NL8201662A - Kuilvoersnijder. - Google Patents

Kuilvoersnijder. Download PDF

Info

Publication number
NL8201662A
NL8201662A NL8201662A NL8201662A NL8201662A NL 8201662 A NL8201662 A NL 8201662A NL 8201662 A NL8201662 A NL 8201662A NL 8201662 A NL8201662 A NL 8201662A NL 8201662 A NL8201662 A NL 8201662A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cutting
cylinder
silage cutter
cutter according
silage
Prior art date
Application number
NL8201662A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8201662A priority Critical patent/NL8201662A/nl
Priority to EP19830200577 priority patent/EP0092880B1/en
Priority to GB08310830A priority patent/GB2118830B/en
Priority to DK176383A priority patent/DK176383A/da
Priority to DE19833314459 priority patent/DE3314459C2/de
Priority to FR8306637A priority patent/FR2525430B1/fr
Priority to AT0148183A priority patent/AT388642B/de
Publication of NL8201662A publication Critical patent/NL8201662A/nl
Priority to GB08514386A priority patent/GB2160089B/en
Priority to GB08514387A priority patent/GB2158343B/en
Priority to FR8602004A priority patent/FR2576174A1/fr
Priority to FR8602003A priority patent/FR2576173B1/fr

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F25/00Storing agricultural or horticultural produce; Hanging-up harvested fruit
    • A01F25/16Arrangements in forage silos
    • A01F25/20Unloading arrangements
    • A01F25/2027Unloading arrangements for trench silos
    • A01F25/2036Cutting or handling arrangements for silage blocks

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Details Of Cutting Devices (AREA)
  • Lifting Devices For Agricultural Implements (AREA)
  • Threshing Machine Elements (AREA)
  • Branching, Merging, And Special Transfer Between Conveyors (AREA)
  • Auxiliary Devices For And Details Of Packaging Control (AREA)
  • Mechanical Treatment Of Semiconductor (AREA)
  • Transition And Organic Metals Composition Catalysts For Addition Polymerization (AREA)
  • Feeding And Watering For Cattle Raising And Animal Husbandry (AREA)
  • Shearing Machines (AREA)
  • Crushing And Pulverization Processes (AREA)

Description

v' C. van der Lely N.V., Maasland, "Kuilvoersni jder"
De uitvinding heeft betrekking op een kuilvoersnijder met ten minste één op en neer beweegbaar snijorgaan dat met behulp van verplaatsingsmiddelen op verschillende plaat-^ sen langs de omtrek van een uit te snijden kuilvoerblok 5 brengbaar is.
Bekende kuilvoersnijders van deze soort bezitten een in bovenaanzicht veelal U-vormige geleiding waarlangs een sni j-orgaan beweegbaar is. Bij als van een nagenoeg horizontale snijkant voorzien mes uitgevoerd snijorgaan.wordt iedere 10 neer- resp. opwaartse snijslag van een het mes aandrijvende hydraulische cylinder afzonderlijk door een bedieningsper-soon in gang gezet. De hierna volgende verplaatsing van het mes langs de geleiding moet vervolgens met de hand worden ingesteld, waarbij er nauwkeurig op moet worden gelet dat 15 een volgende snede van het mes de vorige snede enigszins overlapt teneinde ongewenste aanhechtingen van het uit te snijden blok aan het overige kuilvoer te voorkomen. Deze handelingen zijn tijdrovend en kunnen tot vergissingen leiden.
* r.'· 20 Teneinde deze bezwaren op te heffen zijn volgens de uitvinding middelen aanwezig met behulp waarvan de snij bewegingen en de verplaatsingen van het snij orgaan elkaar automatisch opvolgen.
Een ander bezwaar van bekende kuilvoersnijders is 25 het feit dat een uitgesneden blok later in kleine stukken moet worden verdeeld om het kuilvoer door het vee te kunnen laten consumeren. Dit verdelen wordt of met de hand verricht of met behulp van afzonderlijk aan te schaffen verdeelappa-ratuur.
30 Volgens een ander aspect van de uitvinding zijn mid delen aanwezig met behulp waarvan niet alleen langs de omtrek van een blok met voor de kuilvoersni jder maximale afmetingen kan worden gesneden, maar ook binnen deze omtrek zodat een verdeling achteraf in kleine stukken kan worden 35 vermeden. Ook kunnen, indien wenselijk, alleen één of meer kleine blokken worden gesneden zonder dat een restant van 8201662 ν - 2 - Λ Α een voor direct gebruik te groot blok aan de invloed van de buitenlucht wordt blootgesteld.
Ten gevolge van de mogelijkheid van het automatisch uitsnijden van een kuilvoerblok met behulp van een mes is 5 het tevens mogelijk geworden om op grotere hoogte, dus bui-ten het oogbereik van de bedieningspersoon, een blok uit een hoge voerkuil te snijden.
De uitvinding zal worden uiteengezet aan de hand van de volgende figuren.
10 Figuur 1 is een bovenaanzicht van een eerste uitvoe ringsvorm van een kuilvoersni jder volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een zijaanzicht van een bovenste deel van de kuilvoersni jder volgens fig. 1 volgens de lijnen II -II in fig. 1.'
15 Figuur 3 is een doorsnede volgens de lijnen III - III
in fig. 2.
Figuur 4 is een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een hydraulisch schema dat toepasbaar is bij de kuilvoersnijder volgens de voorgaande figuren.
20 Figuur 5 is een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een •hydraulisch schema.
Figuur 6 is een derde uitvoeringsvorm van een hydraulisch schema. '
Figuur 7 is een vierde uitvoeringsvorm van een hy- 25 draulisch schema.
Figuur 8 is een vijfde uitvoeringsvorm van een hydraulisch schema.
Figuur 9 is een schematisch bovenaanzicht van het te snijden kuilvoerblok met aanduiding van opeenvolgende 30 standen van een snijorgaan waarbij ter verduidelijking twee opeenvolgende snij standen in buitenwaartse richting onderling iets verschoven zijn getekend.
Figuur 10 is een bovenaanzicht van een kuilvoersnij-der volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding.
35 Figuur 11 is een zijaanzicht volgens de pijl XI in fig. 10.
Figuur 12 is een zijaanzicht van een bovenste gedeel- 8201662
V
- 3 - ·*· ·> Λ te van de kuilvoersnijder volgens de figuren 10 en 11 op vergrote schaal.
Figuur 13 is een bovenaanzicht volgens de pijl XIII in fig. 12.
5 Figuur 14 is. een doorsnede volgens de lijnen XIV - w XIV in fig. 12.
Figuur 15 is een doorsnede volgens de lijnen XV - XV in fig. 14.
Figuur 16 is een doorsnede volgens de lijnen XVI -10 XVI in fig. 14.
Figuur 17 is een electronisch schema behorende bij hetiweede uitvoeringsvoorbeeld.
Figuur 18 is enerzijds een schematisch bovenaanzicht van het te snijden kuilvoerblok met aanduiding van de moge-15 lijke standen van het snijorgaan en anderzijds een schematisch bovenaanzicht van een bedieningskastje voor de kuil-voersnijder volgens het tweede uitvoeringsvoorbeeld ten dienste van de bedieningspersoon.
De kuilvoersnijder volgens het eerste uitvoerings-20 voorbeeld (fig. 1) omvat een zich ongeveer vertikaal uit- " strekkend raamvormig gesteldeel 1, een geleidihgsbalk 2 voor een langs deze geleidingsbalk verplaatsbaar snijelement 3 dat een snijorgaan 4 (in de vorm van een mes) omvat. Het raamvormige gestalde el 1 strekt zich evenwijdig aan een op-25 waarts gericht vlak uit terwijl de geleidingsbalk 2 evenwijdig aan een vlak is gelegen dat loodrecht staat op het opwaarts gerichte vlak.
Gezien in de richting A omvat het raamvormige gesteldeel 1 twee op afstand van elkaar gelegen, onderling even-30 wijdige en opwaarts gerichte balken 5 die onderling zijn verbonden door een tweetal op afstand van elkaar gelegen, onderling evenwijdige en ongeveer horizontaal gerichte verbindings-balken 6, zodanig dat gezien in de genoemde richting, een star raamwerk van rechthoekige vorm ontstaat. ÏTabij de 35 onderste uiteinden van de balken 5» die evenals de verbin-dingsbalken 6 bij voorkeur kokervormig zijn uitgevoerd, zijn aankoppelpunten 7 aangebracht ter bevestiging van de kuil- 8201662 - 4 - voersnijder aan onderste hefarmen 8 van een trekker waaraan de kuilvoersnijder bevestigbaar is. In'het midden van de lengte van de bovenste verbindingsbaik 6 is een aankoppel-- punt 9 aangebracht ter bevestiging van de kuilvoersni3der 5 aan de bovenste arm van een driepuntshefinrichting van de ' genoemde trekker. Het bovenste aankoppelpunt 9 is gelegen nabij een verticaal symmetrievlak 11 ten opzichte waarvan de kuilvoersnijder nagenoeg symmetrisch is uitgevoerd en dat tevens samenvalt met het verticale symmetrievlak van 10 de trekker.
Het raamwerk 5» 6 is door middel van aan de balken 5 bevestigde steunen 12 verbonden met een tweede raamwerk dat wordt gevormd door zich evenwijdig aan de balken 5 uitstrekkende en op korte afstand daarvan gelegen koker-15 vormige balken 13, die onderling verbonden zijn door middel van op afstand van elkaar gelegen onderling evenwijdige en horizontale verbindingsbalken 14 die, gezien in de richting A, tezamen met de balken 13 eveneens een star rechthoekig raamwerk vormen. Het verbindingspunt van elke 20 balk 13 met de onderste verbindingsbaik 14 is ter plaatse van het onderste uiteinde van de balk 13 star verbonden met het onderste uiteinde van de nabij gelegen balk" 5 door middel van een steun die analoog aan de steun 12 is aangebracht. De verbindingbalken 14 zijn echter tot buiten de 25 balken 13 verlengd tot op een afstand vanaf het symmetrie-vlak 11 die groter is dan de afstand tussen het symmetrie-vlak en de aan dezelfde zijde ervan gelegen balk 5» bij voorkeur zodanig dat de totale lengte van elke verbindingsbaik 14 overeenstemt met de spoorbreedte van de trekker of 30 groter. De genoemde delen 5» 6 en 12, 13» 14 vormen in hoofdzaak het raamvoimige gesteldeël 1. Aan de onderste verbindingsbaik 14 zijn over zijn gehele lengte onderling evenwijdige, zich vanaf de onderste verbindingsbaik 14 in de richting A uitstrekkende staafvormige vorktanden aan-35 gebracht, die zich in bovenaanzicht tot onder het buitenste deel van de geleidingsbalk 2 uitstrekken en die analoog aan de vorktanden 143 volgens de figuren 10 en 11 van het tweede uitvoeringsvoorbeeld zijn gevormd. Deze vorktanden 8201662 5 - zijn duidelijkheidshalve in fig. 1 weggelaten.
De geleidingshalk 2 heeft, gezien in het bovenaanzicht volgens fig. 1, de vorm van een U waarbij de balk 2 ' op korte afstand vanaf de beide vrije uiteinden van de 5 benen van de U star is bevestigd aan de uiteinden van de bovenste verbindingsbalk 14·
Een doorsnede van de geleidingsbalk 2 komt in fig· 3 voor. Deze geleidingsbalk bezit een buitenwand omvattende en horizontaal opgestelde lijfplaat 15 verbonden 10 met opstaande benen 16, die langs hun bovenranden zijn omgezet in de vorm van naar elkaar toegekeerde flenzen 17 waarvan de naar elkaar toegekeerde einden op afstand van elkaar zijn gelegen. Ongeveer ter halve hoogte tussen de lijfplaat 15 en de flenzen 17 is een tussenschot 18 star 15 tussen de beide lijfplaten 16 bevestigd, zodat de geleidingsbalk 2 een torsiestijf gedeelte 15, 16, 18 omvat.
De in fig. 3 zichtbare doorsnede zet zich over de gehele lengte van de geleidingsbalk 2 voort. ' De beide benen van de U-vormige geleidingsbalk 2 zetten zich tot voorbij het 20 nabijgelegen einde van de bovenste verbindingsbalk 14 voort tot, gerekend in de richting van de. trekker, op korte afstand achter de verbindingsbalk 14 en eindigen ongeveer
> V
in het verlengde van de bovenste verbindingsbalk 6.
Het snij element 3 (fig. 2 en 3) omvat een ongeveer 25 vertikaal opgestelde hydraulische cylinder 19 ( in het vervolg snij cylinder genoemd) aan wélks in neerwaartse richting uitstekende zuigerstang het snij orgaan 4 in de vorm van een mes is bevestigd, een ongeveer horizontaal opgestelde hydraulische cylinder 20 (in het vervolg ver-30 plaatsingscylinder genoemd), een aan het uiteinde van zijn zuiger^ang bevestigd geleidings- en palelement 21 en tevens een de cylinders 19 en 20 en het snij orgaan 4 dragende wagen 22.
De wagen 22 is in hoofdzaak symmetrisch gevormd ten 35 opzichte van een vertikaal symmetrievlak 23 dat tevens het symmetrievlak vormt van de geleidingsbalk 2 ter plaatse.
De wagen 22 omvat een bovenste steunplaat 24, die boven de bovenzijde van de geleidingsbalk 2 is gelegen, en een onderste steunplaat 25, die onder de onderzijde van de 8201662 - 6 - geleidingsbalk 2 is opgesteld. De steunplaten 24 en 25 zijn in bovenaanzicht ongeveer rechthoekig van vorm, onderling evenwijdig en evenwijdig aan het vlak gericht waaraan de . steunbalk 2 evenwijdig is. De steunplaten 24 en 25 zijn 5 onderling star verbonden door een viertal ongeveer verti-’Λ'v kale assen die paarsgewijs aan weerszijden van de geleidingsbalk 2 zijn gelegen. De beide aan de buitenzijde van de geleidingsbalk 2 gelegen onderling evenwijdige en op afstand van elkaar opgestelde assen zijn in fig. 2 met de 10 verwi jzingscijfers 26 en 27 aangegeven. De aan de binnenzijde van de geleidingsbalk 2 gelegen assen, waarvan er in fig. 3 één zichtbaar is, zijn met het verwijzingscijfer 28 aangegeven. Om elk der assen 26 - 28 is een rol 29 vrij draaibaar aangebracht, die tussen de steunplaten 24 en 25 15 is gelegen. Elke rol 29 bezit een cylindrisch gedeelte dat tegen het buitenvlak van een lijfplaat 16 kan afrollen.
Dit cylindrische deel wordt aan weerszijden begrensd door flenzen 30 en 31, die op afstand van elkaar zijn gelegen en waarvan een deel van de naar elkaar toegekserde opper-20 vlakken afrolin tegen respectievelijk het bovenvlak van een flens 17 en het ondervlak van de lijfplaat 15· Door middel van de vertikale rollen 29 is de wagen £2 derhalve verplaatsbaar langs de geleidingsbalk 2 en is in staat om, doordat de rollen gezien in fig. 2, op afstand van elkaar 25 zijn geplaatst, om de bochten van de geleidingsbalk· 2 te volgen.
De ongeveer vertikaal opgestelde snijcylinder 19 is aan de buitenzijde van de geleidingsbalk 2 aan de wagen 22 bevestigd en wordt gedragen door de overeenkomstige bui-30 tenranden van de steunplaten 24 en 25· De onderzijde van de dubbelwerkende snijcylinder 19 ligt ongeveer ter hoogte van de onderste steunplaat 25.
In het midden van de rechthoekige bovenste steunplaat 24 is een ongeveer vertikale zwenkas 32 aangebracht 35 waarvan de hartlijn in het symmetrievlak 23 is gelegen.
Om de zwenkas 32 is de ongeveer horizontale verplaatsings-cylinder 20 vrij verzwenkbaar ten opzichte van de wagen 22.
In de in de figuren 1-3 getekende stand van het snijelement 3 ten opzichte van de geleidingsbalk 2, namelijk op 8201662 \ - 7 - een van de benen yan deze geleidingsbalk, strekt de lengterichting van de verplaatsingscylinder 20 zich ongeveer evenwijdig aan de lengterichting van het betreffende been van * ' de geleidingsbalk uit, maar bij het doorlopen van de boch-5 ten in de geleidingsbalk 2 kan de verplaatsingscylinder ^ zich ten opzichte van de wagen 22 om de zwenkas 32 vrij instellen. Deze instelling wordt bepaald door het gelei-dings- en palelement 21 dat aan het vrije uiteinde van de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 is bevestigd.
10 De zuigerstang 33 van de verplaatsingscylinder 20 treedt, gezien in de stand volgens fig. 1, aan die zijde van de verplaatsingscylinder 20 uit die van de verbindingsbalk 14 is afgelegen. De zwenkas 32 is in verband met het doorlopen van de bochten in de geleidingsbalk 2 tussen de einden van 15 de verplaatsingscylinder 20 aan deze cylinder bevestigd; in het uitvoeringsvoorbeeld is de zwenkas 32 ongeveer halverwege de lengte van de cylinder 20 aangebracht.
Aan het vrije uiteinde van de zuigerstan 33 (fig. 2) is een steun 34 aangebracht, die een, gezien in 20 fig. 2 S-vormige drager 35 draagt, waarvan het ondereinde horizontaal en op korte afstand boven de bovenzijde van de ' verbindingsbalk 2 is gelegen. Dit einde draagir'een ongeveer vertikale as 36 waarom een van flenzen 37 voorziene rol 38 draaibaar is. De rol 38 .loopt tussen de naar elkaar toe-» 25 gekeerde flenzen 17 van de geleidingsbalk 2, terwijl de bovenste flens 37 van de rol op het bovenvlak van de flenzen 17 draagt en de onderste flens 37 tegen de ondervlakken van de flenzen 17 draagt (figuren 2 en 3)· De rol 38 vormt een stuurrol voor de verplaatsingscylinder 20.
30 Het bovenste einde van de drager 35 is eveneens horizontaal af gebogen en ligt boven de zuigerstang 33. Op korte afstand van de steun 34 is een pal 39 om een horizontale, dwars op de zuigerstang 33 gerichte as 40 vrij ver-zwehkbaar. De pal 39 is blokvormig en omvat een ruime boring 35 voor de zuigerstang 33· De pal 39 is aan zijn bovenste en onderste uiteinde voorzien van staafvormige en vertikaal gerichte uitsteeksels 41 resp. 42. Op het bovenste afgebogen deel van de drager 35 is een houder 42A bevestigd, waarin 8201662 \ - 8 - twee staafvoimige, verticaal gerichte aanslagen 43 en 44 (fig. 2) beperkt verschuifbaar zijn. In de in fig. 2 getekende stand bevindt de aanslag 43 zich in een bovenste stand, waarbij het onderste uiteinde ervan zich hoger dan het bo-5 venste uiteinde van het uitsteeksel 41 van de pal 39 be-vindt, terwijl de aanslag 44 zich in een onderste stand bevindt, waarbij zijn onderzijde zich lager dan de bovenzijde van het uitsteeksel 41 bevindt. De beide aanslagen 43 en 44 zijn door middel van Bowden-kabels 45 in hun bo-10 venste, respectievelijk onderste stand brengbaar waarbij een der aanslagen steeds in een bovenste en de andere in zijn onderste stand dient te zijn opgesteld. De Bowden-kabels 45 zijn vanuit de trekkercabine bedienbaar. De onderzijde van het onderste uitsteeksel 42 van de pal 39 15 steekt in de in fig. 2 getekende, werkzame stand tussen de naar elkaar toegekeerde flenzen 17 van de geleidings-balk 2 door tot op korte afstand boven het tussenschot 18 van de geleidingsbalk 2. Op de bovenzijde van het tussenschot 18 zijn op bepaalde afstanden paren aanslagen 46» 20 47 aangebracht, die een zodanige tussenruimte bezitten dat het uitsteeksel 42 zich verzwehkend om de zwenkas 40 tussen deze beide aanslagen kan bewegen. Daartoe bezit"elk der aanslagen 46 en 47 aan zijn van de andere aanslag afgekeerde zijde een in de lengterichting van de geleidingsbalk 2 schuin 25 Opwaarts verlopend begrenzingsvlak ter geleiding van het onderste uiteinde van het uitsteeksel 42. De paren aanslagen 46, 47 zijn gerekend langs de lengteafmeting van de geleidingsbalk 2 op onderlinge afstanden aangebracht, die bepalend zijn voor de grootte van de verplaatsing van het snij-30 element 3 en in het bijzonder voor de verplaatsing van het mes 4 langs de geleidingsbalk 2.
Zoals in het bijzonder uit fig. 3 blijkt is nabij het vertikale symmetrievlak 23 in de onderste steunplaat 25 een tapgat aangebracht waarin een stelschroef 48 verplaats-35 baar is die samenwerkt met een tussen de steunplaat 25 en de lijfplaat 15 gelegen wrijvingsorgaan in de vomn van een remblokje 49 dat bijvoorbeeld kan bestaan uit een blokje remvoeringsmateriaal of slijtvast nylon. Het blokje 49 8201662 \ > · y - 9 - wordt tegen verschuiving ten opzichte van de steunplaat 25 geborgd door een in fig. 3 zichtbare, het blokje omringende ' en op de steunplaat 25 bevestigde houder. Door middel van de stelschroef 48 kan het blokje met enige (relatief geringe) 5 kracht tegen de onderzijde van de geleidingsbalk 2 worden ^ gedrukt. Indien gewenst kunnen twee van dergelijke afzonderlijke aandrukbare remblokjes worden aangebracht.
In verband met het feit dat de snij cylinder 19 ver-tikale krachten op de geleidingsbalk 2 overdraagt aan de 10 buitenzijde van de balk 2, is de geleidingsbalk 2 torsie-stijf uitgevoerd en vormen de steunplaten 24 en 25 samen met de assen 26 - 28 een star geheel, terwijl dit starre stel van de wagen 2-2 eveneens star met de snij cylinder 19 is verbonden. Het moment dat door de snijkracht van het mes op 15 de geleidingsbalk 2 wordt uitgeoefend, wordt door middel van de rollen 29 en de flenzen 30 en 31 op de balk 2 doorgeleid.
De automatische afloop van de samenwerking tussen de snijcylinder 19 en de verplaatsingscylinder 20, welke 20 afloop op hydraulische wijze wordt bewerkstelligd, wordt hierna aan de hand van de figuren 4-8 afzonderlijk uiteengezet. De mechanische werking wordt aan de hand van het in het voorgaande beschrevene allereerst als volgt uiteengezet.
25 In de in fig. 1 getekende stand van het snij element die overeenkomt met de stand aangeduid met het cijfer 1 in fig. 9, wordt het snij orgaan 4 dat de vorm heeft van een mes met een in hoofdzaak horizontale snijkant, door de dub-belwerkende hydraulische snijcylinder 19 neerwaarts-bewogen 30 in het kuilvoer. De afmetingen van de kuilvoersnijder zijn zodanig dat het mes 4 zich in de bovenste getekende stand boven het bovenoppervlak van het kuilvoer bevindt. Na het aanbrengen van een snede door het kuilvoer tot in een vlak ongeveer ter hoogte van de vorktanden die aan de onderste 35 verbindingsbalk 14 zijn bevestigd, wordt het mes 4 door de cylinder opwaarts bewogen tot in de in de figuren 2 en 3 getekende stand. Direct hierop aansluitend wordt de dubbelwerkende hydraulische verplaatsingscylinder 20 bekrachtigd, waardoor de zuigerstang 33 zich buitenwaarts 8201662 \ • * -10- beweegt, waarbij de zuigerstang en tevens de om de zwenkas 32 verzwenkbare verplaatsingscylinder zelf worden geleid door de rol 38 die tussen de flenzen 17 van de geleidings-balk 2 loopt. De flenzen 37 van de rol 38 dragen daarbij 5 zorg voor de geleiding in verticale richting zodat de ver-plaatsingscylinder 20 evenwijdig blijft aan het vlak waaraan de geleidingsbalk 2 evenwijdig ligt. Indien de zuigerstang 33 bijna geheel is uitgetreden, glijdt het onderste uitsteeksel 42 van de pal 39 langs de aanslag 47 omhoog 10: en valt in de ruimte tussen de aanslagen 46 en 47 (fig. 2) daarbij verzwenkend om de zwenkas 40. De aanslag 44 is hierbij in zijn onderste en de aanslag 43 in zijn bovenste stand, ingesteld door de bedieningspersoon die zich in de trekkercabine bevindt. In de in fig. 2 getekende stand 15 waarin het bovenste uitsteeksel 41 tegen de aanslag 44 en het onderste uitsteeksel 42 tegen de aanslag 47 is gelegen, is de zuigerstang 33 ongeveer geheel uitgetreden. Tijdens het uittreden van de zuigerstang 33 zal enige relatief geringe wrijving ontstaan die door de rol 38 en 20 de pal 39 wordt ondervonden. Teneinde te voorkomen dat deze geringe wrijvingskracht de wagen 22 met snijcylinder 19 en verplaatsingscyldnder 20 in een richting-zou doen bewegen die tegengesteld is aan de beoogde verplaatsings-richting (richting B in fig. 2) wordt het remblokje 49, 25 ingesteld door de stelschroef 48, in lichte mate tegen de onderzijde van de geleidingsbalk 2 gedrukt. Direct nadat de pal 39 op de hiervoor beschreven wijze de in fig. 2 getekende stand heeft bereikt (waarbij de zuigerstang 33 het einde van zijn slag heeft bereikt), wordt de zuigerstang 30 33 inwaarts in de verplaatsingscylinder 20 gedrukt. Aange zien het uiteinde van de zuigerstang 33 ten opzichte van de geleidingsbalk 2 is 'gefixeerd doordat de pal 39 zowel tegen de aanslag 44 als tegen de aanslag 47 aanligt, wordt de wagen 22 samen met de snijcylinder 19 zelf en het snij-35 orgaan 4 in de richting B getrokken totdat de zuigerstang zijn inwaartse slag heeft volbracht. In deze stand ligt de pal 39 op geringe afstand van het naar de pal toegekeerde einde van de veiplsatsingaylinder 20. Hierop aansluitend wordt opnieuw de zuigerstang van de aan de wagen 22 beves- 8201662 \ - 11 - tigde snijcylinder 19 buitenwaarts en derhalve neerwaarts bewogen waarbij het mes 4 in het kuilvoer dringt en een snede bewerkstelligt die aansluit aan de vorige snede. Deze stand is in fig. 9 met het cijfer 2 aangeduid waarbij op-5 nieuw wordt opgemerkt dat het lijnstuk dat schematisch het ^ mes 4 aanduidt in fig. 9 iets versprongen ten opzichte van het lijnstuk 1 is getekend (dat de eerste snede aangeeft) teneinde de figuur te verduidelijken. Dit geldt tevens voor alle overige in fig. 9 schematisch aangeduide standen. Op-10 gemerkt wordt dat het wenselijk is dat de achtereenvolgende sneden die door het mes worden aangebracht elkaar enigszins overlappen teneinde uit te sluiten dat delen van de losgesneden omtrek van het kuilvoerblok nog op ongewenste wijze zouden samenhangen en het wegrijden van het op de 15 vorktanden steunende blok zou belemmeren. De juiste grootte van de verplaatsing van het snij element 3 in de richting B (rekening houdend met de genoemde overlapping) wordt door de onderlinge afstand van de paren aanslagen 46, 47 vastgelegd.
20 Nadat de tweede snede is aangebracht en de zuiger- stang van de snijcylinder 19 geheel inwaarts is verplaatst en waarbij het mes zich weer geheel boven het kuilvoer-oppervlak bevindt, wordt de verplaatsingscylinder 20 opnieuw bekrachtigd waardoor de zuigerstang 33 weer uittreedt, 25 geleid door de rol 38. De pal 39 zwenkt hierbij weer om de zwenkas 40 indien het uitsteeksel 42 over de aanslag 46 glijdt waarbij het uitsteeksel 41 juist onder de zich in zijn bovenste stand bevindende aanslag 43 door kan bewegen. Hierna wordt de procedure herhaald steeds gebruik makend van 30 volgende paren aanslagen 46 en 47 die in de lengterichting van de balk 2 op het tussenschot 18 zijn aangebracht.
Indien een bocht in de geleidingsbalk 2 wordt genaderd, zal de geleidingsrol 38 de kromming van de opening tussen de flenzen 17 volgen waardoor de verplaatsings-' 35 cylinder 20 om de zwenkas 32 ten opzichte van de wagen 22 verzwehkt. Aangezien de wagen 22 zich dan nog in het rechte gedeelte van de geleidingsbalk 22 vóór de bocht bevindt (bijvoorbeeld de stand 3 in fig. 9) bevindt hetmes 4 zich dan nog steeds in een stand die in bovenaanzicht evenwijdig 8201662
V
• V
- 12 - aan het bewuste rechte gedeelte van de geleidingsbalk 2 is gericht hoewel de verplaatsingscylinder 20 in bovenaanzicht reeds schuin ten opzichte van dit rechte gedeelte is gericht.
• Aanslagen 46 en 47 kunnen zich uiteraard ook in een bocht 5 van de geleidingsbalk 2 bevinden, ' De afstanden tussen de paren aanslagen 46 en 47 komen overeen met de slag van de verplaatsingscylinder 20 gerekend volgens een rechte lijn tussen het bedoelde paar aanslagen en de cylinder zelf; deze laatste is al of niet 10 schuin ten opzichte van een recht gedeelte van de balk 2 opgesteld, afhankelijk van de nabijheid van een bocht of niet,
In verband met de genoemde gewenstheid van overlap van de sneden van het mes 4, ook in verband met de overlap 15 tussen de sneden genummerd 3 en 4 respectievelijk 9 en 10 in fig. 9, kan de in horizontale richting gemeten lengte van het mes 4 die van de slag van de verplaatsingscylinder 20 overtreffen.
Aangezien in de stand 12 (fig. 9) het geleidings-20 en palelement 21 voor het nabijgelegen uiteinde van de verplaatsingscylinder 20 zelf uitsteekt, is de geleidingsbalk op deze plaats tot voorbij het nabijgelegen eincLe van de verbindingsbalk 14 verlengd.
Indien de automatische opeenvolging van snijbewe-25 ging en vexplaatsingsbeweging in de stand 12 volgens fig. 9 is gestopt kan het gehele snijelement 3 zich op dezelfde wijze terugbewegen waarbij, daar het blok reeds gesneden is, alleen de verplaatsingscylinder 20 opeenvolgende uit- en ingaande bewegingen maakt totdat het gehele snijelement 3 30 weer in de stand 1 volgens fig. 9 is teruggekeerd, maar tevens kan vanaf de stand 12 ook zoals hiervoor is aangeduid een opeenvolging van snij- en verplaatsingsbewegingen worden uitgevoerd zodat het mogelijk is om een kuilvoerblok ook vanaf de stand 12 (fig. 9) in de richting van de stand 1 35 uit te snijden.
Alvorens de teruggaande beweging aan te vangen brengt de bedieningspersoon door middel van de Bowden-kabels 45 de aanslag 43 (fig. 2) in zijn onderste stand en de aan- 8201662
V
> a -13-- slag 44 in zijn bovenste stand. Indien de zuigerstang 43 nu uittreedt kan de pal 39 zich. tegen de ter plaatse aanwezige aanslag 46 afzetten, daar de pal beweging om de zwenkas 40 . wordt beperkt doordat het uitsteeksel 41 tegen de aanslag 5 43 gaat aanliggen. Tengevolge van het uittreden van de zui- —gerstang 33 beweegt de wagen 22 samen met de snij cylinder 19 en het zich in zijn bovenste stand 4 bevindende mes in een richting van de aanslag 46 hf totdat de zuigerstang 33 zijn uitwaartse slag heeft volbracht. Direct hierop aansluitend 10 wordt de zuigerstang 33 ingetrokken waarbij de pal 39, kantelend om de zwenkas 40 over de aanslag 47 kan zwenken aangezien de aanslag 44 zich in zijn bovenste stand bevindt. Enige hierbij Optredende wrijving wordt door het remblokje 49 op de geleidingsbalk '2 af gezet. Nadat de zuigerstang 33 15 zijn meest inwaartse stand heeft bereikt, is het uitsteeksel 42 weer tussen de beide volgende aanslagen 46 en 47 gelegen waarna de procedure zich herhaalt totdat het snijelement 3 zich in de stand 1 bevindt. Deze teruggaande beweging van het snij element 3 naar zijn beginstand kan uiteraard ook 20 plaatsvinden terwijl de trekker met kuilvoersnijder en losgesneden kuilvoerblok naar de plaats gereden wordt waar het kuilvoerblok dient»te worden neergezet zodat voor de teruggaande beweging van het snijelement geen tijdverlies optreedt.
25 De stand van het mes 4 ten opzichte van de snij- cylinder 19 en derhalve ten opzichte van de wagen 22 is gefixeerd door een voorziening die aan de hand van fig. 15 van het volgende uitvoeringsvoorbeeld wordt beschreven.
De automatische opeenvolging van de slag van de 30 snij cylinder en de slag van de verplaatsingscylinder waarvan de mechanische werking in het voorgaande is verklaard, is - in een eerste uitvoeringsvoorbeeld - als hydraulisch schema in fig. 4 aangeduid. De in de hydraulische schema*s voorkomende schuiven, kleppen en electrische kontakten zijn 35 in de figuren 1-3 duidelijkheidshalve weggelaten; deze maken deel uit van het snijelement 3-
In fig. 4 is de zuigerstang van de snijcylinder 19 aan zijn uiteinde voorzien van een nok 50 die samenwerkt met de rolbediening van een veerbelaste 2-2 schuif 51» 8201662 t , *r - 14 - ' waarvan de aansluiting (verwijzingscijfer 52) verbonden is met bet hydraulisch circuit van de trekker. Op geheel analoge wijze is de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 voorzien van een nok 53» die samenwerkt met de rolbedie-5 ning van een veerbelaste 2-2 schuif 54 waarvan de aan-' ^ sluiting 55 eveneens verbonden is met het hydraulisch circuit van de trekker. De schuif 54 is door middel van een leiding 56 verbonden met een gestuurde 4-2 schuif 57 waarvan een der uitgangen via een leiding 58 verbonden is 10 met een ingang van een drukknop-bediende, handbediende (Bowden-kabel) of electrisch bediende 4-2 schuif 59 en verder via een leiding 60 met de bovenste aansluiting van de snijcylinder 19» <iie correspondeert met de cylinder-ruimte, die van de de zuigerstang omgevende ruimte in de 15 cylinder is afgekeerd.
De leiding 60 is afgetakt naar een volgordeklep 61 die onder (boven het normale drukbereik uitgaande) druk via een stuurleiding 62 ^stuurbaar is. De volgordeklep 61 kan de stuurdruk doorschakelen naar de schuiven 57 en 59 20 over een stuurleiding 63 alsmede naar een gestuurde 4-2 schuif 64 die de verplaatsingscylinder 20 stuurt. Een ingang van de schuif 64 is over een werkdrukleiding 65 gekoppeld met een uitgang van de 2 - 2 schuif 51 en uitgangen van de schuif zijn over werkdrukleidingen 66 en 67 verbonden met 25 de ruimten van de verplaatsingscylinder 20 aan weerszijden van de zuiger. Tenslotte is een veerbelaste rolbediende 3-2 schuif 68 aangebracht, die bediend wordt door de nok 53 van de verplaatsingscylinder 20 indien de zuigerstang van deze cylinder nagenoeg of geheel uitgetreden is. Een 30 uitgang van de cylinder 68 is verbonden met de stuurleiding 69 die enerzijds ter stirring van de schuif 64 en anderzijds ter sturing van de schuif 57 dient in de zin zoals in fig.
4 is aangegeven. De stuurdruk in de leiding 69 kan in een bediende stand van de schuif 68 optreden via een ingang 68A 35 die is aangesloten op het hydraulische circuit van de trekker. Verdere details van de hydraulische inrichting volgens fig. 4 zoals bijvoorbeeld de schakelmogelijkheden van de schuiven, afgestopte ingangen en afvoerleidingen naar de voorraadtarik voor hydraulische vloeistof zijn aan de genor- 8201662 *· - 15 - maliseerde aanduidingen volgens fig. 4 te ontnemen.
Indien hydraulische druk op de ingangen 52, 55, 68A wordt aangebracht (bijvoorbeeld door middel van bediening van een zich in de bestuurdo^scabine bevindende kraan) zal 5 de werkdruk vanaf de aansluiting 55 door de schuif 54 en de '·-*> leiding 56, de schuiven 57 en 59 zich voortzetten over de leiding 60 naar de bovenste aansluiting van de snijcylinder 19, waardoor de zuigerstang van deze cylinder 19 zal gaan uittreden. De hydraulische druk op de ingang 52 zal zich 10 via de schuif 51, de leiding 65, de schuif 64 en de leiding 67 voortzetten in de cylinder 20 op zodanige wijze dat de zuiger van de cylinder 20 binnenwaarts wordt belast zodat zijn zuigerstang in rust blijft en de schuif 54 in de getekende stand blijft staan. De hydraulische druk op de aan-15 sluiting 68A van de schuif 68 belast in de getekende stand van de schuif 68 een afgestopte ingang ervan. De hydraulische druk in de leiding 60 is te gering om via de leiding 62 de volgordeklep 61 te verschuiven. Indien de zuigerstang van de snijcylinder 19 uittreedt komt de schuif 51 onder 20 veerdruk in de stand waarbij de druk in de leiding 65 wegvalt zodat de hydraulische cylinder 20 (leiding 67) drukloos -wordt. Indien de zuigerstang van de snij cylinder 19 bijna geheel uitgetreden is, zal de druk op de bijbehorende zuiger die via de leiding 60 wordt ingevoerd oplopen indien de zui-25 ger zijn uiterste stand heeft bereikt en nabij de uittrede-opening van de zuigerstang tegen de eindwand van de cylinder gaat aanliggen. Via de aansluitng 55 en de leiding 56 toegevoerde druk zal boven de normale werkdruk uitstijgen waardoor via de stuurleiding 62 de volgordeklep 61 wordt 30 omgezet en de veihoogde stuurdruk de stuurleidingen 63 belast. Deze stuurdruk brengt de schuiven 57 en 64 in de andere stand zodat de nog steeds aanwezige druk in de leiding 56 nu via de leiding 70 de zuiger van de snijcylinder 19 in omgekeerde richting belast, zodat de zuigerstang en het 35 mes 4 worden ingetrokken onder normale werkdruk. Indien de \ nok 50 de schuif 51 bedient, komt de werkdruk vanaf de aansluiting 52 en de leiding 65 over de schuif 64 die, zoals is vermeld, inmiddels versteld is, over de leiding 66 onder de zuiger van de verplaatsingscylinder 20 zodat de zuigerstang 8201662 - 16 - van de cylinder 20 uittreedt. Doordat de nok 53 de rolbe-diening van de schuif 54 verlaat valt ten gevolge van de verstelling van de schuif 54 de druk in de leiding 56 en • daarmee in de snij cylinder 19 weg zodat de zuigerstang van 5 de cylinder 19 blijft staan in zijn bovenste stand. Indien "" de nok 53 van de verplaatsingscylinder 20 zijn meest buitenwaartse stand bereikt wordt door middel van de rolbediening van de schuif 68 de hydraulische druk vanaf de aansluiting 68A toegelaten in de stuurleiding 69 zodat de beiden schui-10 ven 57 en 54 opnieuw worden versteld. De nog steeds aanwezige werkdruk in de leiding 65 komt via de leiding 67 in de de zuigerstang van de cylinder 20 omgevende ruimte, zodat de zuigerstang 20 zich weer inwaarts beweegt. De schuif 54 is in dit stadium nog steeds versteld zodat de leiding 56 en 15 daarmee de leiding 60 nog steeds geen druk voert. Indien de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 de schuif 54 met behulp van de nok 53 verstelt, komt de hydraulische druk via de leidingen 56 en 60 weer in de ruimte van de snijcylinder 19 die van de zuigerstang af gekeerd is zodat 20 de gehele procedure opnieuw aanvangt.
De opeenvolging van plaatsingen van de zuigerstangen van de snijcylinder en*de verplaatsingscylinder'’gaat voort totdat het snijelement 3 de stand 12 in fig. 9 heeft bereikt. Nadat de snijslag in de stand 12 is uitgevoerd vindt opnieuw, 25 zoals hiervoor is beschreven, de slag van de verplaatsingscylinder 20 plaats waardoor de wagen 22 en de snijcylinder 19 in een eindstand 13 (corresponderend met het tot achter de verbindingsbalk 14 verlengde deel van de geleidingsbalk 2) kan worden gebracht. Tengevolge van deze laatste verplaat-30 sing drukt een deel van de wagen 22 de drukknopbediende schuif 59 om, waardoor de druk in de leiding 56 en de leiding 58 (na bediening van de schuif 54 door de nok 53) in de stuurleiding 63 wordt gebracht, zodat de schuiven 57 en 64 worden omgesteld. De leiding 60 is dan drukloos zodat de 35 snijcylinder 19 uitgeschakeld is daar de werkdruk na omschakeling van de schuif 57 via de leiding 70 steeds in de ruimte staat die om de zuigerstang van de cylinder 19 is gelegen. De werkdruk wordt vanaf de aansluiting 52 over de leiding 65 8201662 - 17 - en de omgestelde schuif 64 wel in de leiding 66 gebracht zodat de verplaatsingscylinder 20 in werking treedt·
Na omschakeling van de schuif 59 is derhalve alleen de verplaat sings cylinder 20 werkzaam en de cylinder 19 uit-5 geschakeld· Na ti jdi'ge omschakeling van de aanslagen 43 en ^ 44 (fig* 2) zal de verplaafsingscylinder 20 bewerkstelligen dat het snijelement 3 de reeds af gelegde weg in omgekeerde richting gaat volgen totdat het snij element de in fig. 9 met het cijfer "0" aangeduide stand heeft bereikt. Op deze 10 plaats vindt door een aanslag weer een omschakeling van de schuif 59 plaats zodat, indien de bedieningspersoon dit wenst, een nieuwe snij- en verplaat sings cyclus kan worden begonnen.
Er kan derhalve worden bereikt dat alle snij- en 15 verplaatsingsbewegingen van het snij element 3 zonder ingreep van de bedieningspersoon plaatsvinden, terwijl tevens de teruggaande beweging van het snij element 3 (ter voorkoming van tijdverlies) zonder de snijbeweging aansluitend kan plaatsvinden. Tijdige omstelling van de aanslagen 43 20 en 44 ter omkering van de verplaatsingsrichting van het snij element kan, behalve door de hiervoor aangeduide bediening door Bowden-kabels eveneens plaatsvinden door de aanslag die de schuif 59 verstelt,- zodat een geheel automatische opeenvolging plaatsvindt. Be omstelling van de 25 schuif 59 kan ook desgewenst met de hand plaatsvinden indien om bepaalde redenen het snijelement 3 reeds in een eerder stadium in zijn uitgangsstand wordt teruggewenst,bijvoor-beeld indien een deel van het kuilvoerblok bij een vorige bewerking reeds losgesneden is.
30 In het geval van het uitvoeringsvoorbeeld van de automatische sturing van de snij cylinder 19 en de verplaatsingscylinder 20 volgens fig. 5 zijn de rolbedieningen volgens fig. 4 (nokken 50 en 53» schuiven 51 en 54) vervallen en worden de omschakelingen van de schuiven die de beide 35 aansluitingen van de cylinders 19 en 20 bedienen door volg-ordeschuiven volbracht. Een op het hydraulische systeem van de trekker aangesloten aansluiting 71 kan via een gestuurde 4-2 schuif 72, een leiding 73» een drukknop- op elec- 8201662 - 18 - trischbe dienbare 4-2 schuif 74 en een leiding 75 werkdruk aanbrengen in het bovenste gedeelte van de snijcylinder 19· De leiding 75kai door middel van een volgordeklep 76, die door middel van de stuurleiding 77 bestuurbaar is, via een 5 stuurleiding 78 de schuif 72 omstellen. De ruimte van de snij cylinder 19 die om de zuigerstang ligt is met behulp van een leiding 79 in de getekende stand van de schuif 72 verbonden met de afvoerleiding voor de hydraulische vloeistof. De leiding 79 is via een stuurleiding 80 afgetakt 10 naar een volgordeklep 81 die over een stuurleiding 82 met een gestuurde 4-2 schuif 83 is verbonden. De laatstge- « noemde schuif is vanaf een aansluiting 84 in de getekende stand in staat hydraulische druk te brengen in de de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 omgevende ruimte 15 via een leiding 85. De ruimte aan de andere zijde van de zuiger van de verplaatsingscylinder 20 is over een leiding 86 verbonden met de schuif 83 en, althans in de getekende stand, met de voorraadtank voor hydraulische vloeistof. De leiding 85 is via een stuurleiding 87 over een volgorde-20 klep 88 verbindbaar met een stuurleiding 89, die de schuif 72 kan omstellen. De leiding 86 is over een stuurleiding 90 verbonden met een volgordeklep 91 en verbindbaar met een stuurleiding 92 ter omstelling van de schuif 83.
Indien de bedieningspersoon vanuit de trekkercabine 25 door middel van een bedieningskraan hydraulische druk toelaat op de aansluitingen 71 en 84 zal, uitgaande van de getekende stand van de verschillende onderdelen, de werkdruk zich door de schuif 72, de leiding 73» de schuif 74 en de leiding 75 in het bovenste gedeelte van de snijcylinder 19 30 komen, waardoor de zuigerstang uittreedt. Indien de zuigerstang geheel uitgetreden is, zal dè hydraulische druk toenemen, waardoor via de stuurleiding 77 de volgordeklep 76 zal worden versteld, zodat de stuurdruk toetreedt in de leiding 78 waardoor de schuif 72 wordt omgesteld. Door deze 35 omstelling komst hydraulische druk door de leiding 79 in het gedeelte van de cylinderruimte dat om de zuigerstang is gelegen zodat de zuigerstang weer naar de in fig. 5 getekende stand beweegt. Aan het einde van deze slag, waarbij de 8201662 - 19 - zuiger tegen het eindvlak van de cylinder 19 een aanslag vindt, neemt de druk in de leiding 79 toe zodat via de stuur-leiding 80 de volgordeklep 81 omgesteld wordt en de stuur-druk toetreedt in de leiding 82, die de schuif 83 omstelt.
5 De hydraulische druk kan zich nu vanaf de aansluiting 84 in ^ de leiding 86 voortzetten zodat de zuigerstang van de ver-plaatsingscylinder 20 buitenwaarts beweegt. Indien de zuiger op het betreffende eindvlak van de cylinder 20 stoot, neemt de druk in de leiding 86 toe zodat via de stuurleiding 90 10 de volgordeklep 91 wordt omgesteld. De hydraulische druk zet via de leiding 92 de schuif 83 om, zodat de werkdruk vanaf de aansluiting 84 via de leiding 85 de zuigerstang doet bewegen in de richting van de in fig. 5 getekende stand, totdat de zuiger op het van de zuigerstang afgekeerde eind-15 vlak van de cylinder 20 een aanslag vindt, waarna de druk in de leiding 85 oploopt en via de stuurleiding 87 de volgordeklep 88 omzet, en de stuurdruk de schuif 72 omstelt in de in fig. 5 getekende stand, waarna de beschreven opeenvolging van gebeurtenissen opnieuw plaats zal vinden. De 20 werkdruk in de leiding 85 blijft gehandhaafd, zodat de cylinder 20 in de getekende stand blijft staan totdat de volgordeklep 81 bij de hierop volgende cylcus opnieuw wordt om-gesteld.
De opeenvolging van bediening van de cylinders 19 en 25 20 duurt voort totdat de stand 13 (fig* 9) van het snijele- ment 3 is bereikt, waarbij de laatste slag door de cylinder 20 is uitgevoerd. Bij het bereiken van deze stand wordt de schuif 74 ten gevolge van bediening van een aanslag die nabij het betreffende einde van de verbindingsbalk 14 is 30 aangebracht omgezet, zodat de leiding 75 met de terugvoer van de hydraulische vloeistof wordt verbonden en de zuigerstang van de snijcylinder 19 in de getekende stand blijft staan. Analoog aan het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4 is nu alleen de verplaatsingscylinder 20 werkzaam, die op 35 de hiervoor aangeduide wijze het snijelement 3 in de richting van de stand 0 (fig. 9) terugverplaatst* In deze stand 0 is opnieuw een aanslag aanwezig die de schuif 74 in de in fig* 5 getekende stand terugverplaatst zodat het snijele- 8201662 - 20 - ment gereed is om. een nieuwe snij- en verplaatsingscyclus te beginnen, In het algemeen zal de bedieningspersoon door middel van zijn bedieningskraan op dit moment de werkdruk op de hydraulische installatie afsluiten, 5 In fig, 6 is.een derde uitvoeringsvoorbeeld van een hydraulisch schema voor de automatische opeenvolging van de werking van de cylinders 19 en 20. getekend, waarbij het buitenste einde van de zuigerstang van de cylinder 19 is voorzien van een nok 93 waarvan de lengte, gemeten in de 10 richting van de lengte van de zuigerstang, relatief klein is, De nok 93 kan een rolbediende 2-2 schuif 94 bedienen, waarop de druk van het hydraulisch systeem van de trekker, met behulp van een aansluiting 95 is aangesloten. Een uitgang van de schuif 94 is door middel van een leiding 96 15 via een gestuurde 4-2 schuif 97 en een leiding 98 verbonden met de ruimte binnen de verplaatsingscylinder 20, die van de zuigerstang is afgekeerd. Nabij het buitenste einde van de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 is een nok 99 bevestigd, waarvan de in de lengterichting van de 20 zuigerstang gemeten lengte groter is dan die van de nok 93·
De nok 99 kan een rol-bediende 3-2 schuif 100 verstellen waarvan een ingang aangesloten is op een aansluiting 101 van de werkdruk van het hydraulisch circuit van de trekker. Een uitgang van de schuif 100 is via een leiding 102 ver-25 bonden met een ingang van een nok-bediende 4-2 schuif 103 en vervolgens via een leiding 104 en een-nok-bediende of electrisch-bediende 2-2 schuif 105 en een leiding 106 met de ruimte binnen de snijcylinder 19 die van de zuigerstang is afgekeerd. De leiding 106 is over een leiding 107 ver-30 bonden met een enkelwerkende, gestuurde terugslagklep 108, die via een leiding 109 met de leiding 104 is verbonden. De terugslagklep 108 is vanaf de leiding 104 in de richting van de leiding 107 gesloten, doch indien een op de klep 108 aangesloten stuurleiding 110 onder werkdruk is gebracht wordt 35 de klep in de genoemde richting opengedrukt. De ruimte van de cylinder 19 die om de zuigerstang is gelegen is door middel van een leiding 111 op de in fig. 6 aangegeven wijze verbonden met de schuif 103 en, in de getekende. stand, met 8201652 t , i - 21 - de terugvoerleiding van de hydraulische vloeistof·
De ruimte van de verplaatsingseylinder 20 die om de zuig stang is gelegen, is met behulp van een leiding 112 ' verbonden met de schuif 97 en, althans in de getekende stand, 5 verbonden met de terugvoer van de hydraulische vloeistof·
Een röibediende 3-2 schuif 113 is zodanig opgesteld dat deze schuif door de nok 99 van de verplaatsingscylinder 20 wordt bediend indien de zuigerstang van de cylinder 20 in zijn meest uitwaartse stand is gekomen· De bediening van de 10 schuif 113 doet de hydraulische druk vanaf een aansluiting 114 toetreden in een stuurleiding 115 die de schuif 97 kan doen verstellen· De schuif 97 is tevens aangesloten op een stuurleiding 116, door middel waarvan de schuif 97 in de andere richting kan worden versteld, waarbij de stuurleiding 15 116 verbonden is met de leiding 104·
De schuif 103 bezit twee bedieningsnokken 117 resp· 118· Het huis van de schuif 103 is in het eindvlak van de snijcylinder 19 geschroefd dat de afdichting van de zuigerstang van deze cylinder omvat en wel zodanig dat de nok 117 20 in de de zuigerstang omgevende ruimte binnen de cylinder uitsteekt en door de zuiger kan worden bediend, zoals links onder in fig. 6 door stippellijnen schematisch* is aangegeven.
De nok 118 steekt uit in de richting van het snijorgaan 4 en wordt aan het einde van de inwaartse slag van de zuigerstang 25 door het snij orgaan 4 bediend·
Indien de bedieningspersoon in de cabine van de trekker een kraan omzet, wordt hydraulische druk toegelaten op de aansluitingen 95» 101 en 114. Zoals uit het schema volgens fig· 6 en de daarbij genormaliseerde aanduidingen 30 van de hydraulische inrichting blijkt, wordt de hydraulische druk via de door de nok 93 bediende schuif 94 over de leiding 96 en de schuif 97 en de leiding 98 toegelaten in de verplaat-singscylinder 20, zodanig dat de zuigerstang van de cylinder 20 gaat uittreden· Tegelijkertijd wordt de hydraulische 35 druk vanaf de aansluiting 101 door de doof de nok 99 van de cylinder 20 bediende schuif 100 heen via de leiding 102, de schuif 103» 6e leiding 104, de schuif 105 en de leiding 106, in de van de zuigerstang af gekeerde ruimte binnen de 8201662 4 -22- snijcylinder 19 toegelaten, zodat eveneens de zuigerstang van de snijcylinder 19 uittreedt. Daarbij verlaat de nok 93 na een korte tijd de rol van de schuif 94 zodat deze schuif wordt omgesteld, zodat de werkdruk in de leidingen 5 96 en 9δ wegvalt. Intussen heeft de zuigerstang van de cylinder 20 zich enigszins verplaatst omdat gedurende de korte tijd dat de druk in de leidingen 96 en 98 werd gehandhaafd een dergelijke verplaatsing kon optreden. Bij een wegvallen van de druk in de leidingen 96 en 98 bevindt de 10 schuif 100 zich nog steeds in de stand waarbij de werkdruk vanaf de aansluiting 101, de leiding 102, de schuif 103 en de leiding 104, de schuif 105 en de leiding 106, de zuigerstang van de snijcylinder 19 kan verplaatsen daar de lengte van de nok 99 van de verplaatsingscylinder 20 groter is dan 15 die van de nok 93 van de snijcylinder 19. Indien de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 blijft stilstaan, blijft de druk die de zuigerstang van de snijcylinder 19 doet verplaatsen, derhalve gehandhaafd. De zuigerstang van de snijcylinder 19 zal dus verder uittreden, totdat de zui-20 ger van de cylinder 19 aan het einde van zijn slag de nok 117 van de schuif 103 bedient, waardoor deze schuif wordt omgesteld en de werkdruk vanaf de leiding 102 in^de leiding 111 zal optreden, waardoor de zuigerstang van de cylinder 19 weer binnenwaarts beweegt, totdat de nok 93 de schuif 94 be-25 dient, waardoor de werkdruk in de leidingen 96 en 98 wordt toegelaten en de zuigerstang van de cylinder 20 uitwaarts gaat bewegen. Tijdens de inwaartse slag van de zuigerstang van de cylinder 19 bedient de werkdruk in de leiding 111 en de stuurleiding 110 de terugslagklep 108, zodat de vloeistof 30 in de ruimte van de cylinder 19 die van de zuigerstang is afgekeerd, via de geopende terugslagklep 108 en de schuif 103 kan terugvloeien. De intussen uitwaarts bewegende zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 verstelt de schuif 100 doordat de relatief lange nok 99 de rolbediening van de 35 schuif 100 verlaat, zodat de druk in de leiding 102 wegvalt en de snijcylinder 19 in zijn meest inwaartse stand blijft staan, waarbij het snijorgaan 4 de nok 118 van de schuif 103 heeft bediend, zodat deze schuif weer in de getekende stand staat opgesteld. Aan het einde van de uitwaartse slag van de 8201662 + - * - 23 - zuigerstang van de. cylinder 20, wordt de Tolbediende schuif 113 door de nok 99 omgesteld, zodat de werkdruk via de stuur-leiding 115 de schuif 97 omzet waardoor de van de aansluiting • 95 afkomstige werkdruk de zuigerstang van de cylinder 20 weer 5 inwaarts doet verplaatsen. Nabij het einde van deze inwaartse slag verstelt de nok 99 de schuif 100 zodat de werkdruk via de leiding 102 en de inmiddels omgestelde schuif 103 weer de van de zuigerstang afgekeerde ruimte binnen de cylinder 19 bereikt, zodat deze zuigerstang op het punt staat om opnieuw 10 uitwaarts te bewegen. Via de stuurleiding 116 wordt de werkdruk in de leiding 104 op de schuif 97 overgebracht, die weer in de getekende stand komt te staan. De betekenis van de schuif 105 is weer dezelfde als die welke in de vorige uit-voeringsvoorbeelden is beschreven.
15 Het vierde uitvoeringsvoorbeeld van de automatische opeenvolging van de werking van de snij cylinder 19 en de verplaatsingscylinder 20 volgens fig. 7 komt in belangrijke mate overeen met dat van fig. 6 waarbij echter de mechanische bediening van de schuif 103 volgens fig. 6, door middel van 20 een nok 117 en 118, vervangen is door een electrische bediening voor de omstelling van de schuif 103«Deze schuif is in fig. 7 aangeduid met heÏ verwijzingscijfer 119"terwijl onderdelen van het schema volgens fig. 7 die overeenkomen met die volgens fig. 6 van het zelfde verwijzingscijfer zijn voorzien.
25 Een ander verschil ten opzichte van fig. 6 is het feit dat de schuif 97 (die in fig. 7 hetzelfde verwijzingscijfer bezit als in fig. 6) in de uitgangspositie volgens fig. 7 de andere stand heeft ten opzichte van de stand in fig. 6.
Nabij het uiteinde van de cylinder 19 waar de zuiger-30 stang uittreedt, is een electrische opnemer aangebracht, die aangeduid is met de omcirkelde letter b die correspondeert met dezelfde aanduiding nabij de schuif 119· Een electrische opnemer aangeduid met een omcirkelde letter a is opgesteld nabij de plaats waar het van de zuiger afgelegen uiteinde van 35 de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 zich bevindt indien de zuigerstang zijn meest inwaartse stand bereikt.
De electromagnetische opnemers a en b kunnen als naderings-schakelaars zijn uitgevoerd, die respectievelijk reageren op 8201662 - 24 - de nadering van de, nok 99 van de zuigerstang van de cylinder 20, resp. de nadering van de zuiger van cylinder 19.
Indien de werkdruk via de aansluiting 101, de leiding - 102, de schuif 119, de leiding 104, de schuif 105 en de lei-5 ding 106 wordt toegelaten, beweegt de zuigerstang van de snij cylinder 19 buitenwaarts, waardoor de nok 93· de rolbedie-ning van de schuif 94 verlaat waardoor deze wordt omgesteld, zodat de aanvankelijk in de leiding 96 en in de leiding 112 aanwezige druk (die de zuiger van de cylinder 20 inwaarts 10 tracht te drukken) wegvalt. Nadat de zuiger van de cylinder 19 zijn meest uitwaartse 'stand heeft bereikt, wordt via de naderingsschakelaar b de schuif 119 omgesteld, zodat de werkdruk via de leiding 111 de zuiger weer terug doet verplaatsen tot dat de nok 93 de schuif 94 bedient, zodat de 15 druk via de leiding 96, de schuif 97 (die inmiddels via de stuurleiding 116 is omgesteld), de leiding 98, de zuiger van de cylinder 20 uitwaarts doet verplaatsen, waarbij de nok 99 (die nu korter kan zijn uitgevoerd) de rolbediening van de schuif 100 verlaat, waardoor de werkdruk afkomstig 20 van de aansluiting 101 via de leidingen 102, 104 en 106 wegvalt, zodat de snijcylinder 19 blijft staan. Aan het einde van de slag van de zuigerstang van de cylinder 2Ö wordt de schuif 113 bediend zodat een stuurdruk via de leiding 115 de schuif 97 omstelt, waardoor de werkdruk vanaf de aansluiting 25 95 en de leiding 96 de zuiger van de verplaatsingscyïinder inwaarts doet verplaatsen, totdat de nok 99 de schuif 100 bedient, waardoor de werkdruk weer via de leidingen 102, de schuif 119 (die inmiddels is omgesteld via de naderingsschakelaar a), de leiding 104 en 106, de zuigerstang van de 30 cylinder 19 weer uitwaarts doet verplaatsen.
Een vijfde uitvoeringsvoorbeeld van de automatische opeenvolging van de werking van de snijcylinder en de ver-plaatsingscylinder is voorgesteld in fig. 8.
Hydraulische druk naar de snijcylinder 19 resp. de 35 verplaatsingscyïinder 20 kan vanaf de aansluitingen 120 resp.
121 via electrisch bedienbare, arretteerbare 4-2 schuiven 122 resp. 123 aan deze cylinders worden toegevoerd. Een uitgang van de schuif 122 is door middel van een leiding 124 via 8201662 - 25 - een electrisch bedienbare veerbelaste 2-2 schuif 125 en een leiding 126 verbonden met de ruimte in de cylinder 19 die van de zuigerstang is afgekeerd, terwijl de andere ruimte van • deze cylinder via een leiding 12? met de schuif 122 is ver-5 bonden en, in de getekende stand, met de terugvoerleiding ^voor hydraulische vloeistof. De werkdruk-aansluiting 12.1 is via de schuif 123 in de in fig. 8 getekende aanvangsstand verbonden met een leiding 128 die correspondeert met de om de zuigerstang van de verplaatsingscylinder 20 gelegen ruimte. 10 De andere ruimte van de cylinder 20 is door middel van een leiding 129, althans in de uitgangsstand volgens fig. 8, over de schuif 123 verbonden met de terugvoerleiding voor de hydraulische vloeistof. In de bestuurderscabine is een elec-trische schakelaar 130 aangebracht, door middel waarvan (zie 15 de beide omcirkelde letters f) de schuif 125 electrisch om-stelbaar is. Nabij de uittredeopening van de zuigerstang van de cylinder 19 is een naderingsschakelaar b aangebracht, door middel waarvan de schuif 122 omstelbaar is (zie de overeenkomstige letter b nabij de schuif 122) terwijl tevens een 20 naderingsschakelaar c is aangebracht nabij het van de zuiger afgekeerde einde van de zuigerstang van de cylinder 19 in zijn meest inwaartse stand, door middel waarvan'*ëen electrisch signaal kan worden afgegeven, dat de schuif 123 kan omstellen (zie de corresponderende letter nabij de schuif 123)· 25 De naderingsschakelaar b reageert hierbij op de nadering van de zuiger in de cylinder 19 aan het einde van de uitwaartse slag. Op analoge wijze zijn eindschakelaars a en d nabij de verplaatsingscylinder 20 aangebracht, die respectievelijk corresponderen en bediend worden nabij de meest inwaartse 30 en de meest uitwaartse stand van de zuigerstang van deze cylinder. De electrische signalen van deze eindschakelaars a en d kunnen de schuiven 122 resp. 123 omstellen in de richting die correspondeert met de nabij deze schuiven in fig. 8 weergegeven letters. Een eindschakelaar, die corres-35 pondeert met de nabij de schuif 125 weergegeven letter e correspondeert met een eindschakelaar die is opgesteld op de geleidingsbalk 2 of op het nabijgelegen einde van de bovenste verbindingsbalk 14, indien het snijelement 3 in de stand 8201662 - 26 - 13 volgens fig. 9 komt. Het door deze eindschakelaar geproduceerde signaal is nabij de schuif 125 door de letter e voorgesteld.
Indien, uitgaande van de aanvangssituatie volgens 5 fig· 8, de hydraulische druk vanuit de trekker via een zich ' „^in de cabine bevindende kraan wordt aangesloten op de aansluitingen 120 en 121, zal deze druk zich voortzetten via de leidingen 124 en 126 zodat de zuigerstang van de snijcylinder 19 uitwaarts beweegt, terwijl de zuiger van de verplaat-10 singscylinder 20, die zich reeds in de inwaartse stand bevindt, inwaarts wordt gedrukt zodat deze zuigerstang blijft staan. Aan het einde van de slag van de zuigerstang van de snijcylinder 19*wordt de naderingsschakelaar b beïnvloed die de schuif 122 omstelt zodat de werkdruk via de leiding 127 15 de zuigerstang binnenwaarts doet bewegen. Daar de schuif 122 voorlopig in deze stand blijft staan, blijft de zuigerstang van de cylinder 19 voorlopig in de getekende stand onder werkdruk geblokkeerd. Daarbij bedient hij de eindschakelaar c, waardoor de schuif 123 wordt versteld, zodat de hydrau-20 lische druk vanaf de aansluiting 121 via de leiding 129 de zuigerstang van de cylinder 120 uitwaarts doet verplaatsen, totdat de zuigerstang d® eindschakelaar d bedient, welks electrisch signaal de schuif 123 omstelt, zodat de zuigerstang van de cylinder 20 weer inwaarts beweegt.
25 Aan het eind van de inwaartse slag van de zuiger stang van de cylinder 20 wordt het eindeontact a bediend, dat de schuif 122 omstelt, waardoor de zuigerstang van de snijeylinder 19 weer uittreedt, waarna de procedure wordt herhaald. Bij het bereiken van de stand 13 volgens fig. 9 30 wordt eindschakelaar e ingedrukt, -waardoor de snijeylinder 19 niet meer van hydraulische druk wordt voorzien, zodat de cylinder in de inwaartse stand blijft staan. De eindschakelaar e kan eveneens de aanslagen 43 en 44 verstellen, teneinde het snijelement 3 in omgekeerde richting te laten 35 verplaatsen, waarbij - zoals veimeld - de snijeylinder 19 stilstaat en de aandrijving van de verplaatsingscylinder wordt voortgezet door bediening van de eindschakelaar d en de door de bedieningspersoon gesloten schakelaar 130, waardoor het signaal f om en om met het signaal d aan de schuif 8201662 - 27 - 123 wordt toegevoerd. Ook indien het snijelement zich in de stand 0 (fig. 9) bevindt, is het mogelijk om de standen 1, 2 en 3 zonder de werking van de snij cylinder te passeren door alleen de verplaatsingscylinder 20 in werking te stellen tot 5 in bijvoorbeeld de stand 4 door het sluiten van de schake-' .^laar 130, Dit is bijvoorbeeld van belang indien het los te snijden kuilvoerblok in de standen 1, 2 en 3 reeds is losge.-sneden bij het uitsnijden van het blok dat oorspronkelijk naast het onderhavige blok was gelegen, zodat in dit opzicht 10 geen tijdverlies ontstaat. Hetzelfde kan worden bereikt met de schuiven 59» 74» 105 volgens de voorgaande hydraulische schema* s.
De schema's volgens de fig. 4-8 tonen derhalve de middelen met behulp waarvan de snijbeweging en de verplaat-15 sing van een snij orgaan elkaar automatisch opvolgen en tevens de mogelijkheid om over een deel van de omtrek van het uit te snijden blok de snijbeweging achterwege te laten en alleen de verplaatsing van het snij element te bewerkstelligen.
Een tweede uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvin-20 ding wordt beschreven aan de hand van de fig. 10 t/m 18.
Tot de kuilvoersnijder behoort een raamwerk 131 (fig. 10 en 11) waarlangs een gesteldeel 132 van de eigenlijke kuilvoersnijder op- en neerwaarts beweegbaar is teneinde het mogelijk te maken dat de kuilvoersnijder kan worden gebruikt bij het 25 uitsnijden van hoge voerkuilen tot bijvoorbeeld een hoogte van ongeveer 2,5 m.
Het raamwerk 131 omvat een tweetal opwaarts gerichte, onderling evenwijdige kolommen 133» die elk een doorsnede bezitten in de vorm van een U waarbij de benen van de U aan 30 hun van de lijfplaat afgekeerde eindranden zijn voorzien van binnenwaarts gerichte flenzen, waarvan de einden op afstand van elkaar zijn gelegen (fig. 10). De kolommen 133 zijn door middel van een tweetal horizontale, op afstand boven elkaar gelegen balken 134 onderling tot een star rechthoekig raam-35 werk verbonden. Het raamwerk 131 is aan de ondereinden van de kolommen 133 voorzien van uitschuifbare en in verschillende standen vastzetbare voeten 135 (fig. 11) door middel waarvan de hoogte van het boveneinde van het raamwerk 131 boven de grond kan worden vergroot, zonder de hefinrichting 8201662 ·* - 28 - van een met de kuilvoersnijder gekoppelde trekker te belasten.
Nabij het onderste einde van elk van de kolommen 133 is een aankoppelpunt 136 aangebracht door middel waarvan het raamwerk 131 kan worden bevestigd aan de uiteinden van de 5 onderste hefarmen van de trekker. Nabij het midden van de ^bovenste balk 134 is een aankoppelpunt 137 aangebracht met behulp waarvan het raamwerk kan worden bevestigd aan de bovenste arm van de driepuntshefinrichting van de genoemde trekker. Het gesteldeel 132 omvat eveneens een star raamwerk 10 dat zich ongeveer evenwijdig aan het raamwerk 131 uitstrekt. Het gesteldeel 132 omvat twee opwaarts gerichte, op afstand van elkaar opgestelde, onderling evenwijdige balken 138 die aan hun boveneinden en aan hun ondereinden onderling zijn gekoppeld door een tweetal onderling evenwijdige horizontale 15 verbindingsbalken 139. Gezien in bovenaanzicht (fig. 10) is de breedte van het gesteldeel 132 groter dan die van het raamwerk 131. De breedte van het gesteldeel 132 kan bijvoorbeeld ongeveer met de breedte van de trekker overeenstemmen of groter zijn.
20 De beide verbindingsbalken 139 van het gesteldeel 132 zijn op plaatsen die op afstand van de einden van de verbindingsbalken 139 zijn gelegen onderling verbonden door een tweetal opwaarts gerichte, onderling evenwijdige steun-strippen of steunbalken 140, die vanaf het raamvormige ge-25 steldeel 132 uitsteken in de richting van de kolommen 133 van het raamwerk 131. De afstand tussen de steunbalken 140 stemt overeen met die tussen de kolommen 133 en elk der steunen 140 steekt in de opening tussen de hiervoor genoemde flenzen van de in doorsnede U-vormige kolommen 133* De van het gestel-30 deel 132 afgekeerde einden van deze steunbalken 140 zijn elk vastgelast aan een geleidingsbalk 14Ί, die passend wordt omsloten door de betreffende kolom 133» en in de ruimte binnen de kolom 133 op en neer schuifbaar is. Het is niet noodzakelijk dat de steunbalken 140 over de gehele afstand tussen 35 de beide verbindingsbalken 139 van het gesteldeel 132 in de richting van de kolommen 133 uitsteken; zij kunnen desgewenst korter worden uitgevoerd en vastgelast zijn aan afzonderlijke balken die zich over de gehele afstand tussen de verbindings- 8201662 ♦ - 29 - balken· 139 uitstrekken. Op deze wijze kan het gesteldeel 132 ten opzichte van het raamwerk 131 op en neer verschuiven. Dit op en neer verschuiven wordt mogelijk gemaakt door een vanaf de trekkerzitplaats bedienbare hydraulische cylinder 142, die 5 met zijn ondereinde af steunt op het midden van. de onderste ' ^horizontale balk 134 van het raamwerk 131, terwijl het uiteinde van de zuigerstang van de cylinder 142 bevestigd is tegen de onderzijde van het midden van de bovenste verbin-dingsbalk 139 van het gesteldeel 132. Op deze wijze is het 10 mogelijk dat de bedieningspersoon vanaf de zitplaats van de trekker de eigenlijke kuilvoersnijder langs het raamwerk 131 op en neer kan verschuiven tot in een gewenste stand.
Langs 'de lengte van de onderste verbindingsbalk 139 van het gesteldeel 132 zijn een aantal vorktanden 143 beves-15 tigdj die vanaf de onderste verbindingsbalk 139 uitsteken in de richting C (fig. 10), ongeveer horizontaal en onderling evenwijdig zijn opgesteld en een draagvlak vormen voor een te snijden kuilvoerblok. De tanden 143 zijn althans tijdens hun bedrijf onbeweegbaar aan de onderste’gestelbalk 139 be-20 vestigd en zijn voorzien van puntige einden zodat zij door de trekker op de gewenste hoogte (eventueel gebruik makend van de hoogteverplaatsing door middel van het raamwerk 131) door de trekker in het kuil voer kunnen worden gestoken.
Tegen een bovendeel van de buitenvlakken van de 25 balken 138 van het gesteldeel 132 zijn aan beide zijkanten van het gesteldeel 132 steunplaten 144 gelast, die vanaf het raamvormige gesteldeel 132 in de richting C uitsteken. Tegen de naar elkaar toegekeerde begrenzingsvlakken van de beide steunplaten 144 zijn een tweetal recht boven elkaar gelegen 30 kokervormige dragers 145 gelast (fig. 10 - 12). De beide onderling evenwijdige dragers 145 zijn ongeveer horizontaal opgesteld en strekken zich evenwijdig aan de verbindingsbalk 139 uit. Zij voimen met het raamvormige gesteldeel 132 één star geheel. Tussen de steunplaten 144 in zijn op regel-35 matige afstanden verdere steunplaten 146 aangebracht, die de bovenste drager 145 af steun en tegen de bovenste verbindingsbalk 139.
De beide dragers 145 vormen een draagorgaan en tevens een geleiding voor een tijdens bedrijf ongeveer horizontale 8201662
V
- 30 - en loodrecht op de. dragers 145 gerichte arm 147» die vanaf de dragers 145 in de richting C uitsteekt en langs de dragers 145 in de richting D (fig. 10) verrijdbaar is.
De arm 147 is in hoofdzaak opgebouwd uit twee onder-5 ling evenwijdige, op afstand van elkaar opgestelde en naast '^elkaar gelegen, kokervormige dragers 148 en 149 (fig. 14), die aan hun van de beide dragers 145 afgekeerde einden onderling zijn verbonden door een opwaarts gerichte eindplaat 150 (fig. 12) die, gerekend in opwaartse richting, boven de dra-10 gers 148 en 149 uitsteekt. Aan hun nabij de dragers 145 gelegen einden zijn de dragers 148 en 149 star bevestigd aan een ongeveer evenwijdig aan het raamvormige gesteldeel 132 gelegen steunplaat 151. De steunplaat 151 is aan zijn op afstand boven de dragers 148 en 149 gelegen bovenrand horizon-15 taal afgebogen in een van de dragers 148 en 149 afgekeerde richting en eveneens in dezelfde richting afgebogen aan zijn op afstand onder de onderzijden van de dragers 148 en 149 gelegen eindrand. Deze afgebogen delen van de steunplaat 151 liggen op afstand boven de bovenzijde van de bovenste 20 drager 145 respectievelijk op afstand onder de onderzijde van de onderste drager 145 en zijn vervolgens in de vorm van " · flenzen 152 resp. 153 ('fig· 12),naar elkaar toe· gebogen en wel zodanig dat deze flenzen, gerekend in een richting tegengesteld aan de richting C, op enige afstand achter de achter-25 vlakken van de dragers 145 zijn gelegen. De flens 152 zet zich in neerwaartse richting ongeveer voort tot het bovenvlak van de bovenste drager 145 en de flens 153 tot ongeveer het bovenste vlak van de onderste drager 145. Op deze wijze vormt de steunplaat 151 met zijn achterwaarts afgebogen de-30 len en de flenzen 152 en 153 een beugel 154, die de beide dragers 145 voor een groot deel omsluit. Gemeten in de lengterichting van de dragers 145 is de breedte van de beugel 154 iets groter dan de totale breedte van de beide dragers 148 en 149. De beugel 154 is aan zijn onderzijde nog voorzien van 35 een tweetal schoorplaten 155, die de bevestiging van de dragers 148 en 149 aan de beugel 154 versterken.
Nabij het boveneinde van de steunplaat 151 en in de flens 152 is een tijdens bedrijf ongeveer horizontale as 156 8201662 \ - 31 - aangebracht, waarom een tweetal van flenzen voorziene rollen 157 vrij draaibaar zijn, waarbij de cylindrische delen van de beide rollen dragen op het bovenvlak van de bovenste drager • 145, terwijl de beide flenzen van deze rollen tegen de beide 5 buitenvlakken van deze drager 145 dragen. Op analoge wijze '--'is nabij het ondereinde van de steunplaat 151 en in de flens 153 een as 158 aangebracht, die zich evenwijdig aan de as 156 uitstrekt en die loodrecht op een opstaand symmetrievlak 159 van de beide dragers 145 is opgesteld. Om de as 158 is 10 een tweetal van flenzen voorziene rollen 160 vrij draaibaar aangebracht, waarvan de cilindrische delen op het ondervlak van de onderste drager 145 afsteunen, terwijl de flenzen op de beide· buitenvlakken van de onderste drager 145 kunnen afrollen. Gerekend in de lengterichting van de dragers 145 15 zijn naast elkaar een tweetal assen 156 met rollen 157 aangebracht en eveneens een tweetal assen 158 met rollen 160.
In de ruimte tussen de naar de bovenste drager 145 gekeerde zijde van de steunplaat 151 en het naar de steunplaat 151 gekeerde zijvlak van de bovenste drager 145 is 20 tegen de steunplaat 151 een drukblok 161 aangebracht, dat zich gerekend in de lengterichting van de dragers 145 over de gehele breedte van dé steunplaat 151 uitstrekf. Tussen het drukblok 161 en het naar hem toegekeerde begrenzingsvlak- van de bovenste drager 145 is een geringe spleetvormige opening 25 aanwezig. Tussen het naar de flens 153 toegekeerde zijvlak van de onderste drager 145 en de flens 153- is een drukblok 162 aangebracht, dat zich eveneens over de gehele breedte van de steunplaat 151 en de flens 153 uitstrekt en dat aan de flens 153 is bevestigd. Tussen de onderste drager 145 en het 30 drukblok 162 is een geringe spleetvormige opening aanwezig.
De drukblokken 161 en 162 zijn uit drukbestendig materiaal opgebouwd, bijvoorbeeld nylon of dergelijke en steunen de arm 147 bij opwaartse belasting van deze arm tegen de dragers 145 af.
35 Zoals uit fig. 12 blijkt is in de ruimte tussen de beide evenwijdige armen 145 een electrische gelijkstroommotor 163 aangebracht, die aan de steunplaat 151 van de beugel 154 is bevestigd. De motor 163, die - zoals nader zal blijken - 8201662 * - 32 - een relatief gering vermogen bezit, is voorzien van een niet-. getekend vertragingsmechanisme en een uitgaand tandwiel 164 dat in aangrijping is met de tanden van een aandrijf element 165 in de vorm van een moer, die draaibaar is aangebracht om 5 een evenwijdig aan de dragers 145 opgestelde schroefspindel ' ^ 166 die· zich over de gehele afstand tussen de beide steun-platen 144 uitstrekt en star aan deze platen is bevestigd.
De moer 165 is gerekend in de lengterichting van de schroef-spindel 166 ten opzichte van de motor 163 onverschuifbaar 10 aangebracht.
ïussen de bovenzijde van de beugel 154 en het boveneinde van de eindplaat 150 kan desgewenst een tweetal op afstand van elkaar geplaatste steunstrippen 167 worden aangebracht, ter versterking van de verbinding tussen de arm 147 15 en de beugel 154.
Op de aim 147 is een snij element 168 verrijdbaar aangebracht. Het snij element 168 omvat een wagen 169 die een snijcylinder 170 draagt. De snijcylinder 170 is opwaarts gericht en strekt zich loodrecht op de arm 147 en evenwijdig 20 aan het vlak uit waaraan het raamwerk 131 evenwijdig is en is tevens evenwijdig aan elk der kolommen 133 gericht. De wagen 169 bevindt zich aan de bovenzijde van de", arm 147 en omvat een wagengestel 171» dat voorzien is van twee paren assen 172 (fig. 12 - 14). Elke as 172 draagt een loopwiel 25 173. ELk loopwiel 173 is voorzien van een cylindrisch buiten oppervlak dat afrolt op de bovenzijde van een der dragers • 148 of 149 en van een flens die aanligt tegen de buitenzijde van de betreffende drager 148 of 149. De assen 172 met de loopwielen 173 zijn zodanig aan de wagen 169 bevestigd, dat 30 één paar aan dezelfde zijde van de wagen gelegen loopwielen op de bovenzijde van de drager 148 rust en het andere paar op de bovenzijde van de drager 149. De wagen 169 omvat in het midden een opening die zich in ongeveer verticale zin uitstrekt. In deze opening steekt een deel van de snijcylin-35 der 170 die zich in de werkstand tot op korte afstand onder de onderzijden van de dragers 148 en 149 uitstrekt. Deze opening en de snijcylinder 170 zijn om een hartlijn gelegen, die in het verticale symmetrievlak 174 van de dragers 148 en 149 is gelegen.
8201662 .-33-
De snijcylinder 170 is over het gedeelte waarin hij door de wagen 169 wordt omgeven en het gedeelte dat tussen de dragers 148 en 149 ligt, direct omgeven door een bus 175 • die aan de wagen 169 is bevestigd. De bus 175 bezit een bo-5 ring die met enige speling om de cylinder 170 heenligt. Ha-' ^bij de bovenzijde en de onderzijde van deze boring is de bus 175 voorzien van ingezette busvonnige glijstukken 176 (bijvoorbeeld bestaande uit nylon) die met een glijpassing om de cylinder 170 sluiten, een en ander zodanig dat de cylinder 10 170 in verticale zin ten opzichte van de bus 175 verschuifbaar is (fig. 14)*
Op de bovenzijde van het wagengestel 171 is een steun-ring 177 gelegen. Het buitenoppervlak van de bus 175 is over een gedèelte dat uitsteekt boven de steunring 177 voorzien 15 van schroefdraad waarop een moer 178 is gedraaid die aanligt op de bovenzijde van de steunring 177* De bovenrand van de bus 175 steekt boven de moer 178 uit en draagt een verstelring 179 die ten opzichte van de bus 175 om de hartlijn van de cylinder 170 verdraaibaar is. De verstelring 179 wordt aan 20 zijn bovenzijde opgesloten door een ring 180 die, zoals uit fig.12 blijkt, star verbonden is met de steunring 177* Het samenstel van de ringen* 177 en 180 sluit de verstelring 179 in verticale zin op.
De snijcylinder 170 is voorzien van een spie 181, 25 die op het buitenoppervlak van de cylinder 170 is gelegen en zich in axiale richting uitstrekt vanaf de bovenzijde van de snijcylinder tot ongeveer ter halve hoogte van de verstelring 179 (fig. 12) indien de cylinder zich ten opzichte van de wagen 169 in de in de figuren'getekende stand bevindt.
30 De verstelring 179 is hiertoe over zijn gehele hoogte voorzien van een axiale uitsparing waarin de spie 181 nauwpassend is. De ring 180 is over zijn gehele hoogte voorzien van een uitsparing 182 (fig. 13) die uitmondt in de boring in deze ring waarin de cylinder 170 is gelegen. De uitsparing 182 35 strekt zich over een omtrekshoek van ongeveer 120° uit en in de getekende stand ligt de spie 181 van de cylinder 170 aan één einde van de uitsparing 182 van de ring 180 (fig. 13).
In verband met de bedoeling dat de verstelring 179 8201662 - 34 - (zoals nader te bespreken) bij verdraaiing ten opzichte van de wagen 169 de cylinder 170 door middel van de spie 181 over 90° meeneemt kan deze zwenkbeweging van de cylinder 170 om zijn hartlijn plaatsvinden ten opzichte van de ten opzich-5 te van de wagen 169 gefixeerde ring 180 daar de spie 181 w zich daarbij in de segmentvormige uitsparing 182 verplaatst (fig. 13). De de spie 181 nauw omsluitende axiale uitsparing in de verstelring 179 zet zich in het verlengde van deze uitsparing in de bus 175 en in de glijstukken 176 voort met een 10 relatief ruimere passing, in verband met een gewenste neerwaartse verplaatsing van de cylinder 170 zelf ten opzichte van het overige deel van het snijelement 168.
De verstelring 179 is voorzien van een ten opzichte van de lengterichting van de arm 147 schuin uitstekende arm 15 183 (fig. 13) waarvan het vrije, uiteinde verzwenkbaar verbonden is met het einde van de zuigerstang van een ongeveer evenwijdig aan de arm 147 opgestelde kleine zwenkcylinder - 184. Het van de arm 183 afgelegen einde van de cylinder 184 is om een opwaarts gerichte zwenkas verzwenkbaar verbonden 20 met het einde van een steun 185 die star met de wagen 169 verbonden is. De hartlijn van de zwenkcylinder 184 kruist, gezien in bovenaanzicht* (fig. 13)> in alle mogélljke standen van deze zwenkcylinder de hartlijn van de cylinder 170.-
Aan die zijde van de verstelring 179 waar de spie 25 181 van de snijcylinder 170 zich bevindt, is aan de verstelring 179 een arm 186 star bevestigd (fig.·12) die zich vanaf de verstelring 179 in opwaartse richting uitstrekt, welke arm een horizontale zwenkas 187 draagt waarom een hefboomvormige pal 188 verzwenkbaar is. Gezien in fig. 12 is het 30 onderste uiteinde van de pal 188 in een zich ter plaatse bevindende uitsparing van de verstelring 179 gelegen; dit uiteinde is zodanig opgesteld dat op zijn bovenzijde het ondervlak van de spie 181 van de snijcylinder 170 kan rusten. Tussen een horizontaal afgebogen boveneinde van de arm 186 35 en een op afstand onder dit einde gelegen horizontaal afgebogen boveneinde van de pal 188 is een drukveer 189 aangebracht, die gelegerd is om een stang 190 die onder het bovenste deel van de pal 188 uitsteekt en aldaar voorzien is 8201662 Λ - 35 - van een drukstuk 191 die in de getekende stand tegen de onderzijde van het bovenste deel van de pal 188 aanligt. Het bovenste einde van de opwaarts gerichte stang 190 is binnen een ' huis 192 gelegen en wordt althans in de getekende stand, in 5 dit huis gefixeerd door een wegtrekbare, electromagnetiseh "'bedienbare pal, die vanuit de bestuurderscabine van de trekker bedienbaar is of door een met een nader te beschrijven sturing van de kuilvoersni jder samenhangend element bedien— baar is.
10 Zoals uit de figuren 12 en 14 blijkt, is de cylinder • 170 aan zijn onderste onder de dragers 148 en 149 gelegen uiteinde voorzien van een drukplaat cf drukstuk 193 die zich loodrecht op de hartlijn van de cylinder 170 uit strekt en star met deze cylinder is verbonden. De drukplaat 193 is in dit uitvoerings-15 voorbeeld cirkel'vormig uitgevoerd (fig. 14)* Het bovenvlak van de drukplaat 193 is voorzien van een drukring 194 die coaxiaal om de hartlijn van de cylinder 170 is gelegen waarbij, gezien in de doorsnede volgens fig. 14» de buitendiameter ongeveer gelijk is aan de afstand tussen de buiten-20 vlakken van de dragers 148 en 149 en de binnendiameter ongeveer overeenstemt met de afstand tussen de naar elkaar ~ -toegekeerde verticale bègrenzingsvlakken van deze dragers.
In de in fig. 14 getekende stand van de cylinder 170 is" tussen de onderzijden van de dragers 148 en 149 en het boven-25 vlak van de drukring 194 een geringe spieetvormige opening aanwezig. De drukring 194 bestaat uit drukvast materiaal, bijvoorbeeld nylon. Indien de cylinder 170 een opwaartse snijkracht op de arm 147 uitoefent, leggen de drukplaat 193 en de drukring 194 zich tegen de dragers 145 aan en dragen 30 deze kracht rechtstreeks over en wel in alle zwenkstanden van de cylinder 170 ten opzichte van de arm 147.
Aan het onderste uiteinde van de zuigerstang van de cylinder 170 is een uit plaatstaal vervaardigd mes 195 bevestigd. Zoals uit fig. 12 blijkt is het mes 195 symme-35 trisch van vorm ten opzichte van de in het midden van zijn lengte aangebrachte bevestiging en ten opzichte van de hartlijn van de cylinder 170. In de in fig. 14 aangegeven stand van het mes 195 valt het middenvlak van het plaatmate- 8201662 - 36 - riaal van het mes samen met het symmetrievlak 174. De onderste begrenzing van het mes 195 is voorzien van een snijkant 176 die zich in schuin opwaartse richting langs de zijkanten van het mes voortzet. In de getekende stand van het mes 195 5 waarbij de het mes dragende zuigerstang van de cylinder 170 ' ^geheel is ingetrokken, bevindt de snijkant 196 zich boven het bovenoppervlak van het te bewerken kuilvoer.
Uit de doorsnede van het bovendeel van de cylinder 170 (fig. 15) blijkt dat de met het verwijzingscijfer 197 10 aangegeven zuigerstang van deze cylinder en de daaraan bevestigde zuiger 198 hol zijn- uitgevoerd doordat in beide een doorlopend langwerpig cylindrisch gat 199 is uitgespaard, dat zich over de gehele lengte van de zuiger 198 en de zuigerstang 197 uitstrekt. Het gat 199 is, gezien in een door-15 snede, onrond van vorm en kan bijvoorbeeld rechthoekig of vierkant gevormd zijn. In het gat 199 is een stang cf staaf 200 gelegen, die star aan een bovendeksel 201 van de cylinder 170 is bevestigd en die zich vanaf het bovendeksel in neerwaartse richting over jeen lengte uitstrekt die tenminste gelijk is 20 aan de slag van zuiger en zuigerstang. De stang 200 ligt over zijn gehele lengte passend in het gaat 199 en is dus, gezien in doorsnede, eveneens onrond van vorm. Het gat 199 en de stang 200 zijn beide om de axiale hartlijn van de_ cylinder 170 gelegen. De stang 200 voorkomt dat tijdens be-25 drijf het mes 195 en derhalve de zuigerstang 197 ten-opzichte van de cylinderwand van de cylinder 170 om zijn axiale hartlijn kunnen verzwenken. Gezien in het bovenaanzicht bepaalt de stand van de cylinder 170 ten opzichte van het gesteldeel 132 eenduidig de stand van het mes 195 ten opzichte van dit 30 gesteldeel.
Zoals uit fig. 14 blijkt, is aan het wagengestel 171 van de wagen 169 een zijdelings uitstekende steun 202 bevestigd, die een electrische gelijkstroommotor 203 draagt die, via een vertragingsmechanisme een moer 204 kan aandrijven 35 die om een schroefspindel 205 is gelegen. De moer 204 is voorzien van inwendig schroefdraad, dat passend is op het schroefdraad, dat op de buitenzijde van de schroefspindel 205 is aangebracht. Zoals uit fig. 12 blijkt is de schroefspindel 205 evenwijdig aan de bovenvlakken van de dragers 148 en 149 8201662 - 37 - gelegen en strekt zich over de gehele lengte van deze dragers uit. De uiteinden van de schroef spindel 205 zijn in de eind-plaat 150 respectievelijk aan de steunplaat 151 van de beugel ’ 154 star bevestigd.
5 Op, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, vier plaat- ^ sen langs de drager 149 is aan het verticale buitenvlak van deze drager een door het snij element 168 bedienbare contact-sehakelaar 206 aangebracht, die voorzien is van een contact-rol 207 (fig. 12, 14). De contactrol 207 van elke contact-10 schakelaar 206 is indrukbaar indien een verlenging 208 van een der loopwielassen 172 van de wagen 169 de contactrol 207 van de betreffende schakelaar 206 passeert.
Op analoge wijze is, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, een achttal contaetschakelaars 209 tegen het verti-15 cale zijvlak van de bovenste drager 145 bevestigd dat naar het raamwerk 131 is toegekeerd waarbij elke contactschake-laar 209 eveneens voorzien is van een indrukbare contactrol 210, die bedienbaar is door een op een plaats aan de onderzijde van de flens 152 aangebracht uitsteeksel 211, zodat 20 de contactschakelaar 209 wordt bediend indien het uitsteeksel 211, dat vast verbonden is met de arm 147, de contactrol 210 passeert.
De plaatsen van de contaetschakelaars 206 laags de arm 147 worden tijdens de hierna te bespreken automatische 25 sturing van het snij element 168, gerekend vanaf de beugel 154 in buitenwaartse richting aangeduid met de letters a, b, c en d en de contaetschakelaars 209 laags de bovenste drager 145 met de aanduidingen o, p, (corresponderend met de in fig. 10 getekende stand van de arm 147) q, r, s, t, u en 30 v. De beide reeksen letteraanduidingen stemmen overeen met die welke in fig. 18 zijn aangegeven. Fig. 18 toont op schematische wijze de bovenzijde van een te snijden kuilvoerblok, waarbij de mogelijke standen van het mes 195 zijn aangeduid met de omcirkelde cijfers 0 t/m 14. De stand 0 correspondeert 35 met een uitgangsstand van het mes en tevens met een trans-portstand van het mes, de cijfers 1 t/m 7 met een reeks messtanden waarbij de buitenomtrek van een kuilvoerblok met maximale afmetingen kan worden losgesneden en de cijfers 8201662
V
- 38 - * >» 8 t/m 14 hebben betrekking op messtanden waarbij het uitgesneden blok in kleinere blokken kan worden gesneden en anderzijds op messtanden waarbij kleinere blokken kunnen worden • gesneden zonder het gehele blok 1 t/m 7 uit te snijden· 5 Fig. 18 is van belang, bij de bespreking van de hierna uiteen-gezette' electronische sturing,
De mechanische werking volgens de figuren 10 - 16 en 18 is als volgt.
In een uitgangsstand bevindt de arm 147 zich met het 10 snijelement 168 in een stand (0) die correspondeert met een stand langs de drager 145 die wordt bepaald door de contact-schakelaar 209 (0) (stand 0 in fig. 18) waarbij deze stand van het snijelement 168 (wagen 169) langs de arm 147 wordt bepaald door de contactschakelaar 206 (a) (zie ook fig. 18).
* 15 Indien de motor 163 wordt aangedreven, roteert de moer 165 om de schroefspindel 166 zodanig dat de gehele am 147 met het snijelement 168 zich met behulp van de rollen 157 en 160 langs de dragers 145 verplaatst totdat bijvoorbeeld de contactschakelaar 209 (p) op nader uiteen te zetten wijze de 20 motor 163 doet stoppen. Het mes 195 bevindt zich dan in de stand 1 (fig. 18). Indien het gewenst is dat het mes zich, na het uitvoeren van een neer- en opwaartse sni^beweging, naar bijvoorbeeld de stand 2 wordt verplaatst, wordt de aan de wagen 169 bevestigde motor 203 aangedreven die de moer 25 204 om de vast opgestelde schroefspindel 205 doet draaien waardoor de wagen 169 door middel van de loopwielen 173 over de bovenzijden van de dragers 148 en 149 rolt totdat’de schakelaar 206 (c) door het uitsteeksel 208 wordt ingedrukt waarna de wagen en derhalve het gehele snijelement 168 op deze 30 plaats stopt. Hierna kan opnieuw een neer- en opwaartse snij-beweging worden uitgevoerd. Veronderstelt dat het gewenst is dat het mes hierna rechtstreeks in bijvoorbeeld de stand 11 (fig. 18) wordt verplaatst, dan wordt de motor 203 (fig· 14) in omgekeerde zin aangedreven, waardoor de wagen 169 zich 35 naar de dragers 145 toe beweegt totdat de schakelaar 206 (a) wordt ingedrukt waarna de wagen 169 ten opzichte van de am 147 stopt. Ongeveer tegelijkertijd is de motor 163 in werking gesteld waardoor de schroef 165 om de schroefspindel 166 ro- 8201662 s - 39 - teert waardoor de gehele arm 147 samen met het snij element 168 langs de dragers 145 wordt verplaatst totdat de schakelaar 209 (t) wordt ingedrukt zodat de motor 163 stopt, De beweging van de wagen 171 langs de arm 147 en de beweging 5 van de arm 147 langs de dragers 145 vindt gelijktijdig plaats, ""'Het mes bevindt zich derhalve nu in de stand 11 volgens fig, 18.
Veronderstelt dat het hierna gewenst is om het mes in de stand 13 volgens fig. 18 te brengen, waarbij de rich-10 ting van het mes ten opzichte van die in de stand 11 90° verschilt. Door het aandrijven van de motor 163 in omgekeerde richting wordt de arm 147 samen met het snij element 168 langs de dragers 145 vanuit de stand t (fig. 18) verplaatst in de ten opzichte van de voorgaande beweging omgekeerde 15 richting totdat de schakelaar 209 (s) wordt ingedrukt waarna * de beweging van de arm 147 langs de dragers 145 stopt. Tegelijkertijd is de motor 203 in werking gesteld waardoor de op de schroefspindel 205 draaiende moer 204 de wagen 169 in de richting van de eindplaat 150 beweegt totdat de schakelaar 20 206 (b) wordt ingedrukt zodat de hartlijn van de cylinder 170 zich nu in de gewenste stand 13 (fig. 18) bevindt. Tegelijkertijd met beide verplaatsingen wordt echter'de zwenk-cylinder 184 (fig. 12 en 13) bediend zodanig dat de zuiger-stang van de cylinder 184 uittreedt. De arm 183 verzwenkt 25 daarna over een hoek van 90°, welke beweging eveneens wordt uitgevoerd door de verstelring 179 en, via de spie 181 en tevens door de hydraulische cylinder 170. Aangezien de stand van de zuigerstang 197 (fig. 15) van de cylinder 170 ten opzichte van de laatstgenoemde is gefixeerd door middel van de 30 stang 200, verzwenkt de zuigerstang 197 en daarmee eveneens het mes 195 over 90° ten opzichte van de voorgaande stand zodat, indien de cylinder 170 in de stand 13 volgens fig. 18 is gekomen, het mes 195 intussen eveneens de daarmee gewenste stand heeft ingenomen. Het bereiken van de overige in fig. 18 35 aangeduide standen vindt op analoge wijze plaats.
Tijdens het verzwenken van de cylinder 170 om zijn hartlijn door middel van de zwenkcylinder 184 beweegt de spie 181 zich in de uitsparing 182 (fig. 13) over de genoem- 8201662 - 40 - de hoek van 90°. De heide een hoek van 90°verschillende messtanden (d.w.z. cylinderstanden) worden via de zwenkcylinder 184 ten opzichte van de arm 147 in draaizin hydraulisch ge- fixeerd.
5 Zoals uit fig. 18 blijkt is de lengte van de werk- w zame snijkant van het mes 195 zodanig gekozen dat in alle werkzame snijstanden enige overlapping optreedt ten opzichte van de aanliggende messtanden, zodat het te snijden blok respectievelijk de te snijden blokken volledig zijn losge-10 sneden waardoor het uitrijden van het gesnedene geen moeilijkheden ondervindt.
Het hydraulische systeem voor het neer- en opwaarts bewegen van zuigerstang 197 van de cylinder 170 en het mes 195 kan, als voorbeeld, overeenstemmen met dat volgens het 15 lihkergedeelte van het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 8 waarbij in plaats van de snijcylinder 19 de snijcylinder 170 dient te worden gelezen. Hierbij is de schuif 125 weg te laten, zodat de leiding 124 en 126 één leiding vormen. En zoals hiervoor reeds is veimeld reageert de naderingssehake-20 laar aangeduid met de omcirkelde letter b op de nadering van de zuiger 198 en reageert de naderingsschakelaar c op de nadering van het snijmes 195 of de drukplaat 19Tter omstel-ling van de schuif 122 op de aldaar aangegeven wijze (gestippeld omcirkelde letter c). In het onderhavige geval wordt 25 de hydraulische werkdruk (aansluiting 120 in fig. 8) bewerkstelligd door een bijvoorbeeld electromagnetisch bedienbare kraan door een signaal vanaf de nog te bespreken electro-nische besturing. Indien de werkdruk op de aansluiting 120 wordt toegelaten, beweegt de zuigerstang van de cylinder 170 30 zich buitenwaarts totdat de schakelaar b door de nadering van de zuiger wordt bekrachtigd zodat de (op de wagen 169 aangebrachte) schuif 122 wordt omgesteld, waarna de zuigerstang zich binnenwaarts beweegt totdat de naderingsschakelaar aangeduid met c door bijvoorbeeld de nadering van de 35 drukplaat 193 wordt bekrachtigd die (zie de gestippeld omcirkelde letter c in fig. 8) de schuif 122 weer terugstelt in de getekende stand. Een door de naderingsschakelaar c tijdens de naderingsbeweging van de drukplaat 193 afgegeven 8201662 ♦ - 41 - impuls 193 heeft tevens een andere functie zoals uit de beschrijving van fig. 17 zal blijken· De schakelaar c geeft tijdens de (bovenste) ruststand van de drukplaat 193 geen impuls af, zodat de arreteerbare schuif 122 tussen twee snijbe-5 wegingen in blijft staan.
' - Zoals uit de hiervoor besproken mechanische werking bij het verplaatsen van het snij element 168 langs de arm 147 en het verplaatsen van de arm 147 langs de dragers 145 blijkt, is het voor de in twee richtingen aandrijfbare electromotoren 10 163 en 203 benodigde vermogen gering, daar deze vermogens alleen voor een verplaatsing benodigd zijn zodat uiteraard de te schakelen eleetrische vermogens eveneens relatief klein zijn.
De geautomatiseerde besturing van het snij element 15 168 is in fig. 17 in combinatie met fig. 18 weergegeven.
De in fig. 17 getekende electronische schakeling is uitgevoerd in TTL-bouwstenen, daar geen hoge schakelsnel-heden zijn vereist en deze bouwstenen (uitgevoerd in dual-in-line) voor zeer geringe kostprijs in de handel verkrijgbaar 20 zijn. De schakeling volgens fig. 17 is op één enkele print met afmetingen van ongeveer 20 x 20 cm. aan te brengen.
Er is van de veronderstelling uitgegaan- dat het eleetrische systeem van de trekker, dat de beschreven schakelingen voedt, een 12-Volts-systeem is. In fig. 17 zijn uit-25 sluitend de hoofdcomponenten met hun verbindingen weergegeven; nevengeschikte elementen, bijvoorbeeld voor flankver-betering van impulsen, beveiligings-dioden e.d. zijn duidelijkheidshalve weggelaten.
De in fig. 17 geïntegreerde circuits zijn aangege-30 ven met de door de fabrikanten genormaliseercë nummering, terwijl per geïntegreerd circuit in.enkele gevallen de nummering is aangegeven die voor het betreffende type bouwsteen genormaliseerd is.
De voeding van de schakeling volgens fig. 17 wordt 35 bewerkstelligd door een spanningsstabilisator 212 (type 7805) waarvan de ingang is aangesloten op de 12 V-spanning van de accu van de trekker. De gestabiliseerde uitgangsspanning (nominaal 5 V) voedt een binaire teller 213 (type 7493) voorzien van trigger-ingang no. 14, reset-ingangen 2 en 3 en uit- 8201662
V
- 42 - gangen aangegeven met A, B, C, en D geschikt voor 16 "binaire woorden. Een binair woord af gegeven door d’e teller 213 wordt op de overeenkomstige ingangen van een tweetal 4-16-line demultiplexers 214 en 215 (type 74154) gebracht, waarvan de 5 eerstgenoemde in hoofdzaak de beweging van het snij element '' 168 langs de arm 147 stuurt en de tweede de beweging van de arm 147 langs de dragers 145 stuurt.
Elk binair woord van de teller 213 wordt eveneens ingevoerd, in overeenkomstige ingangen van een multiplexer 10 216 (type 74150), met uitgang (W) waarvan de spanning de geïnverteerde is van die -van één van de ingangen E 0 - E 15) en wel van die ingang die bepaald wordt door het door de teller 213 afgegeven woord. De multiplexer 216 stuurt in hoofdzaak de snijbeweging van het snij element 168. De span-15 ning op de ingangen E 1 - E 14 wordt bepaald door de stand van schakelaars 217 genummerd 1 t/m 14» welke nummering overeenstemt met die van de omcirkelde nummers in fig. 18.
Door middel van de schakelaars 217 kan de door de bedienings-persoon gewenste opeenvolging van standen van het mes 195 20 worden vastgelegd. In de getekende niet-werkzame stand van de schakelaars 217 hebben deze ingangen alle L-niveau. In de -andere stand wordt op de betreffende ingang H-niveau ( 5 V, uitgangsspanning van stabilisator 212) aangebracht. Uiteraard kunnen de schakelaars 217 worden vervangen door druk-25 knoppen waarbij elke gekozen drukknop na indrukken op de betreffende E-aansluiting van de multiplexer 216 H-niveau handhaaft (door middel van flip-flops) maar eenvoudigheids-halve is in het uitvoeringsvoorbeeld een reeks schakelaars getekend, die bovendien het voordeel hebben dat achteraf kan 30 worden vastgesteld welke werkzame-standen van het snijelement 168 zijn ingesteld.
De uitgangen van de demultiplexer 214, genummerd 1-14 zijn over inverters (UOÏ-poorten) 218 gekoppeld met ingangen van een viertal EXOR-poorten 219 (type 7486) of 35 poortcombinaties die een EXOR-functie bewerkstelligen en wel op de volgende wijze.
Uit fig. 18 blijkt dat de standen weergegeven door de omcirkelde nummers 1, 9, 11 en 7 corresponderen met dezelfde stand (stand a) van het snijelement 168 op de arm 147· 8201662 - 43 -
Be standen 12, 13,.14 in fig. 18 (stand b), de standen 2, 8, 10, 6 in fig. 18 (stand c) en de standen 3» 4, 5 (stand d) hebben in elk der zojuist aangegeven combinaties van standen - dezelfde stand ten opzichte van de arm 147. De ingangen van 5 de in fig. 17 bovenste poort 219 zijn dienpvereenkomstig ge-^koppeld met de uitgangen genummerd 1, 9, 11, 7 van de demultiplexer 214, de daaronder getekende poort met de uitgangen 12, 13, 14 enz. Een zelfde ordening geldt voor de uitgangen 1 t/m 14 van de demultiplexer 215 die over HOT·-poorten 220 10 verbonden zijn met de ingangen van EXOR-poorten 221. Uit fig. 18 volgt, dat indien het mes 195 in één der standen 1 en 2 staat, het snijelement (en daarmee tevens de arm 147) ten opzichte van de dragers 145 dezelfde stand bezit. Dit geldt tevens voor de in fig. 18 aangegeven standen 3 en 12 15 (stand ten opzichte van de dragers 145: stand q). Voor de standen 8 en 9 (stand r), stand 4 en 13 (stand s), de standen 10 en 11 (stand t), standen 5 en 14 (stand u), standen 6 en 7 (stand v ten opzichte van de dragers 145)· De uitgangen van de NOT-poorten 220 die behoren bij de uitgangen 20 1 t/m 14 van de demultiplexer 215, zijn op dienovereenkomstige wijze met de ingangen van de poorten 221 verbonden.
Zo zijn de ingangen van* de bovenste in fig. 17 getekende poort 221 verbonden met de uitgangen 1 en 2 van de demultiplexer 215, derhalve corresponderend met de stand p langs 25 de dragers 145, de ingangen van de daaronder getekende poort zijn verbonden met de uitgangen 3 en 12 van de demultiplexer 215 enz. volgens de hiervoorgegeven groeperingen. De poorten 219 en 221 representeren derhalve de standen a - d, p - v volgens fig. 18, welke standen als het ware een coördinaten-30 systeem vormen.
De uitgangen van de EXOR-poorten 219 en 221 worden over transistors 222 op de ingangen van de contact schakelaars 206 (fig. 12; groep a - d) respectievelijk de ingangen van de contactschakelaars 209 (fig. 10; groep o- v) gebracht. De 35 uitgangen van de groep contactschakelaars 206 en die van de groep contactschakelaars 209 zijn over een printbaan 223 resp. 224 over een weerstand 225 resp. 226 geaard. De aarde van de gehele schakeling zal overeenstemmen met die van het 8201662
V
- 44 - electrisch systeem van de trekker, in het algemeen het trek-kergestel. Het indrukken van de contactrol 207 van een schakelaar 206 (fig. 14) respectievelijk het indrukken van de contactrol 210 van een schakelaar 209 (fig· 12) sluit de met 5 de overeenkomstige transistor 222 corresponderende ingang met ' ^de geaarde uitgang kort. Van de over de relatief hoge weerstand 225 geaarde printbaan 223 is een aansluiting 227 afgetakt, die de aandrijving van de motor 203 (fig· 14) stopt, terwijl van de over de relatief hoge weerstand 226 geaarde 10 printbaan 224 een aansluiting 228 is afgetakt, die de aandrijving van de motor 163 (fig. 12) stopt.
De beide uitgangen 0 van de demultiplexer 214 en 215 zijn naar de ingangen van een AND-poort 229 gevoerd, waarvan de uitgang over een dubbelpolige schakelaar 230 in 15 verbinding kan worden gebracht met de reset-ingangen van de teller 213* De uitgang 0 van de demultiplexer 214 is over de bijbehorende HOT-poort 218 verbonden met een ingang van een EXOR-poort 231» waarvan de andere ingangen zijn verbonden met de ingang van de cotactschakelaar 206 die correspon-20 deert met de stand a en die van de contactschakelaar 206 die correspondeert met de stand c. Hierbij wordt opgemerkt dat het mes 195» zoals aangegeven in fig. 18, in alle standen die corresponderen met de stand-coördinaat a en c dezelfde mesrichting bezitten, nl. evenwijdig aan de lengterichting 25 van de arm 147· Op analoge wijze zijn de van de bijbehorende transistors 222 afkomstige ingangen van de contactschakelaars 206 corresponderend met de standen b en d, verbonden met de ingangen van een EXOR-poort 232 in welke standen het mes steeds loodrecht op de arm 147 dient te zijn gericht (standen 30 12, 13, 14 resp. 3» 4, 4 in fig. 18). De uitgangen van de poorten 231 en 232 zijn, bijvoorbeeld met behulp van een electro-magnetisch bediende hydraulische schuif, zodanig met de zwenkcylinder 184 (voor de verzwenking van het mes 195 over 90° in twee richtingen) verbonden dat indien de uit-35 gang van de EXOR-poort 231 H wordt, de cylinder 184 het mes evenwijdig aan de arm 147 doet verzwenken, terwijl indien de uitgang van de poort 232 H wordt, de zwenkcylinder 184 het mes 195 in een richting loodrecht op de lengterichting van de aim 147 doet verzwenken. Indien de cylinder 184 resp.
8201662 V ^ - 45 - het mes 195 in de nagestreefde stand staat, wordt de zuiger van de cylinder 184 onder hydraulische druk tegen de als aanslag dienende eindwand van de cylinder in deze stand ge- houden.
5 De uitgang (Y/) van de multiplexer 216 is gekoppeld ^ met een astabiele multivibrator 233 die is opgebouwd uit een tweetal Schmitt-triggers (type 7413) die impulsen kan afgeven (ook bij relatief lage frequenties) indien de ingang 234 van de tweede Sehmitt-trigger H is en stopt indien de ingang 234 10 L is. De impuls-frequentie kan gekozen worden aan de hand van een uitwendige schakeling die een weerstand en een condensator omvat zoals in de figuur is aangeduid.
De uitgang van de multivibrator 233 is verbonden met de trigger-ingang van de teller 213· Een naderingsschakelaar 15 235, die identiek is met de naderingsschakelaar c volgens het linkergedeelte van fig. 8 (zoals hiervoor is besproken) is over de uitgang van de multivibrator 233 eveneens met de impuls-ingang van de teller 213 verbonden. De schakelaar 235 geeft een impuls af indien het mes 195 na afloop van een 20 snijbeweging zijn bovenste stand bereikt.
De printbanen 223 en 224, waarop de uitgangen van de contactschakelaars 206 èn 209 zijn aangesloten,'· zijn elk verbonden met de ingang van een NAED-poort 236 (type 7400). De uitgang van de poort 236 is verbonden met een ingang van een 25 OR-poort 237 (type 7432) waarvan de andere ingang verbonden is met de uitgang (W) van de multiplexer 216. De uitgang 238 van de poort 237 bedient, na vermogenversterking, een hydraulische kraan voor het al of niet toelaten van hydraulische werkdruk op de aansluiting 120 van de schuif 122 vol-30 gens het besproken linker gedeelte van de fig. 8.
De geïnverteerde uitgang 0'van de demultiplexer 214, alsmede de van de bijbehorende transistor 222 afkomstige ingangen van de contactschakelaars 206 a - d zijn verbonden met de data-ingangen van een vijftal latches 239 (type 7475), 35 waarvan de enable-ingangen (Cr) onderling zijn doorverbonden met de uitgang van de naderingsschakelaar 235· Op analoge wijze zijn de ingangen van de contactschakelaars 209 (o-v) verbonden met een achttal latches 240, waarvan de enable- 8201662 f - 46 - ingangen (Gr) onderling zijn doorverbonden en tevens aangesloten op de uitgang van de naderingsschakelaar 235# De van de trigger 233 afkomstige impulsen kunnen de enable-ingangen van de latcb.es ecbter niet bereiken (zie diode tussen trigger 5 233 en naderingsschakelaar 235)· ^ - De Q-uitgangen van de latches 239 zijn elk verbonden met een respectievelijke B-ingang van een comparator 241 (type 7485) respectievelijk met een ingang van een met de comparator 241 in cascade geschakelde comparator 242, daar dit 10 type comparator binaire woorden kan vergelijken met ten hoogste vier bits. De spanningsniveaus op de vijf data-ingangen van de latches 239 zijn elk verbonden met een A-ingang van de comparators 241 en 242 waarbij niet-gebruikte ingangen zijn geaard. Van de uitgangen van de comparator 242 15 worden slechts die gebruikt welke aangeven dat de binaire waarde van het op de A-ingangen aangesloten binaire woord groter of kleiner is dan de waarde van het op de B-ingangen aangesloten woord. De uitgang 5 van de comparators 242 is aangesloten op de ingang van een NAïïD-poort 243» waarvan de 20 andere ingang steeds H-niveau bezit. De uitgang van de poort 243 is aangesloten op een ingang van een NOR-poort 244 waarvan de andere ingang verbonden is met de uitgang" (W) van de multiplexer 216. De uitgang 7 van de comparator 242 is aangesloten op de ingang van een combinatie van een HARD-poort 25 245, en een NOR-poort 246, welke combinatie op analoge wijze is geschakeld als de groep 243» 244. Indien de uitgang van de poort 244 een H-signaal afgeeft wordt hierdoor, via vennogenversterking, de motor 203, die zich op de wagen 169 bevindt, zodanig aangedreven dat de wagen 169 zich in de 30 richting van het van de dragers 145 afgelegen einde van de arm 147 beweegt. Indien de poort 246 een H-signaal afgeeft wordt de motor 203 in omgekeerde richting aangedreven, waardoor de wagen zich in de richting van de dragers 145 beweegt.
Op geheel analoge wijze zijn de uitgangen van de 35 latches 240 aangesloten op B-ingangen van in cascade geschakelde comparators 247 en 248, terwijl de uitgangen van de transistors 222, die samenwerken met de eindschakelaars 209, verbonden zijn met de A-ingangen van deze comparators. De 8201662 V ' - 47 - uitgang 5 van de comparator 248 is verbonden met een ingang van een NAITD-p o or fƒwaarvan de andere ingang steeds H-niveau bezit, De uitgang van de poort 249 is verbonden met een in-• gang van een NOR-poort 250 waarvan de andere ingang aange-5 sloten is op de uitgang (W) van de multiplexer 216. Indien ^de uitgang van de poort 250 H-niveau bezit wordt, via vermogen-versterking, de motor 163 in een zodanig richting aangedreven dat de arm 147 zich langs de dragers 145 verplaatst in de richting van de stand v in fig. 10. De uitgang 7 van de com-10 parator 248 is aangesloten op een ingang van een IMD-poort 251, waarvan de andere ingang steeds H-niveau heeft. De uitgang van de poort 251 is aangesloten op een ingang van een NQR-poort 252 waarvan de andere ingang verbonden is met de uitgang (W) van de multiplexer 216. Indien de uitgang van 15 de poort 252 H-niveau voert, wordt dé motor 163 in een zodanige richting aangedreven dat de arm 147 zich langs de dragers 145 in de richting van de eindschakelaar 0 verplaatst.
De ingang E-0 van de multiplexer 216 is over een NOI-poort 253 verbonden met de reset-ingange.n van de teller 20 213 en met de dendervrije schakelaar 230 die in de ene stand de reset-ingangen van de teller 213 verbindt met de uitgang van de poort 229 en in de andere stand met aarde'. De trigger-ingang van de teller 214 is over de schakelaar 230 verbonden met, in de ene stand aarde (over een weerstand) en in de 25 andere stand H-niveau.
In een beginstand bevindt het snij element 168 zich in de stand die in fig. 18 met 0 is aangeduid. Uitgaande van deze stand kan de bedieningspersoon door het bedienen van de overeenkomstige schakelaars 217, waarmee hij een voorkeuze 30 van de gewenste sneden kan instellen, het snij element (teneinde een geheel kuilvoerblok uit té snijden) automatisch en achtereenvolgens naar de standen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 dirigeren (waardoor het gehele blok met maximale afmetingen is losgensenden), of naar een willekeurige combinatie van 35 andere gewenste sneden, zoals bv. 1, 2, 3, 8, 9 of 9, 13, 11 enz. (fig. 18). Indien een blok van maximale grootte (standen 1 - 7) is losgesneden kunnen daarna, terwijl het losgesneden blok nog op de vorktanden 143 rust, bijvoorbeeld de sneden 8201662
V
- 48 - fc * 8, 12, 9, 13» 10, 11, 14 (fig. 18) worden uitgevoerd en wel bijvoorbeeld tijdens bet transport van een kuilvoerblok naar de voergang op de stal, zodat bij aankomst bet gehele kuil-* voerblok 1-7 in, in dit geval, 6 kleine blokken is gesne-5 den. Hiermee is tevens het probleem opgelost dat het gehele kuilvoerblok 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 achteraf met de hand of met afzonderlijk aan te schaffen middelen (die een extra investering betekenen) in kleine stukken moet worden verdeeld om het kuilvoer door het vee te kunnen laten consumeren. Indien 10 de verdeling van het gehele kuilvoerblok in kleine delen tijdens transport naar de stal automatisch wordt uitgevoerd, treedt geen tijdverlies op. Uiteraard is het ook mogelijk om blokken uit de voerkuil te snijden die kleiner zijn dan het blok met maximale afmeting 1-7, bijvoorbeeld een blok 15 1, 2, 3> 8, 9 of 1, 12, 9 of 9, 13> 10, 5, 6, 7 enz. De nummering en daarmee tevens de automatisch ingestelde volgorde van messtanden is zodanig gekozen dat de eerste nummers 1-7 met een blok van maximale grootte corresponderen, daar dit het meest zal voorkomen en tevens met het oog op de wense-20 lijkheid kleine blokken te kunnen snijden tijdens transport van het reeds uitgesneden grote blok.
De werking van* de automatische besturing van het snijelement 168 aan de hand van een aantal door de bedienings-persoon voorgeprogrammeerde gewenste sneden, wordt besproken 25 aan de hand van de sneden 9, 11, 13 waardoor, in dit voorbeeld, een blok van relatief geringe afmetingen wordt uitgesneden. De werking bij andere voorgeprogrammeerde sneden en uiteraard ook die voor het uitsnijden van een geheel blok 1,2, 3» 4, 5, 6, 7 is geheel analoog; het snijden van 30 een relatief klein blok is in dit voorbeeld echter meer illustratief omdat hierbij niet-voorgekozen sneden dienen te worden overgeslagen.
Het snijorgaan 168 bevindt zich in de uitgangspositie 0 waarbij de aanslag 208 de rol van de schakelaar 206 (a) 35 (welke schakelaar identiek met de schakelaar 206 (0) kan zijn) ingedrukt houdt en het uitsteeksel 211 (fig. 12) de rol van de schakelaar 209 (0) (fig. 10) indrukt. De schakelaar 230 (fig. 17) bevindt zich in de getekende stand, waarbij de reset- 8201662 * t - 49 - ingangen van de teller 213 H—niveau hebben en de teller (A, B, C, D) op 0 staat. Daar de telleruitgangen verbonden zijn met de ingangen van de demultiplexer 214 en 215 en met die van de multiplexer 216, bezitten de uitgangen 0 van de 5 demultiplexers 214 en 215 L-niveau en na de poorten 218 "^H-niveau, zodat de ingangen van de poort 229 beide H-niveau bezitten en de uitgang van de poort 229 eveneens H is., welke uitgang via de schakelaar, zoals reeds vermeld, aangesloten is op de reset-ingangen van de teller 213· Tengevolge van 10 de poort 253 bezit de E-0 ingang van de multiplexer 216 Επί veau en de uitgang(W) en tevens de ingang 234 van de Schmitt-trigger 233 H niveau hebben. De Schmitt-trigger 233 geeft daardoor impulsen af op de trigger-ingang van de teller 213 maar de teller reageert nog niet omdat zijn reset-ingangen 15 H-niveau bezitten.
Zoals hiervoor is verondersteld, heeft de bedienings-persoon de schakelaars 9, 11 en 13 van de schakelaargroep 217 omgezet zodat de ingangen E-9, E-11 en E-13 van de multiplexer 216 H-niveau bezitten en de overige E-ingangen L-niveau. De 20 data-ingang van de met de 0-uitgang van de demultiplexer 214 corresponderende latch 239 bezit H-niveau, evenals de ingang van de latch 240 die correspondeert met de 0-uitgang van de demultiplexer 215. De overige latches hebben L-niveau op de ingangen, terwijl alle latches L-niveau op de uitgangen en * 25 daarmee op de ingangen van de comparators hebben.
In overeenstemming met de genoemde veronderstelling dat de bedieningspersoon de schakelaars 9, 11 en 13 van de schakelaargroep 217 omgezet heeft, hebben de overeenkomstige E-ingangen van de multiplexer 216 H-niveau en de overige in-30 gangen behouden hun L-niveau.
Indien nu de schakelaar 23Ö wordt omgezet, worden de reset-ingangen van de teller 213 D, de E-0 ingang van de multiplexer 216 krijgt H-niveau, terwijl de uitgang (Y/) op L-niveau komt zodat de trigger 233 stopt; tegelijkertijd echter 35 wordt vanaf de schakelaar 230 op de trigger-ingang van de teller 214 een impuls toegevoerd, waardoor de teller op het binaire getal 1 springt, de uitgangen 1 van de demultiplexers 214 en 215 L-niveau krijgen en de uitgang (W) van de multi- 8201662 Λ - 50 - plexer 216 H-niveau, waardoor de teller 233 impulsen afgeeft. .
De teller 213 springt telkens één stand verder, waarbij de uitgang van de overeenkomstige poort 219 resp. 221 H-niveau af geeft dat eveneens op de overeenkomstige ingang van de 5 contactschakelaar 206 resp. 209 en tevens op de ingang van ' ^ de overeenkomstige latch 239, 240 komt te staan. De uitgang 5 van de comparator 242 krijgt derhalve H-niveau, maar aangezien één der ingangen van de poort 244 en een ingang van de poort 246 steeds H-niveau heeft (afkomstig van de (W)-uitgang 10 van de multiplexer 216) blijft de uitgang van de poort 244 en die van de poort 246 1 zodat de motoren 203 en 163 blijven stilstaan. Indien de teller 213 echter de (voorgekozen) binaire waarde 9 bereikt, wordt de ingang (W) van de multiplexer 216 L, waardoor de trigger 233 stopt. De uitgang van de poort 15 219 resp. 221 die met de uitgang 9 van de demultiplexer 214 resp. 215 correspondeert is dan H geworden, evenals de ingang van de contactschakelaar 206 (a) en 209 (r). Nu wordt echter ook de op de uitgang (w) aangesloten ingang van de poort 244 en 246 H.
20 Aangezien de reeks niveaus van de ingangen van de schakelaars 206 en 209 elk op te vatten zijn als binaire woorden (waarbij de schakelaar 206 (d) en 209 (v) de grootste significantie hebben) staat op de A-ingangen van de comparators 247 en 248 een woord dat groter is dan op de betreffen-25 de B-ingangen. De uitgang van de schakelaars 206 (a) die reeds ingedrukt was, geeft aan de uitgang 227 een H-signaal dat de aandrijving van de motor 203 uitgeschakeld houdt, terwijl de contactschakelaar r van de groep 209 op dit ogenblik nog niet ingedrukt is. Doordat het binaire woord op 30 de A-ingangen van de comparators 247 en 248 groter is dan die op de B-ingangen, geeft de poort 250 een H-signaal af, daar één van zijn ingangen nu op de L-niveau voerende (W)-uitgang van de multiplexer 216 is aangesloten. Het H-signaal op de uitgang van de poort 250 doet de motor 163 aandrijven, 35 waardoor de arm 147 verplaatst wordt in de richting van de schakelaar r. Zodra het uitsteeksel 211 de schakelaar 209 (r) indrukt, voert de print baan 224 H-niveau evenals de printbaan 223· De aftakking 228 voert dan eveneens H-niveau, zodat de aandrijving van de motor 163 wordt gestopt bij 8201662 - 51 - ingedrukte schakelaar p. Daar de banen 223 en 224 H-niveau voeren, geeft de poort 236 L-niveau af, en aangezien de andere ingang van de poort 237 ook L-niveau voert, (uitgang (W) van de multiplexer 216) heeft de uitgang 238 een L-5 signaal, dat een hydraulische kraan opent en de werkdruk op de aansluiting 120 (fig. 8) toevoert zodat, zoals hiervoor aangeduid, de sni3cyclus van de cylinder 170 aanvangt· Deze snijcyclus kan dus slechts worden gestart indien beide banen 223 en 224 H-niveau voeren, dat wil zeggen indien is 10 verzekerd dat beide coördinaten van het snijelement 168 bereikt zijn. Ha terugkeer in de bovenste stand van de zuiger van de cylinder 170 geeft de naderingsschakelaar 235 (die identiek kan zijn met schakelaar c in fig· 8) een impuls af op de trigger-ingang van de teller 213 en tevens op de-15 MABLE-ingangen van de latches 239 en 240 waardoor het op de data-iingangen gevoerde woord op de Q-uitgangen van .deze latches en daardoor tevens op de B-ingangen van de comparators wordt geschakeld· De A- en B-woorden op de comparators zijn nu gelijk, zodat het H-signaal op de uitgang 5 van de 20 comparators 242 en 248 wegvalt· Door de impuls op de teller 213 is de teller in de niet-voorgekozen stand 10 gekomen, waarin de(W)-uitgang vah de multiplexer 216 H-niveau voert, zodat de trigger 233 een impuls afgeeft op de ingang van de teller 213» waardoor deze op de stand 11 springt; de 25 schakelaar 217 genummerd 11, was voor de aanvang op H-niveau aangesloten, zodat de(Y/)-uitgang van de multiplexer 216 op L-niveau komt, zodat de trigger 233 stopt. De uitgangen 11 van de demultiplexers 214 en 215 bezitten nu L-niveau en de betreffende ingang van de daarmee corresponderende poorten 30 219 en 221 geven H-niveau af, zodat in dit geval de ingangen van de schakelaar 206 (a) en 209 (t) H-niveau hebben, evenals de data-ingang van de corresponderende latches en de betreffende bits van het A-woord op de comparators. Het B-woord van een comparator bezit nog steeds de vorige waarde, die 35 immers door de van de naderingsschakelaar 235 afkomstige impuls was doorgeschakeld· De comparators 241 en 242 stellen vast dat het A-rwoord en het B-woord hetzelfde zijn, (daar nog steeds de schakelaar 206 (a) is ingedrukt) maar de comparators 247 en 248 stellen vast dat het door de schakelaars 8201662 - 52 - 209 (p - v) gevormde woord op de A-ingang nu groter is dan het woord op de B-ingangen dat nog met de vorige snijstand correspondeert. Daar de uitgang W van de multiplexer 216 nu L-niveau voert, geeft de poort 250 H-niveau af, waardoor de 5 motor 163 wordt ingeschakeld en wel in een zodanige richting ’"'dat de ara 147 zich langs de dragers 145 in de richting van de schakelaar 209 (t) beweegt. Indien het uitsteeksel 211 de schakelaar 209 (t) heeft gesloten, voert de printbaan 224. H-niveau evenals (nog steeds) de printbaan 223, zodat 10 de poort 236 L-niveau heeft en de uitgang 238 van de poort 237 L-niveau, daar de(W)-uitgang van de multiplexer 216 L is. Hierdoor wordt opnieuw de aansluiting 120 (fig. 8) onder werkdruk gebracht, waardoor een uit- en ingaande slag van de snijcylinder 170 en het mes 195 plaatsvindt. Indien het mes 15 weer in zijn hoogste stand komt, geeft de naderingsschake-laar 235 weer een impuls af, die de teller 213 verder doet springen op nummer 12, maar aangezien deze stand niet is voorgekozen, komt de (W)-uitgang van de multiplexer 216 op H-niveau, De van de schakelaar 235 afkomstige impuls schakelt 20 de vorige stand 206 (a) en 209 (t) op de B-ingangen van de comparators door, doordat de ingangsinformatie daardoor op de Q-uitgangen van de latches is geschakeld. Daar de (W)-uitgang van de multiplexer 216 H is·, geeft de trigger weer een impuls af die de teller op de stand 13 doet schakelen, 25 die wèl voorgekozen is, zodat de (W)-uitgang van de multiple er 216 weer L-niveau krijgt.lëma de met de uitgangen 13 van de demultiplexers 214 en 215 corresponderende poorten 219, 221 krijgen H-niveau zodat de ingangen van de contact-schakelaars 206 (b) en 209 (s) eveneens H-niveau krijgen. Het 30 binaire woord op de A-ingangen van de comparators 241 en 242 wordt nu groter dan het nog op de B-ingangen staande woord (nog afkomstig van de stand 11 volgens fig. 18) zodat de uitgang van de poort 244 H-niveau krijgt, daar de (W)— uitgang van de multiplexer 21o inmiddels L is. De motor 203 35 wordt nu aangedreven in een richting zodanig dat het snij-orgaan 168 zich in de richting van de schakelaar 206 (b) gaat bewegen. Daar het signaal, dat op de ingang van de schakelaar 209 (s) staat,nu de meest significante bits vormt 8201662 - 53 - van het woord op de A-ingangen van de comparators 247 en 248 en dit woord kleiner is dan in de vorige werkstand 11 (schakelaar 209 (t) ) geeft nu' de uitgang 7 van de comparator . 248 een H-signaal, zodat de uitgang van de poort 252 H-niveau 5 krijgt en de motor 163 "achteruit” gaat draaien in de rich-%wting van de contactschakelaar 209 (s).
Indien de aanslag 208 de rol van de contactschakelaar 206 (b) heeft ingedrukt, staat op de printbaan 223 H-signaal en derhalve eveneens op de aftakking 227, die de 10 motor 203 doet stoppen. Indien het uitsteeksel 211 de schakelaar 209 (s) heeft ingedrukt, komt op de printbaan 224 H-signaal zodat in verband met het L-signaal op de uitgang (W) van de multiplexer 216, de uitgang 238 van de poort 237 1 wordt en de snijcylcusin gang wordt gezet. De poort 236 15 verzekert dat dit alleen kan geschieden indien het snij-element 168 beide gewenste coördinaten heeft bereikt. Deze coördinaten staan, vertaald door de H-niveaus op de ingangen van de schakelaars 206 (b) en 209 (s) op de A-ingangen van de comparators. Het H-signaal op· de printbaan 224 doet via 20 de aftakking 228 de motor 163 stoppen indien de schakelaar 209 (s) ingedrukt wordt.
In de stand 13* volgens fig. 18 bezit, Tzoals hiervoor is besproken, de ingang van de schakelaar 206 (b) H-signaal, de overige schakelaars 206 L-signaal. Hierdoor verkrijgt de 25 uitgang van de poort 232 H-niveau, waardoor de zwenkeylinder 184 wordt bekrachtigd in voor de zuigerstang inwaartse zin, zodat de verstelring 179 (fig. 12) wordt verdraaid over 90° en tevens het mes 195. Ha het einde van de inwaartse slag van de zuigerstang van de cylinder 184 blijft de werkdruk in de 30 cylinder 184 aanwezig en drukt de zuigerstang en daarmee tevens het mes 195 tegen een aanslag die gevormd wordt door een einde van de cylinder 184- De stand van het mes in de stand 13 van het snijelement 168 komt dan overeen met de in fig. 18 getekende stand. De zwenkbeweging van de cylinder 35 170 en het mes 195 vindt plaats gedurende de tijd dat het snijelement 168 naar de stand 13 wordt verplaatst, zodat de verplaatsingstijd van het snijelement wordt benut voor het zwenken van het mes.
Indien het mes zijn bovenste stand weer nadert, geeft 8201662 Λ τ - 54 - de naderingsschakelaar 235 een impuls af die de teller op het binaire getal 14 doet verspringen, waardoor de uitgang (W) van de multiplexer 216 H-niveau krijgt en de trigger 233 • een impuls afgeeft die de tellerstand op het binaire getal 5 15 doet verspringen (in dit uitvoeringsvoorbeeld een niet- gebruikte mogelijke stand), waarbij echter de uitgang (W) van de multiplexer 216 op H-niveau blijft, daar de ingang E-15 op L-niveau is aangesloten. De volgende impuls van de trigger 233 doet de teller op 0 springen aangezien de teller 10 vol is. De poort 229 krijgt (vanaf de uitgangen 0 van de demultiplexers 214 en 215 via de bijbehorende poorten 218 resp. 220) op beide ingangen H-signaal en derhalve ook op de uitgang waardoor de reset-ingangen van de teller 214 H-niveau krijgen en de teller stopt. Ondertussen hebben de ingangen 15 van de contactschakelaars 206 (o, a) en 209 (0) H-niveau verkregen waarbij tevens de minst significante bits van de A-woorden van comparators eveneens H-niveau hebben. Deze A-woorden zijn derhalve kleiner dan de B-woorden die corresponderen met de laatst-gebruikte werkstand, de stand 13 20 doorgeschakeld door de laatste impuls vanaf de naderings-schakelaar 235. De uitgangen 7 van de comparators 242 en 248 krijgen derhalve H-niveau evenals de uitgangen van de poorten 246 en 252, waardoor beide motoren 163 en 203 in een richting worden aangedreven zodanig dat het snij element 168 in de 25 richting van de stand 0 wordt verplaatst. Indien de betreffende contactschakelaars 206 (o, a) en 209 (0) worden ingedrukt, voeren de printbanen 223 en 224 H-niveau, daarmee tevens de aftakkingen 227 en 228 die de motoren 203 resp. 163 doen stoppen. De poort 231 heeft op één der ingangen een L-30 signaal gekregen, zodat de uitgang van de poort 231 H wordt, waardoor de bij de zwenkcylinder 184 behorende schuif wordt versteld, die de zuigerstang uitwaarts doet verplaatsen, waardoor de snijcylinder 170 en het mes 195 weer terugdraaien in de stand welke behoort bij de stand 0 volgens fig. 18. 35 Het snijelement keert vanaf de laatste werkstand (in dit geval stand 13) automatisch en rechtstreeks terug naar de beginstand 0.
In de stand 0 van de teller 213 voeren de, zoals 8201662 \ - 55 - reeds vermeld, de reset-ingangen H-signaal en de ingang E-0 van de multiplexer 216 (tengevolge de poort 253) L-signaal en derhalve de uitgang (W) van de multiplexer 216 H-signaal, - zodat in deze reset-stand niet kan worden gesneden, ondanks 5 het feit dat de corresponderende contaetschakelaars 206 en 209 zijn gesloten en de print banen 223 en 224 H-signaal voeren.
Het voorgeprogrammeerde snijden van het blok dat door de sneden 9, 11, 13 volgens fig. 18 wordt begrensd, is 10 hiermee beëindigd. Het snijden van andere vormen kuilvoer geschiedt op geheel analoge wijze. Bij het uitsnijden van het blok met maximale grootte (standen 1 t/m 7 en terug naar de 0-stand) geschiedt eveneens analoog waarbij de snijstanden elkaar direct opvolgen en waarbij vanuit de stand 7 15 analoog aan het hiervoor beschreven voorbeeld teruggekeerd wordt in de stand 0. Het hele porgramma eindigt dus automatisch in de stand 0.
De opstaande cylinder 170 zou een belemmering kunnen vormen voor het rijden met de kuilvoersnijder door lage 20 deuren en dergelijke. Teneinde de snijcylinder 170 in een transportstand te brengen, waarbij de cylinder niet meer boven het overige deel van de kuilvoersnijder uits^eekt, kan de bedieningspersoon vanuit de trekkercabine op electrische wijze of ook op mechanische wijze, bijvoorbeeld door middel 25; van een Bowden-kabel, de pal 188 (fig. 12) om de zwenkas 187 doen verzwenken waardoor het onder de spie 181 liggende deel van de pal 188 wordt weggetrokken. Hierna valt de gehele snij cylinder 170 met inbegrip van het mes 195 naar beneden, glijdend in de bus 175 (fig. 14) en gevoerd door de glij-30 stukken 176 in de bus 175, totdat een bovenflens van de snij-cylinder 170 op de ring 180 rust. Désgewenst kan het verzwenken van de pal I88 worden geactiveerd door gebruik te maken van het feit dat de beiden printbanen 223 en 224 in fig. 17 H-signaal voeren, evenals de reset-aansluitingen van 35 de teller 213; het aansluiten van deze drie printbanen op een AND-poort doet de uitgang van deze poort op H-niveau komen, waardoor de pal 188 kan worden berkachtigd. Desgewenst kan op de ring 180 in fig. 12 een verend element worden aan- 8201662 * * - % - gebracht voor het opvangen van de bovenflens van de snijcylinder 170, indien deze in de beschreven transportstand valt· Indien een nieuwe cyclus wordt aangevangen, waarbij • de schakelaar 230 in fig. 17 wordt omgezet, zodat de reset-5 ingangen van de teller 213 weer L-niveau krijgen, verkrijgt de ingang E-0 van de multiplexer 216 tengevolge van de aanwezigheid van de poort 253 H- niveau en de uitgang (W) van de multiplexer 216 L-niveau* Aangezien in de 0-stand -de contact-schakelaars 206 (0) en 209 (O) zijn ingedrukt, waar-10 bij een H-signaal op de ingang van deze schakelaars staat, zijn de printbanen 223 en 224 voorzien van een H-signaal, zodat de uitgang 238 van de poort 237 L-signaal voert, zodat in de 0-stand een snijcylcus in gang wordt gezet. Dit betekent in dit geval echter, dat het mes van de zich in de 15 hiervoor beschreven transportstand bevindende snijcylinder 170 op de grond blijft rusten, en de cylinder 170 zelf opwaarts wordt verplaatst totdat de pal 188 (fig. 12) tengevolge van de veerspanning van de drukveer 189 weer onder de spie 181 grijpt, zodat de snijcylinder 170 weer in zijn werk-20 stand is gekomen. Het aansluitende tweede gedeelte van de snijcyclus van de cylinder 170 doet dan het mes 195 omhoog in de cylinder 170 bewegen, zodat de uitgangspositie van het snijelement 168 voor het uitvoeren van een volgend voor-geprogrammeerd snijproces tot stand is gekomen. In tegen-25 stelling met bekende kuilvoersnijders waarbij een extra hydraulische bediening is aangebracht om de snijcylinder 170 in een horizontale stand te verzwen ken, is met dezelfde middelen die voor het eigenlijke kuilvoersnijden worden gebruikt, tevens de transportstand gerealiseerd die automatisch kan 30 worden ingesteld en ook automatisch weer teniet wordt gedaan bij het begin van een nieuw snijproces.
De instelling van de voorgeprogrammeerde opeenvolging van sneden volgens het tweede uitvoeringsvoorbeeld vindt plaats met behulp van een bedieningskastje dat met behulp 35 van flexibele electrische kabels met de kuilvoersnijder is verbonden, zodat de bedieningspersoon het kastje in de trek-kercabine kan meenemen. Het bedieningspaneel van dit kastje heeft in wezen dezelfde aanblik als die volgens fig. 18 en 8201662 - 57 - toont derhalve de mogelijke messtanden waarbij in het midden van elke messtand een schakelaar 217 (nrs. 1 - 14) is aangebracht op de plaatsen die in fig. 18 door een cirkel worden , aangegeven. Verder is op het paneel de schakelaar 230 aange-5 bracht. De bedieningspersoon behoeft slechts de schakelaars, 'wdie bij de gewenste snij standen behoren, om te zetten en de schakelaar 230 in te drukken (die onder veerspanning in de uitgangsstand terugkeert) om het snijproces automatisch te laten aflopen, inclusief automatische terugkeer in de aan-10 vangsstand en al of niet in de lage transportstand van de snijcylinder 170.
Volgens het tweede uitvoeringsvoorbeeld kan het blok met maximale afmetingen (nrs. 1 - 7) in 6 kleinere blokken worden gesneden. Het is uiteraard mogelijk om het snijden 15 van een groter aantal kleine blokken te bewerkstelligen. Dit vereist bij de gebruikte electronische apparatuur in wezen slechts een uitbreiding van de capaciteit van de demultiplexers en multiplexer, die van de teller en die van de comparators, alsmede een groter aantal poorten en latches, 20 maar het schakelprincipe blijft ongewijzigd. Een dergelijke uitbreiding levert uit electronisch oogpunt geen moeilijkheden op* »
Zowel de hiervoor beschreven, geheel geautomatiseerde opeenvolging van verplaatsingen en snijcycli van het snij-25 element (zowel langs de omtrek van een blok met maximale afmetingen als binnen de omtrek van dat blok voor het verkrijgen van kleine stukken) als het automatisch brengen van de snij cylinder in de transportstand is in principe eveneens toepasbaar in het geval dat in plaats van het mes een zaag 30 wordt gebruikt voor het uitzagen van het blok resp. blok-stukken. In het geval van een zaag dient dit snij element echter eveneens in werking te zijn gedurende de verplaatsing van het snijelement in de richting van de verschillende standen die in dit geval hoeken van het uit te zagen blok of 35 blokstukken vormen,
Bij bekende kuilvoersnijders treedt het nadeel op dat bij hoge voerkuilen niet op een relatief grote hoogte boven de grond (trekker) kan worden gesneden daar de messtanden met de hand en (met het oog op de noodzakelijke over- 8201662 - 58 - lap van opeenvolgende messtanden) op nauwkeurige wijze door de bedieningspersoon moeten worden ingesteld; bij hoge voer-kuilen onttrekt zich dit aan de waarneming van de zich in de . trekkercabine bevindende bedieningspersoon. Bij de automa-5 tische afloop van de snij- en verplaatsingshandelingen vol-' -^/gens de uitvinding is dit probleem opgelost, zodat de eigenlijke kuilvoersni jder door middel van de vanuit de trekker-zitplaats bediendbare cylinder 142 (fig. 11) langs het raamwerk 131 opwaarts worden verplaatst en vervolgens op afstand 10 boven de grond in het kuilvoer kan worden gestoken, waarna het automatische uitsnijden, zoals hiervoor beschreven, kan worden uitgevoerd zonder dat dit binnen het oogbereik van de bedieningspersoon ligt. Uiteraard kan de kuilvoersnijder volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld opwaarts verplaats-15 baar langs een raamwerk worden aangebracht analoog aan de uitvoering volgens het tweede uitvoeringsvoorbeeld.
Het is mogelijk om in het geval van het eerste uitvoeringsvoorbeeld twee of meer snijelementen 3 op de gelei-dingsbalk 2 te laten afsteunen, elk met een bijbehorende snij-20 cylinder 19 en verplaatsingscylinder 20 waarbij één snijelement aan de ene zijde van het symmetrievlak 11 werkzaam is en het andere snij element aan de andere zijde. Be zuigerstan-gen treden in dit geval, gerekend in één richting langs de ge-leidingsbalk 2, bijvoorkeur aan dezelfde zijden van de ver-25 plaatsingscylinder 20 uit en werken in principe onafhankelijk van elkaar.
De uitvinding heeft niet alleen betrekking op de voorgaande beschrijving en op de conclusies, maar ook op de details van de figuren, al dan niet beschreven.
-Conclusies- 8201662

Claims (78)

1. Kuilvoersnijder met ten minste één op en neer ' beweegbaar snij orgaan dat met behulp van verplaats ings-middelen op verschillende plaatsen langs de omtrek van een uit te snijden kuilvoerblok brengbaar is, met het 5 kenmerk, dat middelen aanwezig zijn met behulp waarvan de sni jbewegingen en de verplaatsingen van het snij orgaan elkaar automatisch opvolgen.
2. Kuilvoersnijder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen de verplaatsing bewerkstelligen indien het 10 snij orgaan zich in de hoogste stand van de snijbeweging bevindt.
3. Kuilvoersnijder volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de middelen-een intermitterende verplaatsing van het snij orgaan langs de omtrek bewerkstelligen.
4. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aanvang van een verplaatsing van het snijorgaan langs de omtrek door het einde van een snijbeweging wordt bewerkstelligd.
5. Kuilvoersnijder volgens een der voorgaande conclusies, 20 met het kenmerk, dat de aanvang van een snijbeweging van het snij orgaan door het^ einde van een verplaatsing langs de omtrek wordt bewerkstelligd.
6. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de middelen na het lossnijden van een 25 kuilvoerblok een automatische verplaatsing van het snij orgaan naar een beginstand van het snij orgaan bewerkstelligen.
7. Kuilvoersni jder volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de automatische verplaatsing naar de beginstand zonder het uitvoeren van sni jbewegingen wordt bewerkstelligd.
8. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat, gezien in bovenaanzicht, de middelen de automatische opvolging van sni jbewegingen van het snij-orgaan en van verplaatsingen van het snijorgaan langs een omtrek in het kuilvoer en tevens binnen de omtrek kunnen 35 bewerkstelligen.
9. Kuilvoersnijder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het snijorgaan aan een snij element is bevestigd dat ten opzichte van het overige deel van de 8201662 - 60 - kuilvoersnijder automatisch intermitterend verplaatsbaar is.
10. Kui Ivo er sni j d er volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de middelen althans ten dele aan het snijelement 5 zijn bevestigd.
11. Kuilvoersnijder volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat het snij element een hydraulische snij cylinder en een hydraulische verplaatsingscylinder voor verplaatsing van het snij element langs de omtrek omvat.
12. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 9-11» met het kenmerk, dat de hartlijnen van de snijcylinder en de verplaatsingscylinder elkaar kruisen.
13. Kuilvoersnijder volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de hartlijn-van de snijcylinder tijdens bedrijf 15 ongeveer vertikaal is gericht en de hartlijn van de verplaatsingscylinder tijdens bedrijf ongeveer horizontaal is gericht.
14. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 11 - 13, met het kenmerk, dat de verplaatsingscylinder ten opzichte 20 van het overige deel van het snijelement om een opwaarts gerichte zwenkas verzwenkbaar is.
15. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 11 - 14, * - V met het kenmerk, dat de snijcylinder en de verplaatsingscylinder aan een tot het snijelement behorende wagen zijn 25 bevestigd die langs een geleiding automatisch verplaatsbaar is.
16. Kuilvoersnijder volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de verplaatsingscylinder voor het verplaatsen van het snijorgaan samenwerkt met ten minste één op de geleiding aangebrachte aanslag.
17. Kuilvoersnijder volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat een aan de zuigerstang van de verplaatsingscylinder aangebrachte pal met de aanslag samenwerkt.
18. Kuilvoersnijder volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de pal verzwenkbaar met de zuigerstang is 35 verbonden.
19. Kuilvoersnijder volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat de pal samenwerkt met ten minste één aan de zuigerstang aangebrachte verdere aanslag.
20. Kuilvoersnijder volgens conclusie 19» met het 8201662 * . * - 61 - kenmerk, dat de verdere aanslag nabij dat einde van de pal is gelegen dat van-de op de geleiding aangebrachte aanslag.
21. Kuilvoersnijder volgens conclusie 19 of 20, met bet kenmerk, dat nabij de verdere aanslag een andere aanslag 5' aan de zuigerstang.is bevestigd.
22. Kuilvoersnijder volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de verdere aanslag en de andere aanslag ten opzichte van de zuigerstang beweegbaar zijn.
23. Kuilvoersni jder volgens conclusie 21 of 22, met 10 het kenmerk, dat indien de verdere aanslag zich in een ten opzichte van de pal werkzame stand bevindt, de andere aanslag zich in een ten opzichte van de pal onwerkzame stand bevindt en omgekeerd.
24. Kuilvoersnijder-volgens een der conclusies 21 - 23, 15· met het kenmerk, dat de verdere aanslag een palbeweging in één richting begrensd en de andere aanslag een palbeweging in de andere richting.
25. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 21 - 24, met het kenmerk, dat de bewegingsrichting van het snijorgaan 20 langs de geleiding door de werkzame stand van de verdere aanslag resp. de werkzame stand van de andere aanslag wordt bepaald. »
26. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 14 - 25, met het kenmerk, dat een, op afstand van de zwenkas 25 gelegen, aan de verplaatsingscylinder aangebracht en met de geleiding samenwerkend geleidingsorgaan is aangebracht.
27. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 11- 26, met het kenmerk, dat organen aanwezig zijn door middel waarvan begin en einde van een slag van de snijcylinder resp. de 30 verplaatsingscylinder vaststelbaar zijn en een daarop aansluitende slag van een der cylinders inleiden.
28. Kuilvoersni jder volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de organen ten minste één voorgestuurde hydraulische schuif omvatten. 3.5
29. Kuilvoersni jder volgens conclusie 27 of 28, met het kenmerk, dat de organen ten minste één door de stand van een zuigerstang mechanisch bedienbare schuif omvatten.
30. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 27 - 29, met het kenmerk, dat de organen ten minste één 8201662 -62- voorgestuurde volgordeschuif omvatten.
31. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 27 - 30, met het kenmerk, dat de organen ten minste één electromagne-tische naderingsschakelaar omvatten.
32. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 27 - 31» ' wmet het.kenmerk, dat de organen aan het snijelement zijn aangebracht.
33. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 27 - 32, met het kenmerk, dat de organen zodanig zijn ingericht dat 10 een uit- en ingaande slag van de snijcylinder automatisch gevolgd worden door een uit- en ingaande slag van de verplaatsingscylinder.
34. Kuilvoersni jder volgens conclusie 33» met het kenmerk, dat de ingaande slag van de verplaatsingscylinder 15 automatisch gevolgd wordt door een volgende cyclus.
35. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 21 - 34» met het kenmerk, dat aan het einde van de cycli de verdere aanslag automatisch in zijn onwerkzame stand en de andere aanslag in zijn werkzame stand verstelbaar zijn, een en ander 20 zodanig dat de bewegingsrichting van het snij element omkeert.
36. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 11 - 35, _ met het kenmerk, dat aap. de kuilvoersni jder een*_ aanslag bevestigd is die de sturing van de uit- en ingaande slagen van de snijcylinder blokkeert. 25
37- Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn met behulp waarvan de automatische opeenvolgingen van snij bewegingen en verplaatsingen van het snij orgaan vanaf ten minste twee ten opzichte van elkaar op afstand van elkaar gelegen plaatsen 30 van het snij orgaan kunnen worden aangevangen.
38. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het snijorgaan, gezien in bovenaanzicht, op een aantal plaatsen langs een omtrek in het kuilvoer en op ten minste één plaats binnen de omtrek brengbaar is.
39. Kuilvoersni jder volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat het snijorgaan in een richting verplaatsbaar is en onafhankelijk daarvan in een andere richting verplaatsbaar is.
40. Kuilvoersnijder volgens conclusie 38 of 39» met het kenmerk, dat aan een gesteldeel van de kuilvoersni jder een 8201662 - <. - 63 - drager bevestigd is waarlangs een het snij orgaan dragende arm verplaatsbaar is.
41. Kuilvoersnijder volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat het snij orgaan, onafhankelijk van de verplaatsing 5' van de arm langs de drager, langs de arm verplaatsbaar is.
42. Kuilvoersnijder volgens conclusie 40 of 41» met y-/ het kenmerk, dat de tijdens bedrijf ongeveer horizontaal gerichte arm, gezien in bovenaanzicht, ongeveer loodrecht op de tijdens bedrijf ongeveer horizontale drager is gericht. TO
43. Kuilvoersni jder volgens een der conclusies 40 - 42, met het kenmerk, dat de verplaatsing van de arm langs de drager door een electromotor wordt bewerkstelligd.
44. Kuilvoersni jder volgens conclusie 43, met het kenmerk, dat de motor een moer aandrijft die om een schroef- 15 spindel is gelegen en met deze in zodanige werkzame verbinding is dat de moer en de spindel ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn.
45. Kuilvoersni jder volgens conclusie 44, met het kenmerk, dat de motor aan de arm en de schroefspindel vast 20 aan het gesteldeel is bevestigd.
46. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 41 - 45, met het kenmerk, dat de^ verplaatsing van het snij orgaan langs de arm door een andere electromotor wordt bewerkstelligd. .
47. Kuilvoersnijder volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat de andere motor een moer aandrijft die om een schroefspindel is gelegen en met deze in zodanige werkzame verbinding is dat de moer en de spindel ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn.
48. Kuilvoersni jder volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de andere motor aan een het snij orgaan dragend snij element en de schroefspindel vast aan de arm is bevestigd.
49. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, 3,5 met het kenmerk, dat het het snijorgaan dragende snijelement althans een tijdens bedrijf ongeveer vertikaal gerichte snijcylinder omvat.
50. Kuilvoersnijder volgens conclusie 49, met het kenmerk, dat de snijcylinder ten opzichte van het overige 8201662 - 64 - deel van het snij element om zijn hartlijn verzwenkbaar is.
51. Kuilvoersnijder volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat het snij element een zwenkcylinder draagt met behulp waarvan de snijcylinder verzwenkbaar is. 5'
52. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het snij orgaan, gerekend om de hartlijn van de snijcylinder, ten opzichte van de snijcylinder een vaste stand inneemt.
53. Kuilvoersnijder volgens conclusie 52, met het 10 'kenmerk, dat de zuigerstang van de snijcylinder van een uitholling is voorzien die in de lengterichting van de zuigerstang verloopt en een onronde doorsnede bezit.
54. Kuilvoersnijder volgens conclusie 53» met het kenmerk, dat een star aan een eindwand van de snijcylinder 15 bevestigd, prismatische staaf passend in althans een deel van de uitholling steekt.
55* Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans een deel van de snijcylinder door axiale verplaatsing vanuit een werkstand in een 20 transportstand brengbaar is waarin de cylinder niet of in geringe mate boven het overige deel van de kuilvoersni jder uitsteekt.
56. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat althans een deel van de 25 snijcylinder door axiale verplaatsing vanuit een transportstand in een werkstand brengbaar is.
57· Kuilvoersni jder volgens conclusie 56, met het kenmerk, dat de snijcylinder door het uitvoeren van een met een snijslag overeenkomende slag in de werkstand 30 brengbaar is.
58. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 55 - 57» met het kenmerk, dat de snijcylinder ten opzichte van het overige deel van het snijelement in neerwaartse richting door een wegneembare veerbelaste aanslag gehouden wordt.
59. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snijcylinder ten opzichte van het overige deel van het snijelement tijdens bedrijf in opwaartse richting door een aan de cylinderwand bevestigd drukstuk tegen de arm kan afsteunen. 8201662 t - 65 -
60. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 43 - 59, met het kenmerk, dat de gelijkstroomelectromotoren in twee draairichtingen aandrijf baar zijn.
61. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 49 - 60, 5 ‘met het kenmerk, dat het snijelement slechts één hydraulisch werkend werktuig omvat.
^62. Kuilsvoersnijder volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de opeenvolging van snijbewegingen en verplaatsingen van het snijorgaan automatisch met behulp 10 van een electronische schakeling plaats vindt.
63. Kuilsvoersnijder volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de opeenvolging van snij bewegingen en verplaatsingen van het snijorgaan langs een omtrek in het kuilvoer en/of binnen de omtrek voorprogrammeerbaar is.
64. Kuilvoersnijder volgens conclusie 62 of 63, met het kenmerk,·dat de schakeling ten minste één geïntegreerd demul-tiplex-circuit omvat dat de aandrijving van de motoren, de verplaatsingsrichting van het snijorgaan en de zwenkcylinder stuurt.
65. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 62 - 64, met het kenmerk, dat de schakeling ten minste één geïntegreerd multiplex-circuit omvat dat de snijbeweging stuurt.
66. Kuilvoersnijder volgens conclusie 65, mèt het kenmerk, dat het demultiplex-circuit en het multiplex-circuit door een 25 teller getriggerd worden waarvan de stand de plaats van het snijorgaan ten opzichte van het gesteldeel definieert.
67. Kuilvoersnijder volgens conclusie· 66, met het kenmerk, dat de teller door van een trigger afkomstige impulsen kan worden bedreven.
68. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 66 of 67, met het kenmerk dat de teller door een impuls kan worden bedreven die met het bereiken van de meest opwaartse stand van het snijorgaan ten opzichte van de snijcylinder correspondeert.
69. Kuilvoersnijder volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat zowel langs de drager als langs de arm op onderlinge afstand opgestelde schakelaars zijn aangebracht die door de arm resp. door het snijelement be-dienbaar zijn. 6201662 - 66 -
70. Kuilvoersnijder volgens conclusie 69, met het ken merk, dat een voorgekozen werkzame plaats van het snijelement door een door de schakeling bewerkstelligde electrische spanning op een ingang van de schakelaar wordt vastgelegd. 5'
71. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 62 - 70, met het kenmerk, dat schakeling zodanig is uitgevoerd dat een snij slag van de snijcylinder slechts mogelijk is indien een tot de arm behorende schakelaar en een tot de drager behorende schakelaar beiden door het snij element bediend worden.
72. Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 64-71, met het kenmerk, dat de zwenkcylinder telkens door een der op de arm bevestigde schakelaars bedienbaar is, welke schakelaars gerekend in hun volgorde, de zwenkcylinder om en om in een andere richting kunnen doen aandrijven. 15
73· Kuilvoersnijder volgens een der conclusies 62 - 72, met het kenmerk, dat de schakeling latches omvat waarvan de uitgangen, gerekend in de volgorde van op de drager resp. arm aangebrachte schakelaars, een binair woord definiëren dat met een plaats van het snij orgaan correspondeert. 20
74, Kuilvoersni jder volgens conclusie 7.3, met het kenmerk, dat het woord op de ingangen van ten minste één comparator gebracht wordt en vergeleken wordt met een volgende gewenste plaats bepalend woord dat op andere ingangen van"de comparator gebracht is. 25
75· Kuilvoersnijder volgens conclusie 73 of 74, met het kenmerk, dat de latches uitsluitend door een impuls trigger-baar zijn dat afkomstig is van een eindstand van de snij slag van de snijcylinder.
76. Kuilvoersnijder volgens een der voorgaande conclu-30 sies, met het kenmerk, dat de te voorprogrammeren werkzame plaatsen van het snij orgaan met behulp van een met de kuil-voersnijder verbonden en ten opzichte van deze beweegbaar aangebracht bedieningspaneel instelbaar zijn.
77. Kuilvoersni jder volgens een der voorgaande conclu-35 sies, met het kenmerk, dat het snij orgaan een mes omvat dat voorzien is van een tijdens bedrijf in hoofdzaak ongeveer horizontaal verlopende snijkant.
78. Kuilvoersnijder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kuilvoersnijder aan een hef- 40 inrichting van een trekker bevestigbaar is en ten opzichte 8201662 ~β7- van de hefinrichting in opwaartse richting verplaatsbaar en in meerdere standen vastzetbaar is. -o-o-o-o- 8201662
NL8201662A 1982-04-22 1982-04-22 Kuilvoersnijder. NL8201662A (nl)

Priority Applications (11)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8201662A NL8201662A (nl) 1982-04-22 1982-04-22 Kuilvoersnijder.
EP19830200577 EP0092880B1 (en) 1982-04-22 1983-04-21 Silage cutters
GB08310830A GB2118830B (en) 1982-04-22 1983-04-21 Silage cutters
DK176383A DK176383A (da) 1982-04-22 1983-04-21 Ensilageskaerer
DE19833314459 DE3314459C2 (de) 1982-04-22 1983-04-21 Siloblockschneider
FR8306637A FR2525430B1 (fr) 1982-04-22 1983-04-22 Coupeuse de fourrage ensile
AT0148183A AT388642B (de) 1982-04-22 1983-04-22 Gaerfutterschneider
GB08514386A GB2160089B (en) 1982-04-22 1985-06-07 A silage cutter
GB08514387A GB2158343B (en) 1982-04-22 1985-06-07 A silage cutter
FR8602004A FR2576174A1 (fr) 1982-04-22 1986-02-14 Coupeuse de fourrage ensile
FR8602003A FR2576173B1 (fr) 1982-04-22 1986-02-14 Coupeuse de fourrage ensile

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8201662 1982-04-22
NL8201662A NL8201662A (nl) 1982-04-22 1982-04-22 Kuilvoersnijder.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8201662A true NL8201662A (nl) 1983-11-16

Family

ID=19839628

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8201662A NL8201662A (nl) 1982-04-22 1982-04-22 Kuilvoersnijder.

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP0092880B1 (nl)
AT (1) AT388642B (nl)
DE (1) DE3314459C2 (nl)
DK (1) DK176383A (nl)
FR (3) FR2525430B1 (nl)
GB (3) GB2118830B (nl)
NL (1) NL8201662A (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2002644C2 (nl) 2009-03-19 2010-09-21 Beheermij Schuitemaker B V Inrichting en werkwijze voor het snijden van kuilvoer.
DE202017005490U1 (de) 2017-10-20 2019-01-25 Bümach Engineering International B.V. Wechselschaltende Hydraulikeinheit
CN113261437B (zh) * 2021-05-17 2022-04-01 广西壮族自治区畜牧研究所 一种畜牧用草料切割装置
CN113412725B (zh) * 2021-06-18 2022-07-19 内蒙古农业大学 一种高茎作物秸秆粉碎割台及自走式秸秆粉碎集捆机
CN113950971B (zh) * 2021-11-19 2023-07-21 山东托尼环保科技有限公司 一种畜牧业用牧草粉碎装置

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2333052C3 (de) * 1973-02-16 1979-03-29 Hans Von Der 4533 Laggenbeck Heide Vorrichtung zum Herausschneiden und Entnehmen von Blöcken aus einem Silofutterstock
GB1449336A (en) * 1973-03-02 1976-09-15 Haan Mentor Bv De Cutter devices for ensilaged material
DE2328478C3 (de) * 1973-06-05 1982-10-14 B. Strautmann & Söhne GmbH u. Co, 4518 Bad Laer Gerät zum Entnehmen von Futterportionen aus Silos
DE7437516U (de) * 1974-11-11 1975-04-03 Strautmann B & Soehne Geraet zur entnahme von futterportionen
NL165358C (nl) * 1973-12-24 1981-04-15 Trioliet Fa Inrichting voor het uithalen van kuilvoer.
DE7521704U (de) * 1975-07-09 1976-01-15 Bernhard Strautmann & Soehne, 4501 Laer Anbaugerät für Schlepper o.dgl. zum Entnehmen von Futterportionen aus Flachoder Fahrsilos
DE2652623A1 (de) * 1976-11-19 1978-05-24 Duecker Gerhard Landmasch Siloentnahmegeraet
DE2715987A1 (de) * 1977-04-09 1978-10-12 Strautmann & Soehne Geraet zur entnahme von futterportionen aus silos
NL7904534A (nl) * 1979-06-08 1980-12-10 Trioliet Mullos Inrichting voor het uitsnijden en transporteren van een blok kuilvoer.

Also Published As

Publication number Publication date
GB8310830D0 (en) 1983-05-25
GB2118830A (en) 1983-11-09
FR2525430A1 (fr) 1983-10-28
FR2576173A1 (fr) 1986-07-25
EP0092880A1 (en) 1983-11-02
GB8514386D0 (en) 1985-07-10
FR2576174A1 (fr) 1986-07-25
GB2158343B (en) 1986-06-18
DK176383A (da) 1983-10-23
GB8514387D0 (en) 1985-07-10
GB2160089B (en) 1986-06-18
ATA148183A (de) 1989-01-15
GB2158343A (en) 1985-11-13
DK176383D0 (da) 1983-04-21
FR2576173B1 (fr) 1991-10-11
EP0092880B1 (en) 1990-02-14
AT388642B (de) 1989-08-10
GB2118830B (en) 1986-06-18
DE3314459C2 (de) 1994-06-30
FR2525430B1 (fr) 1986-08-01
GB2160089A (en) 1985-12-18
DE3314459A1 (de) 1983-11-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3131837B1 (de) Bedienfahrzeug, verfahren zum bewegen eines bedienfahrzeugs an einer lagerregal-anordnung und lagerregal-anordnung
EP1125525B1 (de) Möbel mit einer motorbetriebenen Ausziehvorrichtung
DE10221983A1 (de) Erntevorsatz
US5033490A (en) Car wash adjustable to car size
CN104470286B (zh) 一种带有报警装置和位置传感器的抽屉式电力控制柜组件
NL8201662A (nl) Kuilvoersnijder.
EP2200753A2 (en) Variable rate spray nozzle control
SE513898C2 (sv) Varustöd
DE19500503C2 (de) Transportsystem mit elektrischen Fördereinheiten
DE1303794C2 (de) Einrichtung zum transport von foerderwagen auf schienen mit abzweigungen und/ oder kreuzungen
US4181615A (en) Filter apparatus
DE60017893T2 (de) Hubwagen
EP1736043A2 (de) Steuerung für Kreiselschwader und Mähwerke als landwirtschaftliche Arbeitsmaschinen
DE102008049160B3 (de) Verfahren und Anordnung zur Warentrennung auf einem Kassen-Laufband
US3696754A (en) Variable-stroke car shifting apparatus
DE2418249B2 (de) Schleppfoerderanlage
NL8301074A (nl) Grondbewerkingsmachine.
EP1719675B1 (en) Driving system of the opening/closing sequence of multiple-member telescopic stabilisers in a self-propelled machine
DE202007014840U1 (de) Stallroboter
US6142336A (en) Storage shelving
DE2404028C3 (de) Diawechselvorrichtung für Magazinprojektoren
DE1905406C2 (de) Verschiebeeinrichtung zur automatischen Be- und Entladung eines Aufzuges
CN213881097U (zh) 一种应用于物流轮式线的止挡装置
GB2057536A (en) A turf cutting device
RU2290789C1 (ru) Механизм реверса устройства для уборки навоза в животноводческих помещениях

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
A85 Still pending on 85-01-01
BX A request for additional search has been filed
BY An additional search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed