NL8901260A - Kantpersstempel. - Google Patents

Description

KANTPERSSTEMPEL

De uitvinding heeft betrekking op een stempel voor een kantpers. Gebruikelijke kantpersstempels omvatten een onderstempel die van een V-vormige groef is voorzien en op de onderbalk van een kantpers wordt geplaatst. Aan de bovenbalk van de kantpers wordt een bovenstempel bevestigd met aan zijn onderzijde een overeenkomende V-vormige punt. Door de bovenstempel met de kantpers naar de onderstempel toe te bewegen kan een daartussen gelegde metaalplaat volgens een scherpe buiglijn worden gebogen, onder een met de V overeenkomende hoek.

Een kantpers heeft ten opzichte van een voor het buigen van metaalplaten ook gebruikte zetbank het voordeel dat deze eenvoudig van constructie is en snel kan werken. Een bezwaar is echter dat bij het buigen van de plaat, de delen aan weerszijden van het stempel daarvan omhoog zwenken. Wanneer deze delen lang zijn kunnen de langs beide ondersteu-ningslijnen aan de bovenkant van de V optredende krachten voor het omhoog zwenken van de uitstekende plaatdelen zo groot zijn, dat in de plaat een deukje wordt gevormd. Ook wanneer een gedeelte van een plaat wo.rdt gezet grenzend aan dwars daarop staande delen die reeds eerder zijn gezet, kunnen door de eerste zetbewerking opgetreden versteviging in het materiaal ongelijkmatigheden in de plaat nabij de tijdens de tweede zetbewerking gevormde vouwlijn.

De uitvinding beoogt een kantpersstempel te verschaffen dat deze bezwaren niet heeft.

Dit doel wordt bereikt met een kantpersstempel van de algemene soort zoals omschreven in de kop van conclusie 1. Een dergelijk kantpersstempel is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0 155 228 en is door de aanvrager daarvan in de handel gebracht. Dit bekende kantpersstempel is in feite een meetopnemer voor een meetinrichting waarmee de zethoek gemeten wordt en met de meetwaarde waarvan de kantpers wordt bestuurd. De meetstaven zijn over een omtrekshoek van 120 a 130° afgeplat. Met het in de handel verkrijgbare meetkant-persstempel kan dunne plaat niet met een scherpe hoek wordt gezet. De buigradius is groot.

Met het kantpersstempel volgens de uitvinding/ dat de maaregelen omvat van het kenmerk van conclusie 1# wordt niet alleen het eerder genoemde doel bereikt/ maar kan bovendien dunne plaat met een kleine buigradius worden gezet.

In het vak is het bekend dat voor het verkrijgen van een scherpe vouw het noodzakelijk is de buigkrachten in een klein gebied te concentreren. Bij conventionele kantpersstem-pels met een V-vormige groef wordt dan ook de vuistregel aangehouden dat de openingsbreedte van de V ongeveer gelijk moet zijn aan tienmaal de dikte van de te zetten plaat. Het "opzwenkmoment" van de beide plaatdelen aan weerszijden van de buiglijn wordt dus uitgeoefend over een lengte van vijfmaal de plaatdikte. Bij toepassing van de uitvinding is gebleken dat voor het verkrijgen van dezelfde scherpte van de vouw de staven op een hartafstand van ongeveer tienmaal de plaatdikte gelegd kunnen worden/ terwijl de diameter van de staven ongeveer met deze hartafstand overeenkomt. Voor hetzelfde resultaat werkt het "opzwenkmoment" hier dus over een breedte die tweemaal zo groot is als die bij een conventioneel V-stempel. De kans op vervormingen is derhalve aanmerkelijk kleiner ofwel kan het "opzwenkmoment" en daardoor de op-zwenksnelheid en dus de bewerkingssnelheid worden vergroot. Een ander gunstig effect is dat tijdens het buigen de ondersteuning van de plaat niet op een scherpe rand maar op een vlak geschiedt. Ook hierdoor wordt de kans op ongewenste beschadiging verkleind.

Volgens een bijzonder gunstig aspect van de uitvinding kunnen de staven zich over een aantal naast elkaar opgestelde dragerblokken uitstrekken. De lengte van de staven wordt bijvoorbeeld overeenkomstig de lengte van de vouwlijn gekozen. De gewenste lengte aan dragerblokken kan worden samengesteld uit een aantal dragerblokken met eenheidsafmetin-gen. Op deze wijze behoeven niet meer/ zoals anders gebrui- kelijk, voor specifieke zetopdrachten/ specifieke onderstem-pels met bepaalde lengte gemaakt te worden. Met het kantpers-stempel volgens de uitvinding kan een aanmerkelijke vermindering in de gereedschapinvestering worden bereikt.

Een 'verder gunstige uitvoering van het kantpersstem-pel volgens de uitvinding blijkt uit conclusie 3. Wanneer een plaat over een gedeelte van de breedte/ tussen inkepingen in moet worden gezet/ zal een van de staven en het dra-gerblok een lengte hebben gelijk aan die van het te zetten gedeelte. De andere staaf kan langer zijn en buiten het dra-gerblok uitsteken en daardoor de plaat over een grotere lengte steunen hetgeen tot een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van het zetwerk/ in het bijzonder ter plaatse van de inkepingen/ leidt.

Met de maatregel van conclusie 4 wordt bereikt dat de plaat gezet kan worden over een grotere hoek dan 90°. De gezette hoek van het plaatmateriaal kan tijdens het zetten uitsteken tot in de sleuf.

Gebleken is dat een zeer goede/ scherpe vouw wordt verkregen wanneer de maatregel van conclusie 5 en bij voorkeur die van conclusie 6 wordt toegepast.

Aangenomen wordt dat de goede werking van het kant-persstempel volgens de uitvinding/ waarmee dus een goede scherpe vouw verkregen kan worden terwijl de aangrenzende plaatgedeelten vrijblijven van vervormingen zoals deukjes en dergelijke/ enerzijds het gevolg is van de continue ondersteuning van de plaatgedeelten grenzend aan de vouwlijnen/ op de platte vlakken van de de staven/ waardoor een enigszins met een werkelijke zetbeweging vergelijkbare ondersteuning van de plaat wordt bereikt. Verder wordt door de halfcirkelvormige doorsnede van de staven bereikt/ dat de plaat tijdens het buigen over de platte vlakken van de staven glijdt en daarbij door de wrijving enigszins wordt "strak getrokken". Ook neemt hierdoor bij toenemende buighoek de afstand toe van de vouwlijn tot de plaats waar de staven een reactiekracht uitoefenenen/ zodat het aan een buigend moment blootgestelde plaatgedeelte bij het buigen geleidelijk toeneemt. Aangenomen wordt dat dit bijdraagt tot de goede kwa- liteit van de met het kantpersstempel vervaardigde zetwerk.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren.

Fig. 1 toont een vereenvoudigd perspectivisch aanzicht van een kantbank/ die voorzien is van een kantpersstempel volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van het kantpersstempel volgens de uitvinding tijdens het zetten van een metaalplaat.

Fig. 3 toont een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een kantpersstempel volgens de uitvinding tijdens gebruik.

Fig. 4 en 5 tonen twee opeenvolgende fasen van een op een metaalplaat uitgevoerde zetbewerking met behulp van een kantpersstempel volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een kantpers 1 van een op zichzelf bekend type, omvattende een gestel 2/ met een stijve onderbalk 3 en een bovenbalk 4 welke met behulp van hydraulische cilinders 5 naar de onderbalk 3 toe en daar vanaf bewogen kan worden.

De onderbalk 3 draagt een onderstempel 6 en aan de bovenbalk 4 is een bovenstempel 7 gemonteerd.

Het bovenstempel 7 heeft een onderrand met een V-vor-mige doorsnede terwijl het onderstempel 6 een sleuf daar tegenover heeft. Wanneer tussen het bovenstempel 7 en het onderstempel 6 een stuk metaalplaat wordt gelegd en de boven- 4 balk 4 door middel van hydraulische cilinders 5 naar de onderbalk 3 wordt bewogen/ wordt de metaalplaat met het bovenstempel 7 in de groef van het onderstempel 6 gedrukt/ en daarbij volgens een vouwlijn gevouwen. De vouwhoek wordt bepaald door de hoek van de V.

Het onderstempel van het kantpersstempel volgens de uitvinding omvat tenminste een dragerblok 8 waarin twee staven 9 met een halfcirkelvormige doorsnede draaibaar om hun hartlijn zijn gelagerd. De lagermiddelen worden gevormd door langs-groeven 10 met een gedeeltelijk cirkelvormige doorsnede/ waarbij de cirkeldiameter van deze doorsnede overeenkomt met die van de staven 9. De staven 9 kunnen dus in de groeven 10 draaien om hun hartlijn vanuit een met streep--stippellijn aanggegeven beginstand naar de met getrokken lijnen getekende verdraaide stand.

Voor het buigen van een stuk metaalplaat 12 bevinden de staven 9 zich in de beginstand en ligt de plaat 12 plat op de platte vlakken van de staven 9. Zoals figuur 2 laat zien zijn de lagergroeven 10 zodanig aangebracht dat de hartlijnen daarvan op een afstand liggen die nagenoeg gelijk is aan de cirkeldiameter van de staven 9, zodat in de beginstand van de staven 9 de platte vlakken daarvan nagenoeg aanéén sluiten. Vanuit deze toestand wordt het bovenstempel 7 naar beneden gedrukt en wordt de plaat 12 om de punt van het stempel 7 gebogen. Tijdens deze buigbewerking blijven de platte vlakken van de staven 9 met de plaat 12 in contact en wordt deze daardoor ondersteund. De eindtoestand wordt bereikt wanneer de platte vlakken van de staven 9 evenwijdig liggen aan de zijvlakken van het bovenstempel 7.

Uit figuur 2 zal duidelijk zijn dat bij het verdraaien van de staven 9 tijdens de voortgaande buiging van de plaat 12 deze plaat 12 gelijkmatig langs de platte vlakken van de staven 9 naar beneden glijdt. Door de hierbij optredende wrijving wordt de plaat 12 enigermate "strak getrokken". In het bijzonder tijdens het allerlaatste gedeelte van de slag van het bovenstempel 7/ waarbij de plaat 12 reeds vastgeklemd wordt tussen het stempel 7 en de staven 9/ heeft dit een zekere strekking van het materiaal van de plaat 12 rondom de vouwlijn/ dat wil zeggen het gedeelte wat niet met de staaf 9 in contact is/ tot gevolg.

Zoals figuur 2 toont is bij het dragerblok 8 de voorkeursmaatregel toegepast dat tussen de lagermiddelen 10 een sleuf 11 is gevormd. Zoals getoond is het hierdoor mogelijk dat de plaat 12 over een hoek groter dan 90° wordt gebogen.

Bij het perspectivisch aanzicht van figuur 3 is het bovenstempel 7 voor de duidelijkheid weggelaten. Getoond wordt hier dat de metaalplaat 12 voorzien is van tijdens een eerdere bewerking gevormde flenzen 13. De bij deze bewerking opgetreden vervorming heeft tot gevolg gehad dat het materiaal van de metaalplaat 12 langs de voet van een flens 13 ver stevigd is. Deze versteviging heeft tot gevolg dat het buig-gedrag van de metaalplaat 12 over de lengte van de vouwlijn 15 verschillend is. Niet verstevigd materiaal zal bij een toenemende buigbelasting eerder de vloeigrens bereiken en eerder beginnen te vervormen dan het wel verstevigde materiaal. Bij conventioneel kantperswerk heeft dit tot gevolg dat in de hoekgebieden# waarvan er een gestippeld met 14 is aangegeven/ in de vorm van een deukje zichtbaar vervormingen optreden. Met het kantpersstempel volgens de uitvinding worden dergelijke vervormingen voorkomen# doordat de metaalplaat 12 tijdens het buigen continu door de platte vlakken van de staven 9 wordt ondersteund. Gebleken is dat het voor een goed resultaat daarbij gewenst is dat de breedte van het platte vlak van de staven 9# dat wil zeggen de cirkeldiameter van de staven tussen vier- en tienmaal de dikte van de plaat 12 wordt genomen en bij voorkeur tussen acht- en tienmaal de dikte van deze plaat 12. Bij conventionele onderstempels met een V-vormige groef wordt als vuistregel aangehouden dat de breedte van de open kant van de V gelijk is aan acht- a tienmaal de dikte van de plaat# zodat voor een optimaal resultaat bij het kantpersstempel volgens de uitvinding de ondersteuning over een grotere breedte geschiedt. Ook dit draagt bij tot een mindere kans op opgewenste onregelmatigheden# in het bijzonder wanneer lange stukken metaalplaat worden gezet. Het op de plaat uitgeoefende moment voor het omhoog zwenken daarvan wordt over een in hoofdzaak tweemaal zo grote afstand uitgeoefend# waardoor de krachten in de metaalplaat evenredig kleiner zijn en derhalve de kans op ongewenste vervormingen door traagheidskrachten kleiner zijn.

Fig. 4 en 5 illustreren een voorkeursuitvoeringsvorm van het kantpersstempel volgens de uitvinding# waarbij de staven een ongelijke lengte hebben. Het dragerblok 21 komt in hoofdzaak overeen met het eerder beschreven dragerblok 8 en is op de gebruikelijke wijze op de onderbalk 20 van een kantpers geplaatst. Bij de hier getoonde toepassing moet een gedeelte van een metaalplaat 25 worden omgezet volgens een buiglijn 27# bepaald tussen de hoekpunten van twee inkepingen 24. De uitstekende delen 26 van de plaat 25 kantelen bij het zetten naar beneden/ zodat het dragerblok 21 een lengte moet hebben gelijk aan of enigszins kleiner dan de lengte van de vouwlijn 27. De voorste staaf 23 heeft een lengte die precies gelijk is aan de vouwlijn 27. De achterste staaf 22 kan; zoals getoond/ een grotere lengte hebben en zorgt dus voor een ondersteuning van de plaat 25 ook in het gebied grenzend aan het verlengde van de vouwlijn 27. Het bij dergelijk zetwerk zeer kritische gebied nabij de hoekpunt van de inkepingen 24 blijft op deze wijze met het kantpersstempel volgens de uitvinding vrij van onregelmatigheden.

In het algemeen is het met het kantpersstempel volgens de uitvinding mogelijk om gecompliceerd zetwerk/ zoals bijvoorbeeld kasten/ sierkappen van kachels en dergelijke zodanig nauwkeurig uit te voeren/ waarbij de produkten vrij-blijven van ongeregeldheden/ dat deze produkten zonder verdere nabewerken gelakt kunnen worden. Ook is gebleken dat het mogelijk is om het zetwerk zodanig nauwkeurig uit te voeren dat door de zetbewerking tegen elkaar bewogen eindranden van plaatdelen zodanig zuiver tegen elkaar passen dat deze zonder verdere afwerking/ zoals bijvoorbeeld aaneenlassen/ in het zicht kunnen blijven en daarbij een fraai afgewerkt uiterlijk opleveren.

Zoals eerder opgemerkt kunnen een aantal dragerblok-ken naast elkaar geplaatst worden voor het ondersteunen van staven met een grotere lengte. Met een beperkt aantal drager-blokken met lengtes volgens op zichzelf bekende modulreeksen kan op deze wijze een groot aantal stempels van verschillende lengte worden gevormd. Slechts de staven behoeven over het algemeen op de juiste lengte gebracht te worden. Gezien de beperkte materiaalinhoud zijn deze echter relatief goedkoop/ en deze kunnen eenvoudig in grotere lengtes op voorraad gehouden worden. Aan de flexibiliteit van de samenstelling van de onderstempels draagt bij/ dat de dragerblokken niet sluitend tegen elkaar geplaats behoeven te worden. Een tussenafstand van enkele malen de dikte van het te verwerken plaatmateriaal is toelaatbaar.

Claims (6)

1. Kantperssterapel omvattende een op de onderbalk van een kantpers te plaatsen onderstempel en een aan de bovenbalk van de kantpers te monteren bovenstempel/ waarbij het onderstempel omvat tenminste één dragerblok/ twee staven met elk een volgens een koorde afgeplat cirkelvormige doorsnede en lagermiddelen voor het draaibaar om hun hartlijn in het dragerblok ondersteunen van de staven# met het kenmerk# dat de staven een ten minste nagenoeg halfcirkelvormige doorsnede hebben en dat de lagermiddelen gevormd worden door langs-groeven met een gedeeltelijk cirkelvormige doorsnede met# met de cirkeldiameter van staven overeenkomende diameter.

2. Kantpersstempel volgens conclusie 1# met het kenmerk# dat de staven zich over een aantal naast elkaar opgestelde dragerblokken uitstrekken.

3. Kantpersstempel volgens conclusie 1 of 2# met het kenmerk# dat ten minste één van de staven buiten het draagblok of de draagblokken uitsteekt.

4. Kantpersstempel volgens één van de voorgaande conclusies# met het kenmerk# dat in het dragerblok tussen de lagermiddelen een sleuf is gevormd.

5. Werkwijze voor het gebruik van een kantpersstempel volgens één van de voorgaande conclusies# met het kenmerk# dat voor de cirkeldiameter van de staven tussen vier- en tienmaal de dikte van de te zetten plaat wordt genomen.

6. Werkwijze volgens conclusie 5# met het kenmerk# dat voor de cirkeldiameter van de staven tussen acht- en tienmaal de dikte van de te zetten plaat wordt genomen.