NL8400978A - Injekteur voor het afgeven van brandstof. - Google Patents

Description

r ir ;* -1-

M Kon/MF, 8F

Injekteur voor het afgeven van brandstof

De uitvinding betreft een injekteur voor het afge-5 ven van brandstof aan tenminste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor, waarbij de pompkamer van tenminste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdrin-gingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstoftoe-voer en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaat van 10 de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstoftoevoer in verbinding staat en begrensd is door tenminste één verdringings-lichaam.

Een dergelijke injekteur is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 1758371.

15 De uitvinding vereenvoudigt de konstruktie van een injekteur van bovengenoemde soort, doordat de kleppen zijn opgenomen in een aan het pomphuis te bevestigen, afzonderlijk kleppenhuis, waarvan een tussen de kleppen aanwezig tussenstuk met de pompkamer in verbinding staat.

20 Uit het Amerikaanse octrooischrift 1726150 is een driedelig kleppenhuis bekend, dat aan een pomphuis te bevestigen is, doch dat twee uitlaatkleppen bevat. De inlaat van deze pomp is voorzien van een poort die op een geheel andere plaats van de pomp aanwezig is. Het driedelige kleppenhuis 25 staat niet tussen de kleppen met de pompkamer in verbinding.

De fabrikage van dit kleppenhuis en het afdichten van diverse pasvlakken is volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding vergemakkelijkt, doordat het kleppenhuis uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een 30 inlaatstuk, een uitlaatstuk en een tussenstuk.

Opgemerkt zij, dat een uit drie onderdelen bestaand kleppenhuis op zich bekend is uit het Amerikaanse octrooischrift 1758371. die onderdelen worden vanaf twee tegengestelde zijden in het huis aangebracht.

35 -* De genoemde en andere kenmerken volgens de uitvin ding zullen in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt.

In de tekening stellen voor:

Figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken bovenaanzicht 40 van een voorkeursuitvoeringsvorm van een injekteur volgens de 8400978 „ ' -2-<ί ·ΐ z de uitvinding,

Figuur 2 een doorsnede over de lijn II-II van figuur 1, met een schematische aansluiting op een verbrandingsmotor, 5 figuur 3 een doorsnede over de lijn III-III van fi guur 1, en figuur 4 een geëxplodeerde tekening van een detail van figuur 3.

Twee paar elektromagneten 2 zijn door middel van 10 bouten 6 en om de bouten 6 aangebrachte bussen 25 stevig bevestigd aan een montageplaat 1 die het freem van de injekteur vormt. Elk der elektromagneten 2 omvat een uit een stapel magneetplaten 23 en 24 opgebouwde kern 10 en een bekrachti-gingsspoel 14 om die kern 10. De bouten 6 grijpen op de mag-15 neetplaten 23 en 24 aan. Elke elektromagneet 2 is gevat in een blok kunststof 36. Tussen elk paar afwisselend bekrachtigde magneten 2 is een plaatvormig anker 18 zwenkbaar aangebracht. Elk anker 18 is met een einde 4 zwenkbaar bevestigd aan uitstekende oren 37 van magneetplaten 23 van elk van een 20 paar elektromagneten 2 door middel van een elastische koppeling, bestaande uit een ring 38 van elastisch materiaal, bijvoorbeeld een superpolyamide. Aan het vrije einde 5 draagt elk anker 18 een kruisvormig koppelorgaan 20, waarmede twee verdringingslichamen 22 van twee brandstofpompen 32 verbonden 25 zijn. De slag van de verdringingslichamen 22 wordt bepaald door aan weerszijden van de koppelorganen 20 opgestelde,instelbare bedieningsmiddelen, bestaande uit twee wiggen 26 en 33.’ Elke pomp 32 bevat een pompkamer 29 met een brandstof inlaat 27 en een brandstofafvoerleiding 28 die elk naar een 30 verstuiver 30 van een verbrandingsmotor 31 leiden. De inlaat-klep 39 en de uitlaatklep 41 zijn aangebracht in een in het pomphuis 42 te schroeven afzonderlijk kleppenhuis 43 dat uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een in-laatstuk 44, een uitlaatstuk 45 en een tussenstuk 46. Het op 35 een brandstofvoedingspomp 40 aan te sluiten, een inlaatzit-ting 48 vertonend inlaatstuk 44 is in het tussenstuk 46 geschroefd en heeft een ringgroef 49 voor een afdichting 50 voor afdichting ten opzichte van het pomphuis 42. Het tussenstuk 46 heeft een uitwendige ringgroef 51 en twee kanalen 52, waarlangs de tussen de inlaatklep 39 en de uitlaatklep 41 ge- * 8400978 t « -3- 3Γ Λ legen ruimte 53 van het kleppenhuis 43 met de pompkamer 29 communiceert. Het een uitlaatzitting 54 vertonende tussenstuk 46 is in het uitlaatstuk 45 geschroefd en heeft nog een ring-groef 55, waarin een afdichting 56 is opgenomen.

5 Het uitlaatstuk 45 is in het pomphuis 42 ge schroefd met tussenvoeging van een afdichtring 47. De inlaat-klep 39 en de uitlaatklep 41 bestaan elk uit een kleplichaam 78 van polytetrafluorethyleen en een koperen steunring 57 voor een klepveer 58.

10 In elk pomphuis 42 is een gehard stalen cilinder 59 met zware perspassing geperst. Naderhand is het voorvlak 60 van de cilinder 59 en het pomphuis 42 vlak geslepen. De pomphuizen 42 staan paarsgewijs coaxiaal tegenover elkaar en zijn met behulp van verbindingsmiddelen op een afstand t van el-15 kaar opgesteld. Deze verbindingsmiddelen bestaan uit paspennen 61 en bouten 62 die de pomphuizen 42 star met de montage-plaat 1 verbinden. De voorvlakken 60 worden met de paspennen 61 nauwkeurig onderling evenwijdig gericht gehouden.

De verdringingslichamen 22 zijn elk van een kunst-20 stof, bij voorkeur een superpolyamide, vervaardigd en bestaan elk uit een komvormige zuiger 63, een tegen de pompkamer 29 aanliggende geleidingskraag 64 en een schroefstuk 65 dat met tussenvoeging van lijn in een hard stalen koppelorgaan 20 is geschroefd.

25 De injekteur van figuur 1 heeft twee kruisvormige koppelorganen 20, waarbij de verdringingslichamen 22 van elk paar brandstofpompen 32 door middel van een koppelorgaan 20 onderling zijn gekoppeld. Elk koppelorgaan 20 is door middel van een elastische koppeling 66 met een anker 18 gekoppeld.

30 Deze elastische koppeling 66 omvat een in het koppelorgaan 20 opgenomen, om een pen 68 van het anker 18 grijpende elastische ring 67 die bij voorkeur van een superpolyamide is vervaardigd .

Het verdringingsvolume van elke brandstofpomp 32 35 wordt bepaald door de slag van het koppelorgaan 20 dat met een arm 79 tussen de wiggen 26 en 33 heen en weer beweegt.

Ten behoeve van een nauwkeurige instelling van deze slag zijn zowel het koppelorgaan 20 als de wiggen 26 en 33 van hard staal, terwijl deze wiggen tegen de hard stalen cilinders 59 40 aan liggen. Teneinde overmatige slijtage te voorkomen, is de 8400978

* I

. Λ -4- betrekkelijk kleine, totale massa van het koppelorgaan 20 en de beide daarmee verbonden verdringingslichamen 22 gescheiden van de betrekkelijk grote massa van het anker 18 dankzij de toepassing van de elastische koppeling 66. Bij elke slag 5 sluit het koppelorgaan 20 tegen een harde aanslag, terwijl de massa van het anker 18 nog een kleine slag verder beweegt en daarbij wordt afgeveerd.

Twee huizenblokken 69 bestaan elk uit twee tegen elkaar aangebouwde pomphuizen 42, waartussen wiggen 26 en 33 10 zijn opgesteld, die als gemeenschappelijke bedieningsmiddelen voor elk van de pompen 32 dienst doen. De afstand jt en de koppelorganen 20 zijn klein, zodat onnauwkeurigheden in pomp-öpbrengsten door vervorming van koppelorganen en/of door mon-tagefouten gering zijn.

15 Een vierde arm 70 draagt geleidingsvlakken 71 die met het anker 18 samenwerken, teneinde kantelen van het koppelorgaan 20 te voorkomen.

Figuur 2 toont, dat de wig 26 wordt aangedreven door een zuiger 80 van een op het luchtinlaatspruitstuk 72 20 van de verbrandingsmotor 31 aangesloten cilinder 73.

Een terugstelveer 74 grijpt via een veerschotel 75 en een kogel 76 centraal op de zuiger 80 aan. Hiermede is voorkomen, dat de wrijvingsweerstand ten gevolge van schranken van de zuiger 80 de verstelling van de wig 26 onder in-25 vloed van andere faktoren, bijvoorbeeld de atmosferische druk of motortemperatuur door een stuurorgaan 77 versteld.

8400978

Claims (6)

1. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan tenminste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor, 5 waarbij de pompkamer van tenminste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstoftoevoer en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaat van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staat en be- 10 grensd is door tenminste één verdringingslichaam, met het kenmerk, dat de kleppen zijn opgenomen in een aan het pomphuis te bevestigen, afzonderlijk kleppenhuis, waarvan een tussen de kleppen aanwezig tussenstuk met de pompkamer in verbinding staat.

2. Injekteur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kleppenhuis uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een inlaatstuk, een uitlaatstuk en een tussenstuk.

3. Injekteur volgens conclusie 2, met het kenmerk, 20 dat het een uitlaatzitting vertonende tussenstuk in het uitlaatstuk is bevestigd en een ringgroef heeft, waarin een af-dichtring is opgenomen.

4. Injekteur volgens conclusie 2, met'het kenmerk, dat het een inlaatzitting vertonende inlaatstuk in het tus- 25 senstuk is bevestigd en een ringgroef heeft, waarin een af-dichtring is opgenomen.

5. Injekteur volgens één van de conclusies 2-4, met het kenmerk, dat het tussenstuk een met de pompkamer in verbinding staande uitwendige ringgroef heeft, die via tenminste 30 één kanaal met de tussen de inlaatklep en de uitlaatklep gelegen ruimte van het klephuis communiceert.

6. Injekteur volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inlaat- en/of de uitlaatklep bestaat uit een kleplichaam van kunststof en een daaraan ge- 35 vormde metalen steunring voor de klepveer. 8400978