NL8700871A

NL8700871A - Afsluitinrichting voor een houder en membraan voor een dergelijke afsluitinrichting.

Info

Publication number: NL8700871A
Application number: NL8700871A
Authority: NL
Original assignee: Skillpack Bv
Priority date: 1987-04-13
Filing date: 1987-04-13
Publication date: 1988-11-01
Also published as: DE3861979D1; EP0287131B1; NL185834C; GR3001535T3; US4798302A; ES2021133B3; EP0287131A1

Description

¥ ¥ M Kon/hl/Kil. 1

AFSLUITINRICHTING VOOR EEN HOUDER EN MEMBRAAN VOOR EEN I DERGELIJKE AFSLUITINRICHTING

De uitvinding betreft een afsluitinrichting voor het afsluiten van een houderopening omvattende tenminste één over de opening aangebracht deksel en een tussen de opening en het deksel aangebracht membraan.

5 Een dergelijke afsluitinrichting is bekend. Daarbij bestaat het membraan uit een strak gespannen vlakke folie die bestemd is om kruimeldiefstal te voorkomen, althans te signaleren. Wanneer in een warenhuis een kruimeldief een fractie uit de houder wil verwijderen, moet eerst dit membraan worden 10 verbroken, hetgeen een aanwijzing is, dat de houder een kruimeldiefstal heeft ondergaan.

De uitvinding heeft echter betrekking op een ander probleem. In geval een houder door omstandigheden aan een onderdruk wordt onderworpen zal deze imploderen, indien deze 15 dunwandig is en van gemakkelijk vervormbaar materiaal, zoals kunststof is vervaardigd.

De uitvinding heeft ten doel te voorkomen, dat een dunwandige houder op onaanvaardbaar zichtbare wijze implodeert bij eventueel in de houder optredende onderdruk. Hier-20 toe is een afsluitinrichting van de in de aanhef gekozen soort gekozen, die het kenmerk heeft, dat het membraan in zijn vlak wezenlijk elastische en/of plastisch vervormbaar is en/of een vorm heeft, die in onbelaste toestand wezenlijk van de vlakke vorm afwijkt.

25 De uitvinding zal in de hierna volgende beschrij ving aan de hand van tekeningen worden verduidelijkt. In de tekeningen stellen voor:

Fig. 1 een langsdoorsnede door een houder met een voorkeursuitvoeringsvorm van een afsluitinrichting volgens de 30 uitvinding,

Fig. 2 op grotere schaal de fractie II van fig. 1, en fig. 3 een langsdoorsnede door een houder met een andere afsluitinrichting volgens de uitvinding.

Een houder 4, bijvoorbeeld een pot of fles, in het 35 bijzonder voor levensmidelen, medicijnen en dergelijke, heeft een hals 3 met schroefdraad 5, welke hals een opening 6 begrenst. De opening 6 is afgesloten door middel van een af- 6' i . i - 2 - sluitinrichting 7 volgens de uitvinding, omvattende een deksel 2, dat met inwendige schroefdraad 8 aangrijpt op de schroefdraad 5 en dat over de opening 6 is aangebracht. In plaats van een schroefdraadverbinding kan een bajonetafslui-5 ting worden toegepast. Tussen de opening 6 en het deksel 2 is een membraan 1 van de afsluiting 7 aangebracht. Het membraan I heeft een wezenlijk van een platte vorm afwijkende vorm, immers het membraan ligt met zijn rand 10 op de bovenrand 11 van de houderopening 6 en strekt zich van daaruit onder een 10 schuine hoek a neerwaarts en binnenwaarts uit tot een ombuiging 12. Het binnen de ombuiging 12 gelegen middendeel 13 is domvormig. Het membraan 1 is bijvoorbeeld vervaardigd van polyurethaan dat zacht en gemakkelijk elastisch vervormbaar is. Aan de bovenzijde van de rand 10 zijn een aantal over de 15 omtrek verdeelde groeven 14 aanwezig, teneinde de ruimte 15 tussen het deksel 2 en het membraan 1 in verbinding te stellen met de atmosfeer. Anderzijds wordt de rand 10 van het membraan 1 zo stevig door middel van het deksel 2 op de rand II van de hals 3 gedrukt, dat het membraan 1 de houder 4 her-20 metisch afsluit. In geval er in de houder een vacuum ontstaat, bijvoorbeeld door het koelen van de inhoud van voedingsmiddel van de houder 4 en/of het condenseren van in de houder 4 aanwezige damp, beweegt het membraan 1 zich neerwaarts, terwijl het vervormt en lucht via de groeven 14 tot 25 in de ruimte 15 lekt.

Wanneer de houder 4 voor gebruik wordt geopend, wordt het deksel 2 afgeschroefd en wordt het membraan 1 verwijderd en weggeworpen. Na afname van een deel van de inhoud kan de houder 4 met het deksel 2 hermetisch worden gesloten, 30 waarbij een inwendige vervormbare lip 16 van het deksel 2 afdichtend op de bovenrand 11 aansluit. De dunwandige houder 4 kan bijvoorbeeld bestaan uit poyesther met een wanddikte van 0,4-0,6 mm bij een inhoud van enige liters, enige deciliters of enige centiliters.

35 Als het membraan zeer elastisch is, kan het in de uitgangsstand eventueel vlak zijn. Het is ook denkbaar, dat het membraan 1 van fig. 1 vervaardigd is van een dun plastisch vervormbaar materiaal, zoals diepgetrokken polystyreen met een wanddikte van 0,1-0,2 mm of van diepgetrokken dun ξ 7 1 - 3 - aluminium.

Het membraan 1 van fig. 1 heeft een lip 18 waarmee het gemakkelijk van de opening 6 afgetrokken kan worden. Het membraan 1 bestaat bij voorkeur uit polyurethaan. Het deksel 5 2 bestaat bij voorkeur uit polypropyleen. Bij voorkeur wordt de afsluitinrichting 7 als een geheel vooraf samengesteld, waarbij de rand 10 opsluitend is opgenomen bij de lip 16 van het deksel 2, opdat de afsluitinrichting 7 als een geheel aan een sluitmachine kan worden toegevoerd, opdat een houder 4 10 met één handeling door de sluitmachine kan worden afgesloten .

De afsluitinrichting 37 van fig. 3 omvat een deksel 32 met een membraan 31 dat met zijn rand 57 aan de binnenzijde van het deksel 32 is vastgelijmd of geseald. Dit 15 dunne membraan 32 heeft weer een niet-platte, gemakkelijk vervormbare vorm. Een ruimte 45 tusen membraan 31 en deksel 32 staat via een klein, nauwelijks zichtbaar, centraal gaatje 58 met de atmosfeer in verbinding. De lip 46 van het deksel 32 sluit de houder 34 hermetisch af.

£ 7 0 A ^ 7 1

Claims

1. Afsluitinrichting (7, 37) voor het afsluiten van een houderopening (6), omvattende tenminste een over de opening (6) aangebracht deksel (2, 32) en een tussen de opening (6) en het deksel (2, 32) aangebracht membraan (1), met het 5 kenmerk dat het membraan (1) in zijn vlak wezenlijk elastisch en/of plastisch vervormbaar is en/of een vorm heeft, die in onbelaste toestand wezenlijk van de vlakke vorm afwijkt.

2. Afsluitinrichting (7, 37) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een tussen deksel (2, 32) en membraan 10 (1, 31) aanwezige ruimte (15, 45) via tenminste één doorgang (14, 58) met de atmosfeer in verbinding staat.

3. Afsluitinrichting (7) volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat het membraan (1) zich tussen het deksel (2) en een rand (11) van de houderopening (6) bevindt. 15

4. Afsluitinrichting (7) volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat het membraan (1) aan de bovenzijde van zijn rand (10) tenminste één groef (14) heeft voor het met de atmosfeer in verbinding stellen van de tussen deksel (2) en membraan (1) aanwezige ruimte (15). 20

5. Membraan (1, 31) kennelijk bestemd voor een af sluitinrichting (7, 37) volgens één van de voorgaande conclusies. • λ ' '· · »ί t J