NL9100108A - Transport- en verdeelinstallatie. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Transport- en verdeelinstallatie.

De uitvinding heeft betrekking op een installatie voor het transporteren en afwerpen van een last, omvattende een eindloze transporteur die langs een gestel een gesloten baantraject doorloopt en die is voorzien van tenminste één dwars op het baantraject gelegen draagvlak voor de last en waarbij elk draagvlak beweegbaar is ondersteund zodanig dat een verplaatsing mogelijk is tussen een in hoofdzaak horizontaal gerichte transport-stand en een afwerpstand, waartoe elk draagvlak in de transportstand samenwerkt met een grendelmechanisme en elk draagvlak bij het bereiken van de afwerpstand kan samenwerken met een afwerpstation en later met een terug-stelinrichting, zoals bekend uit de Europese publikatie EP 0 234 653.

Een dergelijke installatie wordt vaak benut voor het sorteren van voorwerpen die achter elkaar worden aangevoerd en die op een juiste plaats moeten worden afgeleverd, al of niet tezamen met een geselecteerd aantal andere voorwerpen. In de hierboven genoemde bekende installatie wordt gebruik gemaakt van de zwaartekracht voor het opwekken van energie waarmee dan het voorwerp (de last) in een beoogd afwerpstation wordt gedeponeerd. Daarbij wordt meestal een voorziening toegepast, werkende met een computer voor het selectief doen plaats vinden van het afwerpen, zodat de aangevoerde voorwerpen in de bestemmingsstations worden afgeworpen. Het daarbij toegepaste draagvlak bestaat uit een band zonder einde die op het juiste tijdstip wordt aangedreven voor het zijdelings afwerpen van de last.

In dit verband kan ook worden verwezen naar octrooiaanvrage NL 73 05636 die op een soortgelijke installatie betrekking heeft en waarbij een draagvlak voor de last wordt toegepast in de vorm van een splijtbak. De bodem van deze bak bestaat uit twee helften die neerwaarts wegkantelen om zodoende de last in het beoogde station te laten vallen. De ervaring leert echter dat in beide hierboven beschreven installaties het afwerpen van de last soms met onvoldoende zorgvuldigheid geschiedt, vooral wanneer de last bestaat uit opgevouwen kledingstukken waarvan het aanzien wordt geschaad.

De uitvinding beoogt derhalve een installatie te verschaffen waarbij het afwerpen van de last plaatsvindt onder het uitoefenen van zo gering mogelijke krachten op de betrokken voorwerpen. Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt doordat elk draagvlak tussen de transportstand en de afwerpsand scharnierbaar is ondersteund, waarbij de scharnieras in hooofdzaak evenwijdig (tangentiaal) ligt met het baantraject en doordat de snelheid van de neerklappende scharnierende beweging van elk draagvlak tussen de transportstand en de afwerpstand wordt beheerst met behulp van een dempingsorgaan.

Door deze maatregelen ondergaan de voorwerpen een geleidelijk schuivende beweging waardoor ook kwetsbare en breekbare voorwerpen kunnen worden geselecteerd. Daarbij wordt niet alleen gedacht aan lichtgewicht kledingstukken, maar ook aan cosmetica, compactdiscs, schoenen en dergelijke goederen. Belangrijk in dit verband is dat de voorwerpen tijdens het afwerpen in aanraking blijven met het draagvlak en in een schuivende of glijdende beweging terecht komen in het afwerpstation. Opgemerkt wordt dat in beginsel de middelen voor het beïnvloeden van zowel de kantelsnelheid als het kanteltraject van het draagvlak, kunnen zijn opgenomen in de scharnierbare ondersteuning van dit draagvlak.

In een uitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding grijpen de instelbare middelen voor het bepalen van de ligging van resp. de afwerpstand en van de transportstand, rechtstreeks aan op het scharnierbare draagvlak.

Op bekende wijze kan de installatie zodanig zijn uitgevoerd dat elk draagvlak deel uitmaakt van een transport-unit voorzien van een achterplaat en een trolley die samenwerkt met het gestel en met de eindloze transporteur. In een dergelijke uitvoering is volgens de uitvinding de scharnieras van elk draagvlak aangebracht op de achterplaat van de bijbehorende transport-unit.

In een gunstige uitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding is het dempingsorgaan via tenminste een stang verbonden met het bijbehorende draagvlak en is dit dempingsorgaan voorzien van de instelbare middelen voor de ligging van beide eindstanden van het draagvlak. Daarbij kan de verbindingsstang van elk draagvlak met zijn bovenste einde scharnierend zijn bevestigd tegen de onderzijde van het betrokken draagvlak en met zijn onderste uiteinde eveneens scharnierend zijn bevestigd op een schuifpen die op- en neerwaarts verplaatsbaar is gelegerd langs de achterplaat van de transport-unit, welke pen rechtstreeks is gekoppeld met het dempingsorgaan.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening die een uitvoeringsvorm en enkele details toont van de installatie volgens de uitvinding.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een transport-unit uit deze installatie.

Fig. 2 is een bovenaanzicht volgens de lijn II-II van fig. 1.

Fig. 3 is een aanzicht volgens de pijl III vanaf de linkerzijde in fig. 1.

Fig. 4 is een aanzicht volgens de pijl IV vanaf de rechterzijde van fig. 1.

Fig. 5 is een detail van het grendelmechanisme uit fig. 4.

De tekening toont een enkele transport-unit 1 waarvan er in de volledige installatie een groot aantal worden toegepast, zoals duidelijk blijkt uit de eerste figuur van de hierboven genoemde stand van techniek EP-A-0 234 653, welke installatie is voorzien van een eindloze transporteur 2 (zie fig. 1 en 4) die langs een gestel 3 een gesloten baantraject doorloopt. De transport-unit 1 is voorzien van een achterplaat 4 en een trolley 5.

Deze trolley steunt op het gestel 3 met behulp van hierna te noemen steunrollen. De trolley wordt voortbewogen doordat bovenop de trolley enkele koppelpennen 6 aanwezig zijn (zie fig. 4) die kunnen samenwerken met de als ketting uitgevoerde eindloze transporteur 2.

Elke transport-unit 1 is voorzien van een dwars op het baantraject gelegen draagvlak 7 bestaande uit een rechthoekige plaat (zie fig. 2) met opstaande zijden 8. Elk draagvlak 7 is scharnierbaar ondersteund waarbij de scharnieras 9 in hoofdzaak evenwijdig ligt met het baantraject gevormd door de transporteur 2. In de gebogen trajectdelen ligt de scharnieras tagentiaal aandie delen.

Fig. 1 toont het draagvlak 7 met getrokken lijnen in zijn transportstand B waarbij dit draagvlak een licht bovenwaarts hellende stand inneemt met een vanaf de scharnieras 9 positieve hoek QL in de orde van 5° - 10° ten opzichte van de horizontaal H. Het draagvlak 7 is beperkt scharnierbaar ondersteund en kan zich verplaatsen tussen de transportstand B en de in fig. 1 met stippellijnen aangegeven afwerpstand A. Het draagvlak 7 wordt in zijn transportstand B vastgehouden met behulp van een grendelmechanisme 10 dat eveneens deel uitmaakt van de transport-unit 1. Elke unit 1 is voorzien van een met het gestel 3 samenwerkende draag- en geleidingsconstructie 11-15.

Aan de onderzijde van de achterplaat 4 zijn een tweetal steunrollen 11 aanwezig die rusten tegen de binnenzijde van het gestel 3. Elke trolley 5 is voorzien van een montage-plaat 12 (zie fig. 4) waarin ter weerszijden van het midden twee schommelstukken 13 draaibaar zijn gelegerd. In elk schommelstuk 13 zijn twee geleidingsrollen 14 draaibaar gelegerd, welke rollen in aanraking zijn met de buitenzijde van het gestel 3. De montageplaat 12 is voorts voorzien van twee looprollen 15 die rusten op de bovenzijde van het gestel 3 en die het gehele gewicht van de transport-unit 1 dragen.

Aangezien de scharnieras 9 evenwijdig c.q. tangentiaal ligt met het baantraject van de transporteur 2, geschiedt de scharnierende beweging van de draagplaat 7 in een vlak loodrecht op de achterplaat 4.

De snelheid van de neerklappende scharnierende beweging van het draagvlak 7 tussen de transportstand B en de afwerpstand A wordt beheerst met behulp van een dempingsorgaan 16, afgebeeld in fig. 3. De verbinding tussen het draagvlak 7 en dit dempingsorgaan 16 wordt gevormd door een stang 17 die met zijn bovenste einde scharnierend is bevestigd tegen de onderzijde van het draagvlak 7. Het onderste einde van de verbindingsstang 17 is eveneens scharnierend bevestigd op een schuifpen 18 die op- en neerwaarts verplaatsbaar is gelegerd langs de achterplaat 4 van de transport-unit 1. Deze pen 18 is ; verschuifbaar in de legers 19, aangebracht in de omgezette uiteinden van een beugel 20 die is bevestigd op de achterplaat 4. Aan het bovenste einde van de schuifpen 18 is een nokrol 21 aangebracht alsmede een dwarsstuk 22. De rol 21 steunt in de situatie afgebeeld in de figuren 1, 3 ) en 4 in een grendelhaak 23 welke deel uitmaakt van het grendelmechanisme 10. Het dempingsorgaan 16 wordt gevormd door een pneumatische cilinder 24 met een zuigerstang 25 waarvan het bovenste uiteinde is bevestigd op het dwarsstuk 22 van de schuifpen 18.

In de toestand afgebeeld in de figuren 1 en 3 wordt een belangrijk deel van het gewicht van het al of niet gevulde draagvlak 7 via de verbindingsstang 17 en de schuifpen 18 met de rol 21 gedragen door de grendelhaak 23. Tijdens het voortbewegen van de transport-unit 1 langs het gesloten baantraject gevormd door het gestel 3, blijft deze toestand gehandhaafd tot aan het moment dat het grendel-mechanisme 10 in werking treedt d.w.z. totdat de vergrendeling wordt opgeheven. In dat geval zal de verbindingsstang 17 de schuifpen 18 neerwaarts bewegen, waarbij via het dwarsstuk 22 de zuigerstang 25 in de richting van de cilinder 24 wordt gedrukt. Het medium (meestal lucht) binnen de cilinder 24 kan slechts via een (niet afgebeelde) smoorplaats ontwijken, zodat de val-beweging van de draagplaat 7 wordt gedempt. Op deze wijze verdraait het draagvlak 7 op een rustige wijze vanuit de transportstand B naar de afwerpstand A.

De ligging van de transportstand B van het draagvlak 7 wordt bepaald door de plaats van de nokrol 21 op de schuifpen 18. Zoals reeds eerder aangegeven is deze stand B enigszins naar boven hellend onder een hoek cL , teneinde in de bochten van het baantraject van de transporteur de optredende centrifugaalkracht te compenseren. De ligging van de afwerpstand A van het draagvlak 7 kan worden bepaald met behulp van instelbare middelen 26, bestaande uit een stopmoer 27 op de zuigerstang 25 en een met speling om deze zuigerstang aangebrachte stuitring 28, welke ring is bevestigd op de achterplaat 4. Bij het bepalen van deze ligging van de afwerpstand A kan men er voor zorgdragen dat het draagvlak 7 in het verlengde ligt van een hellende goot 29 die het afwerpstation 30 vormt. De op het draagvlak 7 aanwezige voorwerpen kunnen dan rustig schuiven of glijden in deze goot 29 voor verdere verwerking, resp. vervoer of aflevering.

Het grendelmechanisme 10 dat het duidelijkst is afgebeeld in de figuren 4 en 5 bestaat uit de grendelhaak 23 die is bevestigd op het uiteinde van een as 32 die samenvalt met de eerder genoemde scharnieras 9. Deze as 32 is gelegerd binnen de trolley 5. Op het andere uiteinde van de as 32 is een hefboomarm 33 met een rol 34 bevestigd.

Elke transport-unit 1 is met een dergelijk grendelmechanisme 10 uitgerust om op die wijze een gecontroleerde valbeweging van het draagvlak 7 mogelijk te maken. Langs de buitenzijde van het door de transport-units 1 doorlopen baantraject bevinden zich een aantal afwerpstations 30 (zie fig. 1) waarop de last (het voorwerp of de voorwerpen) terecht moeten komen. Hiertoe is op een plaats nabij elk afwerp-station 30 een verplaatsbare nok 36 op het vaste gestel 3 van de installatie aangebracht. Deze nok bevindt zich normaal in de in fig. 4 met stippellijnen afgebeelde liggende stand, waarbij geen aanraking met de rol 34 optreedt. Door de bekrachtiging van een (niet afgebeelde) electromagneet, kan de nok 36 in de hellende stand worden i geplaatst. Het daartoe vereiste signaal wordt hetzij door de toegepaste computer of op een andere wijze gegeven. De eerstvolgende transport-unit 1 die deze hellende nok 36 passeert, ontvangt hiervan een impuls doordat de rol 34 met de nok 36 in aanraking komt. Hierdoor wordt de as 32 met de i grendelhaak 23 verdraaid waarmee de nokrol 21 wordt vrijgegeven. Het draagvlak 7 kan dan onder invloed van de zwaartekracht neerwaarts bewegen. Deze beweging vindt dan vertraagd plaats door de werking van het dempingsorgaan 16. De hefboomarm 33 van het grendelmechanisme 10 kan bij de I aanraking met de nok 36 slechts een beperkte verdraaiing ondergaan door de aanwezigheid van een aanslag 37, terwijl een veer 38 druk uitoefent op de arm 33. Hierdoor zal de grendelhaak 23 weer terugbewegen naar zijn in de figuren 3 en 4 afgebeelde vertikale stand, zodra de rol 34 deze nok 36 is gepasseerd.

Voor het terugbrengen van het draagvlak 7 vanuit de afwerpstand A naar de transportstand B is in een gebied langs het baantraject voorbij de afwerpstations 30 een terugstelinrichting 39 aanwezig, bestaande uit een bovenwaarts hellende rail 40. Aan de onderzijde van het draagvlak 7 is een nok 41 aangebracht die in de afwerpstand A kan samenwerken met deze rail 40. Hierdoor wordt het draagvlak bij het passeren van de terugstelinrichting 39 zodanig hoog geheven dat via de verbindingsstang .(17) en de schuifpen 18, de nokrol 21 snapt in de grendelhaak 23. Aldus is de betrokken transporfcunit weer gereed voor het ontvangen van nieuwe voorwerpen waarna de cyclus zich kan herhalen.

Claims (9)

1. Installatie voor het transporteren en afwerpen van een last, omvattende een eindloze transporteur die langs een gestel een gesloten baantraject doorloopt en die is voorzien van tenminste één dwars op het baantraject gelegen draagvlak voor de last en waarbij elk draagvlak beweegbaar is ondersteund zodanig dat een verplaatsing mogelijk is tussen een in hoofdzaak horizontaal gerichte transportstand en een afwerpstand, waartoe elk draagvlak in de transportstand samenwerkt met een grendelmechanisme en elk draagvlak bij het bereiken van de afwerpstand kan samenwerken met een afwerpstation en later met een terugstelinrichting, met het kenmerk, dat elk draagvlak (7) tussen de transportstand (B) en de afwerpstand (A) scharnierbaar is ondersteund, waarbij de scharnieras (9) in hoofdzaak evenwijdig (tangentiaal) ligt met het baantraject en dat de snelheid van de neerklappende scharnierende beweging van elk draagvlak tussen de transportstand (B) en de afwerpstand (A) wordt beheerst met behulp van een dempingsorgaan (16).

2. Installatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de instelbare middelen (26) voor het bepalen van de ligging van respectievelijk de afwerpstand (A) en van de transportstand (B) rechtstreeks aangrijpen op het scharnierbare draagvlak (7).

3. Installatie volgens conclusie 1 of 2, waarbij elk draagvlak deel uitmaakt van een transport-unit voorzien van een achterplaat en een trolley, die samenwerkt met het gestel en met de eindloze transporteur, met het kenmerk, dat de scharnieras (9) van elk draagvlak (7) is aangebracht op de achterplaat (4) van de bijbehorende transport-unit (1).

4. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het dempingsorgaan (16) via tenminste een stang (17) is verbonden met het bijbehorende draagvlak (7) en dat dit dempingsorgaan is voorzien van de instelbare middelen (26) voor de ligging van beide eindstanden (A en B) van het draagvlak.

5. Installatie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de verbindingsstang (17) van elk draagvlak (7) met zijn bovenste einde scharnierend is bevestigd tegen de onderzijde van het betrokken draagvlak en met zijn onderste einde eveneens scharnierend is bevestigd op een schuifpen (18) die op- en neerwaarts verplaatsbaar is gelegerd langs de achterplaat (4) van de transport-unit (1), welke pen rechtstreeks is gekoppeld met het dempingsorgaan (16).

6. Installatie volgens een der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat het dempingsorgaan (16) gevormd wordt door een in één richting werkzame cilinder (24) met zuigerstang (25) die naast de schuifpen (18) is gemonteerd op de achterplaat (4) van de transport-unit (1) en dat de instelbare middelen (26) voor het bepalen van de ligging van de afwerpstand (A) van het draagvlak (7) worden gevormd door een stopmoer (27) op de zuigerstang en een met speling om de zuigerstang aangebrachte stuitring (28) die is bevestigd op de achterplaat (4).

7. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een nok (41) aan de onderzijde van het draagvlak is aangebracht die in de afwerpstand (A) kan samenwerken met de terugstel-inrichting (39).

8. Installatie volgens conclusie 6 of 7 voorzien van tenminste een afwerpstation, met het kenmerk, dat het afwerpstation (30) bestaat uit een hellende goot (29) en dat de neerwaarts hellende ligging van het draagvlak (7) in de afwerpstand (A) in het verlengde ligt van de goot.

9. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk draagvlak (7) in de transportstand (B) een licht bovenwaarts hellende stand inneemt met een vanaf de scharnieras (9) positieve hoek (O^)in de orde van 5° - 10° ten opzichte van de horizontaal (H).