NL9100568A - Inrichting voor het overdragen van in het bijzonder holle voorwerpen zoals tubes, dozen of bussen van een transportmiddel op een ander, met verschillende snelheid lopend transportmiddel. - Google Patents

Description

UITTREKSEL

De uitvinding betreft een inrichting voor het overdragen van te bewerken voorwerpen, in het bijzonder van holle lichamen zoals tubes, dozen of bussen van een transportmiddel op een ander, met verschillende snelheid lopend transportmiddel, welke inrichting is voorzien van een, transport-schalen (19) bevattend transportmiddel (A), welke schalen (19) loodrecht op de bewegingsrichting van het transportmiddel door geleidingen verplaatsbaar zijn, en is verder voorzien van een draaibare overdraagtrommel met aan de omtrek aangebrachte, met een vacuümbron verbonden bevestigingsinrichtingen waarbij het transportmiddel (A) met zijn transportschaal (19) is voorzien van een cilinder (4), om welke cilinder de transport schalen (19) door middel van ten minste één in de draaicilinder (4) aangebrachte, gebogen baan (6,6') worden geleid en elke transportschaal (19) van ten minste één, met een vacuümbron verbonden uitgangsboring (23) in zijn transportvlak is voorzien en de bevestigingsinrichtingen van de overdraagtrommel (B) afzonderlijk beweegbaar zijn en door gebogen banen worden bestuurd.

^

Titel: Inrichting voor het overdragen van in het bijzonder holle voorwerpen zoals tubes, dozen of bussen van een transportmiddel op een ander, met verschillende snelheid lopend transportmiddel.

De uitvinding betreft een inrichting voor het overdragen van te bewerken voorwerpen, in het bijzonder holle voorwerpen zoals tubes, dozen of bussen van een transportmiddel op een ander, met verschillende snelheid lopend transportmiddel, waarbij die inrichting is voorzien van een transportmiddel met transportschalen welke loodrecht op de beweging van het transportmiddel door geleidingen verplaatsbaar zijn en met een draaibare overdraagtrommel met aan de omtrek aangebrachte bevestigingsinrichtingen voor de holle voorwerpen, waarbij die bevestigingsinrichtingen zijn verbonden met een vacuümbron.

Er is een inrichting met een continu lopende transportband met transportschalen bekend (zie b.v. de prospectus "Die vollautomatische Dosenfertigungsanlage CANMATIC, Herlan & Co. 1987). De holle voorwerpen worden daarbij hetzij onder invloed van hun eigen gewicht, glijdend, in vrije val of door middel van een continu lopende stiftketting aan de transportschalen toegevoerd. Om die holle voorwerpen van de stiften te kunnen aftrekken, hebben die transportschalen axiaal een geleiding op assen en worden door middel van een geleiding, waar de transportschalen tegen stoten, over die assen axiaal verplaatst, zodat de in de transportschalen gelegen, holle voorwerpen van de stiften van de stiftketting worden afgetrokken. Bij voorkeur na het omleiden van het transportmiddel om een omleidrol, worden de transportschalen door een verdere geleiding naar hun uitgangsstand op de assen terugverplaatst. De vrij in de transportschalen liggende holle voorwerpen vallen onder invloed van hun eigen gewicht bij het omleiden van de transportband in de bevestigingsinrichtingen van een overdraag-trommel. In die overdraagtrommel zijn een aantal stationaire compartimenten aangebracht, waarin telkens ten minste één boring uitmondt, welke is verbonden met een vacuümbron, zodat de holle voorwerpen door vacuüm in de compartimenten worden gehouden. De overdraagtrommel is zodanig voor een stapsgewijze beweging geschakeld, dat deze in de overdraagpositie bij een volgens een bepaald ritme gestuurde draaischotel terechtkomt, waarin een hol voorwerp daarop kan worden overgedragen. In deze overdrachtstand staan zowel de overdraagtrommel alsook de draaischotel stil en wordt, door geschikte inrichtingen, het holle voorwerp bijvoorbeeld op een doorn van de draaischotel opgeschoven of er afgetrokken. Na de overdracht bewegen zowel de draaischotel als de overdraagtrommel één stap verder. Ook bij de overdracht wordt het holle voorwerp door vacuüm in de bevestigingsinrichting vastgehouden, zodat enerzijds een hogere opschuif- resp. lostrekkracht vereist is en anderzijds door de sleepbewegingen aan het holle voorwerp sporen kunnen optreden. Aangezien de kracht van het vacuüm de centrifugaal-en versnellingskrachten tijdens de schakelfase moet tegenwerken en ook moet zijn aangepast aan de maximale snelheden, is de door het vacuüm op te brengen zuigkracht betrekkelijk hoog.

Bij deze bekende inrichting komen de holle voorwerpen door middel van hun eigen gewicht op resp. in de transport-schalen terecht en worden daarin eveneens door hun eigen gewicht vastgehouden, zodat een praktisch horizontale opstelling, tenminste van het toevoertraject van het transportmiddel noodzakelijk is. De holle voorwerpen, in het bijzonder tubes, liggen met hun geringe eigen gewicht op de transportschalen, d.w.z. dat zij bij stilstand als gevolg van storing of bij sterke versnellingen of vertragingen uit hun transportschalen in een naburige transportschaal of in de overdraagtrommel terecht kunnen komen, zodat daarin twee of drie voorwerpen opgehoopt kunnen raken, hetgeen tot storingen aan het gehele systeem kan leiden. Wegens de overdracht in vrije val van het transportmiddel met de transportschalen op de overdraagtrommel is de opstelling hiervan op een kleine plaatsruimte beperkt en kan derhalve niet vrij worden gekozen, terwijl ook geen ondubbelzinnige snelheidsomstandigheden bij de overdracht gegeven zijn, waardoor veiligheidstijden voor de overdracht vereist zijn hetgeen een nadelige invloed uitoefent op de snelheid waarmee het systeem kan werken. Voorts worden de continu getransporteerde holle voorwerpen aan telkens stilstaande compartimenten van de overdraagtrommel toegevoerd, hetgeen tot een abrupte afremming van de holle voorwerpen leidt, welker kinetische energie moet worden opgevangen, hetgeen risico meebrengt dat die holle voorwerpen terugspringen en/of vervormd raken. Op grond van deze omstandigheden is de overdraagsnelheid in dit bereik begrensd. Met een dergelijke overdracht is een zogenaamd duplex- of triplex-bedrijf niet mogelijk.

Uit de publicatie DE 2 817 825 C2 is een inrichting voor het as-parallel toevoeren van aan één zijde open, cilindrische houders van bepaalde grootte aan een bewerkingscarrousel bekend. De inrichting bevat een toevoerwiel met compartimenten, welke bestaan uit een, een deel van een cilinder vormend oppervlak en een tangentiaal in dat oppervlak uitmondend vlak, waar de houders tegen stoten en waar die houders langs worden geleid tot zij tegen het, een deel van de cilinder vormende vlak aan liggen en aldaar door middel van vacuüm bij hun transport naar de overdraagplaats worden vastgehouden. Op die overdraagplaats worden de houders axiaal enigszins verplaatst, waardoor zij van het vacuüm vrijgemaakt worden en in vrije val en door aanzuiging door middel van vacuüm van een bewerkings-station aan en op een carrousel toegevoerd worden. Bij het overdragen van de houders op het toevoerwiel worden zij tot op de snelheid nul afgeremd en verplaatsen zich dan in het inwendige van de compartimenten, tot zij het, een gedeelte van het cilindervlak vormende deel daarvan bereiken, zodat hierbij sleepsporen kunnen optreden. Bij het overdragen tot in het bewerkingscarrousel worden die houders voorts axiaal verplaatst, waarbij zij nog kortstondig onder vacuümwerking staan, zodat hier ook sleepsporen kunnen optreden. Met deze inrichting kunnen derhalve de genoemde sleepsporen en plotselinge, abrupte kinetische toestandsveranderingen niet worden vermeden.

Uit de publicatie DE 3 813 250 Al is een inrichting voor het omzetten van tubes, dozen, bussen of dergelijke van een stapsgewijs werkend transportmiddel op een continu lopend transportmiddel bekend. Deze inrichting is voorzien van een tweetal over 180° versprongen grijpers bevattende stations, welke op onderling verschillende gebogen banen zodanig om hun draaias worden geleid, dat met deze inrichting slechts een axiaal, doch geen radiaal aangrijpen van de tubes of dozen respectievelijk bussen mogelijk is.

Van inrichtingen van de onderwerpelijke soort is het bekend, de vacuümbesturing door nieren en/of een verdelerrotor te doen uitvoeren.

Doel van de uitvinding is nu een inrichting voor het overdragen van te bewerken voorwerpen, in het bijzonder van holle voorwerpen zoals tubes, dozen of bussen van één transportmiddel op een ander, met onderling verschillende snelheid lopend transmiddel te verschaffen, waarbij een gecontroleerde overdracht tussen verschillende transporttoestanden, bijvoorbeeld bij onderling verschillende snelheden en/of bij continu en discontinu bedrijf, onder vermijding van abrupte kinetische toestandsveranderingen, de voorwerpen ontziend, ook bij hoge werksnelheden mogelijk is en welke inrichting bij alle in een transport- en bewerkingssysteem van holle voorwerpen noodzakelijke overdrachtshandelingen kan worden toegepast.

Dit overeenkomstig de uitvinding aan de orde gestelde probleem wordt opgelost door een inrichting met de kenmerkende bijzonderheden van conclusie 1.

Voordelige, nadere uitwerkingen staan vermeld in de volg-conclusies.

De uitvinding zal, in hetgeen thans volgt, aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld en met het daarbij aangeven van voordelen en varianten, en onder verwijzing naar de schematische tekening, nog nader worden toegelicht.

Fig. 1 is een afbeelding van een inrichting met een, transportschalen bevattende draaicilinder en bijbehorende overdraagtrommel, gedeeltelijk in doorsnede; fig. 2 toont het schema voor de overdracht van holle voorwerpen van een draaicilinder, waaraan de holle voorwerpen door middel van een stiftketting worden toegevoerd, via een overdraagtrommel aan een stapsgewijs bewegende draaischotel; en fig. 2a toont de overdraagtrommel met het overdraagschema van de geleiding van een houder en de aandrijving daarvan.

De in fig. 1 weergegeven inrichting bestaat uit een transmiddel A en een overdraagtrommel B en bevat een gestel 1. Aan het gestel 1 is, door middel van een tweetal asstompen 2,3 een cilinder 4 bevestigd. Door de ene holle asstomp 3, welke met een niet-weergegeven vacuümbron is verbonden, is die vacuümbron verbonden met een holle ruimte 5 in de cilinder 4. In het buitenvlak van de cilinder 4 zijn een of een aantal gebogen groeven 6,6' gevormd. Op de andere asstomp 2 is een draaibaar aandrijfwiel 7 aangebracht, dat vast met een omleid-wiel 8 voor een ketting 9 met stiften 10 is verbonden. In de ene, met de asstomp 3 verbonden zijwand 11 van de cilinder 4 zijn doorgaande openingen'12 aangebracht. Die doorgaande openingen 12 bevinden zich in hetzelfde vlak als het uitgebroken gedeelte 13 van een stuurnier 14. Die stuurnier 14 is afdichtend aangesloten op de zijwand 11 van de cilinder 4 en is op de asstomp 3 draaiend verstelbaar en uitwisselbaar aangebracht. De stuurnier 14 wordt in de gewenste positie aan het gestel 1 vastgezet. Op de asstomp 3 is, op een asverlengstuk van de stuurnier 14 daarnaast en er afdichtend tegenaanliggend draaibaar een draaischijf 16 aangebracht, welke een holle ruimte 17 bevat, welke via de doorgaande openingen 13 van de stuurnier 14 met de holle ruimte 5 in de cilinder 4 in verbinding staat.

De draaias 16 is door middel van buizen 18 vast met het omleidwiel 8 verbonden. De buizen 18 zijn op gelijke afstanden van elkaar op dezelfde diameter van de draaischijf 16 en het omleidwiel om de omtrek van de cilinder 4 aangebracht. Op de buizen 18 zijn axiaal verplaatsbare transportschalen 19 aangebracht. Die transportschalen 19 zijn voorzien van een gelei- dingsdoorn 20, welke in een van de gebogen groeven 6,6' van de cilinder 4 ingrijpt. De transportschalen 19 bevatten een holte 21, welke door middel van een doorgaande boring 22 in de buis 18 met de holle ruimte 17 in de draaischijf 16 is verbonden. Aan de tegenover de geleidingsdoorn 20 gelegen zijde bevat elke transportschaal 19, bij voorkeur in een dóór de as verlopend vlak en op één lijn gelegen buitenboringen 23. Bij het uitvoeringsvoorbeeld is een tweetal buitenboringen 23 toegepast.

Blijkens fig. 2 zijn de transportschalen 19 gelijkmatig over de omtrek van de cilinder 4 verdeeld aangebracht, zij worden axiaal verplaasbaar op de buis 18 geleid. Het buitenwaarts gerichte draagvlak voor de holle voorwerpen van de transportschalen 19 kan een wigvormige (zie fig. 2) of ook afgeronde verdieping ter vergemakkelijking van een gecentreerde ligging van de daarin te transporteren voorwerpen, in het onderhavige geval van een tube 24 bevatten.

De overdraagtrommel B van de inrichting is voorzien van een evenwijdig aan de cilinder 4 en zijn asstompen 2,3 draaibaar in het gestel 1 gelegerde as 25. Op die as 25 is, rotatief vast, een aandrijfwiel 26 bevestigd, dat via een mechanische aandrijvend werkzame verbinding 27 van bekende constructie of ook door voor synchrone loop geregelde aan-drijfmotoren met het aandrijfwiel 7 kinematisch gekoppeld is. In het inwendige van een huis 28 is een, met de as 25 gekoppelde aandrijfflens 29 aangebracht, waarin op dezelfde middencirkel en op gelijke afstand uiteen assen 30 vast zijn aangebracht, welke elk als zwenkas voor een tweearmige zwenk-hefboom 31 (zie fig. 2a) dienst doet. De beide hefboomarmen 32,33 van de zwenkhefboom 31 liggen in asrichting versprongen in onderling evenwijdige vlakken en zijn verbonden met een ribbe 34. De hefboomarm 32 is eveneens als tweearmige hefboom uitgevoerd aan welks betrokken einden in twee vlakken rollen 35 en 35* bevestigd zijn. Aan deze, zich op vaste afstand uiteen bevindende rollen 35, 35' zijn telkens een bijbehorende baan 37 en 37', welke op elkander zijn afgestemd, in een stuurlichaam 36 toegevoegd, waarover telkens een rol 35 resp. 35' van de dubbele hefboom van de hefboomarm 32 kan afrollen. De stuurlichamen 36 zijn uitwisselbaar en eventueel verstelbaar in het huis 28 bevestigd.

Aan het vrije einde van de andere hefboomarm 33 van de zwenkhefboom 31 is een stuurorgaan 38 scharnierbaar bevestigd, aan welks vrije einde een scharnieras 39 is aangebracht, welke op zijn beurt met een, om de as 25 draaibaar aangebrachte, aangedreven flens 40 gekoppeld is. Elke aangedreven flens 40 is verbonden met een evenwijdig aan de as 25 aangebrachte transportschaal 41.

Bij het in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn er in het geheel een viertal aangedreven flenzen 40, doch duidelijkheidshalve zijn slechts twee transportschalen 41 afgebeeld, waarvan de beweging om de as 25 door middel van een tweetal stuurlichamen 36 wordt gestuurd, d.w.z. dat telkens twee transportschalen 41 door één stuurlichaam 36 gestuurd worden. Ook kunnen echter meer of minder transportschalen 41 worden toegepast, waarbij aan elke transportschaal 41 een eigen stuurlichaam 36 of aan één stuurlichaam 36 ook een aantal transportschalen 41 kan zijn toegevoegd.

Op de as 25 is een verdelerrotor 42 bevestigd. Die verdelerrotor 42 bevat kanalen 43, welke met de holle ruimte van een aan het gestel 1 verstelbaar bevestigde, op een niet weergegeven vacuümbron aangesloten stuurnier 44 in verbinding kunnen komen. De kanalen 43 strekken zich uit tot aan het buitenvlak van de verdelerrotor 42. Elke transportschaal 41 is voorzien van een ringvormig verlengstuk 45 (zie fig. 2), dat afgedicht is verbonden met de verdelerrotor 42. Elk ringvormig verlengstuk 45 bevat een ringvormig kanaal 46, dat met de uitgang van één van de kanalen 43 in de verdelerrotor 42 in verbinding staat. Het ringvormige kanaal 46 is door middel van een boring 47 met het transportvlak van de transportschaal 41 verbonden, welke bij het uitvoeringsvoorbeeld aldaar een verwijding in de vorm van een axiale groef 48 bevat. In plaats van een axiale groef 48 kunnen een of ook een aantal in één of een aantal reeksen aangebrachte uitgangsboringen zijn toegepast, waarvan de rangschikking is aangepast aan de soort en grootte van de vast te houden voorwerpen.

In fig. 2 is de overdracht van, door middel van een ketting 9 met stiften 10 toegevoerde tubes 24 op het continu lopende transportmiddel A via een continu lopende overdraag-trommel B op een voor stapsgewijze beweging geschakelde draaischotel 49 afgeheeld, waarbij door de overdraagtrommel B tegelijkertijd twee tubes 24 in een zogenaamd duplexbedrijf aan de draaischotel 49 worden overgedragen. De op de stiften 10 hangende tubes 24 komen door de geleiding van de ketting 9 bij de transportschalen 19, worden daar neergelegd en door de hoekvormige gedaante van de transportschalen 19 gecentreerd en tegelijkertijd door zuiglucht vastgehouden, welke vanuit een vacuümbron via de holle asstomp 3 (zie fig. 1), de holle ruimte 5 in de cilinder 4, de stuurnier 14, de holle ruimte 17 in de draaischijf 16 tot in de buis 18 en van daaruit via de doorgaande boring 22, alsmede de buitenboringen 23 wordt toegevoerd. Bij continu verder transport van de transportschalen 19 verplaatsen deze zich, aangezien hun geleidingsdoorns 20 in de gebogen groef 6 van de cilinder 4 glijden, over de buizen 18. De gebogen groef 6 is zodanig uitgevoerd, dat de transportschalen 19 en de daarin door middel van vacuüm vastgehouden tubes 24 over de buis 18 zodanig worden verplaatst, dat zij van de zich binnen de tubes 24 bevindende stiften 10 af getrokken worden. Door de vorm van de gebogen groef 6 kan deze beweging vrijwel ad libitum over het beschikbare weg-traject versneld of vertraagd worden. Wanneer twee of eventueel ook meer gebogen groeven 6 zijn toegepast, kan elke eerste transportschaal 19 in een eerste gebogen groef 6, elke tweede transportschaal 19 in een gebogen groef 6' (zie fig. 1) en zo verder worden geleid, e.e.a. zodanig, dat de tubes 24 in een tweetal reeksen met telkens dubbele afstand van de tubes 24 uiteen kunnen worden aangebracht. Op corresponderende wijze kunnen ook twee of meer reeksen van tubes 24 weer tot één rij worden verenigd.

Aangezien de tubes 24 in de transportschalen 19 door middel van vacuüm worden vastgehouden, kan het overgaan op de overdraagtrommel B op praktisch elke willekeurige, toegankelijke plaats geschieden. Bij het uitvoeringsvoorbeeld bevat de overdraagtrommel B een viertal transportschalen 41, waarvan er telkens twee door een eigen stuurlichaam 36 worden gestuurd. Door de koppeling van de aandrijving van de as 25 met die van het transportmiddel A en van de ketting 9 draait de as 25 met constante snelheid. Elke transportschaal 41 wordt, door middel van zijn stuurlichaam 36, zodanig gestuurd, dat die transport-schaal in het overdraagbereik naar het transportmiddel A praktisch met dezelfde snelheid als de transportschaal 19 van het transportmiddel A beweegt, d.w.z. dat in het overdraagbereik de relatieve snelheid van de transportschaal 19 ten opzichte van de transportschaal 41 de waarde nul heeft. Op het moment van overdracht wordt, door middel van de stuurnier 14 de transportschaal 19 van het transportmiddel A van de zuig-luchttoevoer afgekoppeld, terwijl daarentegen op hetzelfde ogenblik de transportschaal 41 van de overdraagtrommel B via de verdelerrotor 42 en de vacuümnier 44 op de vacuümbron wordt aangesloten, zodat een stuurbare, absoluut nauwkeurige en daardoor kortstondige overdracht plaatsvindt, welke niet, zoals bij de stand van de techniek, door toevalligheden van de vrije val wordt beïnvloed en daardoor ook in staat stelt tot toepassing van hoge werksnelheden bij betrouwbare overdracht.

Overeenkomstig de baan van het stuurlichaam 36 wordt de transportschaal 41 verder verplaatst en vervolgens afgeremd, tot op de telkens opvolgende transportschaal 41, welke door het tweede stuurlichaam 36 wordt gestuurd, een tube 24 werd overgedragen, welke dan zodanig versneld wordt, tot deze zich op een afstand tot de voorafgaande transportschaal 41 bevindt, waarin de assen van de beide tubes 24 van de beide transportschalen 41 een afstand van elkander hebben, welke nauwkeurig overeenkomt met de afstand van twee naburige doorns 50 van de draaischotel 49 (zie fig. 2, positie I). Op dat ogenblik (positie I) - bij stilstaande draaischotel 49 - waarop de assen van de doorns 50 stroken met de assen van de tubes 24 op de transportschalen 41, zijn beide transportschalen 41 op grond van de vorm van hun telkens bijbehorende stuurlichaam 36 eveneens tot stilstand gekomen, zodat de tubes 24 op de doorns 50 van de draaischotel 49 tegelijkertijd en gemeenschappelijk kunnen worden opgeschoven.

Hiertoe kan zijn voorzien in een extra inrichting. Het is echter ook mogelijk, de transportschaal 41 op houders axiaal verplaatsbaar aan te brengen (niet weergegeven), en door middel van een koppelbare verplaatsingsinrichting of een eigen aandrijving op de doorns 50 ernaartoe resp. ervandaan te verplaatsen. Zodra de tubes 24 juist iets op de doorns 50 zijn opgeschoven, wordt door middel van de verder draaiende verdelerrotor 42 de vacuümbron losgenomen van de, of de betrokken transportschalen 41, zodat de tubes 24 zonder vasthoudkrachten op de doorns 50 kunnen worden opgeschoven waardoor enerzijds daarvoor minder energie nodig is, terwijl anderzijds het eventueel optreden van krassen of slijpsporen grotendeels wordt tegengegaan. Door de extra verdelerrotor 42 kan aldus ook de verbinding resp. de onderbreking met resp. van de vacuümbron voor elke transportschaal 41 afzonderlijk worden gestuurd.

Doordat aan elke transportschaal 41 een eigen, bijbehorend stuurlichaam 36 kan zijn toegevoegd, kunnen zonder problemen overdraagwerkzaamheden in duplex- of triplexbedrijf worden uitgevoerd, waarbij de afstanden bij het opnemen en afgeven verschillend kunnen zijn. Een verder voordeel bestaat hierin, dat nu versnellings- en vertragingstrajecten mogelijk zijn, zodat een plotselinge afremming of abrupte versnelling vermeden worden zodat de overdracht onder bepaalbare, gecontroleerde omstandigheden plaatsvindt en daardoor ook versneld kan worden uitgevoerd. Door middel van de uitgevonden inrichting is het ook mogelijk, voorwerpen in plaats van op een stapsgwijs geschakeld op een continu lopend transportmiddel over te brengen, dat een andere bewegingssnelheid heeft dan het eerste transportmiddel, hetgeen door de vormgeving van de baan van de stuurlichamen 36 mogelijk wordt, welke daartoe zodanig wordt uitgevoerd, dat bij de overdrachtpositie de snelheden gelijk zijn. De besturing door middel van een tweetal rollen 35 en 35' over twee complementaire banen 37 en 37’ kan, door op grond van de elasticiteit van het materiaal verkregen voorspanning spelingvrij, d.w.z. met een hoge mate van precisie plaatsvinden. Ook is echter een andere besturing mogelijk, bijvoorbeeld door middel van een door een veer belaste rol over een baan.

Door een gestuurde draaibeweging ook van de cilinder 4 kan de besturing van de daaraan toegevoegde, bijbehorende transportschalen 19 aanvullend worden beïnvloed.

Claims (11)

1. Inrichting voor het overdragen van te bewerken voorwerpen, in het bijzonder van holle lichamen, zoals tubes, dozen of bussen van een transportmiddel (9A) op een ander, met verschillende snelheid lopend transportmiddel (49), waarbij die inrichting is voorzien van een, transportschalen (19) bevattend transportmiddel (A), waarvan de transportschalen (19) loodrecht op de bewegingsrichting van het transportmiddel door geleidingen (6,6') verplaatsbaar zijn en met een draaibare overdraagtrommel (B) met aan de omtrek aangebrachte bevestigingsinrichtingen voor de holle lichamen, welke bevestigingsinrichtingen zijn verbonden met een vacuümbron, met het kenmerk, dat het, de transportschalen (19) bevattende transportmiddel (A) is voorzien van een cilinder (4), waar de transportschalen (19) door middel van ten minste één in de draaicilinder (4) aangebrachte, gebogen baan (6,6') om worden geleid, dat elke transportschaal (19) ten minste één, met een vacuümbron verbonden uitgangsboring (23) in het transportvlak bevat, en dat de bevestigingsinrichtingen van de overdraagtrommel (B) afzonderlijk beweegbaar en door gebogen banen bestuurd aangebracht zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan elke bevestigingsinrichting van de overdraagtrommel (B) een eigen, bijbehorend stuurlichaam (36) toegevoegd is.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan elk stuurlichaam (36) een aantal bijbehorende bevestigingsinrichtingen van de overdraagtrommel (B) toegevoegd zijn.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vacuümtoevoer naar de transportschalen (19) en naar de bevestigingsinrichtingen door middel van stuurnieren (14;44) wordt gestuurd.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de besturing van de vacuümtoevoer naar de bevestigingsinrich-tingen plaatsvindt door een, tussen de stuurnier (44) en de bevestigingsinrichtingen aangebrachte, extra verdeler-rotor (42).

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de cilinder (4) een aantal, gebogen banen vormende groeven (6,6') bevat.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke transportschaal (19) van het transportmiddel (A) axiaal verplaatsbaar op een met de vacuümbron verbonden buis (18) aangebracht is.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een aantal transportmiddelen (A) met hun cilinders (4) op een as naast elkander aangebracht zijn.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke cilinder (4) verstelbaar is aangebracht .

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke cilinder (4) draaiend beweegbaar aangebracht is.

11. 6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ene transportmiddel (9; A) continu en het andere transportmiddel (49) discontinu loopt.