NL8701776A - Inrichting voor het koppelen van in elkaars verlengde opgestelde doekrollen van naast elkaar geplaatste zonneschermen. - Google Patents

Description

9 ét -1- 26591/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het koppelen van in eikaars verlengde opgestelde doekrollen van naast elkaar geplaatste zonneschermen.

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het koppelen van in eikaars verlengde opgestelde doekrollen van naast elkaar geplaatste zonneschermen.

Gebruikelijk is ieder zonnescherm van een bedieningsmechanisme voor het oprollen resp. uitrollen van het doek voorzien. In vele gevallen 10 gebeurd het nu,dat het de voorkeur kan verdienen om meerdere zonneschermen naast elkaar te plaatsen in plaats van een lang zonnescherm toe te passen en in dergelijke gevallen is niet altijd noodzakelijk,dat ieder zonnescherm afzonderlijk kan worden bediend.

Met de uitvinding wordt nu beoogd een inrichting te verkrijgen, 15 met behulp waarvan het mogelijk is de doekrollen met elkaar te koppelen, zodat de doekrollen met slechts een enkel bedieningsmechanisme om hun hartlijnen gezamenlijk verdraaibaar zijn.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat in de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de doekrollen opneemorganen zijn aange-20 bracht met in doorsnede onronde uitsparingen voor het opnemen van een een overeenkomstige onronde doorsnede bezittend koppelstuk,dat met behulp van een met een van de doekrollen verbonden verstelorgaan in zijn lengterichting verstelbaar is tussen een eerste stand waarin het koppelstuk althans nagenoeg geheel binnen de begrenzing van het ene zonnescherm 25 is gelegen en een tweede stand ,waarin het koppelstuk zich uitstrekt in beide onronde uitsparingen van de nabij elkaar opgestelde opneemorganen van de beide zonneschermen.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan op eenvoudige en effectieve wijze een koppeling van de doekrollen van naast 30 elkaar geplaatste zonneschermen worden verkregen,waarbij het koppelstuk in de geheel binnen de begrenzing van het ene zonnescherm gelegenstand het plaatsen of verwijderen van een naburig zonnescherm niet zal verhinderen. Verder is een constructie verkregen,welke in de lengterichting van de doekrol bijzonder weinig plaats inneemt,zodat de zonneschermen 35 nauw aansluitend op elkaar kunnen worden opgesteld.

8^0 17 76 4 -2- 26591/CV/tl %

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvormen van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een aanzicht op een drietal naast elkaar 5 opgestelde zonneschermen.

Fig. 2 toont op grotere schaal een doorsnede over de nabij elkaar gelegen uiteinden van een tweetal zonneschermen ter hoogte van het in fig.1 omcirkelde deel A en gezien volgens de lijn II- II in fig.3.

Fig. 3 toont een doorsnede over fig.2,gezien volgens de lijn III -10 III in fig.2.

Fig. 4 toont een doorsnede over fig.3,gezien volgens de lijn IV- IV in fig.3.

Fig. 5 toont een aanzicht op fig.3 onder weglating van het in fig.3 voor de doekrol gelegen uitvalprofiel.

15 Fig. 6 toont een doorsnede over een opneemorgaan ,gezien volgens de lijn VI- VI in fig.2.

Fig. 7 toont een andere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 8 toont een aanzicht op fig.7,waarbij enige delen zijn weggela-20 ter verduidelijking van de afbeelding.

Fig. 9 toont een doorsnede over het bij de constructie volgens de fig.7 en 8 gebruikte koppelstuk.

Zoals in fig.1 is weergegeven zijn een drietal zonneschermen 1-3 met de deel van deze zonneschermen uitmakende kappen 4-6 en in deze kap-25 pen om hun draaiingsassen draaibaar gelegerde doekrollen 7-9 naast elkaar opgesteld,zodanig dat de doekrollen 7-9 in eikaars verlengde zijn gelegen.

De doekrollen kunnen op gebruikelijke wijze zijn gevormd door geex-trudeerde buizen10 in de lengterichting waarvan een aan de buitenzijde 30 open groef 11 is gevormd voor het opnemen van het uiteinde van een om de desbetreffende buis gewikkeld doek 12. Het vrije uiteinde van een doek is op gebruikelijke wijze bevestigd aan een uitvalprofiel 13 dat is bevestigd aan armen 14,die aan hun ondereinden scharnierend zijn gekoppeld met aan de muur van een gebouw of dergelijke bevestigde steun 15· Ook de 35 kappen 4-6 zullen met steunen 16 aan de muur van een gebouw of dergelijke zijn vastgezet.

8Έ0177Θ Μ -3- 26591/CV/tl

Zoals verder nog uit fig.3 blijkt zijn in de binnenzijde van de buis 9 verder op gebruikelijke wijze paren naar binnen uitstekende vingers 17 gevormd.

Bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is met de tot het zonne-5 scherm 2 behorende buis 9 een uit twee delen 18 en 19 bestaand opneemor-gaan verbonden. Het deel 19 is opgebouwd uit een mantel 20 met uitsparingen 21 voor het opnemen van de vingers 17 en het de ruimte 11 begrenzende deel van de buis 9. Aan een uiteinde is de mantel 20 afgesloten door een dwarsschot 22. Aan het nadere uiteinde is de mantel voorzien 10 van een naar buiten uitstekende flens 23,die tegen het uiteinde van de buis 9 aanligt.

In het inwendige van het deel 19 is een insteekdeel 24 van het deel 18 gedrukt,terwijl een een kleinere diameter bezittend uiteinde van dit insteekdeel 24 door een in de wand 22 van het deel 19 aangebracht 15 gat is gevoerd en is voorzien van een borgring 25·

Het deel 18 omvat verder een dikke flens 26,waarvan de uitwendige diameter overeenkomt met de uitwendige diameter van de flens 23.

Aan de van het insteekdeel 24 afgekeerde zijde van de flens 26 sluit op de flens een cilindrisch deel 27 aan,dat vrij draaibaar is 20 opgenomen in een leger 28. Het.leger 28 is opgenomen in een aan de kap 5 bevestigde steun 29.

Met het in fig.2 weergegeven uiteinde van de tot het zonnescherm 1 behorende buis 9 is een opneemorgaan 30 verbonden,dat is voorzien van een in het inwendige van de buis 9 stekend gedeelte 31. Het gedeelte 31 25 heeft op soortgelijke wijze als hierboven omschreven voor het deel 19 van het opneemorgaan 18,19 uitsparingen voor het opnemen van de vingers 17 en het de ruimte 10 begrenzende deel van de buis 9 zodat ook dit opneemorgaan 30 tegen verdraaiing ten opzichte van de buis 9 is geborgd.

Verder bezit het opneemorgaan 30 een een geheel met het in de buis 9 30 gestoken deel 31 vormende naar buiten uitstekende flens 32,die tegen het uiteinde van de buis 9 aanligt. Aan de van het deel 31 afgekeerde zijde van de flens is het opneemorgaan voorzien van een cilindrisch gedeelte 33,dat wordt ondersteund door een leger 34. Het leger 34 is opgenomen in een steun 35,die is bevestigd aan een zijwand van de kap 1.

35 Zoals verder uit fig.2 blijkt zijn in het deel 18 van het opneem orgaan 18,19 en in het opneemorgaan 30 in eikaars verlengde gelegen door- 8f 0 1 7 7 ö -4- 26591/CV/tl 4 tochten 36 resp. 37 aangebracht,die een onronde doorsnede,in het onderhavige geval een vierkante doorsnede hebbend,zoals blijkt uit fig.3.

In deze in eikaars verlengde gelegen doortochten 36,37 is een een eveneens onronde ,meer in het bijzonder vierkante doorsnede bezittend 5 koppelstuk 38 (fig.2,6,) in zijn lengterichting verschuifbaar opgenomen. Daarbij is het koppelstuk 38 in een hoekpunt voorzien van een heugelver-tanding voor samenwerking met een rondsel 39 dat met behulp van leger-bussen 40 draaibaar is opgenomen in een in de flens 26 van het deel 18 van het opneemorgaan 18,19 aangebrachte boring 41. Zoals in het bijzonder 10 uit fig.6 blijkt verloopt de hartlijn van deze boring loodrecht op een door de hartlijn van de desbetreffende doekrol verlopend vlak,zodanig, dat de hartlijn van de desbetreffende doekrol en de hartlijn van de boring 41 elkaar loodrecht kruisen.

Aan de uiteinden van het rondsel 40 zijn bouten 42 bevestigd,die 15 aan hun van het rondsel 39 afgekeerde uiteinden zijn voorzien van koppen 43 waarin op op zichzelf bekende wijze zeskante gaten zijn uitgespaard.

Verder zijn in de flens 26 aan weerszijden van het het koppelstuk 38 opnemende gat 36 van schroefdraad voorziene boringen aangebracht voor het opnemen van tapbouten 44,die aan hun uiteinden zijn voorzien van 20 koppen 45,welke eveneens op op zichzelf bekende wijze zeskante uitsparingen bezitten.

Zoals in het bijzonder uit fig.6 blijkt liggen daarbij de hartlijnen van de de bouten 44 opnemende boringen in eikaars verlengde en wel zodanig,dat zij de hartlijn van de desbetreffende doekrol resp. de 25 hartlijn van het deel 18 snijden. Tussen de naar het koppelstuk 38 toegekeerde uiteinden van de bouten 44 en het koppelstuk zijn nog uit veerkrachtig materiaal vervaardigde vulstukken 46 geplaatst.

Na oplossen van de bouten 45 kan het koppelstuk 38 in zijn lengterichting worden verplaatst door verdraaiing van het rondsel 39 met be-30 hulp van een in een van de houtkoppen 43 gestoken sleutel. Dientengevolge kan het koppelstuk vanuit de in fig.2 weergegeven stand,waarin dit koppelstuk 38 de beide opneemorganen 18,19 en 30 en daarmede de beide in eikaars verlengde doekrollen 9 met elkaar koppelt,worden teruggetrokken in een stand,waarin dit koppelorgaan althans geheel binnen de 35 buitenste begrenzing van de kap 5 van het zonnescherm 2 ligt. In deze stand vormt het koppelorgaan geen hinderlijk uitsteeksel,zodat in deze 8| 0 1 7 7 6 -5- 2659VCV/tl ♦ stand van het koppelorgaan de verschillende zonneschermen naast elkaar kunnen worden opgesteld resp. verwijderd. Tijdens normaal gebruik zullen de doekrollen van de naast elkaar opgestelde zonneschermen met behulp van de koppelorganen 38 met elkaar zijn gekoppeld,zodat zij met behulp 5 van een bedieningsmechanisme om hun lengteassen verdraaibaar zijn voor het op- resp.afrollen van de op de doekrollen aangebrachte doeken 12.

Indien de bouten 45 zijn vastgezet waarbij de elastische ,organen 46 tegen het koppelstuk 38 zijn gedrukt,zal het koppelstuk of effectieve wijze tegen verschuiving in zijn lengterichting zijn geborgd.

10 Verder zijn onder de koppen 45 ringen 47 gelegd,die bij het aanhalen van de bouten 45 zowel tegen een wandgedeelte van het deel 18 ter plaatse van een in deel 18 aangebrachte uitsparing voor het opnemen van de houtkoppen 43 en 45 als tegen de buitenomtrek van een uitstekende neus 48 van het deel 19 zullen worden gedrukt,waardoor een borging tegen 15 onderlinge verdraaiing tussen de delen 18 en 19 is verkregen.

Het zal duidelijk zijn,dat door toepassing van de constructie volgens de uitivnding op eenvoudige en compacte wijze een verbinding tussen in eikaars verlengde gelegen doekrollen te verkrijgen is,zodat slechts een verhoudingsgewijs kleine kier tussen de evenwijdig aan elkaar lopende 20 begrenzingsranden van naast elkaar gelegen doeken aanwezig zal zijn.

Uiteraard zijn er aanvullingen en/of wijzigingen op boven beschreven uitvoeringsvorm denkbaar. Zo toont fig.9 een door een vierkante staaf gevormd koppelorgaan 49 waarvan de hoekpunten 50 zijn voorzien van schroefdraad met een steekcirkel 51.

25 Zoals weergegeven in fig.7 en 8 kan een dergelijk koppelstuk weer op soortgelijke wijze als hierboven omschreven in zijn lengterichting verschuifbaar zijn opgenomen in een uit twee delen 52 en 53 bestaand opneemorgaan ,waarbij de delen 52 en 53 in principe overeenkomen met de hierboven beschreven delen 18 en 19 en weer in het einde van een buis 9 30 zijn opgenomen. Verder is het koppelstuk verschuifbaar in een in een leger 28 gelegen steunstuk 54,dat uitwendig een ronde doorsnede heeft en zodoende vrij draaibaar is opgenomen in het leger 28,terwijl het orgaan is voorzien van een gat waarvan de doorsnede overeenkomt met de doorsnede van het koppelstuk 49.

35 Tussen het leger 28 en het opneemorgaan 52 ,53 is op het koppel stuk een platte moer 55 geschroefd,waarvan in het weergegeven uitvoerings-voorbeeld de uitwendige diameter althans nagenoeg overeenkomt met de uit- 81017 7 β -- — - -¾ -6- 26591/CV/tl wendige diameter van de buis 9. Aan zijn omtrek is de moer 55 voorzien van een karteling.

Het zal duidelijk zijn,dat door verdraaien van de moer 55 het koppelstuk 49 in zijn lengterichting kan worden verschoven voor het met 5 elkaar koppelen van in eikaars verlengde opgestelde doekrollen,op soorgelijke wijze als hierboven beschreven.

In dit uitvoeringsvoorbeeld is voor het verkrijgen van de benodigde klemming tussen delen 52 en 53 in het deel 53 een van buitenaf radiaal verlopende spleet aangebracht,terwijl de aan weerszijden van deze 10 spleet gelegen delen aan te klemmen zijn met behulp van een door deze delen gestoken bout 56.

Na monteren van de naast elkaar gelegen zonneschermen aan een gebouw of dergelijke kan men indien nodig, na oplassen van de bouten 44 de met de doekrollen 9 verbonden delen 19 van de opneemorganen met 15 de desbetreffende doekrol ten opzichte van de delen 18 van deze opneemorganen verdraaien en weer in een gewenste stand ten opzichte van elkaar vastklemmen. Dit is bijvoorbeeld gewenst om te kunnen bewerkstelligen dat in uitgestoken stand van de zonneschermen alle uitvalprofielen 13 in een lijn zullen zijn gelegen, ook al zijn er bijvoorbeeld kleine 20 variaties in doeklengtes.

810 17 7 6

Claims (7)

1. Inrichting voor het koppelen van in eikaars verlengde opgesloten doekrollen van naast elkaar geplaatste zonneschermen,met het kenmerk, dat in de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de doekrollen opneemor-ganen zijn aangebracht met in doorsnede onronde uitsparingen voor het 5 opnemen van een een overeenkomstige onronde doorsnede bezittend koppelstuk, dat met behulp van een met een van de doekrollen verbonden ver-stelorgaan in zijn lengterichting verstelbaar is tussen een eerste stand waarin het koppelstuk althans nagenoeg geheel binnen de begrenzing van het ene zonnescherm is gelegen en een tweede stand,waarin het 10 koppelstuk zich uitstrekt in beide onronde uitsparingen van de nabij elkaar opgestelde opneemorganen van de beide zonneschermen.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat het koppelstuk is voorzien van een heugelvertanding waarmede een in een van de opneemorganen draaibaar gelegerd rondsel samenwerkt.

3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat het rondsel aan zijn beide uiteinden is voorzien van verlengstukken met koppen voorzien van zeskante uitsparingen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat althans een opneemorgaan is voorzien van een borgbout waar- 20 mede een koppelstuk ten opzichte van het opneemorgaan vast te klemmen is.

5. Inrichting volgens een der conclusies 2 -4,met het kenmerk,dat het rondsel is opgenomen in een in het opneemorgaan aangebrachte doortocht, die de lengteas van de doekrol loodrecht kruist.

6. Inrichting volgens een der conclusies 2-4, met het kenmerk,dat een 25 opneemorgaan is opgebouwd uit twee delen,waarbij het ene deel is voorzien van een mantel met holtes voor het opnemen van uitsteeksels in het inwendige van een buis van de doekrol,terwijl het andere deel het rondsel ondersteunt.

7. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat het koppelor-30 gaan is voorzien van uitwendige schroefdraad waarop een tegen verplaatsing in de lengterichting van de doekrol geborgde moer draaibaar is voor verstelling van het koppelorgaan in zijn lengterichting. 35 8¾ 017 7 6