NL8007075A - Poedersproeier. - Google Patents

Description

- 1 - *.

Poedersproeier

De uitvinding heeft betrekking op een poedersproeier met electrostatische geleidbaarheid.

De uitvinding beoogt een sproeier te verschaffen, met behulp waarvan bijv. verfpoeder op een eenvoudige en efficiënte 5 wijze electrostatisch kan worden geladen, zodat al de oppervlakken van de deeltjes volledig zullen zijn geladen.

Dit doel wordt bereikt met behulp van een poedersproeier volgens de uitvinding die wordt gekenmerkt doordat hij een aantal gebogen laadleidingen omvat met grote lengte en ver-10 vaardigd van elektrisch niet-geleidend materiaal, bijv. kunststof, waarbij deze leidingen zijn bekleed met een elektrisch geleidende laag langs het voornaamste gedeelte van hun lengte en de bekledingslagen zijn verbonden met een van hen uitgaande geleider, die bijv. dient voor de verbinding met de aarde 15 waardoor het laden van het poeder plaatsvindt in verband met het gebruik van de sproeier wanneer het poeder door de genoemde laadleidingen beweegt en in aanraking is geweest met de binnenwanden van de leidingen.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan 20 de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld enige uitvoeringsvormen van de sproeier volgens de uitvinding zijn weergegeven. In de tekening toont: fig. 1 een aanzicht van een poedersproeier volgens de uitvinding; 25 fig. 2 het achtereinde van de sproeier gedeeltelijk in doorsnede; fig. 3 een transport- en laadbuis, die een deel is van de sproeier en een geleider verbonden met deze buis; fig. 4 het vooreinde van de sproeier gedeeltelijk in 30 doorsnede en fig. 5 en 6 het achtereinde resp. het vooreinde van de sproeier gedeeltelijk in doorsnede volgens een andere uitvoeringsvorm.

Een poedersproeier 1 volgens de uitvinding is zoals 35 boven aangegeven in het bijzonder geschikt voor gebruik in verband met het sproeien van poeder, waarbij de sproeier dan bij voorkeur wordt ondersteund en bediend door een verfrobot.

De sproeier 1 omvat in hoofdzaak drie delen. Een achterste BAD ORIGINAg 0 0 7 0 7 5 « v - 2 - deel 2 is een verbindingsdeel, dat kan worden gekoppeld met een buigzame buis, waarin verfpoeder wordt getransporteerd uit een verfbak. De verfpoeder wordt door een middendeel 3 getransporteerd terwijl het tegelijkertijd elektrostatisch 5 wordt geladen, en een voorste deel 4 vormt het mondstuk van de sproeier. Het middengedeelte 3 omvat een buis 5, die bij voorkeur is vervaardigd van kunststof. Een kern van een aantal buizen 6 met grote lengte maar kleinere afmeting en schroeflijnvormig ineengedraaid zijn in de genoemde buis 5 10- opgesloten. Ook deze kleine buizen 6 zijn bij voorkeur vervaardigd van kunststof of enig ander niet-geleidend materiaal.

. Een laag van metaal 7 of enig ander geleidend materiaal omgeeft ieder van deze laadbuizen 6 zoals fig. 3 toont. Aan het achtereinde van de laadbuizen 6 gezien in de richting 15 van het transport is een geleider 8 verbonden met de genoemde metaallaag 7, bijv. met behulp van een gesoldeerde verbinding 9. Deze geleiders 8 convergeren en gaan over in een gemeenschappelijke geleider 10, die door een opening van de buitenste buis 5 wordt geleid naar de buitenzijde van de buis en 20 kan worden geaard of verbonden met een krachtbron. Ieder van de einden van de laadbuizen 6 is geleid in een cirkelvormige kern, een achterste kern 11 resp. een voorste kern 12. Deze kernen 11,12 hebben langs hun omtrek een aantal doorgaande openingen 13, die zich op een afstand van elkaar bevinden 25 aangebracht in een ringvorm en passend gemaakt voor de respectievelijke laadbuizen 6. Een kegel 14 is aangebracht in het midden van de achterste kern 11 en wijst in een richting tegengesteld aan de transportrichting; deze kegel functioneert als verstuiver voor het binnenstromende poeder. Het achter-30 einde van de buitenbuis 5 draagt een huls 15, die aan zijn van de buis 5 afgekeerd einde is voorzien van verbindingen 16 voor het koppelen van de verfsproeier 1 met een slang, waarin verfpoeder wordt getransporteerd uit een verfbak. Het mondstuk 4 is bevestigd aan het tegengestelde einde van de 35 buis. Dit mondstukdeel 4 omvat een sproeimondstuk 17, een verbindingsbuis 18 en een smoorhuls 19. De smoorhuls 19 is met zijn achtereinde met behulp van een koppelhuls 20 verbonden met de laadbuizen 6 en omgeeft het vooreinde van de buiten-buis 5 en heeft een kegelvormig toelopende doorlaat 40 21, die zich uitstrekt in de van de genoemde buis afgekeerde bad originA. 0 0 7 0 7 5 - 3 - *.

richting, in welke doorlaat het geladen poeder wordt geleid naar de middellijn van de sproeier 1 en het mondstuk 17. De verbindingsbuis 18 is met zijn achtereinde geleid in en gehouden door de smoorhuls 19. Een verbindingsring 22 is ge-5 schroefd op de buis 18 aan zijn vooreinde, welke ring 22 op zijn beurt het genoemde sproeimondstuk 17 ondersteunt. Door de verbindingsring 22 loopt een axiale leiding 23, die aan zijn achtereinde is verbonden met een buigzame buis 24 voor de toevoer van gas, bijv. lucht. Het mondstuk 17 omvat een 10 huls 25, die aan zijn vooreinde een eindwand 26 draagt, die is aangebracht met een opening 27 in het midden. Deze opening 27 heeft een schuine wand 27A op zijn buitenzijde en een getrapte schouder 27B op zijn binnenzijde. Het vooreinde van een diffusor 28 is aangebracht in deze getrapte schouder 27B; 15 deze diffusor heeft de vorm van een buis van poreus doordringbaar materiaal dat de lucht doorlaat, bijv. vervaardigd in een sinterwerkwijze .Het achtereinde van de diffusor 28 is geschroefd in de verbindingsring 22 en steunt tegen het vooreinde van de verbindingbuis 18. Gas dat bij een overdruk 20 door de leiding 23 van de verbindingsring naar binnen is gebracht, stroomt in de kamer 29 die is gevormd tussen het mondstuk 17 en de diffusor 28, waarna het vervolgens wordt gespreid door de kleine openingen die zich in het poreuze materiaal bevinden, waarvan de diffusor is vervaardigd, voordat het 25 in het voorste gedeelte van de doorgaande leiding 30 Van het mondstuk 4 stroomt. Tijdens deze fase is een overdruk ontstaan in het voorste gedeelte van het mondstuk, waarbij het poeder en de gasstroom zijn samengedrukt teneinde uit te zetten en een nevel te vormen wanneer het mengsel uit het 30 mondstuk 17 treedt. Door verandering van deze overdruk kan de spreiding van het poeder worden geregeld.

De functie van de bovenbeschreven verfsproeier zal nu in meer bijzonderheden worden beschreven. De bovengenoemde sproeier 1 is met zijn achtereinde 16 met behulp van een 35 buigzame buis verbonden met een verfpak. De verfpoeder wordt met behulp van luchtstroom getransporteerd door het achterste gedeelte 2 van de sproeier 1 en met behulp van de kegel 14 in buitenwaartse richting gespreid zodat het binnenstroomt door de openingen 13 van de kern 11 en verder door de laad-40 buizen 6. Zoals boven aangegeven, zijn deze buizen 6 hetzij BAD ORIGINAL 8 0 0 7 0 7 5 - 4 - * verbonden met de aarde of met een krachtbron, bijv. een hoog-spanningskrachtbron, met behulp van de geleiders 8,10. Ten gevolge van de schroeflijnvorm van de laadbuizen 6 draait het poeder daarin rond tijdens het transport en alle zijden 5 van de deeltjes zullen in aanraking komen met de wanden van de buis. Wanneer het poeder uit deze laadbuizen 6 treedt, is het volledig geladen. Na het verlaten van deze buizen 6 wordt de poederstroom geregeld door het smoordeel 19 en geleid door verbindingsbuis 18 naar het spreidmondstuk 17 door 10 de stroomleiding 30. Zoals reeds is beschreven, wordt het poeder gemengd met de lucht die binnenstroomt door de leiding 24 en de diffusor 28 en wordt samengedrukt teneinde te expanderen wanneer het uit de opening van het mondstuk 27 stroomt zoals boven is beschreven. Het poeder zal dan worden gespreid 15 in de vorm van een nevel en door zijn electrostatische lading zal het een weg vinden naar het voorwerp, dat moet worden geverfd en daaraan hechten. Ook delen van het te verven voorwerp, die moeilijk kunnen worden bereikt, zullen met verf worden bedekt.

20 De poedersproeier, die in de fig. 5 en 6 is weergegeven, is van een soortgelijk ontwerp als de bovenbeschreven sproeier en delen die de twee uitvoeringsvormen gemeenschappelijk hebben zijn met dezelfde referentiecijfers aangegeven.

In afwijking van de eerder beschreven sproeier is de 25 sproeier volgens de fig. 5 en 6 voorzien van laadleidingen 6' van onregelmatige kromming in plaats van schroeflijnvormig gekromde leidingen. Iedere leiding 6' strekt zich uit in een aantal verschillende vlakken zoals bijv. is weergegeven in de fig. 5 en 6.

30 De functie van deze poedersproeier is dezelfde als de functie van de bovenbeschreven sproeier. Het poeder dat wordt geleid door de sproeier en zijn laadleidingen 6', zal effectief worden geladen tijdens de beweging van het poeder door de genoemde laadleidingen 6' na het ronddraaien daarin en 35 het in aanraking komen met de binnenwanden van de genoemde leidingen 61.

De uitvinding is niet beperkt tot de bovenbeschreven en in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen maar kan worden veranderd wat betreft de bijzonderheden daarvan, bin-40 nen het kader van de uitvinding.

BAD ORIGINA^ Q Q / o 7 5 -Conclusies-

Claims (10)

1. Poedersproeier met electrostatisch ladingsvermogen, gekenmerkt doordat hij een aantal laadleidingen (6, 6') omvat met grote lengte en vervaardigd van elektrisch niet-geleidend materiaal/ bijv. kunststof/ waarbij deze lei- 5 dingen zijn bekleed met een elektrisch geleidende laag 7 langs het voornaamste gedeelte van hun lengte en deze bekledings-lagen (7) zijn verbonden met een van hen uitgaande geleider (8,10), bijv. bestemd voor verbinding met de aarde, waardoor een electrostatische lading van het poedermateriaal plaats-10 vindt tijdens de beweging van het poedermateriaal door de genoemde laadleidingen (6,6') na contact met de binnenwanden van de leidingen, wanneer de sproeier (1) in gebruik is.

2. Poedersproeier volgens conclusie l,met het 15 kenmerk, dat de geleidende laag (7) een metaallaag (7) omvat, die is aangebracht op de buitenzijde van de leidingen (6,6').

3. Poedersproeier volgens één der voorgaande conclu-20 sies, met het kenmerk, dat de geleider (8) is verbonden met de leidingen (6,6') aan het achtereinde van deze leidingen gezien in de transportrichting.

4. Poedersproeier volgens conclusie 3,met het 25 kenmerk, dat ieder van de leidingen (6,6') geleiders (8) hebben en deze geleiders convergeren en overgaan in een gemeenschappelijke geleider (10).

5. Poedersproeier volgens één der voorgaande conclu-30 sies, met het kenmerk, dat de leidingen (6,6') aan hun respectievelijke einden zijn opgenomen en opgesloten in een houdkern (11,12), waarbij de leidingen (6,6') op een afstand van elkaar ringvormig langs de omtrek daarvan zijn aangebracht. 35

6. Poedersproeier volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat de houdkern (11) , die aan het achtereinde BAD ORIGIlTAD ^e leidingen (6,6') en dus ook aan het achtereinde van de 8007075 - 6 - v v sproeier is gelegen, in zijn naar achter gekeerd gedeelte een spreidorgaan (14) heeft, bijv. in de vorm van een kegel (14) die is gelegen bij het middengedeelte van de kern (11).

7. Poedersproeier volgens ëên der voorgaande conclu-5 sies, met het kenmerk, dat de leidingen (6,6') geheel zijn opgesloten in een gemeenschappelijk bijv. buisvormig huis (5).

8. Poedersproeier volgens êénider voorgaande conduit) sies, met het kenmerk, dat hij een vernauwend deel (19) heeft, bijv. een kegelvormig deel (21) dat is gelegen in het gebied dat de afvoeropeningen van de leidingen (6,6') omgeeft.

9. Poedersproeier volgens één der voorgaande conclu sies, met het kenm-erk, dat de laadleidingen (6) schroeflijnvormig zijn gebogen.

10. Poedersproeier volgens één der voorgaande conclu- 20 sies, met het kenmerk, dat de laadleidingen (6') een onregelmatige kromming vertonen. BAD ORIGIN# 0 0 7 0 7 5