NL9200597A - Inrichting voor het transporteren van voorwerpen, in het bijzonder voor automatische verpakkingsapparaten. - Google Patents

Description

Inrichting voor het transporteren van voorwerpen, in het bijzonder voor automatische verpakkingsapparaten.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op inrichtingen voor het transporteren van voorwerpen en is in het bijzonder ontwikkeld voor het mogelijk gebruik op het gebied van automatische verpakkingsapparaten voor voorwerpen zoals voedselprodukten en dergelijke.

Dergelijke apparaten bezitten gewoonlijk verschillende stations die in cascade zijn opgesteld om opeenvolgende bewerkingen uit te voeren op een in hoofdzaak continue stroom voorwerpen die op banden en overeenkomstige transportmiddelen worden getransporteerd.

In dit verband (zie bij voorbeeld de Nederlandse octrooiaanvrage 9100^05 van aanvraagster) is het bekend om voorwerpen te transporteren met behulp van een inrichting voorzien van een carrouselopbouw met meeneemorganen die naar de voorwerpen kunnen bewegen volgens een in hoofdzaak boogvormige baan tussen een onder een hoek staande aanvoerplaats en ten minste één onder een hoek staande afvoerplaats. Bij de afvoerplaats worden de meevoerorganen gewoonlijk opgeheven van het oppervlak waarover de voorwerpen glijden, waardoor de voorwerpen vrij zijn om overgebracht te worden op ten minste één verdere afvoertransporteur voor transport.

De inrichting kan aldus de baan waarlangs de voorwerpen worden voortbewogen veranderen ofwel door een gekromde of elleboogvormige kromming op te leggen aan de stroom voorwerpen of door een toevoerstroom te verdelen in één of meer aftakstromen die niet noodzakelijkerwijs identiek hoeven te zijn.

In veel gebruikssituaties bestaat de noodzaak een stroom afzonderlijke voorwerpen te verschaffen - d.w.z. voorwerpen die in een continue of in hoofdzaak continue stroom voortbewegen waarbij elk voorwerp gescheiden is van de twee aangrenzende voorwerpen in de stroom (d.w.z. de zich stroomopwaarts en stroomafwaarts bevindende voorwerpen) met een van te voren bepaalde afstand - en dit om te zetten in een stroom groepen voorwerpen, d.w.z. een stroom waarin elk artikel dichtbij of in hoofdzaak dichtbij ten minste één ander voorwerp voortbeweegt.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de betreffende voorwerpen afzonderlijk beschouwd samengesteld van aard kunnen zijn, waarbij in feite elk voorwerp bij voorbeeld kan worden gevormd door een stapel voorwerpen, bij voorbeeld een stapel op elkaar geplaatste koekjes.

Het doel van de onderhavige uitvinding is in hoofdzaak het verschaffen van een inrichting die, bij voorbeeld, een stroom afzonderlijke voorwerpen kan omzetten in een stroom groepen voorwerpen. Overeenkomstig de onderhavige uitvinding wordt dit doel bereikt met behulp van een inrichting voor het omzetten van een aanvoerstroom van voorwerpen in een afvoerstroom waarin de voorwerpen in groepen van aangrenzende voorwerpen zijn gerangschikt, waarbij elke groep een van te voren bepaald aantal voorwerpen bevat waarbij deze is voorzien van: - een carrouselkonstruktie die de inkomende voorwerpen kan bewegen langs een in hoofdzaak boogvormige baan tussen een onder een hoek staande aanvoerplaats en ten minste één onder een hoek staande afvoerplaats, waarbij de carrouselkonstruktie is voorzien van meeneemorganen die kunnen aangrijpen op de voorwerpen om deze in overeenstemming met de onder een hoek staande aanvoerplaats mee te voeren en de voorwerpen vrij te geven in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoerplaats, en - afvoertransporteurmiddelen die lopen vanaf de onder een hoek staande afvoerplaats en zijn voorzien van respectieve organen om de voorwerpen mee te voeren, waarbij de afstand tussen de organen niet minder is dan de lengte van het van te voren bepaalde aantal voorwerpen gemeten in voortbewegingsrichting van de afvoerstroom van voorwerpen.

De uitvinding zal nu zuiver bij wijze van niet-beperkend voorbeeld worden beschreven onder verwijzing naar de bijgevoegde tekening waarin een perspektivisch aanzicht van de inrichting overeenkomstig de uitvinding wordt getoond.

In de tekening is een inrichting, algemeen aangeduid met 1, voor het transporteren van voorwerpen P bestemd om bij voorbeeld te worden gebruikt in een automatisch verpakkingsapparaat voor voedselprodukten. In het specifieke voorbeeld worden de voorwerpen P gevormd door stapels op elkaar geplaatste koekjes, zoals bescuits.

De inrichting 1 kan bij voorbeeld bestemd zijn om de voorwerpen P die komen vanaf een "bron-"bewerkingsstation Mx (bij voorbeeld gevormd door de afvoersectie van een oven waarin de afzonderlijke koekjes die gebakken zijn op elkaar worden geplaatst voor het vormen van de stapels P) op te nemen om de voorwerpen, overeenkomstig eisen die verder hieronder zullen worden beschreven, te zenden naar een bewerkingsstation M2 dat zich in stromingsrichting van de voorwerpen P stroomafwaarts bevindt van het bronstation en van de inrichting 1.

Het station M2 kan bij voorbeeld worden gevormd door een wikkel- of verpakkingsmachine die niet gevoed dient te worden met de stroom afzonderlijke voorwerpen P, doch met een stroom waarin de voorwerpen P

zijn samengebracht in groepen, waarbij elke groep bij voorbeeld wordt gevormd door drie zich dicht bij elkaar bevindende produkten P.

Over het algemeen worden de voorwerpen P toegevoerd aan de inrichting 1 (die, zoals later uit het volgende duidelijker zal blijken, een in hoofdzaak carrousel-vormige opbouw heeft) onder een eerste toestand (de onder een hoek staande aanvoerstand) met een aanvoertransporteur 2 (een band of iets dergelijks) die loopt in de richting van en de voorwerpen P voortbeweegt in een richting hoofdzakelijke tangentiaal ten opzichte van de inrichting 1.

De voorwerpen P worden uit de inrichting 1 af gevoerd op een respectieve afvoertransporteur 3 (eveneens een band of iets dergelijks) die vanaf de inrichting 1 naar het afvoerstation M2 loopt in een richting tangentiaal daarop, onder een respectieve hoekstand (de onder een hoek staande afvoerstand - die bij wijze van voorbeeld is weergegeven onder een hoek van ongeveer 90° ten opzichte van de onder een hoek staande aanvoerstand).

De inrichting 1 wordt in hoofdzaak gevormd door een basis 5 waarop een horizontale plaat 6 is bevestigd op een hoogte die overeenkomt met de hoogte van de oppervlakken waarover de voorwerpen P voortbewegen over de transporteurs 2 en 3 ter vorming van een glij oppervlak voor de overgebrachte voorwerpen P.

Een roterende carrouselvormige konstruktie, aangebracht op het glijoppervlak 6 en ondersteund door een uithoudervormige ondersteuning 7 die naar boven uitsteekt uit de basis 5. wordt gevormd door een groot aantal overdrachtsorganen 8, waarvan het benedeneinde van elk een vorkeenheid 19 bezit die, in getoonde uitvoering, twee tanden bezit.

De carrouselkonstruktie wordt rond een vertikale as-X8 geroteerd (in de richting van de wijzers van de klok onder verwijzing naar de tekening) met behulp van een riemoverbrenging 9 aangedreven door een vertikale as 10. De as 10 loopt binnen in het vertikale rechtopstaande deel van het uithouderelement 7 en wordt geroteerd door een motor die zich bevindt in de basis 5 en daardoor in de tekeningen niet zichtbaar is.

De carrouselkonstruktie, met de organen 8, is lijfelijk aangebracht binnenin een kooi 11 die eveneens cirkel- of ringvormig is en wordt ondersteund door de uithouder 7.

In de praktijk zijn de boveneinden van de overdrachtsorganen 8 bevestigd (gebout) aan een schijf of plaat 12, waarvan in de tekening slechts de rand te zien is, omdat deze volledig wordt bedekt door de plaat 13 die de kooi 11 aan de bovenzijde afsluit.

De vorkeenheden 19 zijn zodanig bevestigd aan de organen 8 dat zij in hoofdzaak vertikaal, dat is, kunnen bewegen weg van en naar de basisplaat 6 waarop de voorwerpen P glijden.

Dit kan bij voorbeeld worden bereikt door de vorkeenheden 19 in respectieve vertikale glijgeleiders te monteren die zijn gebout aan plaat 12 en de koppeling daarmee van aandrijfmiddelen zoals bij voorbeeld elektromagnetische of pneumatische aandrijvers of elektrische motoren.

In de uitvoering waarnaar de onderhavige beschrijving bij wijze van voorbeeld verwijst (en overeenkomstig een oplossing die in hoofdzaak is gebaseerd op die zoals beschreven in de eerdere aanvrage 9100405 zoals hierboven vermeld) zijn de vorkeenheden 19 bevestigd aan de organen 8 door een in hoofdzaak gelede-parallelogramvormige konstruktie met respectieve hefbomen ZJ die uit de inrichting 1 steken. Het vrije einde van elke hefboom (waaraan gewoonlijk een lager is bevestigd) is bestemd om samen te werken met een nok 30 buiten de cirkelvormige bewegingsbaan van de overdrachtsorganen 8 en, in het bijzonder, de hefbomen 27.

In de getoonde uitvoering heeft de nok 30 de vorm van een omtreksband die loopt rondom de totale omtrek van de kooikonstruktie met uitzondering van het deel tussen de onder een hoek staande aanvoerplaats voor de voorwerpen P (de stand waaronder de invoerband 2 aankomt) en de onder een hoek staande afvoerplaats (de stand van de transporteur 3)· De nok 30 is in dit deel afwezig.

De hoogte van de nok 30 is zodanig gekozen dat, wanneer de hefboom 27 van een orgaan 8 (of meer in het bijzonder het lager is bevestigd aan het vrije einde daarvan en dient als een nokvolger) samenwerkt met de nok 30 door erover te rollen, de hefboom 27 wordt gehouden in een geheven stand en dientengevolge de respectieve vorkeenheid 19 van het oppervlak 6 heft. In het deel waarin de nok 30 afwezig is worden de hefbomen 27 (en de vorkeenheden 19 die daardoor worden bediend) daardoor neergelaten (door de zwaartekracht, mogelijk met behulp van veerkrachtige aandruk-middelen die niet zichtbaar zijn in de tekening) om de vorkeenheden 19 naar het oppervlak 6 te bewegen. Natuurlijk is de overgang tussen het gebied met de nok 30 en het hoekgebied waarin deze afwezig is niet abrupt maar geleidelijk, waarbij de nok in het bijzonder twee hellende eindranden of zijden heeft, een oplopende of invoerrand 30a (in overeenstemming met de onder een hoek staande aanvoerplaats voor de voorwerpen P) en een aflopende of afvoerrand 30b (in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoerplaats voor de voorwerpen P).

Aldus is het samenstel zodanig dat, wanneer de carrouselkonstruktie draait, de vorkeenheden 19 de onder een hoek staande aanvoerplaats voor de voorwerpen P naderen in opgeheven standen en dan neerdalen, ten gevolge van het glijden van de hefbomen daarvan langs de afvoer- of neerdaalrand 30b van de nok 30, zodat elk wordt geplaatst achter een respecitief onderwerp P dat van de band 2 komt. Op deze plaats kan de vorkeenheid 19 het respectieve voorwerp P positief meevoeren en glijden over de plaat 6 naar de onder een hoek staande afvoerplaats. Om te voorkomen dat voorwerpen P naar buiten glijden over de plaat 6 kunnen de vorkeenheden 19 organen bezitten om de voorwerpen P radiaal tegen te houden. Eventueel kan overeenkomstig een specifieke uitvoering waarop de tekening betrekking heeft een boogvormige geleider 100 zijn aangebracht langs de beoogde bewegingsbaan van de voorwerpen P over de plaat 6, waarbij de geleider (ten minste) loopt langs de buitenzijde van de verwachte glijbaan van de voorwerpen P vanaf de onder een hoek staande aanvoerplaats naar de onder een hoek staande afvoerplaats.

Overeenkomstig de onder een hoek staande afvoerplaats wordt elke vorkeenheid opgeheven ten gevolge van het glijden van de hefboom 27 daarvan over de invoer- of hef rand 30a van de nok 30, om het voorwerp P daarvan los te laten waardoor het wordt overgenomen door de afvoer-transporteur 3·

In het algemeen komt het werkzame part van de transporteur 3 (dat is het bovenpart daarvan dat bestemd is om de voorwerpen P in positieve zin naar het gebruikerstation M2 te transporteren) van onder de plaat P tevoorschijn of naar boven in een stand waarin dit in hetzelfde vlak ligt. Bovendien worden verpakkingselementen zoals kaarten C van te voren geplaatst op de transporteur 3 niet behulp van een hanteerstation (niet weergegeven) stroomopwaarts van de inrichting 1, waarbij elke kaart C bestemd is om een bepaald aantal voorwerpen P te ontvangen (in de getoonde uitvoering drie stapels bijeengegroepeerde koekjes).

Een belangrijk kenmerk van de oplossing overeenkomstig de uitvinding is de verschillende aard van de aanvoertransporteur 2 en de afvoertransporteur 3·

In het bijzonder kunnen de twee desbetreffende transporteurs verschillende groepen voorwerpen transporteren.

In de specifiek beschreven uitvoering is de transporteur 2 een bandtransporteur waarover de voorwerpen P gerangschikt in een stroom van afzonderlijke voorwerpen bewegen. De afvoertransporteur 3 is echter een kettingtransporteur met meeneempennen of -klauwen 101 waarvan de onderlinge afstand gekozen is in afhankelijkheid van het aantal voorwerpen P dat dient te worden ondergebracht in elke groep die de afvoerstroom vormt.

In de getoonde uitvoering is bij voorbeeld de afstand tussen de pennen 101 van de afvoertransporteur 3 zodanig gekozen dat dit iets groter is dan de. lengte van drie opeenvolgende voorwerpen P (gemeten in voortbewegingsrichting van de afvoerstroom voorwerpen).

Natuurlijk is de bij wijze van niet-beperkend voorbeeld getoonde oplossing slechts één van de vele mogelijke oplossingen. Bij voorbeeld kan de afvoertransporteur 3 zodanig zijn gevormd om de voorwerpen in groepen van bij voorbeeld vijf voorwerpen mee te nemen.

In het bijzonder zouden de vorkeenheden 19 kunnen zijn opgesteld om op te rijzen in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoer-plaats ten gevolge van de samenwerking van hun hefbomen 27 met de invoerrand 30a van de nok 30 om de voorwerpen P op een bepaalde afstand van het stroomop-waartse einde van het werkzame meevoerpart van de transporteur 3 los te laten, dat is, het einde waar de transporteur naar een stand rijst waarin dit in hetzelfde vlak ligt als de plaat 6.

Dit zou betekenen dat elk voorwerp P niet in staat zou zijn om uit zichzelf voort te bewegen naar het afvoerstation M2 zodra dit is losgelaten door de vorkeenheid 19· Onder deze omstandigheden kan het voorwerp P naar een plaats worden gebracht gekeerd naar het werkzame part van de transporteur 3 om daardoor te worden meegevoerd alleen wanneer een volgend voorwerp P, gebracht naar de afvoerplaats door een respectieve vork 19 die eveneens opwaarts is wegbewogen, tegen het voorwerp in kwestie arriveert en dit voorwaarts drijft. Het verzamelen of accumuleren van opeenvolgende voorwerpen P, waarop de vorming van de hiervoor genoemde groepen is gebaseerd, kan aldus worden bereikt. Door de afstand tussen de invoerrand van de transporteur 3 en de onder een hoek staande plaats waar de vorken 19 worden weggeheven van de respectieve voorwerpen P te vergroten, kan het mechanisme waarmee de voorwerpen P gezonden worden naar de transporteur 3 zodanig worden opgesteld dat het slechts tot een resultaat komt ten gevolge van de voortstuwing die wordt uitgeoefend door een ander volgend voorwerp P in de rij die wordt overgebracht en niet door het onmiddellijk volgende voorwerp. Het accumulatie-effekt kan aldus verder worden uitgebreid.

In plaats van af genomen te worden door de afvoertransporteur 3 ten gevolge van het binnendringen van de pennen 101 van onderaf zouden de produkten P op een volledig andere manier kunnen worden afgenomen, bij voorbeeld met gebruik van een transporteur met pennen 101 die de inrichting radiaal binnendringen. Vanuit verschillende standpunten, en gezien de totale omvang van het apparaat lijkt het binnendringen van onderaf de voorkeur te hebben.

Claims (10)

1. Inrichting voor het omzetten van een aanvoerstroom (2) van voorwerpen (P) in een afvoerstroom (3) waarin de voorwerpen (P) in groepen van aangrenzende voorwerpen (P) zijn gerangschikt, waarbij elke groep een van te voren bepaald aantal voorwerpen (P) bevat, met het kenmerk, dat deze is voorzien van: - een carrouselkonstruktie (8) die de inkomende voorwerpen (P) kan bewegen langs een in hoofdzaak boogvormige baan tussen een onder een hoek staande aanvoerplaats (2) en ten minste één onder een hoek staande afvoerplaats (3), waarbij de carrouselkonstruktie is voorzien van meeneemorganen (19) die kunnen aangrijpen op de voorwerpen (P) om deze in overeenstemming met de onder een hoek staande aanvoerplaats mee te voeren en de voorwerpen (P) vrij te geven in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoerplaats, en - afvoertransporteurmiddelen (3) die lopen vanaf de onder een hoek staande afvoerplaats en zijn voorzien van respectieve organen (101) om de voorwerpen mee te voeren, waarbij de afstand tussen de organen niet minder is dan de lengte van het van te voren bepaalde aantal voorwerpen (P) gemeten in voortbewegingsrichting van de afvoerstroom van voorwerpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de meeneemorganen (8) vorkeenheden (19) bezitten die kunnen aangrijpen op de voorwerpen (P) in overeenstemming met de onder een hoek staande aanvoerplaats ten gevolge van een algemene neerwaartse beweging van bovenaf en vervolgens de voorwerpen (P) kunnen vrijgeven ten gevolge van een opwaartse beweging in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoerplaats.

3· Inrichting volgens conclusie 1 of conclusie 2, met het kenmerk, dat de meeneemorganen worden bediend door nokmiddelen (30).

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de meeneemorganen (8) zijn gekoppeld met respectieve bedieningshefbomen (27), en dat de carrouselkonstruktie ten minste één omtreksnok (30) draagt om samen te werken met de bedieningshefbomen (27) in ten minste één van de hoekdelen van de rotatiebaan van de carrouselkonstruktie tussen de onder een hoek staande aanvoerplaats (2) en de onder een hoek staande afvoerplaats (3).

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de omtreksnok (30) loopt langs het hoekdeel van de rotatiebaan van de carrouselkonstruktie dat loopt van de onder een hoek staande afvoerplaats naar de onder een hoek staande aanvoerplaats, in de richting van rotatie van de carrousel.

6. Inrichting volgens één der conclusies 1-5» met het kenmerk, dat deze is voorzien van een plaat (6) waarover de voorwerpen (P) die worden meegevoerd tussen de onder een hoek staande aanvoerplaats (2) en de onder een hoek staande afvoerplaats (3) kunnen glijden, en dat deze is voorzien van middelen (100) voor het zijdelings tegenhouden van de voorwerpen (P) tijdens hun meevoeren over de plaat (6) tussen de onder een hoek staande aanvoerplaats (2) en de onder een hoek staande afvoerplaats (3)·

7· Inrichting volgens één der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat deze is voorzien van invoertransporteurmiddelen (2) die de voorwerpen (P) toevoeren aan de onder een hoek staande aanvoerplaats in een richting in hoofdzaak tangentiaal aan de carrouselkonstruktie (8).

8. Inrichting volgens één der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de afvoertransporteurmiddelen (3) lopen van de onder een hoek staande afvoerplaats in een richting in hoofdzaak tangentiaal aan de carrouselkonstruktie (8).

9· Inrichting volgens conclusie 1 of conclusie 8, met het kenmerk, dat deze is voorzien van een plaat (6) voor het glijden van de voorwerpen (P) die worden meegevoerd tussen de onder een hoek staande aanvoerplaats (2) en de onder een hoek staande afvoerplaats (3), en dat de afvoertransporteurmiddelen een werkzaam part bezitten voor het transporteren van de voorwerpen (P) welke naar boven komt van onder de glijplaat (6) in een stand waarin dit in hoofdzaak in hetzelfde vlak daarmee ligt, in overeenstemming met de onder een hoek staande afvoerplaats.

10. Inrichting volgens één der conclusies 1-9, met het kenmerk, dat de afvoertransporteurmiddelen (3) een stroomopwaarts einde bezitten voor het ontvangen van voorwerpen (P) op een bepaalde afstand stroomopwaarts van de plaats waar de meevoerorganen (8) de voorwerpen (P) vrijgeven, waarbij de opstelling zodanig is dat, als elk afzonderlijk voorwerp (P) is vrijgegeven door het meevoerorgaan (8) daarvan, dit de afvoertransporteurmiddelen (3) alleen voor transport kan bereiken ten gevolge van de voortstuwing die wordt uitgeoefend door ten minste één voorwerp (P) dat in de stroom hierop volgt en op zijn beurt door het meevoerorgaan (8) daarvan is losgelaten.