het verplaatsen van schepen van een vaarweg naar een andere vaarweg. - Google Patents

Description

Inrichting voor het verplaatsen van schepen van een vaarweg naar een andere vaarweg

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van schepen van een vaarweg naar een andere vaarweg met behulp van een waterbak, waarbij de waterbak horizontaal en verticaal beweegt.

Dergelijke inrichtingen, ook wel schepenliften genoemd worden onder meer gebruikt in heuvelachtige gebieden, waarbij de waterbak op rollen van de ene vaarweg over een vlakke hellingbaan naar de hoger of lager gelegen andere vaarweg getransporteerd wordt. Het schip in de waterbak wordt daarbij in de dwarsrichting of in de langs-richting vervoerd.

Zulke inrichtingen of schepenliften zijn bedoeld om schepen van de ene vaarweg over te brengen naar een andere vaarweg, met een groot verval tussen de vaarwegen, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een reeks (dure) schutsluizen. Het waterlichaam waarin het schip zich bevindt wordt immers in zijn geheel verplaatst naar het andere niveau.

Bezwaar van deze bekende inrichtingen is, dat de hellingbaan goed vlak moet zijn. Daar komt bij dat de waterbak tijdens het verplaatsen scheef zal gaan staan, tenzij speciale maatregelen genomen worden.

Het is een doel van de uitvinding om een inrich- ting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij het maaiveld of de ondergrond tussen de vaarwegen niet omgevormd hoeft te worden tot een vlakke hellingbaan.

Dit doel wordt bereikt doordat de inrichting geleidebanen omvat voor het steeds vrij van de ondergrond of het maaiveld tussen de vaarwegen verplaatsen van de waterbak.

Doordat de waterbak met behulp van de geleidebanen vrij van het maaiveld tussen de vaarwegen getransporteerd wordt, hoeft de bodem niet voorzien te worden van een vlakke hellingbaan.

Dit heeft verder het gunstige effect dat spoorwegen en autowegen of andere kruisende (vaar-)wegen niet doorsneden worden, zodat geen additionele kosten gemaakt hoeven te worden voor extra kunstwerken zoals bruggen,tunnels of sluizen.

Doordat de geleidebanen zich bij voorkeur tot boven of in de vaarwegen uitstrekken, zal de waterbak over een kade of dijk heen getild worden.

De geleidebanen bezitten op voordelige wijze een omslag voor de verticale beweging van de waterbak, waarbij de beweging overgaat van omhoog naar omlaag, en zijn bij voorkeur over een deel van hun lengte horizontaal.

Een eenvoudige constructie wordt verkregen door de geleidebanen te ondersteunen door poten.

Op voordelige wijze is de waterbak tussen op-hangorganen opgehangen, die zich over de geleidebanen verplaatsen, bij voorkeur met behulp van een, bij voorkeur onafhankelijke ophanging voor ieder ophangorgaan.

Het is voordelig de waterbak tussen twee ophang-organen te hangen met behulp van een scharnierende ophanging voor ieder ophangorgaan, waarbij de scharnierende ophangingen zich boven het zwaartepunt van de waterbak bevinden. Zodoende zijn geen dure voorzieningen nodig voor het in de juiste stand houden van de waterbak tijdens transport.

Om slingeren van de waterbak, het water en de schepen te voorkomen worden de ophangingen op voordelige wijze gestabiliseerd door stabilisatieorganen, bij voorkeur een of meer hydraulische cylinders.

Een eenvoudige constructie wordt bereikt wanneer de ophangorganen lorries zijn, voorzien van wielen, zodat de lorries door een aandrijving van de wielen over rails op de geleidebanen rijden.

Voor een zeker transport van de waterbak zijn de geleidebanen op steile gedeelten en/of vertikale eindge-deelten voorzien van pennenbanen waarop rondsels aangrijpen, die deel uitmaken van de aangedreven lorries. Aandrijven van de rondsels verzekert dan de verplaatsing van de waterbak. Bij voorkeur omvatten de aangedreven lorries middelen om de rondsels in register met de pennenbanen te brengen. Deze middelen kunnen bestaan uit vrijloopkoppe-lingen, die bij juiste afwijking van de rondsels in de pennenbanen gefixeerd worden.

Bij gebruik van een grote waterbak zal de belasting van de scharnierende ophangingen hoog zijn. Om deze belasting te verminderen zijn dan bij voorkeur tenminste twee extra ophangorganen aangebracht, waarbij verstelbare ophangingen, bij voorkeur hydraulische vijzels scharnierend verbonden zijn met respectievelijk het bijbehorende ophangorgaan en de waterbak.

De inrichting kan, zoals bij een schutsluis afhankelijk van de omvang gebeurt, handmatig bediend worden. Ook is het mogelijk de inrichting volautomatisch te bedienen. De aankomende schepen worden dan met sensoren gedetecteerd, waarna klepdeuren openen. Via scheepvaarts-einen kunnen de schepen binnenvaren, waarna de kleppen sluiten, de lorries gaan rijden en stoppen aan de overzijde. Dan openen de kleppen en de scheepvaartseinen dirigeren de schepen uit de waterbak. Daartoe omvat de inrichting electronisch bestuurde bedieningsmiddelen.

De inrichting kan ook op afstand bediend worden. Bij automatische bediening kan een voorziening aangebracht worden om bij storing van de sensoren de schepenlift toch te kunnen bedienen. Hiertoe omvat de inrichting op afstand bedienbare electronisch bestuurde bedieningsmiddelen zoals camera-systemen, waarbij een bedieningscentrum elders, zoals een bedieningscentrum voor bruggen, de inrichting bestuurt.

Bij voorkeur omvat de inrichting toerengeregelde aandrijfmiddelen, bij voorkeur electronische toerengeregelde aandrijfmiddelen, voor het beheersen van de ver-snellings- en vertragingseffecten.

De uitvinding zal nu beschreven worden aan de hand van een enkel bij wijze van voorbeeld verschafte uitvoering, met verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen.

Fig. 1 geeft een overzicht van een inrichting volgens de uitvinding die twee vaarwegen verbindt, met een schematische weergave van een lorrie en een waterbak.

Fig. 2 toont een lorrie en de waterbak uit figuur 1 in doorsnede volgens lijn II-II in fig. 3.

Fig. 3 toont waterbak, lorrie en geleidebaan in doorsnede volgens lijn III-III in fig. 2.

In fig. 1 wordt de schepenlift 1 getoond, die een waterbak 3 en twee lorries 5 omvat, rijdend over de geleidebanen 2, waarvan er één te zien is. Duidelijk is te zien, dat de waterbak vrij blijft van het maaiveld, zodat het profiel van de vrije ruimte van spoor- en autowegen niet doorsneden worden.

In fig. 2 wordt de opbouw van de schepenlift 1 getoond. De waterbak 3 omvat twee klepdeuren 4. De lorrie 5 is met behulp van een scharnierende ophanging 6 verbonden met de waterbak. Doordat de ophanging 6 halverwege de lengte van de waterbak ruim boven het zwaartepunt van de waterbak is geplaatst, zal de waterbak altijd horizontaal hangen. Hydraulische cylinders 11 stabiliseren de waterbak, het water en de schepen tegen schommelen. De lorrie 5 omvat wielen 7 die rijden over de geleidebaan 2.

Fig. 3 toont dat de wielen 7 rijden over rails 8. De wielen worden aangedreven door een aandrijving in de lorrie 5. Op steile gedeelten en/of verticale eindgedeel- ten van de geleidebanen is een pennenbaan 10 aangebracht op de geleidebanen, waarin eveneens aangedreven rondsels 9 in de lorrie aangrijpen. Het aandrijven van de rondsels 9 verzekert dan de verplaatsing van de waterbak, doordat de wielen 7 niet meer over de rail 8 kunnen slippen. Om het rondsel 9 in de juiste rotatiestand in ingrijping te brengen met het begin van een pennenbaan 10 omvat de lorrie 5 middelen om het rondsel 9 in register met de pennenbaan te brengen. Daartoe kunnen vrijloopkoppelingen toegepast worden die bij juiste ingrijping van de rondsels in de pennenbaan gefixeerd worden.

De schepenlift kan voorzien zijn van een toeren-geregelde aandrijving, zodat de nadelige effecten van het versnellen en vertragen van de waterbak, zoals golfvorming op het water, in hoofdzaak vermeden worden.

Bij gebruik van een grote waterbak zullen ter verdeling van de belasting meerdere lorries voorzien zijn, waarbij dan bijvoorbeeld twee aan weerszijden van de waterbak op een bepaalde afstand van het zwaartepunt geplaatste lorries een scharnierende ophanging vormen, en twee aan weerszijden van de waterbak, aan de andere zijde van het zwaartepunt geplaatste extra lorries middels een verstelbare hydraulische vijzel, die een verstelbare ophanging vormen. De vijzels zijn met hun einde respectievelijk scharnierend verbonden met de lorrie en de waterbak en zorgen door een juiste instelling of verstelling voor een horizontale stand van de waterbak.

De schepenlift 1 is ontworpen voor een gebied met een klein verval, waar bijvoorbeeld een meer en een rivier ongeveer 200 meter uit elkaar liggen. In vroeger tijden werd op zo'n plaats een overtoom gebruikt, waarbij de schepen met behulp van boomstammen uit het water getrokken werden over een vlakgemaakte helling.

Met behulp van de onderhavige inrichting is zo'n helling niet nodig, en is de aanleg van een sluis eveneens niet nodig, zodat bijvoorbeeld een dijklichaam niet doorsneden hoeft te worden.

De werking van de inrichting is als volgt. De waterbak 3 wordt in een vaarweg gereden waarin zich een schip bevindt dat naar de andere vaarweg getransporteerd wil worden. Eén klepdeur 4 wordt geopend; het schip vaart in de waterbak 3; de klepdeur 4 wordt gesloten. De aandrijvingen in de beide lorries rijden de waterbak 3 met schip over de geleidebanen naar de andere vaarweg, waarbij de waterbak van de ene vaarweg, vrij van de ondergrond of het maaiveld, eventueel eerst vertikaal, dan horizontaal of onder een helling naar de andere vaarweg getransporteerd wordt. De andere klepdeur 4 wordt geopend en het schip vaart uit de waterbak 3. Het schip is als het ware over het dijklichaam heen getild.

De bediening van de schepenlift 1 met hydraulische cylinders 11 en eventuele extra ophanging kan met behulp van electronisch bestuurde bedieningsmiddelen automatisch geschieden. Ook is het mogelijk de schepenlift op afstand te bedienen met behulp van op afstand, half- of volautomatisch bedienbare electronisch bestuurde bedieningsmiddelen .

Claims (16)

1. Inrichting voor het verplaatsen van schepen van een vaarweg naar een andere vaarweg met behulp van een waterbak, waarbij de waterbak horizontaal en verticaal beweegt, met het kenmerk, dat de inrichting geleidebanen (2) omvat voor het steeds vrij van de ondergrond of het maaiveld tussen de vaarwegen verplaatsen van de waterbak (3) .

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidebanen (2) een omslag bezitten voor de verticale beweging van de waterbak (3) , waarbij de beweging overgaat van omhoog naar omlaag.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de geleidebanen (2) over een deel van hun lengte nagenoeg horizontaal zijn.

4. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 3, met het kenmerk, dat poten (12) de geleidebanen (2) ondersteunen.

5. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 4, met het kenmerk, dat de waterbak (3) tussen ophangorganen (5) hangt, die zich over de geleidebanen (2) verplaatsen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de waterbak (3) tussen tenminste twee ophangorganen (5) hangt met behulp van een ophanging (6) voor ieder ophangorgaan (5).

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de waterbak (3) tussen twee ophangorganen (5) hangt met behulp van een scharnierende ophanging (6) voor ieder ophangorgaan (5), waarbij de scharnierende ophangingen (6) zich boven het zwaartepunt van de waterbak (3) bevinden.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat een of meer stabilisatieorganen, bij voorkeur hydraulische cylinders (11) de waterbak (3) , het water en het schip stabiliseren.

9. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de waterbak (3) met behulp van een scharnierende ophanging (6) tussen twee ophangorganen (5) en met behulp van verstelbare ophangingen, bij voorkeur hydraulische vijzels tussen tenminste twee andere ophangorganen hangt, waarbij de verstelbare ophangingen scharnierend verbonden zijn met respectievelijk het bijbehorende op-hangorgaan en de waterbak.

10. Inrichting volgens één der conclusies 6 t/m 9, met het kenmerk, dat de ophangorganen lorries (5) zijn en wielen (7) omvatten en dat de geleidebanen (2) rails (8) omvatten, waarbij de wielen (7) op de rails (8) aangrijpen.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat twee ter weerszijden van de waterbak (3) gelegen lorries (5) een aandrijving van de wielen (7) omvatten.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat iedere aangedreven lorrie (5) een rondsel (9) omvat, dat de aandrijving het rondsel (9) aandrijft, en dat de geleidebanen (2) een pennenbaan (10) omvatten, waarbij de rondsels (9) aangrijpen op de pennenbanen (10).

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat iedere aangedreven lorrie (5) middelen omvat om het rondsel (9) in register met de bijbehorende pennenbaan te brengen.

14. Inrichting volgens één der conclusies 1 t/m 13, gekenmerkt door bij voorkeur op afstand bedienbare electronisch bestuurde bedieningsmiddelen die de inrichting geheel of gedeeltelijk automatisch besturen.

15. inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de electronisch bestuurde bedieningsmiddelen sensoren omvatten die de schepen detecteren.

16. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door toerengeregelde aandrijfmiddelen, bij voorkeur electronische toerengeregelde aandrijfmidde-len, voor het beheersen van de versnellings- en vertragingseffecten.